VISSCHERIJ.
Gedurende de maand Augustus
van dit jaar zijn te IJmuiden aan den
Rijksvischafslag aangekomen 302
stoomtrawlers met 1 679.823 besom
ming tegen in Augustus van het vorig
jaar 194 stoomtrawlers, die f 395.482
besomden en in de eerste acht maan
den van dit jaar 2370 stoomtrawlers
met. I 5.383.690 besomming tegen in ge
lijk tijdvak van het vorig jaar 1428
stoomtrawlers, die f 3.125.992 besom
den. Verder kwamen van de trawlvis-
scherij in Augustus van dit jaar aan
de markt:
8 motorloggers met f 5.334 besom
ming tegen in Augustus van het vorig
jaar 10 dier vaartuigen met f 3.764 be
somming en in de eerste acht maanden
van dit jaar 108 motorloggers, die
f 76.136 besomden tegen in de eerste
acht maanden van het vorig jaar 80
motorloggers met f 46.244 besomming;
1 zeillogger met f 157 besomming te
gen in Augustus van het vorige jaar
168 dier vaartuigen met f 55.270 be
somming en in de eerste acht maan
den van dit jaar 785 zeilloggers met
f 364.880 besomming tegen in gelijk
tijdvak van het vorig jaar 1339 zeillog
gers met f 607.510 besomming;
4 sleepboottrawlers met f 1.626 be
somming tegen in gelijk tijdvak, nl.
de maand Augustus van het vorig
jaar 2 sleepboottrawlers met f 844 be
somming en in de eerste acht maan
den van dit jaar 20 sleepboottrawlers
met f 9.200 besomming tegen in gelijk
tijdvak van het vorig jaar 35 sleep-
boottrawlers met f 25.773;
482 motorkustvisschers, die i 34.605
besomden tegen in Augustus van het
vorig jaar 515 motorkustvisschers met
f 40.842 besomming en in de eerste
acht maanden van dit jaar 2716 dier
vaartuigen, die f 179.946 besomden te
gen in gelijk tijdvak van het vorig jaar
2150 schepen met t 128.803 besomming;
55 zeilkustvisschers met f 1.704 be
somming tegen in Augustus van het
vorig jaar 91 dier vaartuigen m. f 1.997
besomming en in de eerste acht maan
den van dit jaar 307 zeilkustvisschers
met f 6.854 besomming en in gelijk tijd
vak van het vorig jaar 254 dier vaar
tuigen met f 4.530 besomming;
20 open booten met 258 gulden be
somming tegen in Augustus van het
vorig jaar 10 open booten, die f 113
besomden en in de eerste acht maan
den van dit jaar 263 open booten met
4.916 tegen 271 dier vaartuigen met
1 2.433* besomming in gelijk tijdvak
van het vorig jaar;
Van vreemde nationaliteit kwamen
in Augustus van dit jaar hier aan de
markt: 3 Duitsche stoomtrawlers met
f 7.240 en 5 Deensche motorkotters
met f 6.801 besomming tegen in Augus
tus van het vorig jaar 12 Duitsche
stoomtrawlers met f 27.714 besomming,
5 Duitsche motorkotters, die f 3.636 be
somden en 19 Deensche motorkotters
met f 23.649 besomming; in de eerste
acht maanden van dit jaar 3 Engelsche
zeilkotters met f 1.455 besomming, 106
Duitsche stoomtrawlers met f 331.810
besomming, 1 Duitsche motorkotter
met f 493 en 19 Deensche motorkotters
met f 26.471 besomming, tegen in ge
lijk tijdvak van het vorig jaar 6 Engel
sche stoomtrawlers met f 4.408 besom
ming, 540 Duitsche idem met f 1.348.028
besomming, 14 Duitsche motorkotters,
die f 12.273 en 66 Deensche motorkot
ters, die f 74.981 hesomden.
Van de beugvisscherij kwamen in
Augustus van dit jaar aan de markt
10 zeilbeugers met f 8.962 besomming
tegen in Augustus van het vorig jaar
2 motorbeugers met f 1.427 besomming
en 20 zeilbeugers, die f 26.605 besom
den en in de eerste acht maanden van
dit jaar 187 stoombeugers, die f 404.348
en 115 zeilbeugers, die 1 106.245 be
somden tegen in de eerste acht maan
den van het vorig jaar 186 stoombeu
gers met f 378.504 besomming, 14 mo
torbeugers met f 14.419 en 139 zeilbeu
gers met f 173.677 besomming.
Van de haringvisscherij kwamen in
Augustus van dit jaar aan de markt
3 stoomloggers met f 22.153 besom
ming, 3 motorloggers met 1 21.403 be
somming, 26 zeilloggers met f 141.518
en 6 Engelsche stoomdrifters met
f 18.982 besomming tegen in Augustus
van het vorig jaar 2 motorloggers, die
f 594 en 22 zeilloggers, die f 27.218 be
somden en in de eerste acht maanden
van dit jaar 9 stoomloggers met f 44.352
besomming, 6 motorloggers, die
f 29.607 besomden, 58 zeilloggers met
f 237.133 en 48 Engelsche stoomdrifters
met f 77.186 besomming tegen in de
eerste acht maanden van het vorig
jaar 1 stoomlogger met f 137 besom
ming, 4 motorloggers, die f 2.105 be
somden, 38 zeilloggers met 55.589 gul
den en 10 Engelsche stoomdrifters met
f 19.507 besomming.
Tegen 928 vaartuigen in Augustus
v an dit jaar kwamen in Augustus van
het vorig jaar 1072 vaartuigen aan de
markt en in de eerste acht maanden
van dit jaar 7121 vaartuigen tegen
6575 vaartuigen in gelijk tijdvak van
het vorig jaar.
De in consignatie aangevoerde
vischzendingen brachten in Aug. van
dit jaar op f 9.001; die van Augustus
van het vorig jaar f 9.707 terwijl de op
brengst van de consignatiezendingen
van de eerste acht maanden van dit
jaar f 179.804 bedroeg tegen f 207.193
in gelijk tijdvak van het vorig jaar.
De opbrengst van de in Augustus
van dit jaar aangevoerde visch be
draagt f 959.576 tegen f 618.770 ill Aug.
van het vorig jaar, terwijl de totaal
opbrengst van alle in de eerste acht
maanden van dit jaar aangevoerde
visch f 7.464.534 bedraagt tegen
f 6.232.115 in de eerste acht maanden
van het vorig jaar.
Onze kustvisschers en de
ongevallenwetten.
De heer Paul Nijgh te Bilthoven
schrijft aan de N. Rott. Ct.:
In mijn artikel in uw blad van 29 Ju
li met betrekking tot de ramp op de
Schelde is o.m. gezegd, dat bovenstaan
de groep visschers op geheel gelijke
voorwaarden als andere loonarbeiders
wettelijk verzekerd zou zijn. Deze be
wering mijnerzijds heeft tegenspraak
uitgelokt, o.m. in een schrijven van den
raad van arbeid te Middelburg, zulks
in antwoord op een verzoek om inlich
tingen van de redactie van De Neder
lander, en overgenomen in uw blad
van 20 Augustus j.l. In hoeverre deze
tegenspraak, en de daarbij gegeven
toelichting juist is, moge ieder voor
zich beoordeelen, die zich de moeite
wil getroosten van deze eenigszins ge
compliceerde aangelegenheid kennis
te nemen.
In 1915 kwam de Oorlogs-Zeeonge-
vallenwet tot stand, welke bedoelde
alle opvarenden van vaartuigen,
welke men buitengaats wenschte te
brengen, te verzekeren tegen de risi
co's van het bedrijf, onder oorlogsom
standigheden. Ten opzichte van de vis-
scherij, die bovendien met economische
moeilijkheden had te kampen, werden
bizondere voorzieningen getroffen, in
dier voege, dat het rijk een deel der
kosten der verzekering voor zijne re
kening nam. Voor zeil-zeevisschers-
vaartuigen van 40 ton bruto inhoud en
minder bedroeg dit deel zelfs drie vier
den.
In 1919 werd de Oorlogs-Zeeongeval-
lenwet, na enkele wijzigingen ter za
ke van geen belang, en met volledige
handhaving van de verzekering der
kustvisschers en de gunstige bepalin
gen te hunnen behoeve (art. 10), ver
doopt in Zeeongevallenwet 1919. De
voor de verschillende bedrijven van
zeevaart met inbegrip van de vissche-
rij, als maatstaf voor de verzekering
geldende dagloonen, werden door den
minister overeenkomstig de bepalin
gen der wet, bij ministerieele beschik
king van 12 September 1919, vastge
steld en zulks ter herziening van een
vroegere tabel. De minister had daar
bij „alle vrijheid rekening te houden
met de uiteenloopende wijze van loons-
bepaling, die bij sommige takken van
zeevaart en visscherij in zwang zijn,
zooals het aandeel van den schepeling
in de besomming en dergelijke" (Mr.
A. Schilthuis, „Oorlogszeeongevallen-
wet 1915").
In de bovengenoemde tabel treft
men dan ook de rubriek „visscherij in
de zeegaten en op de kust" met „bla
zers, botters, schokkers, enz." aan en
de bepaling van het dagloon voor
„schippers en matrozen op kustvis-
schersvaartuigen, met gelijke deelen
van de inkomsten."
Bij suppl. begrooting werden de noo-
dige gelden uitgetrokken, welke uit
hoofde dezer verzekering ten laste van
den staat kwamefi, en waarbij in de
toelichting, eenigszins overbodig, de
uitkeering aan den schipper-eigenaar
nog eens afzonderlijk werd genoemd.
Aldus waren de visschers waar het
hier om gaat, evenals verschillende
andere soortgelijke groepen, wettelijk
verzekerd op geheel gelijke voorwaar
den als andere loonarbeiders. Nog in
de maand December 1922 werd op
grond van bovenstaande wettelijke be
palingen een uitkeering verstrekt,
waarin de staat voor drie vierden in
de kosten bijdroeg.
Intusschen hadden zich in de prac-
tijd moeilijkheden voorgedaan. Im
mers de controle op de juiste naleving
van de wettelijke bepalingen berustte
hoofdzakelijk bij de Scheepvaart-
Inspectie, welke zorg had te dragen,
dat geen schepen zee konden kiezen,
ten opzichte waarvan de verzekering
der opvarenden niet overeenkomstig
de bepalingen der Zeeongevallenwet
was gedekt. Levert dit, ook thans nog,
in het algemeen geen bezwaar op, ten
opzichte van de kleine kustvisschers-
vaartuigen werden de ambtenaren der
Scheepvaart-Inspectie voor een vrij
wel onuitvoerbare taak gesteld. Toch
gebeurde het betrekkelijk zelden, dat
enkele dezer schepen 'door de mazen
van het net heen glipten. Die enkele
gevallen echter zijn destijds danig uit
gebuit door hen, die steeds op zoek wa
ren naar nieuwe argumenten om de
gebreken van de Zeeongevallenwet te
genover het voortreffelijke van het
staats-verzekerings-systeem in Het
licht te stellen.: Straks moge blijken in
hoeverre daarbij de waarachtige be
doeling voorzat om de belangen der
verzekerden voor te staan. De genoem
de moeilijkheden deden intusschen
zoowel de directie van Zee-Risico, met
de uitvoering van de Zeeongevallenwet
belast, als het betrokken departement
zoeken naar middelen, om aan de geop
perde bezwaren tegemoet te komen en
men meende deze te hebben gevonden,
door bij de herziening van de Ongeval
lenwet 1901, de kustvisschers te bren
gen onder genoemde wet en dus te
onttrekken aan de bemoeiingen van
Zee-Risico. Artikel 11 der Ongevallen
wet 1901 bepaalde, dat niet verzeke
ringsplichtig warenhet visschers-
bedrijf, uitgeoefend buiten rivieren en
binnenwateren", terwijl het overeen
komstige artikel 12 in de Ongevallen
wet 1921 thans luidt, dat niet verze-
keringsplichtig zijn,het vis-
schersbedrijf, uitgeoefend buiten rivie
ren en binnenwateren, als regel
I buiten het gezicht der Ne-
derlandsche kus t". Daarmee
werden op 1 April 1922 de garnalenvis-
I schers te Vlissingen en Arnemuiden en
I andere soortgelijke groepen, die als re-
gel hun bedrijf in het gezicht
der Neder landsche kust
uitoefenen, onder de hoede der Rijks
verzekeringsbank gebracht.
Mij dunkt, de Kamerleden die vóór
genoemde wetswijziging hebben ge
stemd, kunnen moeilijk anders, even
als steller dezes, hebben gemeend, dan
dat daarmede het doel: een gewenscht
geachte wijziging ten behoeve van de
betrokken visschers, werd bereikt en
wat mij betreft, ik heb tot voor enkele
weken onder deze illusie geleefd. Een
sedert mijn schrijven van 29 Juli in
gesteld onderzoek heeft echter aan het
licht gebracht, dat reeds ten tijde van
de voorgenomen wijziging van de On
gevallenwet 1901, aan het betrokken
departement een andere wind was
gaan waaien, die wees in de richting
van een beperking van de verplichte
verzekering. Hoewel, zooals hierboven
is gebleken, de Zeeongevallenwet een
geheel ander principe huldigt, schijnt
men langzamerhand tot de conclusie
te zijn gekomen, dat de schipper-eige
naar en later zelfs alle schepelingen,
die „op deel" varen, d.w.z. die als loon
ontvangen een bedrag, gelijkstaande
met een deel der besomming, als niet
verzekerd in den zin der wet zijn te
beschouwen. Waardoor precies dit ge
wijzigde inzicht is ontstaan, is mij on
bekend, wel is mij gebleken, dat de
minister in 1922 den belanghebbenden
van het voornemen der Rijksverzeke-
ingsbank om hen onder de werking
der Ongevallenwet 1921 als niet verze
keringsplichtig te beschouwen, heeft
doen in kennis stellen! Maar waarom,
zal men vragen, werd dan de bewuste
wijziging in de Ongevallenwet aange
bracht, waar het bekend was, dat de
categorie waar het hier om gaat, zoo
goed als uitsluitend bestaat uit vis
schers die „op deel" varen!? Terloops
zij hierbij nog opgemerkt, dat inmid
dels de Zeeongevallenwet 1919 ongewij
zigd is gehandhaafd en dus feitelijk
de toestand hestaat, dat de kustvis
schers overeenkomstig de bepalingen
dezer wet wel zijn verzekerd, doch dat
aan de wetsbepalingen niet de hand
wordt gehouden, terwijl anderzijds de
wet waaronder zij thans wel verzekerd
zouden moeten zijn, door de Rijksver
zekeringsbank niet op hen van toepas
sing is verklaard.
Inmiddels toonen een aantal uit
spraken van den Centralen Raad van
Beroep, dat dit college de meening der
Rijksverzekeringsbank in hare alge
meenheid allerminst deelt. Het is hier
niet de plaat» voor een uitvoerige be
schouwing over bedoelde uitspraken;
ik meen te mogen volstaan met te ver
wijzen naar de uitspraken van 28 Sep-
'emter 1922, D. No. 109, 25 Januari
1923 D No. 251, 13 April 1922 No. 47 en
26 Mei 1924 No, 265, waarvan de beide
eerstgenoemde deelvisschers niet, de
beide laatstgenoemde soortgelijke 'vis
schers wel verzekeringsplichtig ver
klaren in den zin van de Ongevallen
wet 1921. In het algemeen kan men
zeggen, dat de Centrale Raad de mee
ning onderschrijft, vervat in de hier
boven door mij gekozen bewoordin
gen, t.vv.: dat een schipper-eigenaar
terdege verzekeringsplichtig is, ten op
zichte zijner „op deel" varende
„knechts', indien deze als „loon" ont
vangen een bedrag gelijkstaande met
een deel der besomming, zonder
echter in eventueele verliezen bij te
dragen. Tenminste moet hun dus door
hun „werkgever" kost en huisvesting
aan boord verstrekt worden.
Wie nu zou mecnen, dat degenen die
zich zoo warm maakten, indien eens
voor 1922 een enkel scheepje onverze
kerd bleek uitgevaren te zijn, het on
middellijk met vuur voor de kustvis
schers zouden hebben opgenomen, ver
gist zich. Immers zij zwegen tot dus
verre stil en verroerden geen vin. Zoo
kon het gebeuren, dat na 1 April 1922
niet alleen de kustvisschers te Vlissin
gen en Arnemuiden, maar ook om
auj tot de voornaamste groep te bepa
len de bemanning van 125 vis-
schersvaartuigen, in totaal ongeveer
™bpPfB' te Urk, welke van 1915 tot
1922 wettelijk verzekerd waren, thans
zonder ecnige zekerheid over het lot
hunner betrekkingen, hun gevaarlijk
bedrijf uitoefenen voor zoover zij (ca.
140) zich althans niet vrijwillig hebben
verzekerd.
En hiermede ben ik genaderd tot het
eigenlijke doel van deze uiteenzetting
Dit is drieledig.
In de eerste plaats, dat kennis ne
mende van het bovenstaande, degenen
die nog niet offerden om de contante
waarden op te brengen ten behoeve
van de acht weduwen en zeventien
weezen, in ieder geval onschuldige
slachtoffers van de zee en van nog iets
anders, zulks alsnog zullen doen en
a plus forte raison".
In de tweede plaats moge de regee
ring aanleiding vinden in het Ontwerp
Ongevallen- en Ziektewet 1925, alsnog
de grenzen van den verzekeringsplicht
te verruimen en onafhankelijk te ma
ken van allerlei juridische, politieke
en economische omstandigheden, voor
al waar reeds in 1921, met uitschake
ling van het maximum, zelfs de loon
arbeider-directeur eener naamlooze
vennootschap of andere onderneming,
in de verplichte verzekering werd op
genomen. Ook bepaalde hangende pro
cedures met betrekking tot de coöpe
raties geven daartoe m.i. wel aanlei
ding.
Ik meen een beroep te mogen doen
ook op de voormannen, strijders voor
het publiekrechtelijke verzekeringssy
steem en op hen, voor wie de vrijwillige
verzekering zulk een teer kasplantje is,
om in bovenstaanden gedachtengang
mede te werken, opdat de belangstel
lende buitenstaander niet steeds den
indruk verkrijgt dat wij op dit gebied
extra klein zijn in alles waarin een
volk klein kdn zijn.
Immers met volledige waardeering
van bepaalde inzichten van godsdien
stigen aard, zal een ieder onbevangen
mensch moeten erkennen, het weinig
verhevene van een toestand, waarin
zij, die zich vrijwillig verzekeren, eco
nomisch in een minder gunstigen toe
stand geraken dan degenen, die klap
loopen op de publieke liefdadigheid
en deze voor hun nagelaten betrekkin
gen laten zorgen. Bovendien, iedere
grondslag van verplichte verzekering
is de beste prikkel tot vrijwillige aan
vullende verzekering. Dit is in de
practijk van Zee-risico gebleken en
wel vooral daardoor, dat de verplichte
verzekering tot aandacht dwingt en be-
langstelling opwekt ten slotte ook voor
de hoogere motieven, die aan iedere,n
socialen maatregel ten grondslag moe
ten liggen.
De Ongevallenwet 1901 somde de
verzekeringsplichtige bedrijven op Na
twintig jaren ervaring kwam men in
1921 tot de overtuiging, dat het beter
was aan den anderen kant te beginnen
en lederen loonarbeider verzekerings
plichtig te verklaren, die niet met na
me werd uitgezonderd (artikel 12).
Laat men deze les ter harte nemen bij
het uiteindelijk vaststellen van den
grondslag, waarop in de toekomst onze
sociale verzekeringswetgeving zal be
rusten en laat men daarbij nog iets
verder gaan. Laat men niet angstvallig
vasthouden aan een. systeem, waarbij
een leger van ambtenaren geroepen
wordt tot de weinig productieve taak,
tallooze gevallen te wegen op goud
schaaltjes van allerlei aard, met geen
ander resultaat, dan dat mede daar
door de verzekering duur wordt (niet
door schuld van de ambtenaren, maar
door de schuld van het systeem) en
met geen ander resultaat dan dat, zoo
ms in zekeren zin ook nu weer is ge-
bleken, de belanghebbenden ten slotte
de dupe worden van de historie.
Ten slotte nog dit. De secretaris van
de Visscherij-vereeniging „Breskens"
schrijft mij o.m.: „Helpt ons dat wij in
vervolg die liefdadigheid niet meer,
noodig hebben, maar dat onze nagela
ten betrekkingen ook verzorgd zijn
als wij door een ongeluk er niet meer
zijn Ik hoop dat het bovenstaande t
z. t. inderdaad eenige hulp in den ge-
wenschten zin zal mogen beteekenen.
Een voorgenomen wijziging, die
tevens in de mede van reederszijde zoo
dikwijls reeds bepleite geneeskundige
behandeling zou hebben moeten voor-
Kv-n' '1 'n 'let Politieke spinneweg
blijven hangen!
De toestand der binnenvlsscherij
ln Juli 1924.
Naar de afdeeling Visscherijen van
het Departement van Binnenlandsche
■taken en Landbouw mededeelt, werd
de visscherij op de Zuid-Hollandsche
h!,„mei"-,rlV,le!'en ln de maand Juli her
haaldelijk belemmerd door onstuimig
weder en daarmede gepaard eaande
hooge ebbestanden. Vooral de aalvis-
scherij en de visscherij met het gewo
ne schutwant ondervond daarvan de
nadeelige gevolgen.
De opkomst van zalm was in de eer-
h van de maand zeer bevredi
gend; daarna werden de vangsten ge.
leidelijk minder, om tegen het eil
der maand, wederom-toe te nemen.
de groote zalmzcgenvisscherij maai
vooral de „Volharding" aan de Oil
Maas goede vangsten. De vangJ
van de zegenvisscherijen aan de ,\1
we Merwede waren veel minder bel
digend.
Ook met de zalmsteken waren!
vangsten goed. Met de galgen wa
de vangsten op de Boven-Merwede'
de eerste week van Juli zeer guns
doch in de daarop volgende week u;
den ze aanmerkelijk minder en ol
het verdere gedeelte van de mal
waren de uitkomsten van deze vis.sq
rij van dien aard, dat het bedrijf vl
de personen, die daaraan deelnam
geen behoorlijk weekloon meer kon
leveren.
Op de Waal werd, vooral door
aanhoudende hooge waterstani
met de zegen weinig zalm gevang
De vangsten van de handzegenvissq
rij „de Koekoek" aan de Lek wai
goed.
Met de drijfnetten kon ook nu, wl
de optrek weer in hoofdzaak bestoj
uit kleine zomerzalm, voor de vani
van welke de thans in gebruik zijn
netten niet meer zijn ingericht, sleci
een betrekkelijk gering deel van1
opzwemmende zalmen worden 1 i
machtigd. Alleen op de hooger geleg-
riviergedeelten werden af en toe tan
lijk bevredigende vangsten verkreg]!
Opmerkelijk is, dat bij de vrij ruit,
opkomst van zalm, welke onze rivier,
in de laatste weken ten zien gaf, a
zoo gering aantal zalmen de rivierlr
Maas optrok en de uitkomsten vanc
zalmvisscherij aldaar zoo ongustig r
staken bij die op andere rivieren.
Evenals de laatst voorafgaan;
maand was de totale aanvoer van zalri
wederom belangrijk grooter dan in
overeenkomstige maand van het voi<
ge jaar; aangevoerd toch werden 40>;
stuks met een gezamenlijk gewicht vil
23.406 K.G. en een ojibrengst v«J
f 74.988, tegen 1741 stuks met een a
wicht van 11.326 K.G. en een opbrengt
van f 42.909.— in Juli 1923. Naar t)
verschillende sojrteering gesplitst bi
stond de aanvoer uit 168 groote zomef
zalmen, 3569 kleine zomerzalmen el
361 St. Jacobszalmen, terwijl in Ju
van het vorige jaar van genoemde sol
teeringen respectievelijk 406, 1001 e
334 stuks werden aangevoerd.
De aanvoer van zeeforellen of z.;
schotjes bedroeg over deze verslat
maand 180 stuks met een opbreng!
van f 701.—- tegen 179 stuks met et
opbrengst van f 470.— in dezelfd
maand van het vorige jaar.
Voorts werden nog ter markt gt
bracht circa 200 K.G. houting.
Wat de overige takken van visscheri
betreft, voor zoover deze betrekkin
hebben op de Zuidhollandsche benf
denrivieren, valt nog te vermelden, da
de uitkomsten van de aalvisscher
over het algemeen te wenschen ovei
lieten en dat verder ook de vangstei
van witvisch met het gewone schut
want op enkele gunstige uitzonderir
gen na niet medevielen. Daarentegei
werd met de blieknetten over het al
gemeen goed bliek gevangen, terwi
verder ook de bijvangsten aan houtinj
waarvan het meerendeel uit houtin
zonder neus bleek te bestaan, niet or
voorspoedig waren.
Op de bovenrivieren werd bij de uil
oefening der zegenvisscherij voora
hinder ondervonden van hoog watei
De visscherij met aalfuiken, aalreepo:
en aaldobbers leverde op verschillend
riviergedeelten bevredigende uitkom
sten op, te meer nog waar voor de aa
en paling een goede prijs kon worde
bedongen; ook met de ankerkuilei
konden, voor zoover de schokkervb
scherij in verband met den stand vai
het water geoorloofd was, af en to
nogal loonende vangsten van palin;
worden gemaakt. De vangsten met d
vischzegen en de bliek- en pooknettei
vielen over het algemeen niet mede, a
kon met eerstgenoemd vischtuig nu ei
dan nogal wat snoek worden bemach
tigd.
Op de Overijselsche rivieren bleef d
toestand van de visscherij nog even on
gunstig als tevoren.
In de binnenwateren werd in hoofd
zaak gevischt met de aal- en paling
vischtuigen en met de zeeltfuiken- be
houdens enkele gunstige uitzondérin
gen vielen de vangsten van aal en pa
ling over het algemeen nog niet mede
en vooral met de fuiken waren dt
vangsten slecht; met de dobbers koi
in de diepere wateren hier en daar no;
wat aal worden bemachtigd.
De zeeltvisscherij gaf eveneens ovei
het geheel genomen maar matige vang
te zien en a"ee!1 omstreeks he
midden en tegen het einde der maant
konden in enkele polders vangstei
van eenige beteekenis worden verkre
gen. Veelal was de weersgesteldheid ir
Juli met bevorderlijk voor deze vis
scherij. Intusschen werd met de zeelt
vischtuigen in verschillende waterer
aai lg wat srioek medegevangen.
van6?*.? een Plaatselijke daling
a .a Jee t"pi'1Jze" Meef he stand var
de visfihprij^n vrijwel ongqwjjxigd,