DE TWEELINGZUSTERS De internationale ijshockey wedstrijden te Davos. De vereeniging .Koningin Emma Fonds" te den Haag vierde Maandag haar 25-jarig bestaan. Tijdens de receptie. V l.n.r.J. G. Rilter, mr. H- J. Smidt, Jhr. mr. Six, mej. N. Kist, jhr. L. de Beer Poortugaal, mevr. B. Ritters, Freule B. Baronesse van Itersum, mr. M A. Harders en Jhr. mr. W. O. de Jonge Pelissler en Richard even voor de groote internationale wed strijden, welke Zondag in het Velodrome d'Hiver te Parijs verreden werden In de Drukkerstraat in den Bergpolder te Rotterdam, stortte Maandag een bouwstelling van een in aanbouw zijnd blok huizen in, waarbij eenige arbeiders werden gewond Hertogin Therese van Braganza, de moeder van den Portugeeschen kroonpetendent, is te Seebenstein in Oostenrijk overleden Uit Amsterdam vertrokken Maandagavond ver schillende deelnemers aan de Rallye naar Monte Carlo, waaronder voor de eerste maal een autobus met een twintigtal passagiers De ijsspelen, waaraan da kam pioenschappen van Duitschland verbonden zijn, hebben te Garmisch Partenkirchen een aanvang genomen. Ook de Rijkssportleider von Tschammer und Osten behoorde tot de toeschouwers De kleine Koning Peter II van Jugo Slavië begroette vanaf het balcon van het koninklijk paleis te Belgrado, de Jugo Slavische boeren, die voor den jongen vorst defileerden Volgens aloud gebruik wierp hij graankorrels uit een zeef omlaag. Links Koningin weduwe Maria De heer Hendrik Verbrug te Zeist, die op 25 Januari zijn honderdsten verjaardag hoopt De Canadeesche ijshockeyploeg, die te Davos bij de internationale wedstrijden het Engelsche team met 4 2 versloeg In den nacht van Maandag op Dinsdag woedde in de boerderij .Weltevreden" aan den Amsteldijk bij het Kalfje een felle brand, waarbij de iandbouwschuur werd verwoest De brandweer in actie FEUILLETON. Uit het Engelsch van PATRICIA WENTWORTH. Nadruk verboden 3) Haar gezich veranderde, ze keek verschikt, toen kwam de onwillige uitdrukking er weer op terug. John liep naar de deur van de kleedkamer en deed die open. Het was een vrij ruim vertrek, maar leek kleiner dan het in werkelijkheid was door de groote meubels, die er stonden. Een enorme mahoniehouten kleerenkast reikte'tot aan het plafond, een breede chiffonière stond tegen den muur er tegenover, de gebeeldhouwde waschtafel be sloeg de derde wand vrijwel geheel. Hij stond op het punt de kamer weer te verlaten toen juffrouw Mossiter vlak bij hem kwam staan en zwaar ademhalend, stiet zij uit: „Het schilderij hoort niet bij het huis en uw vergunning om het huis te zien houdt niet in, dat u daar iets mee te maken hèbt. Het is van Lady Marr het hoort heele- maal niet bij het huis". „Juist", zei John koel. „Als ik me goed her inner, hebt u me dat al eerder meegedeeld, nietwaar?" Hij volgde de richting van haar boozen blik en zag toen, dat de lijst van het schil derij een paar centimeter boven de chiffo nière uitstak. Het was een vergulde lijst, het schilderij stond met den voorkant tegen de achterzijde van de ladenkast. Hij liep erheen en toen hij zijn hand erop legde, bespeurde hij zoowel ontsteltenis als wilde drift in juf frouw Mossiter's stem. „U hebt het recht niet er aan te komen. Pet hoort niet bij het huis. het is van Lady Marr". Toen zei ze niets meer, er was iets in de manier waarop John keek, dat haar deed zwijgen. Hij trok het schilderij achter de chiffonière weg, zonder dat de huisbewaarster verdere pogingen deed om zich te verzetten. Het stuk stelde een heel jong meisje voor, dat zich in een antieken spiegel stond te bekijken. Dat was de eerste indruk een meisje in 't wit met kort blond haar. Het hoofd was een beetje voorover gebogen, het licht viel juist op haar fijn profiel. Maar het gezicht dat schijn baar door de spiegel teruggekaatst werd, was omlijst door lange, donkere krullen en John herinnerde zich die De dubbele beeltenis deed hem schrikken en tegelijkertijd was hij erdoor bekoord. Hij her innerde zich nu, dat hij over dit schilderij had hooren spreken als een van de meester stukken van Amory. Hij staarde als geboeid naar de twee gezichten en las toen wat het zwarte plaatje, dat op de vergulde lijst be vestigd was, vermeldde: „Jenifer en Anne Belinda, tweeling dochters van Sir Anthony Waveney". II. Als een advocatenkantoor meer dan hon derdvijftig jaar bestaat, kan het voorkomen, dat de namen op de koperen deurplaat niet kloppen met die der tegenwoordige firmanten. Het was het kantoor van de heeren Garden, Longhope en Mortimer, waarvan John Mau rice de mededeeling had ontvangen, dat de titel en het grondbezit der Waveney's. hem ten deel gevallen waren; maar de welwillende oude heer, die hem bij zijn terugkomst uit Engeland te woord had gestaan, droeg den naam Carruthers en deze had verklaard, dat indien Sir John Waveney in den loop van de volgende maand hulp of inlichtingen noo- dig had, Mr. Smith, zijn neef en assiocié, tot zijn dienst was Mr. Carruthers zelf was van plan een korte vacantie te nemen. Blijkbaar was er dus geen Longhope, geenl ik Mortimer en ook geen Garden meer in de firma en toen John ten tweede male een be zoek bracht aan het ouderwetsche huis waar in het kantoor gevestigd was, vroeg hij dan ook, zooals hem gezegd was, naar Mr. Smith. Na even gewacht te hebben, werd hij bin nen gelaten in een ruim, hoog vertrek met lange smalle ramen, het type van de werk kamer van een Londensch advocaat met groote aanzienlijke praktijk. Buiten was de hemel donker, een bureaulamp brandde op de schrijftafel van Mr. Smith. Toen John bin nentrad, viel het licht op een gebogen hoofd, maar toen de rechtgeleerde opkeek, bescheen het een gezicht met scherpe trekken en een paar verraste blauwe oogen erin. Met een sprong, die de lamp en de stoel deed wankelen, was Lewis Smith overeind. „Maurice! Hallo! Hoe kom jij zoo ineens uit de lucht vallen?" John liet zijn hoed, dien hij in de hand had, vallen. „Alle menschen het is Lulu". „Maar jij hoe is het in vredesnaam mo gelijk ik je bent toch niet Waar Is dat kaartje? Je bent toch Waveney niet? Je wilt me toch niet wijsmaken, dat jij Sir John Maurice Waveney bent!" „John Maurice Waveney. Ik liet den naam Waveney weg, toen ik dienst nam. Lewis Smith begon opeens te lachen en klopte John hartelijk op den schouder. „Het kan raar loopen in de wereld jij bent wel de laatste dien ik gedacht had vanochtend in levende lijve voor me te zien en dan nog wel als Sir John Waveney! Maar waar heb je al dien tijd gezeten, kerel? Waarom ben je niet al een jaar geleden gekomen, direct na den dood van Sir. Anthony?" John zette zich op de leuning van den fauteuil, die voor de bezoekers bestemd was en keek even peinzend voor zich uit. Toen hij weer begon te spreken, beantwoordde hij eerst de laatste vraag van zijn ouden vriend. „Ik kwam niet terug_omdat ik niet wist wat moest aanvangen met een landgoed, zon der geld om het behoorlijk te bewonen. Bo vendien zat ik tot over mijn ooren in het werk met het boek van Peterson". Lewis Smith nam weer in zijn bureaustoel plaats, sloeg zijn lange beenen over elkaar en vroeg: „Peterson?" „Ja, Rudolf Peterson. Jo hebt toch wel eens van Rudolf Peterson gehoord? Peterson van de slangen. Een eerste klas beroemdheid op zijn gebied!" „Peterson van de slangen? O ja, ik her inner me zooiets. Natuurlijke historie is nooit mijn sterkste zijde geweest. Maar hoe kom jij ertoe?" „Nadat ik gedemobiliseerd was, ging ik weer naar Canada. Ik was er voor den oorlog ook twee jaar geweest en ik dacht niet beter te kunnen doen, dan er weer heengaan. Hier in Engeland had ik niemand en Sir Anthony nu, die had me duidelijk genoeg te kennen gegeven, dat hij niets van me moest hebben. Ik neem het den ouden man niet kwalijk het moet wel verschikkelijk voor hem geweest zijn twee zoons te verliezen en dan nog het gevoel te hebben, dat ik, een wild-vreemde als erfgenaam van het landgoed voor zijn dochters ging. Ik kan me best begrijpen, dat hij me niet wilde zien". „Het zou verstandiger van hem zijn geweest dat hij zich meer in het onvermijdelijke had geschikt, zoodat je je op je taak als zijn op volger had kunnen voorbereiden. De heele zaak was veel gemakkelijker, veel normaler gegaan, wanneer je niet, zooals nu, volslagen vreemd tegenover alles stond". John maakte een ongeduldig gebaar. „Ik was zelf niet erg happig. Zoo'n beetje rondlummelen en op iemands dood wachten, is toch geen mannenwerk! Ik heb het overi gens allesbehalve gemakkelijk gehad aan den overkant". Hij maakte een hoofdbeweging in de denkbeeldige richting, waar Canada moest liggen. „Ik heb de krankzinnigste dingen moeten aanpakken om aan een baterham te komen'^ „Dat zal wel geen belegde boterham zijn geweest?" „Neen, er waren zelfs dagen, dat ik niet eens zooveel bij elkaar scharrelde, dat ik kon eten. Op die manier ben ik met Peterson in aanraking gekomen. Ik vroeg of ik zijn koffer mocht dragen, maar hij beweerde, dat hij dat zelf wel kon. Maar ik liét me niet afschepen en opeens vroeg hij: „Heb je hon ger? Ja? Neen?". „Verduivelde honger", antwoordde ik en de oude heer staarde me een poosje aan en toen bromde hij: „Het is verkeerd om te vloeken, maar het is nog veel erger om honger te heb ben. Neem mijn koffer, jongeman, dan gaan we samen ergens wat eten, maar vertel me eens, hoe het komt, dat je honger hebt. Je ziet er toch niet uit als een dronkaard!" Nu, ik ging met 'm mee en na twaalf uur werd ik wakker in een goed bed en dacht dat ik alles gedroomd had". „En was dat zoo?" „Het kostte me eerst moeite te begrijpen,; dat het geen droom was! Maar ik herinnerde, me het kolossaal goede diner, en dat hij mij gevraagd had waar ik op school geweest was! en wat ik verder in mijn leven heb uiige-j voerd en ten slotte wist ik weer, dat hij mij als secretaris had aangenomen om de heele wereld met hem rond te reizen en zijn En gelsch te verbeteren als ik geen foto's van slangen maakt. Je zult moeten toegeven, dat het niet bijster waarschijnlijk leek". Lewis Smith viel achterover !n zijn stoel en schaterde van het lachen. „Was hij wel goed bij zijn verstand?" „Daar mankeerde niets aan. Vijf jaar heb ben we gezworven om materiaal te verzamelen voor zijn boek over slangen. Slecht werk soms. Ik verzeker je, dat het niet alles is, om op je buik dooreen dicht begroeid moeras te glibberen, om te probeeren een close-up te maken van een adder in den schoot van zijn familie of een brilslang te besluipen, terwijl je weet, dat een ander jou besluipt. .(Wortffc vervolgd, J

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 8