op wat iemand heeft geleerd, of kent,
komt het in de eerste plaats aan, maar
op wat een persoon hij is. Al weet hij
van de landbouw alles af, hetgeen nog
maar van betrekkelijke waarde is in
een werelddeel waar de landbouw heel
anders gedreven wordt, dan zal zoo
iemand toch mislukken, als hij niet al
die eigenschappen heeft, die voor een
welslagend emigrant onmisbaar zijn.
En heeft hij die eigenschappen wel,
is hij krachtig, gezond, ijverig, in het
bezit van een goed verstand en van een
vasten wil, bestand tegen moeilijkhe
den, gewillig om er zich doorheen te
worstelen, kan hij en wil hij alles aan
pakken, en doet hij dit op zoo'n manier
dat hij zich na niet al te langen tijd
eigen maakt wat hij aanpakt, heeft hij
doorzicht en volharding, dan beweren
wij, dat het er eigenlijk niet zoo heel
veel toe doet, wat zoo iemand oor
spronkelijk is geweest. Zoo iemand
komt er boven op, als hij in een land
is, waar de arbeidsgelegenheid ruim is
en de arbeidsvoorwaarden niet ongun
stig zijn.
Zulke menschen willen de Canadee-
sche farmers ook in dienst nemen; er
komen altijd genoeg aanvragen ook
voor „inexperieced farmhands" (onge
oefende boerenknechts) in, zooals de
heer S. weten moest.
Ons Bemiddelingsbureau ziet daarin
het criterium voor geschiktheid en
heeft zich ook uitsluitend uit die over
weging tot de besturen ook van groote
gemeenten gewend. Een nog maar kor
te doch uiterst leerzame ervaring toont
trouwens aan dat er onder onze men
schen nog groote aantallen echte jon
gens van Jan de Wit zijn, die wij vol
komen rustig zullen laten vertrekken!
En hoevelen zijn er niet geweest, dui
zenden en duizenden, uit ons land en
andere landen, die schitterend terecht
gekomen zijn, maar die zonder eenig
benul van boerenarbeid gingen.
Natuurlijk er zijn er velen mislukt.
Maar nooit omdat zij geen boerenar
beid kenden, alleen omdat zij er niet
voor deugden, omdat zij geen flinke ke
rels waren, althans niet van die flink
heid, die voor emigratie noodig is.
Het heeft ons uitermate verbaasd,
dat de Directeur van het Informatie
bureau der N. V. L. de geschiktheid zoo
van een heel andere kant beoordeelt
als wij. Wij hebben van zijn verklaring
acte genomen en laten het gaarne ver
der aan ieders inzicht over.
Wij verwachten half en half, dat Jhr.
Sandberg nu wel zal zeggen, dat hij het
eigenlijk juist zoo bedoeld heeft als
wij, maar hij heeft het precies anders
om gezegd.
Dat wij overigens aan bekendheid
met de landbouw en wat er op de Ca-
ngdeesche farms te pas komt, de noo-
dige beteekenis niet ontzeggen, spreekt
vanzelf. Maar die beteekenis is hoofd
zakelijk deze, dat de geschikte emigrant
die bekendheid heeft, gauwer aan
de hoogere loonen toe is, of die soms
reeds direct verdienen kan. Maar de
kansen om te slagen in Canada zijn er
voor leder, die flink is en aanpakken
kan, in den zin, zooals wij het hebben
uiteengezet voor ieder, die nog wat in
zich heeft van onze voorouders, dit
overal in de wereld heentrokken en er
slaagden, niet omdat zij zooveel van de
landbouw wisten, maar omdat het
mannen waren.
Tot zoover onze beschouwingen, die
wij alvorens ze te publiceeren, lieten
lezen door Mr. Geo. L. Boer, vertegen
woordiger voor Nederland der Cana-
deesche llegeering voor Emigratie "11
Colonisatie, die zijn volkomen instem
ming met de strekking ervan betuigde.
Hij had bovendien de welwillendheid
om ons te machtigen in dit verband
het volgende citaat op te nemen uil een
reeds 14 jaar geleden door hem ge
schreven werkje over Canada, welk ci
taat, naar hij ous meedeelde, ook thans
nog de toestanden juist weergeeft.
„Alvorens dus piactische wenken op
te sommen voor hen, die het plan ge
vormd hebben zich naar Canada te be
geven wil ik er met nadruk op vvijzen,
dat het doei van rniju optreden met is
om „te pas" en „te onpas" personen
naar Canada te lokken, zonder reke
ning te houden met de hoogst gewich
tige vraag of er van hen in de nieuwe
wereld iets terecht zal komen, doch
zooals reeds tevoren is aangehaald om
veilige en betrouwbare gegevens te
vertrekken aan hen, die om welke reden
ook, het plan hebben gevormd te cmi-
greeren. De Canadeesche regeering is
allerminst gesteld op lieden, die haar
tot overlast eerder dan tot voordeel
zouden strekken. .Vlen heeft ginds goe
de, degelijke werkkrachten noodig,
doch geen leegloopers, avonturiers en
dergelijken.
Canada bied over het algemeen zeer
gunstige en niet alleen zelden zelfs
zeer schitterende vooruitzichten voor
hen, die wil en kracht bezitten om door
volhardende arbeid zicli een vermogen
te verwerven. Zij, die dus het meeste
kans van slagen hebben, zijn personen
die lust hebben in arbeid en wien ook
een Geinig kapitaal ter beschikking
staat. Zij kunnen zich op den landbouw
toeleggen door hetzij land op te nemen,
landerijen te koopen of een boerderij
over te nemen, of zich toe te leggen op
het mijnwezen, den handel of de nij
verheid naar gelang hunne roeping. Zij
genieten het voordeel van een uitste
kend klimaat, talrijke gelegenheden
tot gezonde ontspanning en hunne kin
deren een schoone, onbezorgde toe
komst te kunnen verschaffen, be
schermd door uitstekende wetgeving.
Kantoorbedienden, teekenaars, tele
grafisten, winkelbedienden enz. raad ik
ten sterkste af zich naar Canada te be
geven, tenzij een betrekking hen wordt
aangeboden van ginds uit of zij zich
voorloopig bij vrienden of familie kun
nen huisvesten. Gezonde, sterke jonge
lieden van b.v. 18 tot 23 jaren, die tegen
niets opzien zoowel in daad als in
woord, komen overal terecht, mits zij
gewillig zijn hunne handen uit de
mouwen te steken voor het hindert niet
welke zaak. Boerenarbeiders die het
vak verstaan, kunnen in den oogsttijd
vast op werk rekenen tegen hoog loon.
Getrouwde lieden zonder kinderen
vinden vaak gemakkelijk den weg
door beiden de handen te willen uit
steken, n.l. de vrouw als hulp in de
huishouding, de man als boerenarbei
der te gaan werken. Voor gezinnen
met veel jonge kinderen, die over hoe
genaamd geen middelen beschikken,
is het moeilijker zich een bestaan te
verschaffen. Zijn de kinderen in staat
hun eigen brood te verdienen of mede
te verdienen in de huishouding, dan is
dit weer minder bezwaarlijk en voor
den a.s. landbouwer zelfs een zegen.
Het begin is voor het groote huishou
den met kleine kinderen natuurlijk het
moeilijkst,tenzij er voldoende geld
voorraad is. Voor alle personen geldt
de levensregel: Niet veel redeneeren,
maar handelen. Men moet moed en
zelfvertrouwen hebben, zich kunnen be
helpen in een somtijds bekrompen le
venswijze en jaren hard werken om
ten slotte blijmoedig te kunnen zeg
gen: „ik heb overwonnen en ziet de
welvaart stijgt op uit den goed bear
beiden bodem".
De Directie van het Bemiddelings
bureau voor Transatlantische
Emigratie:
S. L. VEENSTRA.
PIET HOOGKAMER.
Geachte Redactie!
Verzoeke beleefd plaatsing in uw
veelgelezen blad.
Daar ik al meermalen de pen ter hand
wilde nemen om mijn hart eens te
luchten in uw blad, zoo paste het inge
zonden stuk van j.l. Woensdag zoo
prachtig bij mijn gedachten, in hoofd
zaak vraag No. 1.
Wie de zomer van 1923 alhier meege
maakt heeft, heeft kunnen zien wat een
stroom van menschen er dagelijks naar
het strand van IJmuiden vervoerd zijn
met de motorbootjes van diverse on
dernemingen, welke ze in den zomer
van '23 voor het eerst in bedrijf hebben
genomen en hoe men dagelijks ziekelij-
ken, ongelukkigen en vrouwen met
kind en kinderwagen met deze bootjes
naar het strand vervoerden, en dat de
algemeene uitroep was: „zoo gaan we
met IJmuiden de goede richting op".
IJmuidens' strand moet ook worden
wat Zandvoort en Wijk aan Zee is, daar
de dagjes-menschen uit Amsterdam,
Haarlem en Omstreken hier toch nog
meer kunnen genieten dan op andere
badplaatsen. No. 1. De pieren, welke zij
zonder entrée kunnen bewandelen.
No. 2. Het in- en uitvaren der schepen,
wat op geen badplaats in Holland van
zoo nabij te zien is en No. 3. Aan welke
badplaats is zoo gemakkelijk en gerie
felijk een tochtje per boot tot aan het
strand verbonden?
Doch nu de keerzijde van dit genoe
gen.
Waarom stelt het Rijk geen steiger
aan de Semaphore in den zomer dispo
nibel
Waarom moeten de menschen en kin
deren, zooals we dezen zomer meerma
len medegemaakt hebben over een
sleepboot klimmen en klauteren om een
paar uur aan het strand te verkeeren,
wat toch zoo dicht bij onze plaats ligt
en toch zoo veraf „motto" haringhaven.
Waarom, (als het Rijk wil en moet
bezuinigen) aangaande een steiger aan
de Semaphore bij te maken, uitsluitend
voor motorbootjes, slaat het Rijk en
Gemeente dan niet tezamen de handen
in elkaar om dit punt te ondervangen?
Daar het Rijk toch op 't oogenblik drie
nieuwe steigers bouwt aan de oude
sluizen, zoo schijnt het mij als leek zijn
de toch wel mogelijk om van het hout
der drie oude steigers een loopsteiger te
maken aan de semaphore, sterk genoeg
voor bovengenoemde motorbootjes,
daar dit toch geen Oceaanstoomers zijn,
dus deze steiger niet zoo zwaar ge
bouwd behoeft te worden.
Dat ondergeteekende hiermede een
vraag uit het midden des volks der
gem. Yelsen en IJmuiden naar buiten
brengt, kan hij zoo noodig met bewijzen
staven, volgens aanteekeningen, hoe
veel personen dezen zomer naar het
strand vervoerd zijn. Wie pakt de koe
nu eens bij de hoorns en treft eens
maatregelen om deze zaak tot bloei te
helpen voor dezen zomer.
Een Abonné van uw blad.
UIT ONS PARLEMENT.
Bezuiniging is absoluut noodzake
lijk in onze Staatshuishouding, daar
over zijn wel allen het eens. Het ver
schil bestaat alleen omtrent de midde
len. Een der middelen, door de regee
ring voorgesteld, is het ontslaan van
ambtenaren, die er te veel zijn. Men
zou kunnen vragen, hoe er te veel kun
nen zijn en hoe een dergelijk overcom
pleet kon ontstaan. En de heer Ter
Laan deed ook werkelijk die vraag, er
bij opmerkende, dat het hier geen per
soneel geldt overgebleven uit de oor
logsjaren, maar vaste ambtenaren, en
wie voor de aanstelling van dit surplus
aan ambtenaren verantwoordelijk was.
Maar hij kreeg hierop geen antwoord
en de Kamer bemoeide er zich verder
niet mee. De interpellatie-Westerman
ging immers over het ontslag van de
gehuwde ambtenares.
Want de regeering, het ontslaan van
ambtenaren onvermijdelijk achtende,
meende dan dat ontslag moest begin
nen, waar het 't minst zou drukken en
wel bij de gehuwde ambtenares, die
geen kostwinster was. Mevrouw Bak
kerNort vroeg, of het daar alleen
was', dat de druk het minst gevoeld
zou worden en of dan niet evenzeer in
aanmerking kwam de ambtenaar, die
met een rijke vrouw getrouwd was, of
men met 'andere woorden goed deed
alleen rekening te houden met dubbel
inkomen uit arbeid en niet ook uit ka
pitaal. En mej. Westerman wees nog
op de vele gepensioneerden, die als
ambtenaar dienst deden. Maar over 't
algemeen bleek men het er wel mee
eens, dat de gehuwde ambtenares, die
geen kostwinster was, in aanmerking
kwam voor ontslag, zoo dan niet al
tijd in de eerste plaats, wanneer er ont
slagen moest worden. Maar de instem
ming was niet altijd onverdeeld en on
voorwaardelijk en kwam niet altijd uit
dezelfde overwegingen voort.
Het meest voorwaardelijk was zeker
wel de instemming van den heer Kers
ten, die vond, dat de vrouw niet in
Staatsdienst, maar in den huiselijken
kring thuis behoorde en die dus ieder
ontslag van vrouwen toejuichte. De
minister bleek het in zooverre met
hem eens en naast den minister,
zullen het er wel veel anderen geweest
zijn dat liet het ideaal is, dat iedere
vrouw op tijd een goede man krijgt.
Maar Zijne Excellentie bleek niet
blind voor het verschijnsel, dat dit
ideaal in onze samenleving niet bena
derd wordt en daarom ook van mee
ning, dat deze gewenschte maar niet
bestaande toestanden moeilijk als basis
voor wettelijke regeling kan gebruikt
worden. En wanneer de vrouw niet
persé van den Staatsdienst wordt uit
gesloten, dan moet er een reden zijn,
waarom de gehuwde ambtenares eer
der wordt ontslagen dan iedere andere.
De overweging van den heer Beumer,
dat deze het meest verzuimt en dus
haar ontslag voor den dienst het voor-
deeligst is, bleek geen invloed te heb
ben gehad. Maar wanneer het uitslui
tend is, omdat ze de oeconomische ge
volgen het minst ondervindt, dan leek
het mejuffrouw Westerman logischer
ieder geval op zich zelf te onderzoeken
en daarnaar het ontslag te bepalen.
Er was b.v. het geval van een ambtena
res met een inkomen van f 4000, ge
trouwd met een man, die f 18.000 ver
dient of dat van een ambtenares, ge
trouwd met een man, die ongeregeld
werk had. Grensgevallen zullen er al
tijd blijven, meende de Minister. Maar
hij vond dit nog geen reden om voor
ieder ontslag van gehuwde ambtenares
vooraf het uitbrengen van advies door
een onpartijdige commissie verplich
tend te stellen, als mej. Westerman bij
motie voorstelde en nog minder om de
bestaande regeling te laten voortduren
als de motie van mej. Groeqeweg wil
de. Eerst worden 65-jarigen ontslagen,
dan op wachtgeld gestelden, voorzoo
ver die er om verzochten, dan gehuwde
ambtenaressen, die geen kostwinsters
waren en ten slotte zij, die 30 jaar
dienst hadden. Beroep op de beslissing
van ontslag stond daarbij open.
De Kamer bleek al evenmin in meer
derheid met de wenschen der beide da
mes mee te gaan en verwierp de mo
ties. Die van mej. Westerman, waarin
de Kamer als haar meening uitsprak,
dat het gehuwd zijn der ambtenares
geen motief moest zijn voor ontslag
zoolang niet de oeconomische gevolgen
waren overwogen, werd nog niet be
handeld.
De tweede interpellatie was die van
den heer Boon over de stopzetting van
den postchèque- en girodienst. Over het
afschuwelijke van zijn ontreddering
bleken minister en Kamer het roerend
eens. Over de verantwoordelijkheid
daarvoor is men maar zooveel mogelijk
heengegleden. Do heer Van Braambeek
noemde het een groote fout, dat men
het geschoold personeel der postamb
tenaren niet heeft overgenomen en zag
de oorzaak van de heele geschiedenis
in de omstandigheid, dat de gecentrali
seerde controle over den gedecentrali-
seerden dienst niet kon bijhouden. En
verschillende leden herinnerde den mi
nister eraan, dat er genoeg waarschu
wende Stemmen waren geweest. Maar
het debat liep hoofdzakelijk over de
vragen van de stopzetting van den
dienst, waartoe art. 29 van het Girobe-
sluit, volgens den minister, de bevoegd
heid verleende en waartoe overmacht
bovendien noodzaakte, over de schade
door Rijk en particulieren geleden,
voor het Rijk besomde de minister ruw
weg een ton of 8 en over de verkieslijk
heid van centralisatie boven de decen
tralisatie. Dat tot die laatste terugge
keerd zou worden, dat althans, als de
motie-Boon verlangde geen centralisa
tie zou worden ingevoerd, zoolang geen
zekerheid omtrent regelmatige wer
king verkregen was, daaromtrent kon
de minister niets vast beloven.
Behalve deze inerpellatie werden
nog het ontwerp tot wijziging der
Land- en Tuinbouwongevallenwet van
1922, waarin een amendement van den
heer Hiemstra een kleine wijziging
bracht en de Indische belasting-ont
werpen. strekkende tot verlenging van
de productenbelasting voor 1923 en in
voering van de aardoliebelasting voor
1924. afgehandeld. Over de laatste
werd nog al gedebatteerd. Sommigen
achtten belasting op een enkel bedrijf
uit den booze en gaven de' voorkeur
RONDOM DE WERELD.
door M. B. O. Jr.
(Nadruk Terboden).
10
Daarop herkenden R. en ik de perso
nen. Toen wij in Holland Breda pas
seerden waren R. en ik in een padvin
derszaak geweest om een paar padvin
dersblouses te koopen. De eigenaar dier
zaak had ze niet in voorraad, daar hij
juist drie jongens van Breda van pad-
vinderskleeren had voorzien. Hij had
ons daarop de photo laten zien van de
drie Bredasche jongens, die ook 't plan
hadden opgevat om de reis om de we
reld te maken. De personen op de pho
to, die de secretaris ons liet zien, waren
dezelfde. Toen onze boeken gestempeld
waren liepen we het dorp in en deden
verschillende inkoopen voor 't avond
eten. Even voorbij het dorp vroegen we
aan een boer of we onze tent mochten
neerzetten in de boomgaard. Dit werd
toegestaan en even later stond onze
tent overeind. Stroo kregen wij van den
boer, dus ons bed was ook in orde.
Daarna gingen we eten, dat bestond uit
brood, boter, worst en een flink stuk
gebakken spek en koffie „om den mond
te spoelen." Na ons avondeten bleven
we nog wat praten met de verschillen
de luidjes die naar ons kwamen kijken,
waarna we om 10 uur „de lichten gin
gen uitblazen," daar we onze rust wel
verdiend hadden na een marsch van
39 K.M.
22 Juli 1923.
Deze morgen waren we om 8 uur op.
Na ons gewasschen te hebben en onze
beenen en voeten, welke eenigszins stijf
waren van de marsch die we den vori-
gen dag gemaakt hadden, goed gemas
seerd te hebben met kamferspiritus en
speksteenpoeder na voor de voeten, gin
gen we ontbijten. Dit laatste was gauw
gebeurd. We braken onze tent af en
pakten onze ransels, waarna we om 10
uur op marsch gingen om Diest te be
reiken. We hadden geen groote marsch
voor den boeg, ongeveer 15 K.M., maar
we moesten om 2 uur in Diest zijn voor
het Guldensporenfeest der Vlamingen.
Na een marsch van een uur passeer
den we Bercquevoort, een klein dorpje.
Daar lieten wij onze boeken stempelen,
waarna we weer verder gingen. Het
was zeer warm dezen Zondagmorgen,
doch den weg was goed en de streek
zeer mooi. Verbazend zooveel graai) als
er hier verbouwd wordt, maar wanneer
men nagaat dat er in iedere stad van
een beetje beteekenis twee of drie bier
brouwerijen zijn, dan kan men wel ra
den waar al dat koren naar toegaat.
Zeer veel bier wordt er in België ge
dronken, maar de kwaliteit is niet te
vergelijken met het Ilollandsche bier.
Tegen 1 uur wisten we dat we Diest
begonnen te naderen, doch nergens
konden we dat aan bespeuren, dan
weer dwars door graanvelden, dan door
stukken bosch liep den weg. Zoo pas
seerden we weer een klein bosch, als
de weg bij de uitgang van dit boschje
een kromming maakte en we stonden
in de hoofdstraat van Diest. Later op
den dag kwamen we te weten dat Diest
een vestingstad en het verboden was
buiten de wallen of muren die er wa
ren te bouwen. Deze stad kon zich dus
nooit vergrooten. Wij richtten onze
schreden onmiddellijk naar het Vlaam-
sche Huis, alwaar we door den eige
naar, na ons bekend gemaakt te heb
ben als Hollander hartelijk begroet
werden. Iedere Hollander die verze
kerd wil zijn van een goede ontvangst
of beter gezegd die onder vrienden wil
verkeeren, gaat maar naar een
Vlaamsch Huis. Wc zetten onze bagage
in een bergplaats en gingen het café
binnen, waar zich verschillende Vla
mingen bevonden. Onmiddellijk .wer-
(ipn wij in de kring opgenomen. G.
vroeg aan dpn eigenaar een fiets ter
leen, welke hij kreeg, waarna hij naar
het station ging om liet pakket post
kaarten te halen, 't welk wij naar Diest
hadden gezonden vanuit Brussel. Na
eenigen tijd kwam hij terug met de
kaarten; met groote moeite had hij ze
gekregen, want op Zondag is alles ge
sloten. Na wat gedronken te hebben
ging G. er weer op uit om de Vlaam-
sche Padvinders, in den wandel kort
weg V. P. genaamd, op te zoeken. Hij
was nog geen minuut weg, toen R. en
ik trompetgeschal hoorden. We gingen
naar buiten en zagen daar de V. P.
aankomen. Zeer hartelijk was de be
groeting. We wachten eep moment op
G. en toen deze terug was gekqmen,
gingpn wij met de troep naar het ver
zamelpunt svaar de stoet der Gulden
Sporen opge teld zou worden. De Gul
den Sporendag is eigenlijk den 21en
Juli, maar wordt op verschillende da
gen in Vlaanderen door de Vlamingen
gevierd. In Antwerpen den llen Juli,
hier in Diest den 22 Juli evenals te
Aarschot, een stadje tusschen Diest en
Antwerpen. Bij het verzamelpunt ge
komen zijnde waren daar reeds ver
schillende vereenigingen met hun mu
ziekkorpsen aanwezig. De padvinders
en natuurlijk ook wij stelden zich aan
den kop der stoet, waarna de verschil
lende vereenigingen zich er achter
schaarden. Daarna werd er een propa-
ganda-wandeling door de stad gehou
den met volle muziek. Zeer aardig
klonk afwisselend het klaroengeschal
van 4 padvinders. Voor ons was deze
tocht door het stadje te meer interes
sant, omdat we verschillende deelen
der stad meteen te zien kregen. Na de
stad rond geweest te zijn, ging de stoet
naar de Graanmarkt, waar twee groote
yiaamsche sprekers het woord zouden
voeren. Een ervan kenden wij persoon
lijk n.l. den heer Flnée, een bekende
Vlaamsche spreker en schrijver. Wij
hadden met hem kennis gemaakt te
Brussel. Hij stelde ons voor aan het be-
stuup der Vlamingen van Diest, waar
na G. toestemming kreeg om ons aan
de aanwezigen voor te stellen tusschen
de twee sprekers door. Zulks werd dan
ook door G. ter zijner tijd gedaan en
het gevolg was dan ook dat wij een
groot aantal kaarten verkochten aan de
Vlamingen met behulp der Driester
Padvinders. Na de twee Vlaamsche
sprekers gehoord te hebben, gingen we
met den Troepenleider der Diester P. en
een heer mede om bij deze het avond
brood te gebruiken. Na het avondeten
gingen we once tent halen en in gezel
schap van twee Diester P. die met ons
mede zouden kampeeren, gingen we
een kampeerplaats zoeken. We liepen
om de oude fortwallen heen en kwa
men toen op een plaats gelegen aan de
fortgracht (mooi helder water, dus
prachtige zwemgelegenheid), genaamd
de Halve Maan. We plaatsten onze tent;
terwijl we daarmede doende waren, za
gen we aan den overkant Padvinders
loopen, 9 in getal. We dachten eerst
dat het Franschen waren. We gaven
het Holandsche padvinderssignaal en
tot onze groote verrassing kregen we
antwoord. Spoedig waren ze bij ons
Het bleken Padvinders uit Rotterdam
te zijn die een fietstocht naar Luil!
maakten. Ik vroeg hun waar hun ten!
stond, doch ze sliepen in een hooi
schuur. We wenschten hun goed suc
ces, waarna we ons kamp verder in or
de maakten. De Diester P, raadden ons
aan de kamplijn te spannen daar ei
's nachts om de fortwallen wel eens raar
volk rondliep. Nu wij achten het niet
noodig, doch om hen gerust te stellen
spanden wij onze kamplijn rondom d^
tent, twintig meter in 't rond op 2 d.M,
hoogte, dus iedereen die in 't donker dé
tent wilde naderen moest onherroepe
lijk vallen, waarop wij natuurlijk wak
ker zouden worden.
We bleven nog even gezellig napra
ten, waarna we met z'n vijven om IJ
uur heerlijk gingen slapen,
23 Juli 1923.
Nadat we opgestaan waren en ons ge
wasschen hadden in 't riviertje wat de
fortgracht vormde, gingen we ontbij
ten. Dit was gauw gebeurd. Onder het
ontbijt was er besloten een dag of t op