UIDSPREKEBS
HET NIEUWE DAGBLAD
DONDERDAG 5 NOVEMBER 1931
BINNENLAND
DE REGEERING HELPT
AMSTERDAM.
MET 40% VAN DEN CRISISSTEUN.
Het Handelsblad heeft vernomen, dat ten
Stad huize van Amsterdam uit Den Haag de
mededeeldng is binnengekomen, dat de regee
ring bereid is van den door de hoofdstad ver
leenden crisissteun, behoudens eenige nadere
bepalingen, veertig procent voor haar reke
ning te nemen-
EEN DER POSTZAKKEN
GEVONDEN.
MET EEN GEMENGDE COLLECTIE POST
OPGEVISCHT.
Woensdagmorgen is een van de beide uit de
postauto in de Jordaensstraat te Amsterdam
gestolen postzakken uit het water van de
Hugo de Grootkade bij de N-assaukade opge
haald, meldt het Handelsblad. Een schuiten
voerder van de stadsreiniging zag er de zak
drijven en vischte hem uit het water. Er
bleek, bij onderzoek door de politie, een ge
mengde collectie brieven en drukwerken uit
de beide gestolen postzakken te zitten. Naar
den tweeden zak wordt thans gedregd.
ZANDSTORM TE ROTTERDAM.
Te Rotterdam is een zoo hevige zandverstui
ving ontstaan, dat de trams niet verder kon
den rijden..
ONZE MATADOR-
WELSPREKENDHEID.
DE TEKST ZIJNER REDE.
De rede, waarmee de 17-jarige Henri van
Hooff uit Haarlem te Washington den eer
sten prijs in welsprekendheid behaalde,
waardoor hij het voorrecht verwierf van een
half jaar vrije studie van de Universiteit te
Washington luidt als volgt:
„Ver in het Oosten, omringd door mach
tige '.landen, ligt het kleine Holland, ver
rezen uit de baren van de Oceaan, letterlijk
ontwoekerd aan de zee. Het is duidelijk dat
ons volk zich daardoor die vastberadenheid,
die voorzichtige en bedachtzame geest heeft
verworven, die het gevolg is van zijn eeuwen
lange strijd tegen de zee, van het opwerpen
van zeedijken, het droogleggen van moeras-
landen en het moeizaam veroveren en be
schermen van elk stukje grond. Een volk
dat op dergelijke wijze moest vechten voor
elke duimbreed grond en tot op den dag
van heden moest voortgaan in zijn strijd
met de elementen, zooals de Zuiderzee droog
legging bewijst, (dat geweldig werk, dat men
nu bezig is uit te voeren), zal niet gemakke
lijk een domein opgeven dat met zoo groote
inspanning werd verkregen.
Meer dan 350 jaar geleden, toen Spanje
zijn tyranniek juk de inwoners van deze lage
landen wilde opleggen, door hun te berooven
van hun vriiheid en hun tot zijn slaven te
maken, realiseerden zij zich wat het betee-
ikent geen eigen vaderland en geen eigen re
geering te hebben. Zonder bescherming, de
t-yrannie ten prooi, waren zij beroofd van hun
kostbaarste geestelijke en stoffelijke bezit
tingen. Maar de redding uit den nood was
nabij.
Prins Willem van Oranje sprong in de
bres ais de bevrijder van onze voorvaderen en
geholpen door zijn edele broeders, legde hij
den grondslag voor onze onafhankelijkheid.
Waarlijk, hij betaalde duur voor zijn daad
met een smadelijken dood door de handen
van een verrader en zijn broeders sneefden op
het veld van eer, maar zij bleven voor
eeuwig in de herinnering van het dankbare
volk. Uw groote geschiedschrijver, Motley
heeft deze worsteling tegen Spanje goed be
schreven in zijn schitterend werk „The Rise
of the Dutch Republic". U zult derhalve wel
niet geheel onbekend zijn met de namen van
de Prinsen Maurits en Frederik Hendrik.
Maurits de groote veldheer en zijn broe
der Frederik Hendrik, bijgenaamd de steden
dwinger, zij voltooiden samen het werk der
bevrijding.
En spoedig daarna, toen andere gevaren
ons land aan alle kanten bedreigden, toen
in 1672 vier machtige vijanden ons staatsbe
stuur dreigden te vernietigen, toen volk, land
en regeering geen redding wisten, toen stond
opnieuw een groot bevrijder op in de persoon
van Willem III, later Koning van Engeland.
Hij dorst den strijd tegen den machtigen
Engelsche Koning te wagen, en wist meerma
len diens politieke bedoelingen te verijdelen.
Onder zijn regeering maakte Nederland het
meest beroemde tijdperk zijner geschiedenis,
„De Gouden Eeuw" door, waarin het aan de
spits stond der Europeesche mogendheden en
mannen voortbracht beroemd op het gebied
van kunsten, wetenschappen, handel scheep
vaart en politiek.
In dit opzicht behoeven wij alleen maar te
noemen namen als Rembrandt, Vondel, De
Ruyter. Jan de Witt, en vele anderen. En ver
geet niet, dat dit de tijd was, dat wij onze
koloniën veroverden, met hun rijk natuur
schoon en rijke bodemschatten.
Maar zooals een teruggang altijd volgt op
een hoogtepunt, zoo ging Holland ook lang
zaam achteruit. Eensgezindheid en wijsheid
maakte allengs plaats voor tweedracht en ge
brek aan zelfvertrouwen. De liefde voor het
huis van Oranje verdween langzamerhand.
De menschen keerden het den rug toe en ver
kozen liever zich voor den zegenwagen van
den Franschen dwingeland te spannen. Hol
land verloor zijn zelfstandigheid en begon
Frankrijk in alles te imiteeren. Toen werd de
stem van onzen dichter Bilderdijk gehoord.
In een hartstochtelijk gedicht „Afscheid"
deed hij een beroep op de ziel der natie en
voorspelde haar een roemrijke toekomst. Bil
derdijk had de waarheid gesproken.
Spoedig daarop greep het volk naar de wa
penen en opnieuw met een Oranje aan het
hoofd werd nogmaals de vrijheid bevochten.
Ditmaal werd Holland een Koninkrijk en
dit is zoo gebleven tot den huidigen dag.
Die Oranje-Koningen volgden elkander op
en brachten glorie en voorspoed met zich
mede. Na den dood van den laatsten, Koning
Willem m, verschijnen twee hooge persoon
lijkheden op het Tooneel: Koningin Emma en
haar dochter Koningin Wilhelmina. De milde,
edele Koningin-Moeder regeerde het land op
een wijze die de Nederlandsche gemoederen
deed zwellen met gevoelens van dankbaar
heid en liefde voor haar. En toen zij ten leste
het roer van het Schip van Staat aan haar
dochter overdroeg, werd deze telg van het
oude en beminde Oranjehuis door het volk
met geestdrift ontvangen. Van haar kant
heeft zij groote liefde en gehechtheid getoond
voor haar onderdanen. Hun leed is haar leed,
him vreugde is haar vreugde geweest. Op
haar verjaardag, als zij door de straten rijdt,
draagt ieder een oranjerozet en juicht haar
toe, niet alleen als Koningin, maar als een
waarachtige dochter van ons eigen Oranje
huis.
Want iedere Nederlander is trotseh op haar
en ieder koestert- in zijn hart de innige wensch
dat Oranje en Nederland zoo bijeen mogen
blijven. Zij zien de Koningin met vreugde
voorbijrijden en houden van haar om haar
eenvoud.
In Nederland weet de constitutioneele mo
narchie de hartstochten te matigen in den
strijd der partijen, die zoo hevig in andere
landen woedt. Ondanks haar zelf zien alle
partijen tegen de monarchie op als een sym
bool van eenheid en loyaliteit. Holland heeft
den weg gevonden, verschaft door de vrijheid
onder de regeering van deze beide koningin-
nen.
Al onze hoop voor de toekomst is gevestigd
op de jongste telg van het Kuis van Oranje:
Prinses Juliana. Er zal een tijd komen dat zij
de taak van haar Moeder moet overnemen.
Deze drie vrouwen hebben de harten ge
wonnen van de Nederlanders. Omda-t het een
vrouw is die regeert, is het een heilige plicht
voor de Hollandsche mannen haar te bescher
men, en dat beteekent, dat wij bereid moeten
zijn om te vechten, desnoods ten koste van
ons leven, voor de vrijheid en welvaart van
ons dierbaar koninkrijk."
De jury die aan Van Hoof de eerste prijs
heeft toegekend, bestond uit de volgende hee-
ren: Don Miguel Aruchaga Tocornal, ambas
sadeur van Chili, Dr. Jan Herman van Royen,
gezant der Nederlanden, Dr. Max Peser, ge
zant van Zwitserland, Dr. Henny Gratieus—
Doyle (George Washington Universiteit) Dr.
Riets and Henry Wilson (Universiteit van Vir
ginia) en Dr. Paul G. Gleis (Katholieke Uni
versiteit).
Bij het toekennen der prijzen ïs ook reke
ning gehouden met een verplichte improvi
satie van vier minuten, die elk der jongens
moest voordragen.
Critiek op
Charlie Chaplin
van zijn zoontjes.
,Lang zoo grappig niet
als de poppenkast.'
Charles Spencer Chaplin, zes jaren oud, en
Sidney Earle Chaplin, van vijf jaren, vinden
dat hun vader, de filmspeler, lang zoo grap
pig niet is, als een goede poppenkast.
De beide jongens zijn met de He de France
in Frankrijk aangekomen in gezelschap van
bun grootmoeder om een reis door Europa te
maken, schrijft de News Chronicle.
De spraakzame Sidney oordeelde:
„Daddy is heelemaal niet zoo erg grappig.
Ik vind een poppekast veel fijner, daarin
krijg je veel meer te zien. Daar gebeurt wat
in.
De menschen krijgen een heel verkeerd
idéé van vader. Want je mag niet met taar
ten gooien, maar dat doet vader ook maar
alleen op de film, thuis doet ie dat nooit".
„Hoe vond je City Lights?" vroeg men het
jongentje.
„Daddy was niet zoo leuk, maar hij was er
betér in, dan in zijn andere films. Want hier
in gooide hij niet met taarten.
Ik ga nooit bij de film, ik word leeuwen
jager".
De naamgenoot van den grooten Charlie
had weinig te zeggen. Hij merkte alleen op,
dat hij niet veel voelde voor het vak, dat zijn
broertje gekozen had, dat van leeuwen jager.
„Daar verdien je niet genoeg meev", zei d*ie.
Hij wil president worden van de Vereenigde
Staten.
HET NIEUWE DAGBLAD wordt een volledig blad en dus zal
ook een rubriek van Vraag en Aanbod Advertenties niet
ontbreken.
Deze advertenties krijgen den veelzeggenden naam
„Luidsprekers".
leder In Velsen, IJmuiden, Beverwijk enz., die iets te koop
of te huur heeft aan te bieden of te vragen, die personeel noodig
heeft of zichzelf voor een betrekking wil aanbevelen enz., zal door
middel van deze advertenties zijn (haar) wensch luid kunnen uitspreken
tot drieduizend ontvangers van ons blad.
En het zal hem (haar) al heel weinig kosten. Luidsprekers worden
„kwartjes"-advertenties, 13 regels 25 cents. Iedere regel meer 10 ets.
uitsluitend tegen contante betaling in te zenden bij ons kantoor:
Kennemerlaan 42, Pmuiden, of een der elders in dit nummer genoemde
agenten.
De oplaag van 3000 exemplaren per dag van HET NIEUWE DAGBLAD
wordt door ons gegarandeerd.
Brieven op Luidspreker°Advertentiën worden dagelijks en gratis
thuisbezorgd.
EX-KONING ALFONSO BESCHUL
DIGD VAN HOOGVERRAAD.
INBESLAGNEMING VAN ALLE
BEZITTINGEN.
MADRID, 3 November (VD.) De subcom
missie uit de Cortez heeft geadviseerd tot
vervolging van ex-koning Alfonso en van
hen, die verantwoordelijk zijn voor het aan
het bewind brengen van generaal Primo de
Rivera, wegenv hoogverraad. Indien de dood
straf niet kan worden toegepast, wordt ge
adviseerd tot inbeslagneming van alle be
zittingen van ex-koning Alfonso in Spanje.
ƒ500.- VOOR DE OLYMPISCHE
SPELEN.
VAN DE NED. ATHLETIEK UNIE»
Het Haagsch Corr.-bureau seint:
Het Ned. Olympisch Comité deelt mede,
van de Kon. Ned. Athletiek Unie een brief te
hebben ontvangen waarbij deze vereeniging
een bedrag van 500 beschikbaar stelt voor
uitzending van 'Nederlandsche deelnemers
aan de Olympische Spelen in 1932.
BURGERLIJKE STAND
HAARLEM, 4 November.
Ondertrouwd 3 November: H. H. Box en
J. M. Rodenburg; B. van Zanten en A. de
Vries.
Bevallen 1 November: W. M. van Kips
hagenGilein, z.; C. Schoutenvan Baekel,
d.; A. H. C. Tromp—Mathot, z.; 2 November:'
J. ZonruiterMatthijsse, z.; C. M. Steiger—
Korremans, d.; C. Jacobs—de Graaf, z.; H.
M. E. Prentv. d. Reep, d.
Overleden 2 November; A. W. Wesselius, 57
j., Rustenburgerlaan: J. v. d. Weegh, 57
Groote Houtstraat; 3 November: P. N., 2
mnd., z. van P. Roeland, Spaanschevaart-
straat.
Leest U reeds een ochtendblad?
Neem er dan
HET NIEUWE DAGBLAD
als avondblad bij.
FEUILLETON
Hij was teruggegaan in z'n auto, dat wist
hij zeker. En er was onderweg iets gebeurd.
Hij had ruzie gehadNeen toch niet
Nou ja, wat kon het hem schelen, als het
iets bijzonders was, zou hij zich het zeker
herinneren.
Hij hep naar z'n schrijftafel, pakte zijn pa
pieren, zijn actenmap en ging de deur uit. In
de gang kwam hij mevrouw Mulder tegen.
„Meneer Veraart, komt u lunchen?"
„Neen mevrouw, er is veel werk, ik blijf op
het kantoor."
„En eet u vanavond bij meneer Mensing,
zooals iederen Woensdag?"
„Juist, mevrouw".
„Het was laat, meneer. U hebt te weinig
geslapen!" Er klonk een zeker verwijt in de
stem van de oude dame.
„Da's zeker het moederlijk instinct dat *r
zoo doet praten", dacht hij glimlachend.
„Wat had zij er mee te maken, als bleef hij
nachten lang weg. Nou jaze was toch
wel lief, die oude mevrouw Mulder, ze ver
wende hem eigenlijk." Met een vriendelijken
groet verliet hij het huis. Snel stapte hij de
straat door, de zijstraat in, naar de garage.
Wat keek die garagehouder nijdig van
daag.
„Morge Jansen!"
„Morge' meneer.... Wat wilt u hebben?"
„Hebben? Den wagen natuurlijk!"
Jansen zette de armen in de zij, als een
man die van plan is véél en op z'n dooie
gemak te gaan praten.
„De wagen? Dat zal niet gaan, meneer.
„Wat blieft?"
„Die ligt aan mootjes. Dat zal *n dure repe-
raasje worden meneer!"
Veraart schoot langs den garagehouder
heen en keek naar binnen. Daar stond z'n
wagen.gedeukt en gehavend. De jongen
haalde hem uit elkaar en keek naar de be
schadigde carrosserie met een diepverslagen
gezicht.
„Dat komt er nou van" gromde Jansen.
„Ik werd er vannacht al wakker van. De
motor leek wel een pomp meneer, 'n Stofzui
ger leek 'ieEn u reed niet erg zeker,
hoor! 'n Merakel dat u met die kar nog hebt
kunnen manoeuvreeren. U had al lang aan
den weg moeten staan. En wat hebt u met
m'n deuren uitgevoerd? U hebt toch den
Br iel niet willen veroveren? 't Is da'k verze
kerd ben, maar erg handig was 't niet, me
neer. Bovendien: de wagen ziet er uit als of
hij onderweg aan flarden gereden is. Da's
een aanrijding gewees, da's zeker. En geen
kleintje ook. De kap lijkt wel 'n harmonica
en de lantarens benne gesneuveld. En kijk is
hier, daar is een scheur in de kap alsof ze er
effectief met een scheermes in gejaapt heb
ben. Wat hebt u uitgevoerd? U wilt toch niet
gaan rijden met zoo'n gammel geval?"
Veraart stond wezenloos naar zijn auto te
kijken. Wat was dat? Daar herinnerde hij
zich niets van. Hij keek op z'n horloge. Vijf
minuten vóór tien: „Heb je een wagen vrij,
Jansen?" informeerde hij. „Ik heb haast".
„Hier meneer" zei de man. De jongen
schoot al toe, deed het portier open, sloeg
den motor aan en wipte achter het stuur.
Veraarts liet zich neerploffen op de ver
sleten kussens. Even- later ronkte de auto de
straat op en schoot weg, den kouden morgen
in.
Wat was er dan gebeurd? vroeg de jonge
advocaat zich af. En hij was er nog niet ach
ter toen hij in de Heerenstraat uit de auto
sprong en de trappen opvloog bij twee, drie
treden tegelijk om niet te laat op z'n kantoor
te zijn.
Henk Oversteeg, de klerk, zat al op zijn
plaats toen hij binnenkwam.
De schrijfmachine klepperde. Er lag post
op zijn bureau; kranten, correspondentie, een
dossier met vervelende papieren, die hij had
door te lezenHij hing zijn jas en hoed
weg en ging zitten.
„Was er nog iets bijzonders, Oversteeg?"
„Vanmorgen niet meneer, gistermiddag is
er nog een brief gekomen in de zaak Meerc
ma, toen u al weg was; hij ligt bij de post
van vanmorgen."
Veraart keek de post door. Er was niets bij
zonders. Er was eigenlijk nooit iets bijzon
ders. Zijn jonge advocaten-practijk had nog
niets om het lijf; er moest geld bij, geld bij,
geld jJasses, wat had hij er soms het
land aan! En nu hij een kater had, had hij
heelemaal de smoor in. Daar zit'ie weer
plichtgetrouw, hoewel suf, op z'n stoel in de
donkere kamer en in het zijkamertje hamer
de Oversteeg allerlei overtollige brieven en
correspondentie op z'n schrijfmachine, na
tuurlijk werkte hij voor zichzelf, dat kon hij
'm niet eens kwalijk nemen. Er was toch niets
te doen behalve de zaak Meersma. Hij vouw
de de courant open en ging zitten lezen,
maar z'n gedachten gingen terug naar zijn
beschadigden wagen. Dat was een duur
grapje! Hoe voor de weerga was dat geko
men? En dat hij daarvan niets gemerkt
had!
Opeens herinnerde hij zich: de auto met
de verblindende schijnwerpers! Zeker, er
was een oogenblik een fel licht geweest op
den weg. Hadden ze dan niet gedoofd? Mis
schien konden ze de lichten niet dooven, om
dat hij met z'n suffe hoofd óók vergeten had.
Juist dat moest het geweest zijn: een auto
die tegen hem aanreed. Of vermoedelijk reed
hij tegen de auto aan, gezien de omstandig
heden. Het laatste leek hem het meest waar
schijnlijk. Hij schoof de papieren op zij en
ging zitten nadenken; zóó was het dus ge
gaan.
Een licht een auto; een slag. En een meisje
herinnerde hij zich, een móói meisje. Ze had
iets geroepen, daar was hij zeker van. Maar
wat ze riep herinnerde hij zich niet meer.
En toen was hij doorgereden. Nu hij zou er
zich maar niet ongerust over maken. Het
was ten minste goed afgeloopen, en als hij
schade veroorzaakt had, zouden ze z'n num
mer wel genoteerd hebben en hoorde hij er
wel nader van.
Wat duurde het lang, zoo'n dag, als je
hoofd niet naar werken stond. De tijd schoot
maar niet op. Hij wilde nu toch eens zien of
hij z'n gedachten niet bij zijn papieren hou
den kon.
Het was half vijf toen mr. Veraart van zijn
bureau opstond. Ilij had er voor vandaag ge
noeg van, Oversteeg zat nog dapper te typen
toen hij binnenkwam in de kleine kamer.
„Komt u nog terug, meneer?" vroeg de
klerk.
„Neen, je kunt wel gaan als je wilt;
als je nog wilt blijven werken, vind ik het
ook goed."
„Dan blijf ik nog een uurtje, meneer!"
„In orde, ik ga naar de Witte. Mocht er nog
iets bijzonders komen, bel me dan even op."
„Jawel meneer. Dag meener."
Veraart liep de trap af. Die Oversteeg was
een harde blokker. Hij studeerde voor een of
ander examennou, op zijn kantoor had
hij gelegenheid genoeg voor eigen studie. Te
véél zelfs. Maar je kon toch niet tegen
zoo'n jongen zeggen: „Je mag niet voor je
zelf studeeren", als er geen werk genoeg was
om den tijd te vullen
Neuriënd liep hij de Heerenstraat uit, stak
het Plein over, dat vol auto's stond, en
ging het groote sociëteitsgebouw binnen.
De jassenknecht schoot gedienstig toe
voor zijn garderobe. „De heeren zijn er al",
vertelde hij vol ijver.
„Dank je" zei Veraart en ging verder.
„Nou, die's vandaag ook niet bepaald
vriendelijk" dacht de ander, die de slanke
gestalte nakeek.
Aan een der tafeltjes ging 'n hoeraatje op.
Dat was de enthousiaste Overste Mensing, die
hem driftig wenkte.
„Hallo Veraart! Hier kerel! Prachtig op
tijd! Wat zijn jullie advocaten ook niet al
tijd!"
„Dat is bepaald alleen een eigenschap van
militairen" lachte Veraart terug. ,Hoe gaat
het? Bonjour van Buren! Zitten jullie hier
al lang?"
„We zijn er zelf ook pas", knikte Dr. van
Buren en schudde de hem toegestoken
hand.
Veraart ging aan het tafeltje zitten. Hij
vonnde met de beide oude heeren een merk
waardig contrast. Er werd op de Witte wel
eens gelachen om hun groepje van drie, maar
Veraart voelde zich tot deze beide oude heer
tjes aangetrokken. Hij had een groote sym
pathie voor hen; ze waren prettige eerlijke
menschen, van ruime opvatting en met een
breede belangstelling, waardoor er aan hun
tafeltje meer gedaan werd dan gedronken
en gekaart. Er heerschte altijd een vroolijke
toon en hun gesprekken waren van dien aard
dat ze, misschien juist daarom alléén, zich
reeds tot elkaar voelden aangetrokken. Iets
dat niet aan alle tafeltjes en bij alle groepjes
het geval was.
Dr. van Buren was docent in Oostersche
talen aan de Leidsche universiteit; hij bezat
als geleerde een zekere reputatie. Hij was een
groote, corpulente man met een vriendelijk
gezicht en eenigszins verlegen, verstrooide
manieren. Achter zijn dunnen gouden bril
lachten steeds twee goedige oogen, die er uit
zagen alsof ze nooit kwaad zouden kunnen
kijken, maar die toch een buitengewoon
scherp verstand verrieden.
Overste Mensing, gepensionneerd, luite
nant-kolonel van het Indische leger, was in
alle opzichten het tegendeel van zijn vriend.
Klein, mager en beweeglijk, was hij het type
een een actief en vurig mensch, iemand met
een onstuimig, driftige natuur met een grij
zen knevel, en een commando-stem, die hij
zelf graag hoorde. Die stem maakte, dat
menschen die hem niét kenden, hem voor
een ruwen bullerbas versleten; zij die hem
wèl kenden wisten echter dat Overste Men
sing een grooten mond had, maar een nog
veel grooter hart. Veraart had het eens mee
gemaakt, dat de Overste een manken bede
laar, die er zéér deerniswekkend uitzag, een
rijksdaalder in de hand drukte en hem daar
na toesnauwde: „Ga werken, man of meld
je bij het armbestuur, ingerukt, marsch!"
Een douarière die in hun nabijheid zat en
alléén de woorden verstond, draaide zich
diep-verontwaardigd om, trok demonstratief
haar beurs en gaf den man met een glimlach
een dubbeltje, welk voorval Veraart eenigen
tijd aan het denken bracht..
,Nou vooruit, voor den drommel, schiet op"
baste de overste enthousiast, „wordt er nog
gespeeld vandaag of niet?"
„Zou je Veraart niet eerst wat laten be
stellen?" vroeg Dr. van Buren voorzichig. „Hij
doet al z'n uitersten best dien peinzenden
Ganymedes in deze richting te laten kijken.
Jij hebt toch óok eerst wat genomen?"
,,'t Tja, ja" zei de overste en trok aan z'n
knevel, „daar heb je gelijly in". Hij keek even
Veraart aan en brulde toen in de richting
van den kellner. „Hé, die ober daar!"
De verschrikte kellner schoot ijlings toe.
„Wat zal je gebruiken, Veraart, ik geef een
rondje! Maar nou ook spelen, hoor!"
Even later speelden ze.
Veraart deed z'n best zijn gedachten bij'
het spel te houden. Maar het lukte niet.
Ieder oogenblik was hij afwezig; hij kon de
kaarten nauwelijks volgen en/ speelde maar
blindelings en vrijwel op goed geluk af.
„Je bent niet goed op dreef", zei dr. Van
Buren zachtzinnig, toen Veraart een fout be
ging.
„Let er maar niet op", verzocht de advo
caat. Maar even later was het weer mis.
„Verduiveld'begon de overste dritig.
Maar dr. van Buren gaf hem onder de tafel
een trap, zoodat hij de rest maar inslikte.
„Je ziet er moe en bleek uit" merkte Dr.
van Buren op. „Heb je te hard gewerkt? Voel
je je goed? Je kunt toch niet ziek zijn? Ik
heb zoo'n gevoel dat je je den laatsten tijd
overwerkt hebt
Veraart glimlachte mat: „Ik ben werkelijk
erg moe. Maar niet van 't werken hoor! In
tegendeel! Ik heb gisteren gefuifd en dat
zit me nu dwars. Doe me een genoegen en let
er niet op; ik zal nu heusch beter spelen".
Dr. van Buren legde zijn kaarten neer.
,Neen vriendje" begon hij, „daar kom je
zoo makkelijk niet af. Dat je een kater hebt,
gelooven we graag, dat je niet genoeg ge
slapen hebt gelooven we óók, maar dat je
daarom al een heele serie dagen bij ons zit
met een somber gezicht, dat is iets waarvoor
jóuw fuifje geen excuus lean zijn. Er is iets
anders. Je hebt zorgen, je hebt verdriet en
dat verberg je voor ons; dat is niet goed."
Veraart keek verrast op. Dien toon was hij
van den'altijd gemoedelijken taalgeleerde
niet gewend. Er trilde even idts in hem; had
den ze waarlijk gemerkt dat hijMaar
neen. dat had hij toch zorgvuldig verborgen
gehouden voor iedereenten minste dat
dacht hij.
„Het was niet goed, niet goed!" viel de
overste uit. „Als je een paar goede vrienden
hebt en je zit in de zorgen, dan móét je ze
om raad vragen, dat ben je tegenover hen
en jezelf verplicht."
„Kom, kom," suste dr. van Buren. „Ik kan
me best voorstellen dat een flinke jonge
kerel zooals jij niet gauw voor den dag wil
komen met een zwaarmoedig gezicht. Maar
dacht je dat Mensing en ik het al niet lang
door hadden? Dan heb je 't leelijk mis hoor!
Maar nu ik je hier zoo zie zitten met je ver
moeide gezicht, nu geloof ik dat je je toch
niet langer katers op je hals hoeft te halen
om je zorgen te vergeten: Vertel ons nu eens
liever wat je scheelt en hoe we je helpen
kunnen. Kom vpor den dag er mee."
„Jaen gauw ook" vulde de Overste
aan.
Veraart bracht even de hand aan het
voorhoofd, ,,'t Is héél vriendelijk", begon hij
langzaam, héél vriendelijk, maar
„Zit nou geen beleefdheden te zeggen, die
op niets uitdraaien, maar vertel ons wat er
is" drong Overste Mensing aan.
„Is het een vrouwen-affaire?" informeerde
dr. van Buren, maar de overste viel hem in
de rede: „Ach wat vrouwen. Vrouwen? Dat
zijn affaire's waar je nooit een somber ge
zicht bij hoeft te zetten. Vrouwen-affaires
zijn alleen maar vroolijk!"
(Wordt vervolgd).