Nergens koopt u zoo goed en goedkoop
Th. OIEPEN'S Manufacturenhandel - Willemsplein 14
als in het huis van vertrouwen en dat is
VOETREIS
VAN DEN HAAG NAAR LTON.
door M. B, O. Jr.
(Nadruk verboden).
24
„Weet gij wat u doet," zei de gendar
me tegen mij, „spring over den haag
heen en loop door dien rozentuin daar
naar die groep menschen, die ge daar
ziet staan. Waarschuw deze menschen
dat ze achter de huizen gaan staan,
daar ze anders misschien getroffen
kunnen worden door de geweerkogels
der gendarmen, want ze zullen wel in
die richting schieten."
Ik deed zooals mij gevraagd werd en
sprong over den haag. Zoo gauw had
de gek mij gezien of „pang" klonk het.
Doch daar ik buiten schot was had ik
geen last, ik liep het eindje straat af
en kwam door de aangeduiden rozen
tuin bij de menschen.
Juist bracht ik hen het verzoek van
den gendarme over of daar klonken
5 6 schoten. De menschen en ik
hoorden een gefluit door de lucht, de
kogels floten ons om de ooren. Onmid
dellijk sprongen wij achter een muur.
Nog enkele schoten klonken er, daar
na werd het stil. Men scheen gedaan
te hebben met schieten. Ik liep naar
de plaats toe waar de man lag op den
overweg. Vier gendarmen stonden er
reeds bij. Men sommeerde hem om
op te staan, doch de man kon er geen
gevolg aan geven. Van gek zijn scheen
geen sprake meer te zijn, daar hij
huilend riep, waarom men hem moest
vermoorden. Bij onderzoek bleek dat
de man getroffen was door drie scho
ten, een in de buik, in de knie en in
den enkel. Twee gendarmen brachten
hem naar de dichtstbijzijnde woning.
Onmiddellijk werd er iemand naar
Aalst gezonden om een dokter, doch
daar de man vreeselijk bloedde, liep
ik naai- mijn ransel en haalde daar
verband en bloedstelpende watten uit.
Inmiddels was er reeds een dokter met
een auto ter plaatse, die stilgehouden
had, toen hij Erp wilde passeeren. De
ze verleende met onze verbandmidde
len de eerste hulp. Bij zijn onderzoek
constateerde deze dat de man onmid
dellijk naar het ziekenhuis in Aalst
moest om geopereerd te worden enz.
Daar er geen andere auto was als die
van den dokter, vroeg ik deze om den
man mede te nemen in zijn auto.
„Ik bedank u wel," antwoordde de
dokter, „ik wil mijn auto niet bederven
door het bloed van dezen man."
„Maar u zegt zelf," antwoordde ik,
„dat hij onmiddellijk geopereerd moet
worden."
„Ja dat moet ook," was het ant
woord.
„Welnu, wat durft u dan te weige
ren om dien man te vervoeren, wat
misschien de redding van een men-
schenleven kan zijn,"
„Het is mij gelijk, doch in mijn auto
gaat hij niet, er passeeren hier vracht
wagens genoeg om hem te vervoeren".
„U móest 'u schamen om dit voor te
stellen „mijnheer de dokter", ant
woordde ik kwaad, „gij kunt de naam
van dokter dragen, maar in daad. zijt
gij het niet, daar een menschenleven
u weinig gelegen schijnt te zijn."
De dokter zei niet veel meer, maar
liep beschaamd de deur uit, door de
menigte, die het reeds scheen te weten
wat de dokter had geweigerd, hem
daarom niet vriendelijk aankijkend,
naar z'n auto.
Een inmiddels aangehouden vracht
wagen, waarvan de bodem dik met
stroo werd belegd, zou den man nu
naar Aalst vervoeren. Eindelijk na
een uur oponthoud ging deze nu naar
Aalst.
„Als deze levend in het ziekenhuis
zal komen, mag er wel een vwonder ge
schieden," zei ik tegen m'n makkers.
„Ja, dat mag zeker wel," antwoordde
R., „doch nu wat ons betreft, zouden
wij hier niet blijven kampeeren, want
het is reeds aardig laat."
Allright", antwoordden G. en ik. We
stapten bij den burgemeester in huis
binnen. De burgemeester was nog
heelemaal van streek, hij liep gelijk
een kip, die haar ei niet kwijt kon ra
ken. Ik vroeg hem voor eeh kampeer
plaats, wat hij direct toestond. Hij
liep met ons mede den boomgaard in,
waar hij ons een plaats aanwees. On
ze tent stond spoedig overeind.
„Het beste is maar, dat we in het
café hierover een stukje gaan eten",
stelde G. voor. Wij vonden het best en
stapten het café bimien, waar we en
kele gendarmen aantroffen, die nogal
den grooten man uithingen met de
overmeestering van den gek. Doch een
van de bezoekers bracht hun toen on
der het oog, dat degene die in het
bezit was geweest van een geweer niet
bang behoefde te zijn. Iemand een
wonde schieten kan iedereen. Ook
troffen we daar den 2en burgemeester,
een mager, zenuwachtig kereltje. In
het drinken scheen hij z'n mannetje
te staan.
We lieten de bezoekers maar drin
ken, wij zouden zien of men niet wat
te eten had. Nu, brood met koffie kon
den we krijgen, meer niet.
Doch wij waren al tevreden dat wij
wat hadden. Wanneer we gegeten
hadden, wandelden wij terug naar het
huis van den burgemeester. Deze noo-
digde ons uit in de kamer te komen,
waaraan wij gevolg gaven. Na eenig
heen en weer gepraat kregen wij het
over de vroegere oorlogstoestanden.
Daarbij bleek ons al gauw, dat onze
gastheer de Duitschers geen goed hart
toedroeg.
„Gestol&n, geroofd, gemoord, geplun
derd enz., kwam er uit z'n mond
rollen. „Van mij", zoo vervolgde onze
gastheer „hebben ze alles- wat maar
koper was of naar koper geleek, uit
m'n bierbrouwerij gestolen. Ja, ik zou
dat terugkrijgen of uitbetaald worden,
doch de oorlog is nu al vijf jaren voor
bij en ik ben nog steeds in afwachting
van mijn schadevergoeding."
Zoo onder het spreken was het al ta
melijk laat geworden, waarom wij ook
den burgemeester goedennacht
wenschten en onze tent opzochten.
17 Augustus 1923.
Het was omstreeks acht uren, dat
we ons gewasschen en ontbeten had
den. Het beloofde weder een warmen
dag te worden, daar de zon nu al z'n
invloed deed gelden.
„Zeg, voordat we op marsch gaan
moeten we eerst onze schoenen laten
maken," zei R. Nu wat dat betreft kon
hij wel gelijk hebben, want ze waren
danig stuk. Om de beurt stapten wij
bij den schoenmaker binnen.
Het was elf uren dat we klaar wa
ren om te vertrekken. Wat zijn de we
gen in België toch schitterend, alleen
heeft men veel last van de zon daar
de weg tusschen Aalst en Gent niet
met hoornen beplant is, dus de zon er
met volle kracht op schijnt. Overigens
zouden wij dezen dag een mooie wan
deling hebben, de eene keer al dalen
de, de andere keer steigende. Doch
al was het steigen der weg soms ver
moeiend, wanneer men eenmaal op
den heuvelrug was, waar de weg over
heen liep, dan werd de moeite beloond
door de prachtige panorama's die men
zag. Na een marsch van anderhalf
uur bereikten wij een klein dorpje, iets
links van den weg gelegen, Eronde-
ghem genaamd. Langs den grooten
steenweg stond een café. We besloten
daar onzen dorst te lesschen. Maai' ja
wel, wanneer we bij het café kwamen
werd de buitendeur op slot gedaan
zoo dat we er niet in konden.
„Dat is me ook wat moois," bromde
R., „die schijnt bang van ons te zijn.''
„Laten we maar even wachten,"
antwoordde G., „want er staat hier
een fiets buiten, dus er moet in elk ge
val opengedaan worden, voor den per
soon waarvan de fiets is.
We gooiden onze ransels af en gin
gen daarop zitten voor het café.
„Wat mij betreft," begon ik, „zit ik
liever hier als daar binnen. Laat ze ons
hier maar bier brengen!"
„Wel ja, waarom niet", riep R. uit
en meteen sprong hij op en begon aan
de deur te rammelen, alsof z'n leven
ervan afhing.
De vrouw, die de eigenares scheen te
zijn, deed toen open, misschien bang
zijnde dat R. de klink uit de deur zou
rammelen.
„Ge schijnt nogal schrik voor ons te
hebben, madame," lachte R.
„Ja, men weet tegenwoordig niet
wat voor raar volk er langs den weg
loopt, en gij* ziet er me jullie zoo aar
dig uit," verontschuldigde zij zich.
„Nou al goed," riep G., „breng ons
maar rap drei pinten bier!"
Ik ging inmiddels even naar den
secretaris om de boeken te laten stem
pelen. Dat was gauw gebeurd. Terug
in het café komende, bleek mij, dat de
madame van het café geen schrik meer
voor ons had, daar zij in een vriend
schappelijk gesprek was met m'n
makkers.
Nadat we even gerust hadden gin
gen we weer op marsch. De weg was
nu kaarsrecht, doch steeds heuvel-
dus trokken wij weer op route. Tegen
7 uur bereikten wij de eerste huizen
van Gent. De huizen stonden hier zeer
verspreid. Tusschen de huizen lagen
de groote Gentsche rozenweekerijen.
Spoedig kwamen we meer in het
centrum van de stad. Het was inmid
dels hevig beginnen te regenen.
„Zeg, ik zie daar een reclamebord
hangen, waarop verschillende prijzen
aangekondigd zijn, ik geloof voor
etenswaren," riep G. eensklaps.
„Kan jij je niet duidelijker en korter
uitdrukken", antwoordde ik, „zeg ten
minste daar is een eethuis. We zullen
er binnengaan lui, want ik ben zoo nat
als een poedel en m'n maag rammelt
in m'n body."
Zoo gezegd, zoo gedaan en spoedig
zaten we in een helder verlicht ver
trek om een tafeltje, waarvan de bor
den ons schijnbaar wilden zeggen:
het eten komt direct.
De madame, iemand van een jaar of
dertig, kwam naar ons toe. „Bonjour
heeren, gevlucht voor den regen. Het
is nu vervelend weer om te wandelen,
verleden week was ik ook zoo aan den
wandel, als den regel mij overviel
en zoo ratelde deze vrouw, zonder dat
wij er eerst een woord tusschen kon
den krijgen.
Ik keek baar eens aan en zei einde
lijk:
„Madame, u bent zeer vriendelijk
om ons dat allemaal mede te deelen,
maar ik zou nu toch graag willen dat
u ons nu eens "aanhoorde."
„Ach ja, mijnheer, ge zult wel hon
ger hebben na de wandeling," was het 1
ach tig. Het was nu ontzettend warm, c,
zoodat wij spoedig doornat waren van j antwoord. Ik viel haar gauw weer in
transpireeren. We besloten door te j de rede, bang dat ze weer voort zou
trekken tot het volgende dorp en daar s draven met haar woordenvloed. We
het heetste van den dag te laten pas- j bestelden een warm middagmaal, wat
seeren. Na een uur ongeveer bereikten i ze daarop direct klaar ging maken,
wij Oordegem, een klein dorp. In een .>Zeg, ik heb een idéé," riep R. opeens,
zeer ouderwetsch café stapten wij bin- j „Voor den dag er mee," antwoordde
nen. Een jongedame verwelkomde ons ik.
en vroeg wat wij wenschten. „Wanneer wij het Vlaamsche Huis
„Kunnen we wat te eten krijgen, An- eens opbelden, die zal wel telefoon
nie," vroeg ik. hebben en vragen in welke straat het
„Hoe noemt gij mij Annié?, ik heet is-"
Madeleine," was het antwoord, j „Kerel een reuzenidee," riep G., „en
„Nu Madeleine dan, als het beestje ik ga het meteen uitvoeren."
maar een naam heeft, nietwaar, zorg J in de zaak tvas geen telefoon, doch
maar voor wat brood met espe (ham)i de madam-a wees hem een winkel,
„Maar een flinke hoeveelheid hoor!"
riep G. haar nog na, „want we hebben
honger!"
„Ja, ja, houd je maar stil", riep ze
lachend terug, „ik zal je goed bezort
gen!"
Na een drie kwartier stond er op ons
tafeltje een schaal met boterhammen
en boerenesp, om te watertanden. We
lieten ons dan ook niet wachten maar
begonnen er dapper op los te eten. Een
flinke scheut zwarte koffie zorgde
voor de doorspoeling.
„Hè, hè, daar knap je van op",
blaasde R., met z'n hand over z'n denk
beeldig buikje strijkend, „ik had niet
beter kunnen eten."
„Ja jö, dat is de wandeling en de
buitenlucht die je eetlust geeft,"- riep
G. uit.
Wanneer het heetste van den dag
wat voorbij was, gingen we verder. We
zouden nu volgens onze kaart een lan
ge weg krijgen, alvorens we weer een
dorp zouden zien. De weg begon nu
bochtig te worden. Na een marsch van
3V2 uur bereikten we na deze eenzame
route het flinke dorp Melle.'Dit dorp
toont veel gelijkenis met Bloemendaal
óf Overveen. Het scheen het buitenver
blijf te zijn van de Gentenaars. We
lieten in het stadhuis onze boeken
stempelen, waarna we een flink café
binnenstapten, om onzen dorst te les
schen en te bespreken of we nog ver
der door zouden trekken.
„We zijn nu," begon ik, „sinds elf
uur op marsch. We hebben zes uur ge
marcheerd en zitten nu nog twee uur
van de binnenstad )&ent. Zullen we
doorgaan of hier blijven?"
„Doortrekken," besloten R. fin
waar hij kon telefoneerep. Na een 10
minuten was hij terug.
„In orde lui, ze rekenen er op dat wij
komen", riep hij al voordat hij was
gezeten.
Wanneer wij dan ook gegeten had
den, stapten we onmiddellijk op, on
danks den regen. Na een wandeling
van een uur bereikten we eindelijk
het Vlaamsche Huis. Het was inmid
dels donker geworden. Met groote ver
lichte letters stond er boven het ge
bouw „De Uilenspiegel", een echte
Vlaamsche naam voor een café.
We stapten de vestibule binnen en
door de groote tochtdeuren kwamen
we in de ruime zaal. Het was er zeer
luxieus. Rondom de verschillende ta
feltjes stonden groote clubfauteuils.
De eigenaar, een nog zeer jonge man,
kwam direct op ons toe en zei: „Weest
welkom, Hollanders in de Uilenspie
gel". De ontvangst was dan ook recht
hartelijk. We gooiden onze ransels en
natte cape's af en zaten al gauw ge
zellig te praten met verschillende Vla
mingen. Plotseling hoorden we een
stem achter ons:
„Mag ik het gesprek storen, doch
welke gasten herbergt de Uilenspie
gel"? We keken om en zagen een man
met een zeer intelligent voorkomen.
De eigenaar vertelde eerst in 't kort
onze geschiedenis en stelde hem daar
na aan ons voor. Het bleek de heer
Maes te zijn, volksvertegenwoordiger
in de Kamer, een der belangrijkste
strijders voor het Vlaamsche recht.
Hij onderhield zich een geruime
poos met ons, waarna hij ons als her
innering z'n visitekaartje gaf met als
onderschrift de Hollandsche wapen** i
spreuk „Je maintiendrai" (ik za,
handhaven). Dit was de welbekende
spreuk van „Willem den Zwijger"
Lachende zei de heer Maes ons dat hij
de spreuk in 't Fransch moest zetten
om het oorspronkelijke te bewaren
Met een „ik hoop dat u goeden indruk
mag krijgen van onze vaderstad Gent"
nam hij afscheid van ons.
„Zeg, zouden we niet eens om onze
slaapgelegenheid gaan denken," zei ik
toen.
„Voor slapen geen nood, jongens"
antwoordde een der Vlamingen, dat
kunnen jullie bij mij.
Geaccepteerd", antwoordden wij, ge-
wend als wij waren aan de Vlaamsche
gastvrijheid. Wij waren over dit laat
ste zeer verheugd, daar het onmoge
lijk was, zoo laat in den avond en met
den hevigen regen, onze tent op te
slaan en wij ons eenmaal hadden voor
genomen in geen hotel te gaan slapen,
zoolang als de reis duurde.
We dronken nog enkele pinten bier,
wat hier zeer veel geleek op ons Hol-
landsch bier, wanneer wij nog kennis
maakten met een spel van oud Vlaam
sche herkomst.
Een oud mannetje trad binnen en
droeg op zijn rug een soort ronde tafel
van kleine omvang en een zak.
Hij kwam recht op ons tafeltje af.
„Goeden avond heeren", begroette hij
ons, „zullen de heeren eens draaien?"
Met deze woorden plaatste hij de ron
de tafel voor ons. Ik bekeek deze eens
wat naderbij. Op het blad waren in de
rondte verschillende vakjes rood en
groen gekleurd. Middenin was een
wijzer, welke men rond moest draaien.
„Wat is daarmede te winnen,"
vroeg ik den ouden baas.
„Pepernoten of koeken, mijnheer,"
was het antwoord.
Inmiddels waren al enkele Vlamin
gen aan 't spelen.
„WTordt dat hier veel gedaan", vroeg
ik aan onzen gastheer.
„Van oud tot jong, rijk of arm, in de
Uilenspiegel draait ieder een keer,"
was het antwoord, „de een voor de
aardigheid, de andere om den ouden
man te helpen. Het kost 25 centiemes",
„Doet hij dan niets anders", vroeg ik
verder.
„Ja, ja, hij is tevens klopper voor
dengene die vroeg op moet, „ant
woordde m'n gastheer.
Enfin voor de aardigheid draaiden
wij ook mee. Met dat al was het tijd
geworden om te gaan slapen. We lie
pen met onzen gastheer mede en na
verschillende lange straten te hebben
doorgeloopen kwamen wij aan z'n wo
ning. Deze was zeer ruim ingericht,
zoodat aan slaapgelegenheid geen ge
brek was.
„Nu eerst nog een glaasje en dan on-o
der de wol, nietwaar," besloot onze°
gastheer.
Na een half uur lagen we allen in die-
pën rust.