DE GESCHIEDENIS VAN DE WAAIER. De oude herder vertelde de geschiedenis van de waaier: Heel, heel lang geleden, was de zomer zoo heet, als zelfs de oudste menschen zich niet konden herinneren ooit te hebben meege maakt. Dagen achtereen stond de zon aan een strakken blauwen hemel, geen koeltje waaide er het groen was verdord. Geen mensch werkte wa.nt dat was onmogelijk. Op een zonbesche nen weg, waar geen boom eenige schaduw ver spreidde, liep een armelijk gekleed meisje moei zaam voort, gebogen als het scheen onder de verstikkende hitte. Bij iederen stap joeg ze 'n wolkje stof op van den grond. Geen schaduw, geen windje, geen geluid! De vogels in het woud, dat aan den horizon oprees, hielden zich stil. Het kind hield een oogenbiik stil, om haar voorhoofd af te wisschen en mompelde: „Wan neer zal ik er zijn?" Ze was op weg naar haar zieke grootmoeder; maar ze was bang, dat voor ze er was, zij zelf ook ziek geworden zou zijn. En het was nog zoo ver. Ze ging voorbij een café en zou er wel naar binnen willen gaan om iets te drinken en te eten, maar ze had geen geld en vreesde weggejaagd te worden. Toch ging ze naar bin nen. „Wilt U me iets te drinken geven?" vroeg ze zacht. „Ik sterf van dorst". De herbergierster, een groote vrouw, keek haar van onder tot boven aan. „Geef me water," zuchtte het meisje. „Ik kan niet meer." „Water? Ik heb betere waar: limonade, spuit water, grenadineHeb je soms geen geld, - dat je me water vraagt?" Het kind schudde het hoofd. „Geen cent?" riep de herbergierster, alsof dat een schande was. Het kind keek even droevig naar de groote vrouw en liep toen langzaam naar de deur. „Hier, kleine," zei de vrouw. En ze gaf haar een glas water. De kleine dronk het met kleine teugen. Ze bedankte en vervolgde toen haar weg. Maar de hitte was zoo ontzettend, dat ze weldra weer evenveel dorst had, als te voren. Bij een bocht van den weg, onder een haag, zag het kleine meisje een oude vrouw op den grond liggen. Het meisje naderde. De oude vrouw, die er vreemd uitzag en oude gescheur de kleeren aan had, scheen het bewustzijn te hebben verloren. „Zeker door de warmte," dacht Anneliesje, zoo heette het meisje. Medelijdend boog ze zich over de oude heen en bekeek haar. Niet ver vandaar stonden eenige hooge boomen, die tamelijk veel schaduw gaven. De oude vrouw lag in de felle zon. De blik van het kind ging van het oude vrouwtje naar de boomen ze scheen niet goed te weten wat te doen. Ein delijk scheen ze een beslissing genomen te hebben. Ze pakte het oude vrouwtje bij de schouders en begon haar half dragend, half sleepend naar de boomen te brengen. Maar het lichaam was zwaar. Bij de eerste pogingen kon ze het niet van zijn plaats krijgen. Bij de derde poging pas, kon ze het oude vrouwtje van haar plaats dragen. Deze opende plotse ling de oogen. „Wat doe je daar?" vroeg ze. „Ik dacht, dat u bewusteloos was door de warmte en ik wilde U in de schaduw brengen. Dat zou beter voor u zijn." „En wat zou je vervolgens gedaan hebben, als ik nog altijd bewusteloos was gebleven, kleine?" En haar oogen vestigden zich op het vriendelijke gezichtje voor haar. „Ik weet niet precies; ik zou geprobeerd heb ben, u bij kennis te brengen." „Op welke manier?" „Ik zou water gaan halen in het café daar ginder." „En dan, liefje?" „En met dat water zou ik uw voorhoofd, uw polsen en uw slapen gebet hebben." Een glimlach verscheen op het oude gezicht en tranen rolden over de ingevallen wangen. „Ik sliep, of liever ik deed of ik sliep. De warmte doet mij niets; Ik heb er absoluut geen last van. Toen ik je zag komen, heb ik gedaan of ik bewusteloos was. Ik zei bij mezelf, wat zal dat kind doen? Zal ze voorbij loopen, zonder zich om mij te bekommeren, of zal ze probee- ren me te helpen?" En Anneliesje haar hand toestekend, zei ze: „Je goedheid is groot, kleine meid. Ik zal je beloonen. Anneliesje legde haar pootje in de doorploegde hand van de oude. Deze haalde vervolgens uit den zak van haar schort een bouquet bloempjes, die ze het meisje toestak. Toen keerde zij zich 0111 en verdween. Ket meisje keek haar na, toen ze in de verte ver dween. Een bouquet bloemen. Wat een onbe- teekenend cadeau. Anneliesje had ze zelf ook kunnen plukken. Voor 't huis van haar groot moeder stonden er massa's. Maar zulke ge dachten kwamen in het geheel bij het meisje niet op. Ze rook aan de bloemen. Wat heerlijk frisch roken die. De vermoeidheid viel van An neliesje af. Anneliesje ging weer op weg terwijl ze telkens aan de bloemen rook. Eigenlijk was ze verbaasd, dat ze niet 'verwelkten door de gloeiende zon en plotseling schoot het door haar hoofd, dat het een verkleede fee geweest moest zijn. Machinaal trok ze een van de bloempjes uit de bouquet en ze was zeer verbaasd te merken, dat de blaadjes langer werden en tenslotte den vorm aannamen van een halven cirkel. „Wat een mooi blaadje," riep ze uit. „Maar wat is het stevig en wat mooi vouwt het zich. Dat is buitengewoon. Men kan het dichtvou wen en in den zak stoppen en men kan. L'.i het blaadje zacht heen en weer bewegend veelde ze een heerlijk koeltje. Zij bekeek het voorwerp nieuwsgierig en voor ze het wist. was ze aan het huis van haar grootmoeder geko men. Haar gezichtje werd ernstig; haar groot moeder was ziek, erg ziek. Anneliesje klopte aan de deur. Een oude vrouw, minstens even oud als grootmoeder deed open. Grootmoeder had nog aldoor koorts. Nadat Anneliesje haar goedendag had gezegd, opende ze haar waaier en zei: „Hier is een geneesmiddel tegen ver moeidheid." Terwijl grootmoeder en de buurvrouw het vreemde voorwerp bekeken, vertelde Anneliesje haar verhaal. Toen nam ze de waaier weer en hem bo ven grootmoeders gezicht heen en weer bewe gend. zei ze: „Wat zeg je er van grootje?" Hst koortsachtige gezicht van de oude vrouw veranderde en werd rustiger. „Oh heer lijk," zuchtte ze. Toen viel ze in slaap. Den volgenden dag was grootmoeder beter en kon ze weer aan het werk gaan. Het nieuwtje verspreidde zich snel door het land. Anneliesje en haar grootmoeder maakten de waaier van papier na en verkochten hem. Zoo verdienden ze aardig geld en leidden verder samen een ge lukkig leven. En dit kinderen is de geschiedenis van de waaier. Als jullie dus eens zoo'n voorwerp zien, bedenk dan. dat het een belooning was voor een goede daad. LAM. Jan en Piet hebben langen tijd staan kij ken naar 't inzetten van een groot spiegelruit in een winkelraam. Eindelijk zegt Jan: „Kom Piet, laten we maar gaan Nou laten ze hem niet meer vallen."- Wist je dat? Men kan tegenwoordig zulke kleine leters drukken, dat er 120Q op een M2. komen te staan. Nog goedkooper dan bij ons. Je weet mis schien dat de N. Z. H. Tram-Maatschappij kaarten uitgeeft waarop je een heele dag op al haar lijnen mag reizen. Zoo'n kaart kost meen ik f 2. Welnu de Londensche Trammaat schappij geeft ook dergelijke kaarten uit, wie daar van zoo'n kaart gebruik maakt, kan 464 kilometer afleggen en is daar dan een heel et maal mee bezig. Ze kost echter maar een shilling dat is'in Hollandsch geld thans 45 ct. DE NEGERHUT VAN OOM TOM. Wie van jullie kent niet het schoone ont roerende boek „De negerhut van Oom Tom"? Het boek. waarin het lijden en strijden van de negerslaven in de Zuidelijke Staten van Noord-Amerika geschilderd wordt, heeft zelf een zoo spannende geschiedenis als geen ander boek ter wereld. Mevrouw Harriet Beecher-Stowe was de moedige schrijfster van deze lijdensgeschie denis. Reeds haar vader, een presbyteriaansch geestelijke, had zijn geheele leven gewijd aan het slavenprobleem. Een groot aantal enthou siaste studenten sloot zich bij hem aan. Ze hielpen de onderdrukte zwarten, zorgden voor de verlaten negerkinderen en hielpen verschillende slaven te ontkomen naar Ca nada. Deze vlucht ging door onderaardsche gangen, die onder de huizen van hulpvaardige menschen gegraven waren. Een dergelijke gang liep ook onder het huis van de geestelijke Beecher en zijn jonge doch ter Harriet zag dagelijks het treurige lot van gepijnigde negers met eigen oogen. Niet zelden kwam het daar tot gevechten, want de be zitters achtervolgden de vluchtelingen om ze weer in hun bezit te krijgen. Jachten op slaven waren dagelijksche gebeurtenissen in het le ven van de jonge Harriet. Bovendien zag ze op de reizen, die ze met haar man. de geestelijke Stowe, naar de Zui delijke Staten maakte, slavenmarkten, slaven- mishandelingen, maakte de wreedste pijnigin gen mee en hoorde verhalen, die haar deden huiveren van afschuw en ontzetting. Deze indrukken legde Mevrouw Beecher- Stowe in een boek vast, dat ze „de negerhut van Oom Tom" noemde. Dit boek verwekte reusachtig opzien; het beleefde in Amerika verschillende oplagen en werd in de geheele beschaafde wereld in alle talen vertaald. In Engeland alleen werden binnen 4 maanden 150.000 exemplaren van dit werk verkocht. In Noord-Amerika scheidde het echter de menschen in twee partijen; zij, die den sla venhandel als niet menschwaardig betitelden en zij, die er alleen voordeel in zagen. Ten slotte leidde dit tot een burgeroorlog, de oor log tussch-en de Zuidelijke en Noordelijke Sta ten, die daarmee eindigde, dat de arme zwar ten recht kregen op hun eigen leven. Abraham Lincoln, de toenmalige president van de Vereenigde Staten, wist, dat het boek van Harriet Beecher-Stowe de oorzaak van den oorlog was geweest. Toen ze dan ook eens voorgesteld werd, zei hij: „Dus U bent de kleine vrouw, die de groote oorlog ontketend hebt!" Zoo heeft dus een boek, dat met innigheid en overgave de verschrikkelijke toestanden in de Zuidelijke Staten schilderde, de negers hun vrijheid teruggegeven. En het is dan ook te begrijpen dat de negers deze moedige blanke vrouw als een heilige vereeren. Dr, DE CR. 1 ZATERDAG 17 AUGUSTUS 1935 HET REGENT door W. B.—Z A Het regent, het regent, Van tikkerdetik, t-ik, tik, Toch hebben Guus en Greetje Te zamen grooten schik. Ze loopen vroolijk langs het pad En worden maar heel weinig nat. Want onder die groote paraplu Is er plaats voor Greetje en Gu. Het regent, het regent, Van tikkerdetik, tik, tik, Toch heeft ons kleine Guusje Alleen ook grooten schik. Want zie hem dapper schoolwaarts gaan. Met cape en overschoenen aan. Hij wil niet onder de paraplu Anders lachen ze maar om Gu. Onweer. Volgens de waarnemingen op de verschillende meteorologische instituten ko men er over de geheele wereld dagelijks 44.000 onweders voor. In Italië schijnt men van de Europeesche landen het vaakst een onweer te hebben en in Engeland het minst DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. Ditmaal zullen we eens probeeren een roote oceaanstoomer te teekenen op een woe lige zee. Dat klinkt erg lastig, hè? Maar in werkelijkheid is dat zoo lastig niet! Kijk eens naar bovenstaand plaatje. Dat ziet er toch werkelijk heel echt uit, vind jul lie niet? En nu moet je eens opletten, met hoe weinig lijnen dat alles ge teekend is. Met tamelijk dikke lijnen maak je de zee. De stoomboot zie je als een silhouet op de woelige golven. Alleen de eerste patrijspoort laat je wit. De rook, die uit de beide pijpen komt, wordt door den wind dadelijk neergesla gen en raakt bijna de golven. Twee bijna evenwijdige streepen stellen deze rookslierten voor. Tenslotte nog wat wolken aan den hemel en het „zeegezicht" is klaar. Ook hier zien jullie dus, dat je met weinig lijnen en in het geheel geen details een dui delijker weergave krijgt, dan met allerlei klei nigheden en veel lijnen. En probeer nu maar net zoo lang tot je dit goed en uit je hoofd na kunt teekenen. Veel succes wenscht jullie OOM KEES. IETS OVER TUNNELS. Jullie hebt wel eens gelezen, dat de Ita- liaansclie vliegers met hun watervliegtuigen op een hoogte van ongeveer 3000 meter over de Alpen zijn gevlogen. Op deze manier van uit Italië zich naar een naburig land begeven zal vooreerst nog wel niet de manier van rei zen worden. Wie naar Italië wil, zal voorloo- pig nog wel niet over de bergen gaan, maar door de bergen en wel door de tunnels. Wat wij nu zoo gewoon vinden, is toch ook nog maar betrekkelijk korten tijd mogelijk. Een goede 60 jaar geleden was ook dit niet moge lijk. Toen trok men ook over de Alpen, maar niet door er over te vliegen, maar door er over te loopen. Men had óf voetpaden óf straat wegen, die zigzagsgewijze tegen de bergen op liepen en den reiziger soms eerst na uren en uren wandelen aan den anderen kant van den berg brachten. De eerste groote weg door de bergen is de Mont-Cenistunnel geweest-, die niet zoo heet, omdat hij door den Mont-Cenis gaat, want hij gaat onder de Col de Fréjus door, maar omdat hij in de plaats kwam van den straatweg over den Mont Cenis. Deze tun nel'is 12 K.M. lang en er is 13 jaar over werkt. In 1871 werd hij voor 't verkeer geopend Het boren van zoo'n tunnel is een uiterst moeilijk werk. Men moet natuurlijk precies berekenen waar men aan beide kanten begin nen moet, want verbeeld je, dat ze langs elkaar boorden, dan zou men 2 tunnels in plaats van een krijgen. Toen men den Simplontunnel boor de, stonden de beide boorinrichtingen bij de ontmoeting bijna recht over elkaar. Daar was dus zeer secuur geboord. Niet alleen dat het een moeilijk werk is, omdat men zorgen moet recht tegenover elkaar te blijven, 't is ook een moeilijk werk omdat het zoo warm is in den berg. Toen men 7 K.M. op weg was in den berg wees de thermometer 50.gr. C. dat is 122 gr. Fahrenheit- aan. Een andere moeilijkheid was de geweldige massa water, die geregeld in den tunnel stroomde. Men heeft berekend dat dit per uur wel 3.600.000 liter beliep. Al dit water moest natuurlijk worden weggevoerd. Over den Sint-G-o-tthard-tunnel, die 15 kilometer lang is: heeft men 8 jaar gewerkt, van 1872 tot 18S'Ó en over den Simplontunnel, die bijna 20 kilometer lang is, dat is dus grooter dan de afstand Haarlem-Amsterdam heeft men maar 6 1/2 jaar gewerkt. In die 6 1/2 jaar heeft men meer dan vier millioen gaten in den berg geboord om er de springstoffen in te kunnen leggen om eigenlijk den berg ge deeltelijk uit elkaar te doen springen, zoo haalde men uit den berg ruim 1 millioen M3 steen W. B.—Z. AARDIGE FIGUURTJES Op de nevenstaande afbeelding zie je ver schillende aardige figuurtjes, waarvan het na maken jullie zeker niet erg veel moeite ople veren zal. Je begint je een stukje triplex aan te schaf - jen. Je kunt natuurlijk ook stevig carton ne men; maar dit buigt gauw 0111 en dan is al je werk voor niets geweest. Beter is het dus de figuurtjes op hout te maken, dan heb je veel langer en veel meer plezier van je werk. Je begint nu de figuurtjes, die je hiernaast ziet op het triplex na te teekenen. Vooral zor gen voor een goede verhouding van hoofd, romp enz. Op de bovenste afbeelding zie je de voor- en achterkant van een vrouwtje met een waterkruik op het hoofd, zooals je ziet in de Zuidelijke landen, als Spanje en Zuid- Frankrijk. Dit figuurtje is van een stuk. Daaronder een vischvrouwtje met een bak visch aan iedere zij. Van dit figuurtje zijn de armen beweegbaar Als je alles nauwkeurig geteekend hebt, dan begin je met verven of kleuren. Het is beter eerst te kleuren voor je uit gaat zagen; want als je dan over de lijnen komt, hindert dat niet, omdat je toch alles afzaagt. Bovendien kun je gemakkelijker verven op een plankje dan op zoo'n klein figuurtje. De kleuren moeten fel en levendig zijn. Voor het vischvrouwtje neem je de volgende kleu ren: ze draagt een paarse jurk, een wit schort en roode moppen aan de kraag. Haar hoofddoekje is wit. De bakken zijn bruin. Het leukst is de bakken aan echte draadjes te hangen. Het kleine jongetje draagt een wit blousje, een groen vest, een blauwe broek en een paarse muts. Het vrouwtje met de kruik water is op de volgende manier gekleed; blauw, ■MüiillMlIlllli blousje, bruine rok, geel schort, gele kraa* wit hoofddoekje. De kruik is groen. Je moet natuurlijk van het vischvrouwtje en het jongetje ook de andere kanten teeke nen en kleuren Ben je klaar met het verven, dan zaag je de figuurtjes uit. Dat moet natuurlijk precies gebeuren. De armpjes van de twee onderste figuurtjes bevestig je met een spijker aan den romp. De bakken bevestig je door een gaatje dwars door de armen te boren en daar het draadje door te halen. Tenslotte maak je de kanten met een vijl goed glad, zoodat er geen splintertjes enz. aan blijven zitten. Je lijmt de figuurtjes op een plankje zoodat ze kunnen staan en klaar is Kees! OOM KEES. VERRASSING. (Oplossing) Dit plaatje kreeg je, als je alle vakken in de teekening van vorige week, waarin een punt stond, met zwart potlood of inkt inge vuld hebt. WIE ZOEKT ER MEE? „Te drommel, nu had ik zoo'n prachtige visch gevangen en ik zie hem niet meer. Zou hij misschien het water weer ingegleden zijn? Maar dat had ik toch moe ten hoor en. Nog eens goed zoeken!! TANTE TINE. WAAR IS BEERTJE? door W. B.Z. Weet je, waarom zusje huilt? Weet je, waarom zusje pruilt? O, er is iets ergs gebeurd. Jij had zéker ook getreurd. Ik zal het je nu zeggen maar, Al klinkt het dan ook wel wat raar. Zusje speelde voor een keertje Met haar mooie witte beertje Ze zat zoo heerlijk in 't gras, Omdat 't zomerweertje was. Een lijstertje zong o zoo blij In den boom, daar op de wei. Maar opeens zei Beertje: hip! Zusje zag een witte stip. Sprong hij zoo maar in den boom? 't Leek een nare, bange droom. Kinderen, zoek nu toch eens gauw, Waar is zusjes beertje nou? Brengt dan stoute Teddy vlug Aan 't bedroefde zusje terug.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 6