VISSCHERIJ. Gedurende de maand Augustus van dit jaar zijn te IJmuiden aan den Rijksvischafslag aangekomen 302 stoomtrawlers met 1 679.823 besom ming tegen in Augustus van het vorig jaar 194 stoomtrawlers, die f 395.482 besomden en in de eerste acht maan den van dit jaar 2370 stoomtrawlers met. I 5.383.690 besomming tegen in ge lijk tijdvak van het vorig jaar 1428 stoomtrawlers, die f 3.125.992 besom den. Verder kwamen van de trawlvis- scherij in Augustus van dit jaar aan de markt: 8 motorloggers met f 5.334 besom ming tegen in Augustus van het vorig jaar 10 dier vaartuigen met f 3.764 be somming en in de eerste acht maanden van dit jaar 108 motorloggers, die f 76.136 besomden tegen in de eerste acht maanden van het vorig jaar 80 motorloggers met f 46.244 besomming; 1 zeillogger met f 157 besomming te gen in Augustus van het vorige jaar 168 dier vaartuigen met f 55.270 be somming en in de eerste acht maan den van dit jaar 785 zeilloggers met f 364.880 besomming tegen in gelijk tijdvak van het vorig jaar 1339 zeillog gers met f 607.510 besomming; 4 sleepboottrawlers met f 1.626 be somming tegen in gelijk tijdvak, nl. de maand Augustus van het vorig jaar 2 sleepboottrawlers met f 844 be somming en in de eerste acht maan den van dit jaar 20 sleepboottrawlers met f 9.200 besomming tegen in gelijk tijdvak van het vorig jaar 35 sleep- boottrawlers met f 25.773; 482 motorkustvisschers, die i 34.605 besomden tegen in Augustus van het vorig jaar 515 motorkustvisschers met f 40.842 besomming en in de eerste acht maanden van dit jaar 2716 dier vaartuigen, die f 179.946 besomden te gen in gelijk tijdvak van het vorig jaar 2150 schepen met t 128.803 besomming; 55 zeilkustvisschers met f 1.704 be somming tegen in Augustus van het vorig jaar 91 dier vaartuigen m. f 1.997 besomming en in de eerste acht maan den van dit jaar 307 zeilkustvisschers met f 6.854 besomming en in gelijk tijd vak van het vorig jaar 254 dier vaar tuigen met f 4.530 besomming; 20 open booten met 258 gulden be somming tegen in Augustus van het vorig jaar 10 open booten, die f 113 besomden en in de eerste acht maan den van dit jaar 263 open booten met 4.916 tegen 271 dier vaartuigen met 1 2.433* besomming in gelijk tijdvak van het vorig jaar; Van vreemde nationaliteit kwamen in Augustus van dit jaar hier aan de markt: 3 Duitsche stoomtrawlers met f 7.240 en 5 Deensche motorkotters met f 6.801 besomming tegen in Augus tus van het vorig jaar 12 Duitsche stoomtrawlers met f 27.714 besomming, 5 Duitsche motorkotters, die f 3.636 be somden en 19 Deensche motorkotters met f 23.649 besomming; in de eerste acht maanden van dit jaar 3 Engelsche zeilkotters met f 1.455 besomming, 106 Duitsche stoomtrawlers met f 331.810 besomming, 1 Duitsche motorkotter met f 493 en 19 Deensche motorkotters met f 26.471 besomming, tegen in ge lijk tijdvak van het vorig jaar 6 Engel sche stoomtrawlers met f 4.408 besom ming, 540 Duitsche idem met f 1.348.028 besomming, 14 Duitsche motorkotters, die f 12.273 en 66 Deensche motorkot ters, die f 74.981 hesomden. Van de beugvisscherij kwamen in Augustus van dit jaar aan de markt 10 zeilbeugers met f 8.962 besomming tegen in Augustus van het vorig jaar 2 motorbeugers met f 1.427 besomming en 20 zeilbeugers, die f 26.605 besom den en in de eerste acht maanden van dit jaar 187 stoombeugers, die f 404.348 en 115 zeilbeugers, die 1 106.245 be somden tegen in de eerste acht maan den van het vorig jaar 186 stoombeu gers met f 378.504 besomming, 14 mo torbeugers met f 14.419 en 139 zeilbeu gers met f 173.677 besomming. Van de haringvisscherij kwamen in Augustus van dit jaar aan de markt 3 stoomloggers met f 22.153 besom ming, 3 motorloggers met 1 21.403 be somming, 26 zeilloggers met f 141.518 en 6 Engelsche stoomdrifters met f 18.982 besomming tegen in Augustus van het vorig jaar 2 motorloggers, die f 594 en 22 zeilloggers, die f 27.218 be somden en in de eerste acht maanden van dit jaar 9 stoomloggers met f 44.352 besomming, 6 motorloggers, die f 29.607 besomden, 58 zeilloggers met f 237.133 en 48 Engelsche stoomdrifters met f 77.186 besomming tegen in de eerste acht maanden van het vorig jaar 1 stoomlogger met f 137 besom ming, 4 motorloggers, die f 2.105 be somden, 38 zeilloggers met 55.589 gul den en 10 Engelsche stoomdrifters met f 19.507 besomming. Tegen 928 vaartuigen in Augustus v an dit jaar kwamen in Augustus van het vorig jaar 1072 vaartuigen aan de markt en in de eerste acht maanden van dit jaar 7121 vaartuigen tegen 6575 vaartuigen in gelijk tijdvak van het vorig jaar. De in consignatie aangevoerde vischzendingen brachten in Aug. van dit jaar op f 9.001; die van Augustus van het vorig jaar f 9.707 terwijl de op brengst van de consignatiezendingen van de eerste acht maanden van dit jaar f 179.804 bedroeg tegen f 207.193 in gelijk tijdvak van het vorig jaar. De opbrengst van de in Augustus van dit jaar aangevoerde visch be draagt f 959.576 tegen f 618.770 ill Aug. van het vorig jaar, terwijl de totaal opbrengst van alle in de eerste acht maanden van dit jaar aangevoerde visch f 7.464.534 bedraagt tegen f 6.232.115 in de eerste acht maanden van het vorig jaar. Onze kustvisschers en de ongevallenwetten. De heer Paul Nijgh te Bilthoven schrijft aan de N. Rott. Ct.: In mijn artikel in uw blad van 29 Ju li met betrekking tot de ramp op de Schelde is o.m. gezegd, dat bovenstaan de groep visschers op geheel gelijke voorwaarden als andere loonarbeiders wettelijk verzekerd zou zijn. Deze be wering mijnerzijds heeft tegenspraak uitgelokt, o.m. in een schrijven van den raad van arbeid te Middelburg, zulks in antwoord op een verzoek om inlich tingen van de redactie van De Neder lander, en overgenomen in uw blad van 20 Augustus j.l. In hoeverre deze tegenspraak, en de daarbij gegeven toelichting juist is, moge ieder voor zich beoordeelen, die zich de moeite wil getroosten van deze eenigszins ge compliceerde aangelegenheid kennis te nemen. In 1915 kwam de Oorlogs-Zeeonge- vallenwet tot stand, welke bedoelde alle opvarenden van vaartuigen, welke men buitengaats wenschte te brengen, te verzekeren tegen de risi co's van het bedrijf, onder oorlogsom standigheden. Ten opzichte van de vis- scherij, die bovendien met economische moeilijkheden had te kampen, werden bizondere voorzieningen getroffen, in dier voege, dat het rijk een deel der kosten der verzekering voor zijne re kening nam. Voor zeil-zeevisschers- vaartuigen van 40 ton bruto inhoud en minder bedroeg dit deel zelfs drie vier den. In 1919 werd de Oorlogs-Zeeongeval- lenwet, na enkele wijzigingen ter za ke van geen belang, en met volledige handhaving van de verzekering der kustvisschers en de gunstige bepalin gen te hunnen behoeve (art. 10), ver doopt in Zeeongevallenwet 1919. De voor de verschillende bedrijven van zeevaart met inbegrip van de vissche- rij, als maatstaf voor de verzekering geldende dagloonen, werden door den minister overeenkomstig de bepalin gen der wet, bij ministerieele beschik king van 12 September 1919, vastge steld en zulks ter herziening van een vroegere tabel. De minister had daar bij „alle vrijheid rekening te houden met de uiteenloopende wijze van loons- bepaling, die bij sommige takken van zeevaart en visscherij in zwang zijn, zooals het aandeel van den schepeling in de besomming en dergelijke" (Mr. A. Schilthuis, „Oorlogszeeongevallen- wet 1915"). In de bovengenoemde tabel treft men dan ook de rubriek „visscherij in de zeegaten en op de kust" met „bla zers, botters, schokkers, enz." aan en de bepaling van het dagloon voor „schippers en matrozen op kustvis- schersvaartuigen, met gelijke deelen van de inkomsten." Bij suppl. begrooting werden de noo- dige gelden uitgetrokken, welke uit hoofde dezer verzekering ten laste van den staat kwamefi, en waarbij in de toelichting, eenigszins overbodig, de uitkeering aan den schipper-eigenaar nog eens afzonderlijk werd genoemd. Aldus waren de visschers waar het hier om gaat, evenals verschillende andere soortgelijke groepen, wettelijk verzekerd op geheel gelijke voorwaar den als andere loonarbeiders. Nog in de maand December 1922 werd op grond van bovenstaande wettelijke be palingen een uitkeering verstrekt, waarin de staat voor drie vierden in de kosten bijdroeg. Intusschen hadden zich in de prac- tijd moeilijkheden voorgedaan. Im mers de controle op de juiste naleving van de wettelijke bepalingen berustte hoofdzakelijk bij de Scheepvaart- Inspectie, welke zorg had te dragen, dat geen schepen zee konden kiezen, ten opzichte waarvan de verzekering der opvarenden niet overeenkomstig de bepalingen der Zeeongevallenwet was gedekt. Levert dit, ook thans nog, in het algemeen geen bezwaar op, ten opzichte van de kleine kustvisschers- vaartuigen werden de ambtenaren der Scheepvaart-Inspectie voor een vrij wel onuitvoerbare taak gesteld. Toch gebeurde het betrekkelijk zelden, dat enkele dezer schepen 'door de mazen van het net heen glipten. Die enkele gevallen echter zijn destijds danig uit gebuit door hen, die steeds op zoek wa ren naar nieuwe argumenten om de gebreken van de Zeeongevallenwet te genover het voortreffelijke van het staats-verzekerings-systeem in Het licht te stellen.: Straks moge blijken in hoeverre daarbij de waarachtige be doeling voorzat om de belangen der verzekerden voor te staan. De genoem de moeilijkheden deden intusschen zoowel de directie van Zee-Risico, met de uitvoering van de Zeeongevallenwet belast, als het betrokken departement zoeken naar middelen, om aan de geop perde bezwaren tegemoet te komen en men meende deze te hebben gevonden, door bij de herziening van de Ongeval lenwet 1901, de kustvisschers te bren gen onder genoemde wet en dus te onttrekken aan de bemoeiingen van Zee-Risico. Artikel 11 der Ongevallen wet 1901 bepaalde, dat niet verzeke ringsplichtig warenhet visschers- bedrijf, uitgeoefend buiten rivieren en binnenwateren", terwijl het overeen komstige artikel 12 in de Ongevallen wet 1921 thans luidt, dat niet verze- keringsplichtig zijn,het vis- schersbedrijf, uitgeoefend buiten rivie ren en binnenwateren, als regel I buiten het gezicht der Ne- derlandsche kus t". Daarmee werden op 1 April 1922 de garnalenvis- I schers te Vlissingen en Arnemuiden en I andere soortgelijke groepen, die als re- gel hun bedrijf in het gezicht der Neder landsche kust uitoefenen, onder de hoede der Rijks verzekeringsbank gebracht. Mij dunkt, de Kamerleden die vóór genoemde wetswijziging hebben ge stemd, kunnen moeilijk anders, even als steller dezes, hebben gemeend, dan dat daarmede het doel: een gewenscht geachte wijziging ten behoeve van de betrokken visschers, werd bereikt en wat mij betreft, ik heb tot voor enkele weken onder deze illusie geleefd. Een sedert mijn schrijven van 29 Juli in gesteld onderzoek heeft echter aan het licht gebracht, dat reeds ten tijde van de voorgenomen wijziging van de On gevallenwet 1901, aan het betrokken departement een andere wind was gaan waaien, die wees in de richting van een beperking van de verplichte verzekering. Hoewel, zooals hierboven is gebleken, de Zeeongevallenwet een geheel ander principe huldigt, schijnt men langzamerhand tot de conclusie te zijn gekomen, dat de schipper-eige naar en later zelfs alle schepelingen, die „op deel" varen, d.w.z. die als loon ontvangen een bedrag, gelijkstaande met een deel der besomming, als niet verzekerd in den zin der wet zijn te beschouwen. Waardoor precies dit ge wijzigde inzicht is ontstaan, is mij on bekend, wel is mij gebleken, dat de minister in 1922 den belanghebbenden van het voornemen der Rijksverzeke- ingsbank om hen onder de werking der Ongevallenwet 1921 als niet verze keringsplichtig te beschouwen, heeft doen in kennis stellen! Maar waarom, zal men vragen, werd dan de bewuste wijziging in de Ongevallenwet aange bracht, waar het bekend was, dat de categorie waar het hier om gaat, zoo goed als uitsluitend bestaat uit vis schers die „op deel" varen!? Terloops zij hierbij nog opgemerkt, dat inmid dels de Zeeongevallenwet 1919 ongewij zigd is gehandhaafd en dus feitelijk de toestand hestaat, dat de kustvis schers overeenkomstig de bepalingen dezer wet wel zijn verzekerd, doch dat aan de wetsbepalingen niet de hand wordt gehouden, terwijl anderzijds de wet waaronder zij thans wel verzekerd zouden moeten zijn, door de Rijksver zekeringsbank niet op hen van toepas sing is verklaard. Inmiddels toonen een aantal uit spraken van den Centralen Raad van Beroep, dat dit college de meening der Rijksverzekeringsbank in hare alge meenheid allerminst deelt. Het is hier niet de plaat» voor een uitvoerige be schouwing over bedoelde uitspraken; ik meen te mogen volstaan met te ver wijzen naar de uitspraken van 28 Sep- 'emter 1922, D. No. 109, 25 Januari 1923 D No. 251, 13 April 1922 No. 47 en 26 Mei 1924 No, 265, waarvan de beide eerstgenoemde deelvisschers niet, de beide laatstgenoemde soortgelijke 'vis schers wel verzekeringsplichtig ver klaren in den zin van de Ongevallen wet 1921. In het algemeen kan men zeggen, dat de Centrale Raad de mee ning onderschrijft, vervat in de hier boven door mij gekozen bewoordin gen, t.vv.: dat een schipper-eigenaar terdege verzekeringsplichtig is, ten op zichte zijner „op deel" varende „knechts', indien deze als „loon" ont vangen een bedrag gelijkstaande met een deel der besomming, zonder echter in eventueele verliezen bij te dragen. Tenminste moet hun dus door hun „werkgever" kost en huisvesting aan boord verstrekt worden. Wie nu zou mecnen, dat degenen die zich zoo warm maakten, indien eens voor 1922 een enkel scheepje onverze kerd bleek uitgevaren te zijn, het on middellijk met vuur voor de kustvis schers zouden hebben opgenomen, ver gist zich. Immers zij zwegen tot dus verre stil en verroerden geen vin. Zoo kon het gebeuren, dat na 1 April 1922 niet alleen de kustvisschers te Vlissin gen en Arnemuiden, maar ook om auj tot de voornaamste groep te bepa len de bemanning van 125 vis- schersvaartuigen, in totaal ongeveer ™bpPfB' te Urk, welke van 1915 tot 1922 wettelijk verzekerd waren, thans zonder ecnige zekerheid over het lot hunner betrekkingen, hun gevaarlijk bedrijf uitoefenen voor zoover zij (ca. 140) zich althans niet vrijwillig hebben verzekerd. En hiermede ben ik genaderd tot het eigenlijke doel van deze uiteenzetting Dit is drieledig. In de eerste plaats, dat kennis ne mende van het bovenstaande, degenen die nog niet offerden om de contante waarden op te brengen ten behoeve van de acht weduwen en zeventien weezen, in ieder geval onschuldige slachtoffers van de zee en van nog iets anders, zulks alsnog zullen doen en a plus forte raison". In de tweede plaats moge de regee ring aanleiding vinden in het Ontwerp Ongevallen- en Ziektewet 1925, alsnog de grenzen van den verzekeringsplicht te verruimen en onafhankelijk te ma ken van allerlei juridische, politieke en economische omstandigheden, voor al waar reeds in 1921, met uitschake ling van het maximum, zelfs de loon arbeider-directeur eener naamlooze vennootschap of andere onderneming, in de verplichte verzekering werd op genomen. Ook bepaalde hangende pro cedures met betrekking tot de coöpe raties geven daartoe m.i. wel aanlei ding. Ik meen een beroep te mogen doen ook op de voormannen, strijders voor het publiekrechtelijke verzekeringssy steem en op hen, voor wie de vrijwillige verzekering zulk een teer kasplantje is, om in bovenstaanden gedachtengang mede te werken, opdat de belangstel lende buitenstaander niet steeds den indruk verkrijgt dat wij op dit gebied extra klein zijn in alles waarin een volk klein kdn zijn. Immers met volledige waardeering van bepaalde inzichten van godsdien stigen aard, zal een ieder onbevangen mensch moeten erkennen, het weinig verhevene van een toestand, waarin zij, die zich vrijwillig verzekeren, eco nomisch in een minder gunstigen toe stand geraken dan degenen, die klap loopen op de publieke liefdadigheid en deze voor hun nagelaten betrekkin gen laten zorgen. Bovendien, iedere grondslag van verplichte verzekering is de beste prikkel tot vrijwillige aan vullende verzekering. Dit is in de practijk van Zee-risico gebleken en wel vooral daardoor, dat de verplichte verzekering tot aandacht dwingt en be- langstelling opwekt ten slotte ook voor de hoogere motieven, die aan iedere,n socialen maatregel ten grondslag moe ten liggen. De Ongevallenwet 1901 somde de verzekeringsplichtige bedrijven op Na twintig jaren ervaring kwam men in 1921 tot de overtuiging, dat het beter was aan den anderen kant te beginnen en lederen loonarbeider verzekerings plichtig te verklaren, die niet met na me werd uitgezonderd (artikel 12). Laat men deze les ter harte nemen bij het uiteindelijk vaststellen van den grondslag, waarop in de toekomst onze sociale verzekeringswetgeving zal be rusten en laat men daarbij nog iets verder gaan. Laat men niet angstvallig vasthouden aan een. systeem, waarbij een leger van ambtenaren geroepen wordt tot de weinig productieve taak, tallooze gevallen te wegen op goud schaaltjes van allerlei aard, met geen ander resultaat, dan dat mede daar door de verzekering duur wordt (niet door schuld van de ambtenaren, maar door de schuld van het systeem) en met geen ander resultaat dan dat, zoo ms in zekeren zin ook nu weer is ge- bleken, de belanghebbenden ten slotte de dupe worden van de historie. Ten slotte nog dit. De secretaris van de Visscherij-vereeniging „Breskens" schrijft mij o.m.: „Helpt ons dat wij in vervolg die liefdadigheid niet meer, noodig hebben, maar dat onze nagela ten betrekkingen ook verzorgd zijn als wij door een ongeluk er niet meer zijn Ik hoop dat het bovenstaande t z. t. inderdaad eenige hulp in den ge- wenschten zin zal mogen beteekenen. Een voorgenomen wijziging, die tevens in de mede van reederszijde zoo dikwijls reeds bepleite geneeskundige behandeling zou hebben moeten voor- Kv-n' '1 'n 'let Politieke spinneweg blijven hangen! De toestand der binnenvlsscherij ln Juli 1924. Naar de afdeeling Visscherijen van het Departement van Binnenlandsche ■taken en Landbouw mededeelt, werd de visscherij op de Zuid-Hollandsche h!,„mei"-,rlV,le!'en ln de maand Juli her haaldelijk belemmerd door onstuimig weder en daarmede gepaard eaande hooge ebbestanden. Vooral de aalvis- scherij en de visscherij met het gewo ne schutwant ondervond daarvan de nadeelige gevolgen. De opkomst van zalm was in de eer- h van de maand zeer bevredi gend; daarna werden de vangsten ge. leidelijk minder, om tegen het eil der maand, wederom-toe te nemen. de groote zalmzcgenvisscherij maai vooral de „Volharding" aan de Oil Maas goede vangsten. De vangJ van de zegenvisscherijen aan de ,\1 we Merwede waren veel minder bel digend. Ook met de zalmsteken waren! vangsten goed. Met de galgen wa de vangsten op de Boven-Merwede' de eerste week van Juli zeer guns doch in de daarop volgende week u; den ze aanmerkelijk minder en ol het verdere gedeelte van de mal waren de uitkomsten van deze vis.sq rij van dien aard, dat het bedrijf vl de personen, die daaraan deelnam geen behoorlijk weekloon meer kon leveren. Op de Waal werd, vooral door aanhoudende hooge waterstani met de zegen weinig zalm gevang De vangsten van de handzegenvissq rij „de Koekoek" aan de Lek wai goed. Met de drijfnetten kon ook nu, wl de optrek weer in hoofdzaak bestoj uit kleine zomerzalm, voor de vani van welke de thans in gebruik zijn netten niet meer zijn ingericht, sleci een betrekkelijk gering deel van1 opzwemmende zalmen worden 1 i machtigd. Alleen op de hooger geleg- riviergedeelten werden af en toe tan lijk bevredigende vangsten verkreg]! Opmerkelijk is, dat bij de vrij ruit, opkomst van zalm, welke onze rivier, in de laatste weken ten zien gaf, a zoo gering aantal zalmen de rivierlr Maas optrok en de uitkomsten vanc zalmvisscherij aldaar zoo ongustig r staken bij die op andere rivieren. Evenals de laatst voorafgaan; maand was de totale aanvoer van zalri wederom belangrijk grooter dan in overeenkomstige maand van het voi< ge jaar; aangevoerd toch werden 40>; stuks met een gezamenlijk gewicht vil 23.406 K.G. en een ojibrengst v«J f 74.988, tegen 1741 stuks met een a wicht van 11.326 K.G. en een opbrengt van f 42.909.— in Juli 1923. Naar t) verschillende sojrteering gesplitst bi stond de aanvoer uit 168 groote zomef zalmen, 3569 kleine zomerzalmen el 361 St. Jacobszalmen, terwijl in Ju van het vorige jaar van genoemde sol teeringen respectievelijk 406, 1001 e 334 stuks werden aangevoerd. De aanvoer van zeeforellen of z.; schotjes bedroeg over deze verslat maand 180 stuks met een opbreng! van f 701.—- tegen 179 stuks met et opbrengst van f 470.— in dezelfd maand van het vorige jaar. Voorts werden nog ter markt gt bracht circa 200 K.G. houting. Wat de overige takken van visscheri betreft, voor zoover deze betrekkin hebben op de Zuidhollandsche benf denrivieren, valt nog te vermelden, da de uitkomsten van de aalvisscher over het algemeen te wenschen ovei lieten en dat verder ook de vangstei van witvisch met het gewone schut want op enkele gunstige uitzonderir gen na niet medevielen. Daarentegei werd met de blieknetten over het al gemeen goed bliek gevangen, terwi verder ook de bijvangsten aan houtinj waarvan het meerendeel uit houtin zonder neus bleek te bestaan, niet or voorspoedig waren. Op de bovenrivieren werd bij de uil oefening der zegenvisscherij voora hinder ondervonden van hoog watei De visscherij met aalfuiken, aalreepo: en aaldobbers leverde op verschillend riviergedeelten bevredigende uitkom sten op, te meer nog waar voor de aa en paling een goede prijs kon worde bedongen; ook met de ankerkuilei konden, voor zoover de schokkervb scherij in verband met den stand vai het water geoorloofd was, af en to nogal loonende vangsten van palin; worden gemaakt. De vangsten met d vischzegen en de bliek- en pooknettei vielen over het algemeen niet mede, a kon met eerstgenoemd vischtuig nu ei dan nogal wat snoek worden bemach tigd. Op de Overijselsche rivieren bleef d toestand van de visscherij nog even on gunstig als tevoren. In de binnenwateren werd in hoofd zaak gevischt met de aal- en paling vischtuigen en met de zeeltfuiken- be houdens enkele gunstige uitzondérin gen vielen de vangsten van aal en pa ling over het algemeen nog niet mede en vooral met de fuiken waren dt vangsten slecht; met de dobbers koi in de diepere wateren hier en daar no; wat aal worden bemachtigd. De zeeltvisscherij gaf eveneens ovei het geheel genomen maar matige vang te zien en a"ee!1 omstreeks he midden en tegen het einde der maant konden in enkele polders vangstei van eenige beteekenis worden verkre gen. Veelal was de weersgesteldheid ir Juli met bevorderlijk voor deze vis scherij. Intusschen werd met de zeelt vischtuigen in verschillende waterer aai lg wat srioek medegevangen. van6?*.? een Plaatselijke daling a .a Jee t"pi'1Jze" Meef he stand var de visfihprij^n vrijwel ongqwjjxigd,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1924 | | pagina 2