HIJ OF ZIJ?
Jules Verstraete en mevr. de Sablairolles als Thomasvaer
•n Pieternel, spraken den gebruikelijken Nieuwjaars-
wensch uit bij de traditioneele opvoering van de
bruiloft van .Kloris en Roosje" in den Amsterdam-
schen Stadsschouwburg
Traditiegetrouw ging op Nieuwjaarsdag in den Stadsschouwburg te Amsterdam de opvoering van
Vondel's .Gysbrecht van Aemstel waarbij de rollen van Gysbrechl en Badeloch werden vervuld door
Albert van Dalsum en Charlotte Kohier
De voorbereidende werkzaamheden voor den bouw van de nieuwe
beurs aan den Coolsingel te Rotterdam
Het elftal der oud-internationals, dat op Nieuw
jaarsdag den traditioneelen wedstrijd tegen
HFC te Haarlem speelde
De spoorwegverbinding Schagen Ewijcksluis is met ingang van 1 Januari opgeheven Een kijkje tijdens het
vertrek van den laatsten trein uit Schagen, hetgeen met eenig ceremonieel gepaard ging
Jo Buziau, Siem Nieuwenhuizen en Willy Walden in de nieuwe Bouwmeester-revue «Met vlag en wimpel", waarvan
de premiere op 1 Januari te Rotterdam werd gegeven, en waarbij Buziau tevens zijn 40-jarig tooneeljubileum viert
FEUILLETON
door
BERTA RUCK.
40)
Herewards moeder had aan niets of niemand
meer gedacht na het ontvangen van het tele
gram. De afspraak met Smith was haar geheel
Idoor het hoofd gegaan. Ze had het bestaan van
den knappen chauffeur totaal vergeten.
„Kom, maar ik wacht niet langer," zei
Guelda eindelijk. „Dat kan ze toch ook zeker
niet van mij verwachten. Ik denk. dat ze nog
oververmoeid was en ingedommeld is, voor ze
het wist. Als ik niet oppas, val ik nog in slaap,
terwijl ik hier sta. Nu, ik heb in ieder geval
mijn belofte gehouden. Het ellendige is, dat
ik haar nu morgen die heele explicatie zal
moeten geven. Dat is echter eenmaal niet
anders. Ziezoo, ik ga."
Ze wendde zich om en liep naar het meer
terug.
Op dat oogenbilk ging de telefoon in Wella-
lone's studeerkamer.
Haastig pakte hij den hoorn op.
Hij hoorde een stem zeggen: „Ja, u is aan
gesloten met Wellalone. Daarop hoorde hij de
stem van Tut.
„Ralph! Zeg Ralph! Is het niet een zegen?
Ja. alles is in orde. Hereward maakt het goed.
Ja, alle twee zijn zij zoo goed, als het maar
zijn kan!"
Zij lachte zenuwachtig, alle angst was uit
haar stem verdwenen. „Ja, ik ben nog op de
school. Ze waren meer dan verbaasd, dat ik
daar opeens tegen den nacht kwam aanzetten
Wat? O, het was alles een vergissing ge
weest. Ja, Herewardts amandelen waren weg
genomen dien middag, en hij had tegen Hal
gezegd: „Hè, ik wou dat' moeder maar hier
was! Niet Hereward, maar Hal had het tele
gram verzonden. Ja, HalJa, het was een
vergissing van mevrouw HerriottO, een
mevrouw Herriott, die ook een paar jongens
daar op school had en Hal mee op thee had
genomen. Zij had gezegd, dat hij het telegram
mocht sturen."
(Blijkbaar had Laetitia's jongste zoon zijn
zaak wel weten te bepleiten. Daar scheen een
advocaat in te schuilen.)
„Ja. ze heeft ons maar mooi dien schrik
op het lijf gejaagd," riep Tut nu. „Waarom
bemoeien de menschen zich toch met de kin
deren van een ander? Die kleine Hal leek
heelemaal van streek er door. Arm, klein ke
reltje! Ze hadden mij geen van beiden ver
wacht, geloof ik. Ja, ik zag hen in hun
bedjes liggen."
Er viel Ralph Wellalone een pak van het
hart. De kleine jongen maakte het dus goed,
en zijn moeder had alle bezorgdheid ter zijde
gezet en was weer de oude vroolijke Tut. Zij
vertelde hem, dat zij den nacht daar zou blij
ven en dan van Zaterdag tot Maandag naar
Londen dacht te gaan. Zij moest daar een paar
kennissen opzoeken en 's middags naar een
..show" toe.
„Wat ik zeggen wil, Tut," zei hij, bel jij me
even op in mijn club tegen lunchtijd, dan kun
nen we samen hier of daar gaan eten."
Waarom zei hij dat?
Omdat alle bekoring, die zij indertijd voor hem
gehad had. verdwenen was. Nooit had hij zich
zoo weinig tot haar aangetrokken gevoeld. De
betoovering, die zij over hem gehad had, was
geheel verbroken; zijn verlangen om haar te
ontmoeten, zijn zenuwachtige verlegenheid,
zoodra zij zich in zijn nabijheid bevond, alles
was weg. Aan den anderen kant had hij zich
nooit zoo vriendschappelijk gestemd gevoeld
tegenover haar. De werkelijke Tut was de
vrouw, die hij enkele uren te voren in de auto
had zien zitten, met bleek, angstig gelaat, om
dat zij dacht, dat haar kind in gevaar was.
Irme vrouw! Wat een ellende had zij in ge
jachte doorgemaakt op weg naar de school!
Hij dacht geen oogenblik meer aan haar
eigenaardigheden, haar flirten en evenmin aan
haar gedrag van den vorigen nacht.
„Zeg, Ralph," antwoordde ze, „bekommer je
nu maar niet om mij. Ik weet, dat je altijd
zoo'n massa te bezorgen hebt, als je in de stad
bent," en haar stem klonk niet, alsof ze er naar
snakte, om met hem of met wien ook uit te
gaan.
„O, dezen keer moet ik alleen maar even
mijn uitgever spreken en bij Roland Ward aan-
loopen. om naar de slangenvellen te vragen,
die hij voor mij onder handen heeft. Je belt
me dus op? In ordeJe gaat zeker nu maar
gauw naar bed.Je zult wel moe zijn, denk
ik. Als je niet zoo in zorg gezeten had, zou
je bepaald van dien rit in den maneschijn ge
noten hebben; want het is een prachtige
avond. Ik denk nog even uit te gaan
„Uit? Maar, Ralph! Op dezen tijd van den
avond? Wel, het is nacht."
„O, ik wou alleen maar een eindje omloopen
naar het meer en terug. Misschien kan ik zoo'n
uil te pakken krijgen, dien ik Hereward beloofd
heb. Nu, tot Zaterdag dus. Wel te rusten."
Een paar minuten later stapte Ralph Wella
lone naar buiten, met een geweer onder zijn
arm, zijn pet diep in de oogen getrokken en
een donkere jas aan.
Hij haalde eens flink adem. Hoewel hij een
geweer bij zich had, had hij toch geen plan
om te schieten. Hij dacht alleen maar wat
rond te kijken in het too verachtige maanlicht,
en van de nachtelijke stilte te genieten.
De uilen lieten opnieuw hun Wagend geluid
hooren.
Een er van vloog vlak over zijn hoofd, terwijl
hij de plaats bij de garage overstak. Daarop
sloeg hij het pad in, dat naar het meer voerde.
Hij genoot bepaald, terwijl hij rondkeek en
luisterde naar al de verschillende nachtelijke
geluiden.
Op eens zag hij iets, dat hij op dat uur daar
stellig niet verwacht had.
Hij zag een vrouwelijke gedaante aankomen
op het pad, dat van het meer naar zijn huis
voerde. Er scheen dus nog iemand geweest te
zijn, die, door den prachtigen maneschijn aan
getrokken, zich naar buiten had begeven.
De gedaante was in het wit gekleed en kwam
met haastigen tred aangeloopen.
Wie zou het kunnen wezen op dezen tijd van
den nacht? Zou het een van de dienstmeisjes
zijn?
Wellalone trok zich nog wat meer terug tus-
schen de heesters en wachtte af, totdat de ge
daante bij hem zou zijn.
Neen, het was geen dienstmeisje van hem.
De kleeding was ook niet die van een dienst
meisje. Ze leek wel gekleed voor een buiten
partij. Wat eigenaardig!
Ze had een hoed met breeden rand op, met
een sluier er om heen en schoenen met gespen
aan.
En dat op zijn terrein op dit late uur! Wat
kon het te beteekenen hebben!
Wellalone wachtte. Zoodra zij dichterbij was,
zou hij haar aanroepen en vragen: „Is u ver
dwaald?"
Het was een bijzonder bekoorlijke gedaante,
zooals zij daar in het maanlicht naderbij
kwam.
Op eens bedacht Wellalone, wie het zijn kon.
Natuurlijk!
Het was een van die koristen!
Het was „Maudie" of een van haar vriendin
nen, die door zijn park heen naar den hoofd
weg toe wilde gaan.
Wellalone had nu geen lust meer om de ge
daante aan te houden. Hij zou afwachten, om
te zien, of hij goed geraden had en haar dan
rustig voorbij laten gaan.
Geheel onbewust er van, dat nog iemand
anders behalve de maan haar gadesloeg, ver
volgde Guelda Rhos haar weg. Haar gedach
ten waren geheel vervuld van den man, die
haar zag, maar niet herkende. „Hij zal het
nooit weten, dat hij niet half zooveel verlangt
naar zijn regenboog, als ik verlang naar de
maan!"
Zij floot heel zachtjes een bekend liedje. Zij
kwam steeds nader. Ze was nu zoo dicht bij,
dat de man, die daar in het kreupelhout ver
borgen was, haar met zijn hand had kunnen
aanraken. Hij bewoog zich echter niet.
Wel hield hij zijn oogen strak op haar ge-
laat gevestigd.
Nu was ze zoo dichtbij, dat hij haar trekken
kon onderscheiden.
Opeens echter schreeuwde een uil zoo hard,
dat het meisje het hoofd omwendde en naar
boven keek.
De schaduw van haar hoed viel op haar ge
laat. en Wellalone kon dus onmogelijk haar
trekken herkennen.
Zij was voorbij.
Wellalone hoorde nog haar voetstappen,
hoorde haar zachtjes fluiten.
Geruischloos keerde hij zich om, om te zien,
welke richting de indringster zou nemen.
Daar zag hij het.
Met moeite weerhield hij een kreet van ver
bazing.
Zij had het pad ingeslagen, waar langs hij
zelf zoo even ook was gekomen; het pad dat
onder den eik doorliep; het pad naar de gara
ge. Naar de garage! Ja, werkelijk! Er was geen
twijfel mogelijk. De schaduw van een tak tee-
kende zich voor een oogenblik af tegen haar
witte japon, terwijl zij onder den eik doorging.
Daarop zag hij haar de plaats bij de garage
oversteken en die binnengaan.
Een oogenblik later zag hij een lichtende
streep tusschen de overgordijnen van de kamer
boven de garage.
Toen draaide Ralph Wellalone zich om, en
zoo vlug zijn lange beenen hem droegen, begaf
hij zich in tegenovergestelde richting.
Zoodra zij veilig in haar eigen kamer was,
slaakte Guelda Rhos een zucht van verlichting.
Daarop vouwde zij met groote zorg haar meis
jeskleren op en sloot ze voorzichtig weer weg.
„Dat heb ik nu alles voor niets gedaan," zei
ze bij zichzelf.
Hoe kon zij droomen. dat Wellalone haar
van het kreupelhout uit had gadegeslagen, en
wat de gevolgen zouden zijn.
Zij glimlachte, toen zij er aan dacht, hoe
compromitteerend het voor Smith geweest zou
zijn, als iemand hem in zijn chauffeurs uni
form bezig had gezien, met steentjes te gooien
tegen de ramen van Lady Day en dat nog wel
om elf uur 's avonds. j
- CWpcftt vervolgd.), j