HIJ OF ZIJ? Buziau veertig jaar revue-komiek. De bijeenkomst van de Duitsche Rijksregeering met de Rijks-stadhouders en da leidende instanties der Rijksweer. SS en S A. in de Staatsopera te Berlijn, Troepen zetten den weg dien Hitier en de autoriteiten zullen volgen, af De beklaagde Hauptmann (midden) met zijn verdediger (links) tijdens de be handeling van het proces te Remington, waarbij tegen Hauptmann wegens ontvoering van Lindberghs baby de doodstraf is geëisch» De heer J. L Dregmans is Vrijdag geïnstalleerd als burgemeester van Koudekerke. waarbij hij door de inwoners van deze Zeeuwsche gemeente officieel werd ontvangen De heer J. Systermans, voormalig opperwachtmeester bij de Marechaussee, Is geïnstalleerd als burgemeester van Huybergen, bij welke gelegenheid hij door vele autoriteiten gecomplimenteerd werd S'em Heyden, de bekende Nederlandsche schaatsenrijder, vertrok Vrijdag uit Rotter dam naar Davos, om deel te nemen aan de internationale schaatswedstrijden aldaar. Het afscheid van vrouw en kind Nog steeds wast Maas en in omgeving van Grave staan veis landerijen onder water Door de nationale luchtvaartschool Is een nieuw tweepersoons-zweefvliegtuigje aangeschaft dat twee kleine landingswielen met luchtbanden bezit en bestemd is voor het lesgeven Veertig jaar revue-komiek. Drie prachtige creaties van Johan Buziau in de nieuwe Bouwmeester-revue .Met vlag en wimpel", waarin de beroemde komiek bij de herdenking van zijn veertig-jarige revue-loopbaan ongetwijfeld het beste geeft van hetgeen hij tot nog toe presteerde FEUILLETON door BERTA RUCK. 43) „Zie je, dergelijke aardigheden wil ik hier niet hebben," zei Wellalone met de grootste kalmte. „Wat mijn bedienden in hun vrijen :tijd buitenshuis uitvoeren, daar wil ik mij niet mee bemoeien, maar dit hier, dat kan ik niet ihebben." „Neen, meneer," semde Smith toe, terwijl de blos weer van zijn gelaat verdween. „Dat weet ;ik, meneer en hij had moeite zijn stem leenige vastheid te geven; want nu moest Guelda-alias-Smith werkelijk lachen. Ja, ze had bepaald groote moeite, om niet in zenuw- achig lachen uit te barsten. Een meisje op de plaats van de garage gis teravond? Ja, daar was toen een meisje! Zeker, daar was er een, en dat ziet u nu voor u staan. Ja. ze moest proesten van het lachen; maar opeens werd zij bestormd door een vlaag van woede; meer dan woedend voelde ze. „Hoe durft hij te denken, dat het een vreemd meisje was, dat Jim Smith daar tegen twaalf uur kwam opzoeken! Hoe durft hij? Ik zou het nooit van hem gedacht hebben! Stel je voor, te denken, dat Jim Smith zoo hier of daar maar een meisje had opgepikt. Als een andere man dat nu gedacht had, maar hij! Blijkt er niet uit, dat ze allemaal gelijk zijn? Ik haat ze. Ik haat ze allemaal, allemaal! De in ongenade gevallen chauffeur ziedde van woede. Zijn meester zag er echter niets van, want met den grootsten eerbied nam Smith het bankbiljet van vijf pond aan, dat Wellalone hem toereikte en borg het in zijn portefeuille. l „Ik leg hem de zaak niet uit," dacht hij, nog altijd even boos. Ik vertel het hem nooit! Ik zal wel heengaan! En ik schrijf het hem ook nooit. Ik wil hem nooit weer terugzien! Ik voel niets meer voor hem. Hoe kan dat ook, als iemand zoo iets van je denken kan! Wie dacht hij dan toch, dat het geweest was? Dat zou ik wel eens willen weten?" Zijn meester zelf gaf hem het antwoord. „Anders heb ik geen enkele aanmerking op je, Smith, dat weet je. Je rijdt goed. Wat je werk betreft zal ik je altijd kunnen aanbeve len; maar neem mijn raad aan, kerel, en be moei je in je volgende betrekking niet weer met koristen." Nauwelijks had hij dit woord gezegd, of het werd met groote verontwaardiging herhaald. „Koristen? riep Smith uit. Weer stond hij daar met vuurrood gelaat. Verontwaardiging sprak uit zijn geheele wezen. „Waarom zei u koristen meneer? Dat „meneer" had hij eerst haast vergeten. Het was voor de eerste maal dat Wellalone den zachten eerbiedigen toon miste bij zijn chauffeur. Eenigszins verbaasd keek hij op. „Het gaat mij natuurlijk niet aan, wie je op bezoek kreeg, maar op dat uur hoorde zij hier niet." Smith was blijkbaar nog woedend. Het klonk nog in zijn stem, toen hij zei: „Meneer, dacht u, dat het ,,Ik heb geen namen genoemd, Smith." „U dacht dus, dat het een van die meisjes uit het kamp was, meneer?" „Ik had dat misschien niet als vanzelf spre kend moeten aannemen," zei Wellalone ver baasd. Het verbaasde hem inderdaad, te zien. dat Smith, niet veel meer dan een jongen, hem ter verantwoording riep en nog wel met zoo'n beleedigd ah', en alsof zijn verontwaardiging gegrond was. Guelda-alias-Smith was inderdaad veront waardigd; zij voelde de bcleediging die andere meisjes aangedaan. Ze was woedend omdat hij die hard-werkende stakkers Maudie Co er in gehaald had. Als zij, Guelda, onder verdenking haar be trekking moest verlaten, dat was al erg ge noeg; inaar dat die anderen ook onder ver denking zouden zijn en wel door de schuld van Smith, dat ging niet. Als Wellalone niet zou willen gelooven, dat Maudie Co. nog in de buurt van de garage waren geweest, dan zou de waarheid omtrent den chauffeur zelf moe ten meegedeeld worden, en daar zag Guelda, dwaas genoeg, ontzaglijk tegenop. Smith hief het hoofd op en zei: „Ik zou nog graag iets zeggen, voor ik wegga, meneer." „En wat is dat?" „Meneer, die meisjes uit het kamp, die heb ik maar twee keer in mijn leven ontmoet. De eerste keer was op den straatweg, toen ik u en dien Franschen heer gereden heb, als u het zich nog herinnert?" „Ja." „De volgepde keer was het, toen ik die ben zine moest halen voor u. Toen heb ik iets op geraapt, dat een van hen had laten vallen (Wellalone dacht: „Zeker een zakdoek, dien ze expres naar hem toe gegooid had den.") „En ik zei hun even goeden morgen, toen u er net aankwam en mij zag. Sedert dien dag heb ik ze nog niet weer terug gezien, niet een van hen. En niet een van hen heeft ooit een voet in of bij uw huis gezet. Ik zou u zeer verplicht zijn, als u mij op mijn woord ge looven wilde. Anders Hij haalde diep adem. Dat „anders" beduidde, dat als Sir Ralph hem niet gelooven wilde, Jim Smith terwille van den goeden naam van de drie meisjes het masker zou moeten afwerpen en zeggen: „Ik was het meisje, dat zich gister avond in uw park en in uw garage bevond. Geef mij twintig minuten en ik ga naar de garage en zal u het bewijs leveren." Ralph Wellalone wist niet, wat hij er van denken moest. Hij geloofde hem niet geheel wat die meis jes betrof Als het er niet een van hen was die hij den vorigen avond in het maanlicht ge zien had. wie kon het dan bij mooglijkheir' ge weest zijn? De jongen nam het wel wat hee' erg voor hen op. Toch achtte hij hem er niet minder om. Vermoedelijk loog de jongen; maar hij was niet met een verontschuld ging voor zichzelf aangekomen. Hij had alleen den goeden naam van het meisje willen redden. Daar was maar één antwoord op te geven. Dadelijk antwoordde Wellalone dus: „In orde, Smith. Ik wil je op je woord gelooven." „Dank u, meneer. Ik ben u zeer verplicht." Een korte stilte. Toen liet hij er op eerbiedigen toon op volgen: „Heeft u mij nog voor iets noodig, meneer?" „Neen, je moet me alleen vanavond naar den trein van 6.15 brengen." „Heel goed, meneer." „Voor den laatsten keer," dacht Smith. „Ik zal hem nooit meer rijden. Nooit zal ik in deze kamer meer met hem praten." Voor een oogen- blik sloot hij zijn oogen, alsof hij den aanblik van de kamer zich vast in het geheugen wilde planten. Ja, voor de laatste maal stond zij daar, zij, die hem even zeker toebehoorde als al de schatten, die om hem heen stonden. Zij stond daar voor de laatste maal tegenover hem in zijn geliefde verblijf. Wellalone keek op, en de blik, die hij in de oogen van den jongen zag, verbaasde'hem ten zeerste. Nadat hij zoo in hem teleurgesteld was geworden, had hij verwacht, dat hij mop perig, brutaal of (nog erger!) onbeschaamd zou zijn geweest. Er was echter geen spoor van een van die dingen. Zelfs in zijn verontwaar diging, toen hij die kleine actrice zoo warm verdedigd had, had een zekere waardigheid gelegen. Daarenboven las Wellalone in zijn oogen een blik van werkelijke onmiskenbare toegenegen heid, van teere toewijding zelfs voor den mees ter. die hem zooeven zijn ontslag gegeven had. Het was bepaald jammer, dat hij den jongen niet houden kon. Hij mocht hem graag lijden. Hij had hem direct graag mogen lijden. Zou mij hem nog een kans geven, nu hij zijn waar- ;chuwing en zijn vermaning beet had? Wellalone zag in zijn verbeelding den jongen weer voor zich, zooals hij in zijn blauwlinnen werkpak, vlug als een eekhoorn in den eik was geklommen, om de teekening er uit te halen'. Daarop zag hij hem weer in zijn hemds mouwen op. Willis aanvliegen, hoewel hij kon verwachten, dat, als deze hém op zijn beurt te lijf zou gaan, er niets van hem over zou blijven. Nu stond hij daar weer zoo rustig en onver stoord voor hem, behalve toen hij voor een seconde dien blik van toewijding in zijn oogen had gelezen, tegelijk met een uitdrukking van droefheid. Ja, het was een goede jongen, hoewel hij ge faald had. Even was Wellalone zich bewust, dat het lot van Smith, den chauffeur, aan een zijden draadje hing. Hij was op het punt om te zeggen, dat hij blijven kon, als hij zijn woord er op geven wilde, dat nooit weer iets dergelijks als dat van den vorigen avond zou plaats hebben. Toen zag hij opeens weer het meisje voor zich in haar bijna witte japon en de dunne enkels boven de schoentjes met gespen. Hij zag haar weer in de garage verdwijnen. Neen, het zou niet gaan. Dat voorval zou zich stellig herhalen. Smith moest weg. „Neen, anders heb ik niets meer voor je te doen, Smith." „Heel goed, meneer." Een oogenblik later had hij de kamer ver- laten. Sir Ralph begon niet dadelijk weer aan zijn werk. Afgetrokken streelde hij het zachte oor van den spaniël. „Vervelend, dat het nu zoo geloopen is," dacht hij, „maar ik had hem toch moeilijk terug kunnen nemen. Hij zou anders een uit stekende knecht zijn geweest. Hij bezat zoo'n toewijding Terwijl Smith naar de garage ging, moest hij zich weer op de onderlip bijten, om het trillen tegen te gaan. Toen dacht hij opeens in een vlaag van boosheid: „Als ik nu werke lijk een jongen was geweest, dan vermoed ik, dat ik als een meisje in snikken zou zijn uit gebarsten. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 5