op wat iemand heeft geleerd, of kent, komt het in de eerste plaats aan, maar op wat een persoon hij is. Al weet hij van de landbouw alles af, hetgeen nog maar van betrekkelijke waarde is in een werelddeel waar de landbouw heel anders gedreven wordt, dan zal zoo iemand toch mislukken, als hij niet al die eigenschappen heeft, die voor een welslagend emigrant onmisbaar zijn. En heeft hij die eigenschappen wel, is hij krachtig, gezond, ijverig, in het bezit van een goed verstand en van een vasten wil, bestand tegen moeilijkhe den, gewillig om er zich doorheen te worstelen, kan hij en wil hij alles aan pakken, en doet hij dit op zoo'n manier dat hij zich na niet al te langen tijd eigen maakt wat hij aanpakt, heeft hij doorzicht en volharding, dan beweren wij, dat het er eigenlijk niet zoo heel veel toe doet, wat zoo iemand oor spronkelijk is geweest. Zoo iemand komt er boven op, als hij in een land is, waar de arbeidsgelegenheid ruim is en de arbeidsvoorwaarden niet ongun stig zijn. Zulke menschen willen de Canadee- sche farmers ook in dienst nemen; er komen altijd genoeg aanvragen ook voor „inexperieced farmhands" (onge oefende boerenknechts) in, zooals de heer S. weten moest. Ons Bemiddelingsbureau ziet daarin het criterium voor geschiktheid en heeft zich ook uitsluitend uit die over weging tot de besturen ook van groote gemeenten gewend. Een nog maar kor te doch uiterst leerzame ervaring toont trouwens aan dat er onder onze men schen nog groote aantallen echte jon gens van Jan de Wit zijn, die wij vol komen rustig zullen laten vertrekken! En hoevelen zijn er niet geweest, dui zenden en duizenden, uit ons land en andere landen, die schitterend terecht gekomen zijn, maar die zonder eenig benul van boerenarbeid gingen. Natuurlijk er zijn er velen mislukt. Maar nooit omdat zij geen boerenar beid kenden, alleen omdat zij er niet voor deugden, omdat zij geen flinke ke rels waren, althans niet van die flink heid, die voor emigratie noodig is. Het heeft ons uitermate verbaasd, dat de Directeur van het Informatie bureau der N. V. L. de geschiktheid zoo van een heel andere kant beoordeelt als wij. Wij hebben van zijn verklaring acte genomen en laten het gaarne ver der aan ieders inzicht over. Wij verwachten half en half, dat Jhr. Sandberg nu wel zal zeggen, dat hij het eigenlijk juist zoo bedoeld heeft als wij, maar hij heeft het precies anders om gezegd. Dat wij overigens aan bekendheid met de landbouw en wat er op de Ca- ngdeesche farms te pas komt, de noo- dige beteekenis niet ontzeggen, spreekt vanzelf. Maar die beteekenis is hoofd zakelijk deze, dat de geschikte emigrant die bekendheid heeft, gauwer aan de hoogere loonen toe is, of die soms reeds direct verdienen kan. Maar de kansen om te slagen in Canada zijn er voor leder, die flink is en aanpakken kan, in den zin, zooals wij het hebben uiteengezet voor ieder, die nog wat in zich heeft van onze voorouders, dit overal in de wereld heentrokken en er slaagden, niet omdat zij zooveel van de landbouw wisten, maar omdat het mannen waren. Tot zoover onze beschouwingen, die wij alvorens ze te publiceeren, lieten lezen door Mr. Geo. L. Boer, vertegen woordiger voor Nederland der Cana- deesche llegeering voor Emigratie "11 Colonisatie, die zijn volkomen instem ming met de strekking ervan betuigde. Hij had bovendien de welwillendheid om ons te machtigen in dit verband het volgende citaat op te nemen uil een reeds 14 jaar geleden door hem ge schreven werkje over Canada, welk ci taat, naar hij ous meedeelde, ook thans nog de toestanden juist weergeeft. „Alvorens dus piactische wenken op te sommen voor hen, die het plan ge vormd hebben zich naar Canada te be geven wil ik er met nadruk op vvijzen, dat het doei van rniju optreden met is om „te pas" en „te onpas" personen naar Canada te lokken, zonder reke ning te houden met de hoogst gewich tige vraag of er van hen in de nieuwe wereld iets terecht zal komen, doch zooals reeds tevoren is aangehaald om veilige en betrouwbare gegevens te vertrekken aan hen, die om welke reden ook, het plan hebben gevormd te cmi- greeren. De Canadeesche regeering is allerminst gesteld op lieden, die haar tot overlast eerder dan tot voordeel zouden strekken. .Vlen heeft ginds goe de, degelijke werkkrachten noodig, doch geen leegloopers, avonturiers en dergelijken. Canada bied over het algemeen zeer gunstige en niet alleen zelden zelfs zeer schitterende vooruitzichten voor hen, die wil en kracht bezitten om door volhardende arbeid zicli een vermogen te verwerven. Zij, die dus het meeste kans van slagen hebben, zijn personen die lust hebben in arbeid en wien ook een Geinig kapitaal ter beschikking staat. Zij kunnen zich op den landbouw toeleggen door hetzij land op te nemen, landerijen te koopen of een boerderij over te nemen, of zich toe te leggen op het mijnwezen, den handel of de nij verheid naar gelang hunne roeping. Zij genieten het voordeel van een uitste kend klimaat, talrijke gelegenheden tot gezonde ontspanning en hunne kin deren een schoone, onbezorgde toe komst te kunnen verschaffen, be schermd door uitstekende wetgeving. Kantoorbedienden, teekenaars, tele grafisten, winkelbedienden enz. raad ik ten sterkste af zich naar Canada te be geven, tenzij een betrekking hen wordt aangeboden van ginds uit of zij zich voorloopig bij vrienden of familie kun nen huisvesten. Gezonde, sterke jonge lieden van b.v. 18 tot 23 jaren, die tegen niets opzien zoowel in daad als in woord, komen overal terecht, mits zij gewillig zijn hunne handen uit de mouwen te steken voor het hindert niet welke zaak. Boerenarbeiders die het vak verstaan, kunnen in den oogsttijd vast op werk rekenen tegen hoog loon. Getrouwde lieden zonder kinderen vinden vaak gemakkelijk den weg door beiden de handen te willen uit steken, n.l. de vrouw als hulp in de huishouding, de man als boerenarbei der te gaan werken. Voor gezinnen met veel jonge kinderen, die over hoe genaamd geen middelen beschikken, is het moeilijker zich een bestaan te verschaffen. Zijn de kinderen in staat hun eigen brood te verdienen of mede te verdienen in de huishouding, dan is dit weer minder bezwaarlijk en voor den a.s. landbouwer zelfs een zegen. Het begin is voor het groote huishou den met kleine kinderen natuurlijk het moeilijkst,tenzij er voldoende geld voorraad is. Voor alle personen geldt de levensregel: Niet veel redeneeren, maar handelen. Men moet moed en zelfvertrouwen hebben, zich kunnen be helpen in een somtijds bekrompen le venswijze en jaren hard werken om ten slotte blijmoedig te kunnen zeg gen: „ik heb overwonnen en ziet de welvaart stijgt op uit den goed bear beiden bodem". De Directie van het Bemiddelings bureau voor Transatlantische Emigratie: S. L. VEENSTRA. PIET HOOGKAMER. Geachte Redactie! Verzoeke beleefd plaatsing in uw veelgelezen blad. Daar ik al meermalen de pen ter hand wilde nemen om mijn hart eens te luchten in uw blad, zoo paste het inge zonden stuk van j.l. Woensdag zoo prachtig bij mijn gedachten, in hoofd zaak vraag No. 1. Wie de zomer van 1923 alhier meege maakt heeft, heeft kunnen zien wat een stroom van menschen er dagelijks naar het strand van IJmuiden vervoerd zijn met de motorbootjes van diverse on dernemingen, welke ze in den zomer van '23 voor het eerst in bedrijf hebben genomen en hoe men dagelijks ziekelij- ken, ongelukkigen en vrouwen met kind en kinderwagen met deze bootjes naar het strand vervoerden, en dat de algemeene uitroep was: „zoo gaan we met IJmuiden de goede richting op". IJmuidens' strand moet ook worden wat Zandvoort en Wijk aan Zee is, daar de dagjes-menschen uit Amsterdam, Haarlem en Omstreken hier toch nog meer kunnen genieten dan op andere badplaatsen. No. 1. De pieren, welke zij zonder entrée kunnen bewandelen. No. 2. Het in- en uitvaren der schepen, wat op geen badplaats in Holland van zoo nabij te zien is en No. 3. Aan welke badplaats is zoo gemakkelijk en gerie felijk een tochtje per boot tot aan het strand verbonden? Doch nu de keerzijde van dit genoe gen. Waarom stelt het Rijk geen steiger aan de Semaphore in den zomer dispo nibel Waarom moeten de menschen en kin deren, zooals we dezen zomer meerma len medegemaakt hebben over een sleepboot klimmen en klauteren om een paar uur aan het strand te verkeeren, wat toch zoo dicht bij onze plaats ligt en toch zoo veraf „motto" haringhaven. Waarom, (als het Rijk wil en moet bezuinigen) aangaande een steiger aan de Semaphore bij te maken, uitsluitend voor motorbootjes, slaat het Rijk en Gemeente dan niet tezamen de handen in elkaar om dit punt te ondervangen? Daar het Rijk toch op 't oogenblik drie nieuwe steigers bouwt aan de oude sluizen, zoo schijnt het mij als leek zijn de toch wel mogelijk om van het hout der drie oude steigers een loopsteiger te maken aan de semaphore, sterk genoeg voor bovengenoemde motorbootjes, daar dit toch geen Oceaanstoomers zijn, dus deze steiger niet zoo zwaar ge bouwd behoeft te worden. Dat ondergeteekende hiermede een vraag uit het midden des volks der gem. Yelsen en IJmuiden naar buiten brengt, kan hij zoo noodig met bewijzen staven, volgens aanteekeningen, hoe veel personen dezen zomer naar het strand vervoerd zijn. Wie pakt de koe nu eens bij de hoorns en treft eens maatregelen om deze zaak tot bloei te helpen voor dezen zomer. Een Abonné van uw blad. UIT ONS PARLEMENT. Bezuiniging is absoluut noodzake lijk in onze Staatshuishouding, daar over zijn wel allen het eens. Het ver schil bestaat alleen omtrent de midde len. Een der middelen, door de regee ring voorgesteld, is het ontslaan van ambtenaren, die er te veel zijn. Men zou kunnen vragen, hoe er te veel kun nen zijn en hoe een dergelijk overcom pleet kon ontstaan. En de heer Ter Laan deed ook werkelijk die vraag, er bij opmerkende, dat het hier geen per soneel geldt overgebleven uit de oor logsjaren, maar vaste ambtenaren, en wie voor de aanstelling van dit surplus aan ambtenaren verantwoordelijk was. Maar hij kreeg hierop geen antwoord en de Kamer bemoeide er zich verder niet mee. De interpellatie-Westerman ging immers over het ontslag van de gehuwde ambtenares. Want de regeering, het ontslaan van ambtenaren onvermijdelijk achtende, meende dan dat ontslag moest begin nen, waar het 't minst zou drukken en wel bij de gehuwde ambtenares, die geen kostwinster was. Mevrouw Bak kerNort vroeg, of het daar alleen was', dat de druk het minst gevoeld zou worden en of dan niet evenzeer in aanmerking kwam de ambtenaar, die met een rijke vrouw getrouwd was, of men met 'andere woorden goed deed alleen rekening te houden met dubbel inkomen uit arbeid en niet ook uit ka pitaal. En mej. Westerman wees nog op de vele gepensioneerden, die als ambtenaar dienst deden. Maar over 't algemeen bleek men het er wel mee eens, dat de gehuwde ambtenares, die geen kostwinster was, in aanmerking kwam voor ontslag, zoo dan niet al tijd in de eerste plaats, wanneer er ont slagen moest worden. Maar de instem ming was niet altijd onverdeeld en on voorwaardelijk en kwam niet altijd uit dezelfde overwegingen voort. Het meest voorwaardelijk was zeker wel de instemming van den heer Kers ten, die vond, dat de vrouw niet in Staatsdienst, maar in den huiselijken kring thuis behoorde en die dus ieder ontslag van vrouwen toejuichte. De minister bleek het in zooverre met hem eens en naast den minister, zullen het er wel veel anderen geweest zijn dat liet het ideaal is, dat iedere vrouw op tijd een goede man krijgt. Maar Zijne Excellentie bleek niet blind voor het verschijnsel, dat dit ideaal in onze samenleving niet bena derd wordt en daarom ook van mee ning, dat deze gewenschte maar niet bestaande toestanden moeilijk als basis voor wettelijke regeling kan gebruikt worden. En wanneer de vrouw niet persé van den Staatsdienst wordt uit gesloten, dan moet er een reden zijn, waarom de gehuwde ambtenares eer der wordt ontslagen dan iedere andere. De overweging van den heer Beumer, dat deze het meest verzuimt en dus haar ontslag voor den dienst het voor- deeligst is, bleek geen invloed te heb ben gehad. Maar wanneer het uitslui tend is, omdat ze de oeconomische ge volgen het minst ondervindt, dan leek het mejuffrouw Westerman logischer ieder geval op zich zelf te onderzoeken en daarnaar het ontslag te bepalen. Er was b.v. het geval van een ambtena res met een inkomen van f 4000, ge trouwd met een man, die f 18.000 ver dient of dat van een ambtenares, ge trouwd met een man, die ongeregeld werk had. Grensgevallen zullen er al tijd blijven, meende de Minister. Maar hij vond dit nog geen reden om voor ieder ontslag van gehuwde ambtenares vooraf het uitbrengen van advies door een onpartijdige commissie verplich tend te stellen, als mej. Westerman bij motie voorstelde en nog minder om de bestaande regeling te laten voortduren als de motie van mej. Groeqeweg wil de. Eerst worden 65-jarigen ontslagen, dan op wachtgeld gestelden, voorzoo ver die er om verzochten, dan gehuwde ambtenaressen, die geen kostwinsters waren en ten slotte zij, die 30 jaar dienst hadden. Beroep op de beslissing van ontslag stond daarbij open. De Kamer bleek al evenmin in meer derheid met de wenschen der beide da mes mee te gaan en verwierp de mo ties. Die van mej. Westerman, waarin de Kamer als haar meening uitsprak, dat het gehuwd zijn der ambtenares geen motief moest zijn voor ontslag zoolang niet de oeconomische gevolgen waren overwogen, werd nog niet be handeld. De tweede interpellatie was die van den heer Boon over de stopzetting van den postchèque- en girodienst. Over het afschuwelijke van zijn ontreddering bleken minister en Kamer het roerend eens. Over de verantwoordelijkheid daarvoor is men maar zooveel mogelijk heengegleden. Do heer Van Braambeek noemde het een groote fout, dat men het geschoold personeel der postamb tenaren niet heeft overgenomen en zag de oorzaak van de heele geschiedenis in de omstandigheid, dat de gecentrali seerde controle over den gedecentrali- seerden dienst niet kon bijhouden. En verschillende leden herinnerde den mi nister eraan, dat er genoeg waarschu wende Stemmen waren geweest. Maar het debat liep hoofdzakelijk over de vragen van de stopzetting van den dienst, waartoe art. 29 van het Girobe- sluit, volgens den minister, de bevoegd heid verleende en waartoe overmacht bovendien noodzaakte, over de schade door Rijk en particulieren geleden, voor het Rijk besomde de minister ruw weg een ton of 8 en over de verkieslijk heid van centralisatie boven de decen tralisatie. Dat tot die laatste terugge keerd zou worden, dat althans, als de motie-Boon verlangde geen centralisa tie zou worden ingevoerd, zoolang geen zekerheid omtrent regelmatige wer king verkregen was, daaromtrent kon de minister niets vast beloven. Behalve deze inerpellatie werden nog het ontwerp tot wijziging der Land- en Tuinbouwongevallenwet van 1922, waarin een amendement van den heer Hiemstra een kleine wijziging bracht en de Indische belasting-ont werpen. strekkende tot verlenging van de productenbelasting voor 1923 en in voering van de aardoliebelasting voor 1924. afgehandeld. Over de laatste werd nog al gedebatteerd. Sommigen achtten belasting op een enkel bedrijf uit den booze en gaven de' voorkeur RONDOM DE WERELD. door M. B. O. Jr. (Nadruk Terboden). 10 Daarop herkenden R. en ik de perso nen. Toen wij in Holland Breda pas seerden waren R. en ik in een padvin derszaak geweest om een paar padvin dersblouses te koopen. De eigenaar dier zaak had ze niet in voorraad, daar hij juist drie jongens van Breda van pad- vinderskleeren had voorzien. Hij had ons daarop de photo laten zien van de drie Bredasche jongens, die ook 't plan hadden opgevat om de reis om de we reld te maken. De personen op de pho to, die de secretaris ons liet zien, waren dezelfde. Toen onze boeken gestempeld waren liepen we het dorp in en deden verschillende inkoopen voor 't avond eten. Even voorbij het dorp vroegen we aan een boer of we onze tent mochten neerzetten in de boomgaard. Dit werd toegestaan en even later stond onze tent overeind. Stroo kregen wij van den boer, dus ons bed was ook in orde. Daarna gingen we eten, dat bestond uit brood, boter, worst en een flink stuk gebakken spek en koffie „om den mond te spoelen." Na ons avondeten bleven we nog wat praten met de verschillen de luidjes die naar ons kwamen kijken, waarna we om 10 uur „de lichten gin gen uitblazen," daar we onze rust wel verdiend hadden na een marsch van 39 K.M. 22 Juli 1923. Deze morgen waren we om 8 uur op. Na ons gewasschen te hebben en onze beenen en voeten, welke eenigszins stijf waren van de marsch die we den vori- gen dag gemaakt hadden, goed gemas seerd te hebben met kamferspiritus en speksteenpoeder na voor de voeten, gin gen we ontbijten. Dit laatste was gauw gebeurd. We braken onze tent af en pakten onze ransels, waarna we om 10 uur op marsch gingen om Diest te be reiken. We hadden geen groote marsch voor den boeg, ongeveer 15 K.M., maar we moesten om 2 uur in Diest zijn voor het Guldensporenfeest der Vlamingen. Na een marsch van een uur passeer den we Bercquevoort, een klein dorpje. Daar lieten wij onze boeken stempelen, waarna we weer verder gingen. Het was zeer warm dezen Zondagmorgen, doch den weg was goed en de streek zeer mooi. Verbazend zooveel graai) als er hier verbouwd wordt, maar wanneer men nagaat dat er in iedere stad van een beetje beteekenis twee of drie bier brouwerijen zijn, dan kan men wel ra den waar al dat koren naar toegaat. Zeer veel bier wordt er in België ge dronken, maar de kwaliteit is niet te vergelijken met het Ilollandsche bier. Tegen 1 uur wisten we dat we Diest begonnen te naderen, doch nergens konden we dat aan bespeuren, dan weer dwars door graanvelden, dan door stukken bosch liep den weg. Zoo pas seerden we weer een klein bosch, als de weg bij de uitgang van dit boschje een kromming maakte en we stonden in de hoofdstraat van Diest. Later op den dag kwamen we te weten dat Diest een vestingstad en het verboden was buiten de wallen of muren die er wa ren te bouwen. Deze stad kon zich dus nooit vergrooten. Wij richtten onze schreden onmiddellijk naar het Vlaam- sche Huis, alwaar we door den eige naar, na ons bekend gemaakt te heb ben als Hollander hartelijk begroet werden. Iedere Hollander die verze kerd wil zijn van een goede ontvangst of beter gezegd die onder vrienden wil verkeeren, gaat maar naar een Vlaamsch Huis. Wc zetten onze bagage in een bergplaats en gingen het café binnen, waar zich verschillende Vla mingen bevonden. Onmiddellijk .wer- (ipn wij in de kring opgenomen. G. vroeg aan dpn eigenaar een fiets ter leen, welke hij kreeg, waarna hij naar het station ging om liet pakket post kaarten te halen, 't welk wij naar Diest hadden gezonden vanuit Brussel. Na eenigen tijd kwam hij terug met de kaarten; met groote moeite had hij ze gekregen, want op Zondag is alles ge sloten. Na wat gedronken te hebben ging G. er weer op uit om de Vlaam- sche Padvinders, in den wandel kort weg V. P. genaamd, op te zoeken. Hij was nog geen minuut weg, toen R. en ik trompetgeschal hoorden. We gingen naar buiten en zagen daar de V. P. aankomen. Zeer hartelijk was de be groeting. We wachten eep moment op G. en toen deze terug was gekqmen, gingpn wij met de troep naar het ver zamelpunt svaar de stoet der Gulden Sporen opge teld zou worden. De Gul den Sporendag is eigenlijk den 21en Juli, maar wordt op verschillende da gen in Vlaanderen door de Vlamingen gevierd. In Antwerpen den llen Juli, hier in Diest den 22 Juli evenals te Aarschot, een stadje tusschen Diest en Antwerpen. Bij het verzamelpunt ge komen zijnde waren daar reeds ver schillende vereenigingen met hun mu ziekkorpsen aanwezig. De padvinders en natuurlijk ook wij stelden zich aan den kop der stoet, waarna de verschil lende vereenigingen zich er achter schaarden. Daarna werd er een propa- ganda-wandeling door de stad gehou den met volle muziek. Zeer aardig klonk afwisselend het klaroengeschal van 4 padvinders. Voor ons was deze tocht door het stadje te meer interes sant, omdat we verschillende deelen der stad meteen te zien kregen. Na de stad rond geweest te zijn, ging de stoet naar de Graanmarkt, waar twee groote yiaamsche sprekers het woord zouden voeren. Een ervan kenden wij persoon lijk n.l. den heer Flnée, een bekende Vlaamsche spreker en schrijver. Wij hadden met hem kennis gemaakt te Brussel. Hij stelde ons voor aan het be- stuup der Vlamingen van Diest, waar na G. toestemming kreeg om ons aan de aanwezigen voor te stellen tusschen de twee sprekers door. Zulks werd dan ook door G. ter zijner tijd gedaan en het gevolg was dan ook dat wij een groot aantal kaarten verkochten aan de Vlamingen met behulp der Driester Padvinders. Na de twee Vlaamsche sprekers gehoord te hebben, gingen we met den Troepenleider der Diester P. en een heer mede om bij deze het avond brood te gebruiken. Na het avondeten gingen we once tent halen en in gezel schap van twee Diester P. die met ons mede zouden kampeeren, gingen we een kampeerplaats zoeken. We liepen om de oude fortwallen heen en kwa men toen op een plaats gelegen aan de fortgracht (mooi helder water, dus prachtige zwemgelegenheid), genaamd de Halve Maan. We plaatsten onze tent; terwijl we daarmede doende waren, za gen we aan den overkant Padvinders loopen, 9 in getal. We dachten eerst dat het Franschen waren. We gaven het Holandsche padvinderssignaal en tot onze groote verrassing kregen we antwoord. Spoedig waren ze bij ons Het bleken Padvinders uit Rotterdam te zijn die een fietstocht naar Luil! maakten. Ik vroeg hun waar hun ten! stond, doch ze sliepen in een hooi schuur. We wenschten hun goed suc ces, waarna we ons kamp verder in or de maakten. De Diester P, raadden ons aan de kamplijn te spannen daar ei 's nachts om de fortwallen wel eens raar volk rondliep. Nu wij achten het niet noodig, doch om hen gerust te stellen spanden wij onze kamplijn rondom d^ tent, twintig meter in 't rond op 2 d.M, hoogte, dus iedereen die in 't donker dé tent wilde naderen moest onherroepe lijk vallen, waarop wij natuurlijk wak ker zouden worden. We bleven nog even gezellig napra ten, waarna we met z'n vijven om IJ uur heerlijk gingen slapen, 23 Juli 1923. Nadat we opgestaan waren en ons ge wasschen hadden in 't riviertje wat de fortgracht vormde, gingen we ontbij ten. Dit was gauw gebeurd. Onder het ontbijt was er besloten een dag of t op

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1924 | | pagina 2