De Scheidsrechter H.F.C .-memoires van een kruk Wanneer ik op een voetbalveld aan 't lijntje sta te kijken, Dan heb ik in verwondering vaak bij mezelf gedacht, Hoe kan zo n scheidsrechter nou toch zijn functie prettig lijken, En welke overweging heeft hem tot dit vak gebracht. Een vak ja zeker is t een vak, dat valt niet te weerleggen, Al is het in de dienst der sport en al betaalt het niet. Wel niemand aan het lijntje zal toch ernstig durven zeggen, Dat t een ontspanning is, als hij de man in functie ziet. Wanneer des Zondags anderen zich rustig gaan verpozen, Dan stapt hij uit zijn woonplaats in een stoffig volle trein, Begeeft zich naar de stad, die men voor hem heeft uitgekozen En waar hij heerser van één dag op 't groene veld mag zijn. Een heerser, ja, maar wie brengt hem ooit als zodanig ere? Als hij in 't zweet zijns aanschijns heel de middag heeft gewerkt, Dan kan men zeggen, dat men hem heeft weten te waarderen, Als men van zijn aanwezigheid op 't veld niets heeft gemerkt. De roem is voor de doelman, voor de spil of de rechtsbuiten, Of voor de middenvoor, die er de bal heeft ingetrapt, Zij krijgen het applaus, waarnaar de scheidsrechter kan fluiten, Als t ooit gebeurt, dan wordt voor hem ironisch slechts geklapt, Hij is partijdig, zeggen zij, die 't altijd beter weten, Al int'resseren hem de clubs, die in het spel zijn, niet, Zijn wijsheid wordt als plicht aanvaard, maar breed wordt uitgemeten, De zonde van zijn fouten (wat men dan als fouten ziet). Hij wordt niet aangebeden door een heldontvanklijk meisje, Het enige, dat hem nog moet verzoenen met zijn lot, Is geen medaille of een beker, geen figuurlijk prijsje, Maar slechts des captains handdruk aan 't begin en aan het slot. Wanneer ik voor een scheidsrechter een grafschrift moest bedenken, Dan zou het zijn in deze geest: Hier ligt er eentje dood, Die men bij zijn verscheiden pas waardering wist te schenken, Maar toen was hij het zelf ook niet, die voor het einde floot. u°c^hv M m,een sp0rtve'";!a8 gestaan> dat ondergetekende 'een prima partij' speelde in de wedstrijd jzo' nooit zelfs> dat hij 'do°r een grove blunder zijn vereniging de nederlaag bezorgde' Noon werd hij door de vrijwillige erewacht bij het hekje voor de tribune 'beklopt', nooit door chauvi nistisch lijntjes-publiek uitgemoerd wegens oneerlijk zwaaien met de vlag. Kortom, u heeft hier te doen met een lid van het krukken-gilde in onze club, zo'n lid dat meer dan 30 jaren lang tegen outsiders heeft opgesneden over de kwaliteiten van het eerste en tegen mede-leden verstandige opmerkingen heeft geplaatst over de onjuiste samenstelling van het keur-team, waar hij niets mee te maken had. zult dan ook wel kunnen aanvoelen, dat ik de schone gelegenheid, die mij geboden werd door de Ge denkboek-commissie om mijn memoires op schrift te stellen, met tranen van dank in de ogen heb aanvaard. Aangezien memoires bij het begin moeten beginnen, zal ik iets verder dan die 30 jaren terug moeten gaan om het moment, waarop de H.F.C. in mijn leven trad, op te delven. Dat was in de derde klas lagere school. Op een Zaterdagmorgen plaatste een klasgenoot, wiens vader schout-bij-nacht was; zich dreigend tegenover mij en eiste, dat ik een verklaring zou afleggen, of ik vóór Haarlem dan wel voor haafzee' was. In de veronderstelling dat laatstgenoemd begrip te maken had met het beroep van zijn pa en overwegende, dat deze vervelende opschepper een hoofd groter was dan ik, verklaarde 48

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Jubileumboeken HFC | 1954 | | pagina 52