ORGAAN VOOR DE GEMEENTE VELSEN
Da arms kieïoa Annie
No. S3
Zaterdag SS Januari 1927
13e Jaargang
Verscb|nt Woensdags Zaterdags
IJMUIDER COURANT
kbonncaentaprija: f 1.p«r 3 maanden, franco par post i 1.35. Abonnamen-
tn worden aangenomen aan het bureau en bi) de Agenten,
kdrartentifn 2 maal achtereenvolgend opgegeven op het gewone tarief,
porden koatelooa nog een derde keer opgenomen in het eeratvolgend
jPoenedagnummer.
Kdvertentiën voor de Adrealijat 6 plaataingen van dezelfde tekat (onveran-
lard) f 4.—, 13 plaataingen (dua 3 maanden achtereen) f 8.
kdvertentiën uiterlijk in ta zenden WOENSDAG tot 9 uur v.m. en
/RIJDAGS tot 4 uur n.m.
Tot plaataen van advertentiln van Buiten da gamaenta VELSEN in dit blad
a uitalaitand garachtigd hat Advartantia-bnraan P. F. C. Roalaa, IJsauiden.
Uittave van de N.V. UITGEVERS-MIJ. „IJMUIDEN''
Adres voor Kedastl* an Adadmlstiatla
N.V, DRUKKERIJ SINJEWEU
WILLEMSPLEIN 11 TELEFOON 153 - IJMUIDEN
Ingezonden mededeelingen 40 cta. per regel Advertentiea van 1 tot ei.
met 5 regela f 1.-*-, iedere regel meer 20 cta. Compact gezette adverten
tiea van 1 t. en m. 5 regela f 1.25, iedere regel meer 25 ets. Klemt
advertentiea en familieberichten zoomede vereenigings-advertentiea uil dt
gemeente, uitaluitend bij vooruitbetaling, van 1 tot en met 5 regels i 0.15
iedere regel meer 15 ets. Bij niet contante betaling worden de gewone
prijzen berekend. Advertenties ,,adrea bureau van dit blad" 10 ets. extra,
voor bezorging van op advertenties ingekomen brieven wordt 10 ets. ïd
rekening gebracht. Bovenstaande regelprijzen worden met 5 cent
verhoogd voor advertentiea .van buiten de gemeente Veisen
DIT NUMMER BESTAAT UIT TWEE
BLADEN. EERSTE BLAD.
Van den Wachttoren.
Praten over den vrede en zich gereed
maken voor den oorlog.
Enkele dubbelovergehaalde optimisten
hebben tusschen '14 en '18 gezegd, dat dit
zeker de laatste oorlog zou zijn geweest.
Het aantal der gesneuvelden in oorlogen
na '18 zou zeker vele kerkhoven kunnen
vullen- Het lijkt in de wereld even weinig
op vrede als in November op de lente. De
pacifisten mogen wel bedenken, dat zij
nog een langen weg moeten afleggen,
voordat zij hun doel bereikt hebben- De
beruchte wedstrijd in bewapening is toch
weer in vollen gang. De wapenfabrieken
behoeven niet gesloten te worden, hun
schoorsteenen rooken bij dag en bij nacht.
Het wapenkapitaal maakt goede zaken.
De staten zijn weer bezig, zich steeds
meer te bewapenen in het belang van
den vrede1
Coclidge wil niet verder gaan met be
wapening, maar het Congres heeft reeds
het geld voor den bouw van een groot oor
logsluchtschip toegestaan en zal ook wel
meegaan met het voorstel, er nog dertien
nieuwe, groote kruisers bij te nemen, En
geland wil baas blijven op de wateren en
zal dus ook zijn vloot wel meer verster
ken. Zeker worden er door alle groote
mogendheden reusachtige voorraden ge
vormd van chemische middelen voor de
gifgassen, die in een komenden oorlog een
grooten rol zullen spelen.
De begrooting voor de rijksweerbaar
heid in Duitschland, een legertje van
100000 man bedraagt niet minder dan
ruim 480 millioen Mark. Een kind kan
narekenen, dat dit veel te veel is. Maar de
regeering schijnt zoo fondsen te willen
vormen, om in tijd van nood het leger te
kunnen uitbreiden. Zij vormt dus een
wapenpotje, waaruit in de toekomst niet
veel goeds zal voortkomen. Toch zijn de
regeeringen bijna allen zeer vredelievend,
en hun taal is ook wel gemeend. Als zij
spreken van verzoening, welwillendheid,
arbitrage, overleg, dan bedoelen zij niet
dreigen, verbitteren, aanvallen, veroveren.
Men moet hooge regeeringspersonen niet
voor opzettelijke huichelaars houden. Maar
in den grond vertrouwen zij elkander niet
en zij denken den vrede den besten dienst
te bewijzen, door zich niet zwakker te
bewapenen dan de overigen. Het is de
oude dwaling: Als gij den vrede wilt, be
reid u voor op den oorlog- Die leuze be
heerscht nog steeds de militaire politiek
der staten. Leger en vloot worden dar.
/oorgesteld als een brandspuit, die mei
tegen brandgevaar bij de hand moet hel
ben en die tip-top in orde moet zijn. Het
beeld deugt echter niet, tenzij men aan
een brandspuit denkt, die geen water maar
olie in het vuur gooit. De vredesgedachte
leeft zeker sterk bij de massa, de afkeer
van den oorlog is nog nooit zoo groot ge
weest. Ma^j achter al die nieuwe oorlogs
schepen en militaire vliegtuigen en kanon
nen met steeds verdere dracht en gifgas
sen en maskers en tanks schuilt loerend
de oorlogsgedachte en die is ook nog
machtig.
Daarom moeten de pacifisten de over
winning van hun zaak niet te gemakkelijk
en te snel zich voorstellen, want dan kun
nen teleurstelling en ontmoediging niet uit
blijven. Men moet zijn vijand niet onder
schatten en de oorlogsgedachte is nog een
geweldige macht in de wereld. Ook van
het ideaal der pacifisten geldt het woord:
Eindelijk wordt het rijsje een boom. En
de vredesbeweging is wel gegroeid maar
een sterke, dikke stam, die tegen den
storm kan, is zij helaas nog niet. Dat be
wijst wel een overzicht van de cijfers der
militaire begrootingen der verschillende
staten. De grooten gaan daarbij voor en
de kleinen doen voor hun fatsoen ook mee.
Het kleeddat niet bedekt maar ontbloot.
De moderne vrouwenkleeding schijnt
wel het doel te hebben, om bijzonder de
aandacht tc vestigen op de beenen, armen
en hals- En dat doet ze door ze niet of
slechts gedeeltelijk te bedekken. Door
schijnende stoffen worden veel gebruikt.
Of door bijzondere kleuren noodigt men
uit, om toch vooral goed te zien en te be
wonderen. Onder korte rokjes komen zelfs
beenen te voorschijn in zilverkleurige
kousen gestoken.
Men behoeft nog niet aan overmatige
preutschheid te lijden, om in die moderne
kleeding te veel een etalage van het li
chaam te zien. Het is toch te dwaas en niet
alleen dat, het is ook onbehoorlijk, wan
neer een meisje op een bal verschijnt, als
of zij onder het verschoonen, zonder zich
eerst af te kleeden, haastig is weggeloopem
Sommigen schijnen geen „ondergoed"
meer aan te trekken of zich alleen in on
dergoed te kleeden! Straks valt de mode in
laargrilligheid wellicht weer in een ander
literste en zal de vrouw rokken dragen,
iie zelfs teen en hak bedekken en japons,
iie tot aan de kin toe gesloten zijn. De
rieedingvraag is ook een zedelijke maar
tóch niet in de eerste plaats.
Den reinen is alles rein, ook een kort
rokje en een doorzichtige kous! De kleeren
maken de vrouw niet. En er zijn wel reine
harten, schuchterheid zelfs ondanks de
brutaal-uitlokkende kleeding. Er zijn in
derdaad bezwaren tegen de moderne klee
ding in te brengen, maar overdrijving
schaadt hier. De strijd in het bijzonder der
Roomsche kerk maakt den indruk, alsof
de kleeren de vrouw wel maken, onzede
lijk en lichtzinnig n.l.
De vrouwelijke pelgrims worden eersi
op haar kleeding gekeurd, voordat zij tol
den Paus worden toegelaten. Aan den bis
schop van Keulen heeft de Paus geschre
ven, het te betreuren, dat de rokken, be
stemd, om het lichaam te bedekken, een
middel zijn geworden, om de zinnelijk
heid te prikkelen- De bisschop van Roer
mond heeft in een open brief tegen de
moderne kleeding gewaarschuwd en een
zedige mode voorgeschreven. Doorschij
nende stoffen zijn verboden, de mouw
moet ook nog den elleboog bedekken, de
jurk niet lager dan de hals uitgesneden
zijn enz. enz. Meisjes boven de acht jaar
mogen niet anders dan met lange, on-
doorzichtbare kousen in de school komen.
Bij het kerkelijk huwelijk moet ook de
bruidsstoet behoorlijk gekleed zijn, op
straffe van niet-toelating tot de plechtig
heid.
Maar een knipoogje, een lachje, een
lokkend woordje, de kleine listen der co-
quetterie zijn veel gevaarlijker dan het
kleed-
Dr. van Wijk en slordigheid.
De beschouwingen van Dr. van Wijk, di
recteur van het Rotterdamsche jeugdhuis,
de Arend, trekken steeds sterk de aan
dacht. Hij is een man, die van de half of
heel verwilderde stadsjeugd beschaafde
menschen tracht te maken en vaak heel pit
tig en raak over zijn jongens oordeelt. Hij
houdt van de jeugd maar meer nog van de
waarheid en daarom is zijn oordeel vaak
ongezouten. Toch verliest hij den moed
niet. Hij weet met heel moeilijk materiaal
te moeten werken, maar gelooft, dat er
toch iets goeds en bruikbaars van te maken
valt.
In zijn laatste verslag over de Arend
spreekt hij over de slordigheid van de
jongens en meisjes. Hij heeit daarin nog
geen verbetering kunnen brengen. Hij haat
de ongure, ongezellige slordigheid en lan
derigheid tegenover eigen entourage. Geen
jongen of meisje steekt ongevraagd een
vinger uit, om eens iets op te ruimen oi
recht te zetten. Het beschaalde en bescha
vende ordegevoel ontbreekt. Hoe kan
iemand blijven zitten aan een tafel, waar
het stoffige kleed heelemaal scheef op
ligt! Hoe krijgen de jongens de aschbakjes
zoo krom en gedeukt! Hoe kunnen meisjes
op haar gemak zijn bij een tafel, die voi
met een aigewerkte theeboel staat!
Het anatal opruimers is veel, veel klei
ner dan dat der sloddervossen. Maar Dr.
van Wijk heeft het toch zoo ver gebracht,
dat de jongens in staat zijn, om te zien,
dat er ergens rommel is. Beschavingswerk
gaat langzaam.
Men rekent slordigheid gewoonlijk tot
de kleine ondeugden; Dr. van Wijk denkt
daar blijkbaar anders over. Netheid en or
delijkheid ook in kleine dingen leeren zich
ook in de groote en belangrijke dingen be
hoorlijk te gedragen. Netheid is het stra
mien, waarop de groote deugden van eer
lijkheid en trouw geborduurd moeten wor
den. Er moet lijn in het leven, in gedrag,
in spreken en handelen zijn. Slordigheid is
een kromme lijn. Men kan het de jeugd
van de Arend niet al te zwaar toerekenen.
Zij zullen thuis meest ook geen netheid
zien. Des te meer reden, om hun netheid te
leeren, want deze verhoogt de gezellig
heid en spaart ook tijd en geld. Een slor
dig huishouden kost veel geld en de slor
dige huisvrouw moet zoeken, om te vinden
en dingen over doen, daar er altijd iets
ontbreekt. De rechte lijn is de mooiste
maar ook de kortste!
De slordige krijgt het gevoel, dat het er
niet zoo precies op aan komt, eerst in het
opbergen der dingen, het schoonmaken en
houden en later ook in beloven, teruggeven
en het verrichten van allerlei kleine en
groote plichten.
Te goed voor handenwerk.
Er zijn nog vele jongelui, die moeten
studeeren, omdat zij van gegoede familie
zijn, hoewel zij daarvoor niet geschikt zijn.
Maar een nette jongen kan toch geen hand
werkman worden! Er zijn heel wat heeren,
die zich zouden schamen, als ze bezoek
kregen en vooral voorname kennissen za
gen, dat ze bezig waren turf van den zolder
te sjouwen. Dat is beneden de waardigheid
van hun stand. Zoo bestaat nog altijd het
vooroordeel tegen handenwerk, dat echter
even nuttig en even eervol is als hoofd
werk. Zelfs onder negers begint dit oude
vooroordeel, dat waarschijnlijk afkomstig
is uit den tijd der slavernij, toen een vrije
zijn slaaf liet werken, zich te vertoonen.
Zij nemen meer verkeerde dingen van de
beschaving over.
In Lambarene aan den Zuid-Westkust
in Afrika werkt de zendeling-arts Dr.
Albert Schweitzer onder de negers. Hij is
een der merkwaardigste mannen van onzen
tijd. Een alzijdig genie: theoloog, filosoof,
medicus, muziekkenner, en 't laatst niet het
minste een man met een groot en goed
hart. Hij werkt als dokter onder de negers,
opereert, verbindt, geeft medicijnen en
komt handen te kort voor al zijn werk. Hij
moet zelf mee helpen bouwen, althans toe
zicht houden op het werk en bij gebrek aan
hulp schaamt hij zich allerminst, zelf ook
aan te pakken, In zijn reisbrieven, die in
„Eenheid'' worden opgenomen, vertelt hij
het volgende:
Daar we in 't geheel geen arbeidskrach
ten in het ziekenhuis hebben, sleep ik zelf
met twee getrouwen balken en planken.
Terwijl ik daarmee bezig ben, zie ik een
neger in witte kleeren, die op bezoek bij
een zieke is. Hé daar kameraad, roep ik,
wil je ons niet een beetje helpen?
Ik ben een intellectueel mensch en draag
geen hout, luidt zijn antwoord. En Dr.
Schweizer antwoordt geestig: Geluk er
mee, ook ik wilde intellectueel mensch zijn,
maar het is me niet gelukt.
Of de neger de ironie begrepen zal heb
ben? En of niet vele Europeanen van wege
hun ontwikkeling in zulk een geval zouden
weigeren de handen uit den mouw te ste
ken?
WITTE KRUIS.
Iedere Woentd&gmiddag van half drie tot drie
uur stelt de Vereeniging het Witte Kruis, ia de
Chr. Nat. School te Velseroord moeders gratis in
de gelegenheid raad te vragen omtrent de voeding
aan haar zuigelingen. Het advies wordt gegeven
door den Consulent, Dr. Hanneman.
Voor kraamverzorging, welke ook door boven
genoemde Vereeniging wordt uitgeoefend, wende
men zich tot het bestuurslid der Vereeniging,
Mevrouw Dijkstra, Trompstraat 77 te Velseroord
Tarief naar draagkracht f 5—f 15.
VAN
H. COURTHS—MAHLER
UIT HET DUITSCH VERTAALD DOOR
J. P. WESSELINK-VAN ROSSUM
46
Zijn toon was zoo ernstig en beslist, dat
zij zweeg.
„Nu dan ga je mee naar de hoeve?"
vroeg hij beleefd.
Zij knikte.
Zwijgend reden zij een poos naast el
kaar verder. Dat was Marianne èl te ver
velend. Zij zag in, dat zij haar spel ver
loren had, en in de voorafgaande scène
niet juist een schitterende rol had ge
speeld. In stilte schaamde zij zich toch
een beetje.
Zij keek van terzijde naar zijn somber,
ontstemd gelaat. En plotseling herademde
zij. Het was tenslotte toch goed, dat Nor-
bert haar verloofde niet was. Hij paste met
zijn ernstigen, zwaartillenden aard toch
niet bij haar. En een man, die zijn vrouw
te zeer imponeert, was misschien toch wel
recht lastig.
Na een poosje overlegde zij dit alles
nauwkeurig. Oppervlakkig als zij was,
kwelde zij zich niet lang met de erkenning,
dat zij een dwaasheid had begaan. Zij
keek half pruilend, half smeekend naar
hem. !!i%l
„Zullen wij de strijdbijl begraven, Nor-
bert?''
Hij keek haar ernstig aan.
„Zooals je wilt, Marianne.'1
„Wees dan ook een beetje aardig tegen
mij.1'
„Als je verstandig wilt zijn.''
„Och, je denkt zeker, dat ik er nog al
tijd op hoop je vrouw te worden?"
„Ik hoop dat je hebt ingezien, dat ik ge
lijk had toen ik zei, dat we niet bij elkaar
pasten, 't Was toch maar een gril van je.
Het prikkelde je zeker alleen maar dat ik
niet, zooals alle anderen, je getrouwe va
sal was."
„Misschien wel.''
Hij keek haar ernstig aan.
„En in je poging mij aan je te binden,
ga je blind en doof een echte, trouwe lief
de voorbij. Ik wil niet van al de andere
spreken, die om je heen zwermen. Maar
ik ken er één onder hen, die zijn geheele
hart aan je voeten heeft gelegd. En jij
je loopt er lachend overheen."
Zij kreeg een kleur, en keek hem onze
ker aan.
.„Foei wat ben ik een monster," zei
zij lachend.
„Neen, in je hart ben je noch slecht,
noch liefdeloos; alleen maar heel licht
zinnig. Je denkt te veel aan jezelf, te wei
nig aan anderen."
„Dat doen immers alle menschen."
„Maar niet in die mate als jij. Waarom
speel je zoo lichtzinnig met de eerlijke
gevoelens van een man als Bergen? Hij
heeft tóch al geen gemakkelijk leven. Nu
kom jij op het tooneel; vervult hem, om
een ander te ergeren, met verwachtingen;
en als je hem gelukkig zoover gebracht
hebt dan wil je hem de smart berokkenen,
een blauwtje te loopen. Dat zou bijna
slecht kunnen zijn als het niet gedach
teloos spelen is."
Zij had, terwijl hij sprak, haar karwats
spelend door de takken laten glijden. Nu
keek zij hem weer aan.
„Wat wil je dan? ik mag den kleinen
Bergen werkelijk graag lijden, en vind het
ook prettig met hem te praten. Hij is ook
veel, veel aardiger tegen mij dan jij. Daar
om houdt ik mij ook meer bezig met hem
dan met al de anderen."
„Maar je wekt daardoor tochverwach
tingen bij hem, die je niet wilt vervullen."
„Och hij houdt toch alleen maar van
mijn geld; hij zal het te boven komen als
ik hem niet trouw."
„Te boven komen ja. Er zit meer pit
in hem dan je denkt. Bergen is een flinke
kerel, die mijn warmste sympathie heeft.
En ik gun hem van harte dat hij eens uit
zijn misère van „arme luitenant" verlost
wordt. Daar zou je werkelijk een goed
werk mee kunnen doen. Bergen begrijpt je,
houdt zelfs van je fouten en zwakheden.
Hij past veel beter bij je dan ik."
„Dat weet ik zelf het best," zei zij snel.
Daarna richtte zij zich plotseling in het za
del op, en reikte hem de hand. „Je bent
toch een kranige kerel, Norbert. Na mijn
optreden van straks is het heel ridderlijk
van je, dat je nu zóó tegen mij spreekt.
Zóó verstandig heeft nog geen mensch te
gen mij gesproken, en ik zal eens over je
woorden nadenken."
„Dat zou mij pleizier doen, Marianne."
„En nu ja en tante zal ik natuurlijk
niets zeggen over juffrouw Sundheim."
„Dat zou je tot eer strekken," zeide hij
kalm.
Zij trok een gezichtje.
„Doe nu maar niet zoo zalvend ik weet
toch wat ik weet. En weet je, een beetje
ergert het mij toch, dat zoo'n eenvoudige
gezelschapsjuffrouw mij in de wielen heeft
gereden. Als zij niet tusschenbeide was
gekomen zou ik immers mevrouw von Sasz-
neck zijn geworden," zei zij onbeschaamd.
„Je vergist je, Marianne," zei hij kalm
en beslist.
„Bah slechts een man, die een ander
lief heeft, kan zich zóó koel houden als
jij."
„Heb je al zooveel ervaringen opgedaan?
vroeg hij, met een beetje spottende uit
drukking.
Zij haalde de schouders op.
„Denk je soms dat jij de eerste bent op
wien ik verliefd ben geworden? O neen, ik
zie niet in waarom wij, vrouwen, jaren
lang vol verlangen slechts op den éénen
waren moeten hopen. Jelui, mannen, heb
ben toch ook ontelbare liaisons vóór jelui
trouwt. Nu, ik maak aanspraak op hetzelf
de recht. Natuurlijk zijn aan ons, vrouwen,
behalve dit, nog verscheidene beperkingen
gesteld, waarboven zich zelfs de verlicht-
sten maar niet gewoonweg verheffen kun
nen. Maar binnen deze grenzen wil ik van
mijn leven genieten, en mij van mijn vrij
heid verzekeren."
Hij keek haar hoofdschuddend aan.
„Je bent een vreemd meisje, Marianne."
Zij lachte spottend.
„Óch ja, dat vinden jelui, mannen, heel
dwaas, als wij, vrouwen, ook beginnen te
denken aan onze rechten. Tot nu toe heb
ben jelui ons in jelui eigengerechtigheid
allerhande belemmerende wetten voorge
schreven, en hebt voor jelui zelf alle rech
ten behouden. Maar geloof mij, het zal an
ders worden. De vrouwen zijn verstandiger
geworden, en er komt een dag waarop ze
sterk genoeg zullen zijn, de slavenketenen
te verbreken waarin jelui haar gevangen
houdt. En dan zullen zij zelf wetten ma
ken, die aan mannen en vrouwen dezelfde
rechten geven."
Hij lachte om het vuur waarmede zij
sprak.
„Daar ontdek ik plotseling dat je aanleg
hebt voor philosophie, en voor strijdster
voor de rechten der vrouw. Dat verrast mij
zeer. Ik heb het nooit voor mogelijk gehou
den, dat jij je met zulke vraagstukken be
zig hieldt."
Zij lachte.
„Och dat is ook zoo maar bij tijden.
Maar zie, wie komt ons daar tegemoet rij
den? is dat niet ja waarlijk het
is de kleine Bergen."
Norbert had den eenzamen ruiter nu ook
opgemerkt, die uit een kruisweg hun laan
was ingeslagen.
„Ja, het is Fred von Bergen. Marianne,
dat is een wenk der Voorzienigheid," zei
hij ernstig, en met klem.
Zij keek strak vóór zich, en kleurde licht.
Daarna lachte zij weer. Maar zij antwoord
de niet.
Intusschen had luitenant Bergen de twee
ook herkend. In snellen draf naderde hij,
en groette reeds van verre, met stralend
gelaat.
Zijn slanke, krachtige gestalte kwam te
paard voordeelig uit. Donkere, heldere
oogen keken lachend uit zijn verbrand
krijgsmansgelaat. Hij was een knappe, kra
nige officier, wien de uniform uitnemend
stond.
Toen hij naderbij was gekomen, groette
hij Norbert en Marianne, en zijn opene, en
eerlijke oogen vestigden zich met een
warme uitdrukking op het gelaat van Ma
rianne, dat met een lichten blos werd over-
togen.
J Wordt vervolgd.