DE ROODE STREEP
De Belgische ambassadeur, Burggraaf van der Vijvere, heeft Vrijdagavond in bijzondere missie aan
H. M, de Koningin ten paleize het Loo, de plechtige aankondiging der troonsbestijging van Koning
Leopold III verricht. De aankomst aan het station te Apeldoorn
De groote toren nabij den ingang van de tentoon»
«telling, welke op 28 Juni te Tilburg geopend wordt,
is gereed
Meisjes in Zweedsche kleederdracht boden den Zweedschen gezant, die Vrijdag in Pulchri Studio
te den Haag de tentoonstelling van Zweedsche kunst opende, een thee aan
De Belgische missie, die de troonsbestijging van Z. M.
Koning Leopold III van België kwam mededeelen,
bracht Vrijdag een bezoek aan den minister van
Buitenlandsche Zaken, jhr. mr. A. C. D, de Graeff
Een overzicht van de brandweerdemonstratie op het oefenschip „Prins der Nederlanden" In de
Coenhaven te Amsterdam, welke Vrijdagavond plaats vond door de Amsterdamsche brandweer, ter
gelegenheid van de algemeene vergadering van den Provinciale Nooord Hollandschen Brandweerbond
De terroristische daden in Oostenrijk duren voort. Op een der pleinen van Weenen werd deze week een telefoonpost
tot ontploffing gebracht, waardoor belangrijke materieele schade werd aangericht
De laatste controle der motoren voor den aanvang van de T.T.-races
te Assen
FEUILLETON
10)
„Ik", antwoordde Hilda, „misschien vijf
of tien minuten nadat mijnheer Gars was
gaan rusten ben ik ook naar boven gegaan.
Ik heb toen een half uurtje met hem ge
sproken".
„Maar dat heeft niemand gehoord," merkte
de inspecteur op.
„Jawel," zei Willy zachtjes, „ik heb het ge
hoord."
„Waar was u dan?"
„Ik was boven, op de gangik luister
de
„En u hoorde duidelijk de stem van Uw
man?"
Willy knikte; zij bedwong zich met moeite,
maar zij stond weer op het punt in tranen uit
te barsten.
„John Gars was toen nog niethij leefde
toen in elk geval nog", zei Grond, „want toen
mevrouw de Boom beneden kwam mevrouw
Gars was toen al terug heb ik nog met hem
gesproken," verklaarde Wim Grond.
„Is dat te eon'troleeren?" vroeg de inspec
teur.
„Wij hoorden allemaal Grond spreken," zei
Arnold Sestri.
„Maar niemand hoorde mijnheer Gras ant
woorden.
Deze opmerking werd door niemand tegen
gesproken.
„En wie is daarna de kamer uitgegaan?"
Allen keken nu naar Hilda.
„Ik," zei deze, „maar ik ben niet bij mijn
heer Gars geweest. Ik heb. toen ik cle tweede
maal boven was, de gaskachel op mijn slaap
kamer aangestoken."
„Is dat te controleeren?"
„De gaskachel brandde toch gisteravond."
„Ik bedoel, kunt U op een of andere manier
bewijzen, dat U niet bij mijnheer Gars bent
geweest?"
Hilda dacht even na, en antwoordde:
„Neen, bewijzen kan ik het niet. Maar ik
weet zeker, dat ik er niet ben geweest."
Beitel ging hierop niet verder in, en vroeg,
wie de volgende was geweest, die de kamer
had verlaten.
„Naderhand ben ik nog boven geweest, om
te telefoneeren," antwoordde Sestri.
„Hoe lang duurde het gesprek?"
Sestri aarzelde even. „Ik kreeg de eerste
maal geen verbinding. Toen heb ik even ge
wacht, en later nog eens gebeld. Alles samen
zal het acht of tien minuten hebben geduurd."
„Met wie hebt U getelefoneerd?"
Sestien zag bleeker dan gewoonlijk, zijn don
kere oogen strak op den inspecteur gevestigd.
„Op die vraag kan ik geen antwoord geven",
zei hij ten slotte.
De inspecteur wendde zich nu tot Willy.
„En ten slotte, om ongeveer kwart voor elf,
bent U weer naar boven gegaan, mevrouw? En
daar zag U, dat Uw man
Door haar tranen heen antwoordde Willy:
„Ik zag niet direct, dat hijdat hij dood
was. Ik denk, dat het door dat kussen kwam.
Ik dacht eerst, dat ik hem verveelde met mijn
gezeur, en dat hij mij niet wilde antwoorden.
Toen werd ik boos op hem, en ik heb hem alle
mogelijke verwijten gemaakt en toen ineens
zag ik het
„Genoeg, Willy, genoeg;," zei Sestri, „ga nu
weer rustig liggen." En hij drukte haar zacht
jes in de kussens terug, waar zij nu huilend
bieef liggen, weer heelemaal overstuur door de
herinnering aan die verschrikkelijke scène.
„Hoorde U," vroeg de inspecteur fluisterend
aan Grond, „dat mevrouw hier haar man ver
wijten maakte?"
„Ja." knikte Grond, „ik denk dat wij het
allemaal hebben gehoord."
,En U hoorde mijnheer Gars niet antwoor
den?" v
„Maar die was toen toch al
„Kom, kinderen," zei Sestri, „ga met mij
maar eens een beetje in den tuin wandelen.
Het is hier om te stikken van de hitte. Een
beetje buitenlucht zal je goed doen. Mijnheer
de inspecteur heeft zeker geen bezwaar?"
„Gaat U gerust met de dames een luchtje
scheppen."
Sestri was al bij de gangdeur en kwam even
daarna terug met hoeden en mantels.
„Kom kinders, geef mij allebei een arm."
Willy stak haar rechterarm door zijn linker,
maar Hilda keek hem even aarzelend van ter
zijde aan, voor zij zijn aangeboden rechter
arm nam.
„Kijk eens, mijnheer Grond", zei de detec
tive. toen het gezelschap in den tuin was ge
komen, „ik ben vanmorgen niets opgeschoten.
Ik ben overtuigd dat één van de vier aanwe
zigen hier de dader moet zijn, maar er is geen
enkele aanwijzing, wie het heeft gedaan. Het
is heel goed mogelijk dat u, na de woorden
wisseling die u met het slachtoffer hadt, den
moord hebt gepleegd".
Wim Grond keek hem verontwaardigd aan.
„Alles hypothese, mijnheer Grond, alles
hypothese. Ik bedoel er niets persoonlijks
mee".
,.Het lijkt er anders verduiveld veel op",
gromde Wim.
„Laat u mij even uitspreken. Stel, dat u het
gedaan hebt, dan klopt alles verder uitste
kend. Mevrouw de Boom en mijnheer Sestri
zijn na dien tijd niet meer in de bewuste ka
mer geweest, en kunnen dus niets hebben ge
merkt. Mevrouw Gars vond haar man dood.
Hiertegen is niets in te brengen. Laat u mij
even uitspreken. Het is ook heel goed moge
lijk, dat u na het gesprek met mijnheer Gars
rustig de kamer bent uit gewandeld, en dat
mevrouw de Boom, na op haar slaapkamer
de gaskachel te hebben aangestoken, om een
of anderen reden, dien ik niet ken, de mis
daad heeft begaan. Ook nu klopt alles. U hebt
het slachtoffer, dat toen nog ongedeerd was,
verlaten. Mevrouw de Boom heeft de moord
gepleegd; de heer Sestri heeft getelefoneerd,
en had daarbij in de studeerkamer niets te
doen, zoodat hij niets heeft gemerkt; me
vrouw Gars vindt haar man dood. Derde mo-
gelijkheid. U spre_ekt de waarheid en krenkt
het slachtoffer geen haar op zijn hoofd, me
vrouw de Boom is niet in de studeerkamer ge
weest, maar alleen in de slaapkamer. Mijnheer
Sestri doet, of hij geen verbinding kan krij
gen, vermoordt zijn collega en telefoneert
daarna, misschien een gefingeerd gesprek,
Ook nu is ah es in orde, want na dien tijd vindt
mevrouw Gars haar man vermoord op de
divan.
En nu eindelijk de laatste mogelijkheid:
Mijnheer Gars leefde nog toen zijn vrouw als
laatste dien avond de kamer binnenkwam.
Hij antwoordt inderdaad niet op haar verwij
ten, zij windt zich zóó op dat zij zichzelf ver
geet, en met het eerste het beste voor de hand
liggende voorwerp een scherpe briefope
ner haar man in het hart steekt. Ook dit
is absoluut niet uitgesloten".
Hij zweeg en wachtte blijkbaar vol belang
stelling het antwoord van Grond af.
Deze dacht diep na en haalde zwaar adem.
„Ik weet het niet", zei hij ten slotte, „ik ben
er suf van".
„Maar waarom wil Sestri niet zeggen met
wien hij telefoneerde?"
„Dat vraag ik mij ook af", antwoordde de
detective.
VI.
Wim Grond liep den tuin in en voegde zich
bij de anderen.
De inspecteur ging aan de tafel zitten, legde
voorzichtig zijn lorgnet op het tafelkleed,
spreidde de vingers voor de oogen, en bleef
onbewegelijk zitten nadenken.
Blijkbaar kwam hij tot geen resultaat, want
na eenigen tijd stond hij weer op van zijn
stoel, wandelde eenige malen de kamer rond,
en keek eindelijk, in zijn gedachten verdiept,
het venster uit.
Plotseling verhelderde zijn gelaat; hij liep
vlug naar de voordeur, en nog voor zij had
aangescheld, liet hij Annie Bellay binnen.
.,U komt als geroepen", zei hij, terwijl hij
haar mantel en hoed aan den kapstok hing.
Annie kwam de kamer binnen en zocht naar
de anderen.
„Waar zijn ze allemaal?" vroeg ze ver
schrikt, „U hebt ze toch niet
„Zij wandelen in den tuin", antwoordde hij,
„ik geloof niet, dat ik hen nog langer behoef
vast. te houden".
„Dus?" vroeg Annie opgelucht, „U weet nu,
dat zij het niet hebben gedaan?"
Hij maakte een vaag gebaar met de rech
terhand.
„Ik moet u nog iets vragen".
„Ik geloof, dat u mij zoo'n beetje als spion
wilt gebruiken", zei het meisje, hem ernstig
aanziend.
„Ik gebruik geen spionnen", antwoordde hij
waardig, „alles wat u doet om deze zaak tot
klaarheid te brengen, kan alleen in 't belang
van onschuldigen zijn".
„En het belang van den schuldige?"
„Dat zou moeten worden behartigd door
een advocaat. Naar mijn meening moet eerst
worden gelet op de belangen van de onschul
digen. Vindt u dat ook niet?"
„Ik weet het niet", zei Annie weifelend,
„stel je voor dat
„Dus", viel J?ij haar in de rede, „zoudt u
liever zien dat een onschuldige werd verdacht,
misschien wel veroordeeld, dan dat iemand,
van wie u veel houdt, terecht werd gestraft?
Dat meent u niet, juffrouw Bellay".
„Ik weet het niet", herhaalde zij, hulpeloos,
„U zegt zulke verschrikkelijke dingen. Is het
nu werkelijk noodig, dat een schuldige altijd
wordt gestraft?"
„Mag ik uw vraag met een wedervraag be
antwoorden? U bent verpleegster, nietwaar?
U werkt er dus dikwijls aan mee, dat het leven
van iemand, die ten doode is opgeschreven,
wordt gerekt, zelfs al lijdt de man ondraag
lijke pijn en al smeekt hij erom, dood te mo
gen gaan. Is dat noodig? Daarnaar vraagt u
niet. U doet, wat in uw vermogen is. om den
man in het leven te houden".
„Ja, maar", zei Annie met warmte, „dafc
kan niet anders. Waar zou de grens zijn?"
(Wordt vervolgd.)