HET HUIS No. 83.
Te Arnhem is Dinsdag ter herdenking van den vlieger Clément van Maasdijk, die aldaar 25 jaar geleden verongelukt is. Op weg naar de Engelsche jeugd-tenniskampioenschappen, welke te Harrow zijn
op het graf op de begraafplaats „Moscowa" een krans gelegd door een broer van den omgekomen vlieger aangevangen
Het tragisch einde van Wiley Post en
Will Rogers. De Eskimo's, die het
vliegtuigongeluk nabij Point Barrow in
Alaska zagen gebeuren. Links op den
achtergrond het wrak van het toestel
In de stellingen. De gevel van het
Arnhemsche gemeentehuis wordt ge
restaureerd
Te Ylissingen is Dinsdag de eerste West-Zeeuwsche tentoonstelling „Luctor et Emergo" in tegenwoordigheid van den waarnemend
commissaris der Koningin in Zeeland, mr. P. Dieleman, geopend. Belangstelling voor een der inzendingen
Mej. Elly van Dijk, dochter van den directeur der
Ned. Spoorwegen, is Dinsdag te Bruinisse in het
huwelijk getreden met den heer C. Hage, arts te
Haarlem, zoon van den burgemeester van Bruinisse.
Het bruidspaar wordt door een Zeeuwsche schoone
gelukgewenscht
Met de werkzaamheden voor het monument van wijlen H. M.
de Koningin Moeder, hetwelk een plaats zal krijgen in het
Rosarium te den Haag, is Dinsdag een aanvang gemaakt.
Mej. Inge Bryne steekt de eerste spade
De oprit aan de Noordzijde van de nieuwe verkeersbrug
over het Hollandsch Diep aan den Moerdijk is in wording.
Het aanbrengen yan een steenen glooiing
FEUILLETON.
Een oorspronkelijke roman
van
Ir. J. C. L. B. PET.
12)
De auto minderde vaart en was bijna voor
hem gestopt, toen de chauffeur het stuur met
een ruk omgooide en zoo snel mogelijk weg
reed.
Christiaan kon juist een glimp van het ge
zicht van den bestuurder opvangen. Het was
de man, die hem eenige dagen geleden, be
dreigd door den kleinen nikkelen revolver kris
kras door de stad had gereden. Even kwam een
lichte ontstemming bij hem op. omdat de eer
ste, dien hij ontmoette hem dadelijk weer her
innerde aan de gebeurtenissen van de afge-
loopen dagen. Toen glimlachte hij, en wachtte
op een volgende gelegenheid. De tweede taxi,
die vrij was, bracht hem zonder wederwaar
digheden naar zijn huis. De oude trouwe
dienstbode ontving hem met een voor haar
doen uitbundige vreugde, gemengd met be
zorgdheid.
Hij antwoordde ontwijkend op haar talrijke
vragen en liet een warm bad klaarmaken.
Met een gevoel van oneindig welgehagen
dompelde hij zich in het heldere water, dat
zich liefkozend om hem sloot, en zijn stijve en
vermoeide ledematen tot een weldadige soe
pelheid terug bracht.
Alle overblijfselen van zijn onrust en ver
moeienissen verdwenen in de vredige atmos
feer van de frissche badkamer.
Nadat hij voldoende was opgefrischt trok
hij schoon ondergoed aan, ging zich zorgvul
dig scheren en trok de met pijnlijke zorg ge
kozen kleeren aan.
Voldaan keek hij in den spiegel: een ander
mensch. Alleen een lichtrood lidteeken aan
zijn linkerslaap herinnerde aan de doorge
stane narigheden.
Een uur nadat hij was thuisgekomen bracht
een tweede taxi hem naar het huis van zijn
meisje.
Zij was blijkbaar gewaarschuwd, dat hij
was vrijgelaten; zij zelf opende tenminste de
voorde ur voor hem en trad hem tegemoet met
een gelukkigen glimlach.
„Vader en moeder zijn uit", verklaarde zij,
„over een uurtje komen zij terug. Nu moet je
me alles vertellen."
Zij ging hem voor naar de serre, en in die
fleurige en zonnige omgeving deed Christiaan
het verhaal van zijn beproevingen. Hij vertel
de rustig en uitvoerig, alsof het een vreemde
betrof, wiens avonturen bij had gadegeslagen.
Alleen een onverklaarbare intuïtie zei hem
dit maakte hij geen melding van het feit,
dat Ziska hem, of hij Ziska eenige malen
hoeveel? op meer dan kameraadschappe
lijke wijze had gekust.
Hij was hierover onder het vertellen eenigs-
zins beschaamd, maar hij gevoelde dat deze
mededeelingen een reactie zouden uitlokken,
die voor geen per partijen aangenaam zou
zijn.
„En nu", besloot hij, toen zijn verhaal was
geëindigd, „moeten wij, mijn liefste, er samen
iets op vinden om dat arme schepseltje te
helpen".
Hij keek haar vol verwachting aan.
Tot zijn ongerustheid wekte dit vooruitzicht
bij zijn meisje niet het minste enthousiasme.
Zij keek eenigen tijd zwijgend voor zich uit,
en antwoordde toen: „Ligt dat wel op onzen
weg? Er zijn toch vereenigingen, die zich daar
mee bezighouden?"
Hij maakte een ongeduldig gebaar.
„Och, wat vereenigingen. Wat is een ver-
eeniging. Een verzameling menschen, die
vechten om bestuursfuncties. Ze vinden het
prettig om met een houten hamer op een tafel
te slaan. Jij moet het doen, Margot, jij bent
de eenige aan wie ik dat meisje zou toever
trouwen."
„Je hebt wel een hoog idee van mij", ant
woordde zij spottend.
Hij gaf haar een kus. „Merk je dat nu pas?"
Zij zwegen beiden een tijd lang.
Toen vroeg het meisje, hem ernstig aan
ziend:
„Waarom ben je er toch zoo op gesteld, dat
meisje te helpen? Wat weet je eigenlijk van
haaT af?"
„Wat ik van haar afweet? Na alles wat wij
samen hebben doorgemaakt?"
„Dat is zoo, jullie hebt samen veel doorge
maakt. Meer dan wij tweeën".
Hij voelde de bedoeling in haar uitlating, en
probeerde erover heen te loopen.
„Jij mag nooit zooiets meemaken. Jij bent
mijn prinsesje, dat moet leven van zorgen
vrij".
Zij was niet voldaan.
„Ik wou, dat ik het was geweest", Het zou
een band tusschen ons hebben gevormd
„Er is een band tusschen ons".
„Maar ook tusschen jou en dat meisje. Jullie
hebt je allebei voor elkaar opgeofferd. Dat
bindt je aan elkaar. En ik
Tranen drongen naar haar oogen.
Hij stond op, nam haar gelaat tusschen zijn
handen en keek haar strak in de oogen.
„Margot", zei hij streng, „je bent jaloersch".
En in zijn hart dankte hij den hemel, dat
hij over de kussen niet had gesproken.
Zij schudde ontkennend het hoofd. Maar hij
nam haar in zijn arm en riep lachend:
„Margot is jaloersch. Het kleine prinsesje is
jaloersch, omdat ik een arm en verlaten kind
wil helpen. O meisje, meisje, wat haal je je
toch in je hoofd".
Zij bleef zwijgen en beet op haar onderlip.
„Wel," zei hij gelaten, „wij zullen er niet
meer over spreken. Als jij het beter vindt,
om het aan een vereeniging over te laten.
„Maar dat vind jij niet goed!"
„Dan vind ik het ook goed. Per slot is de
heele Ziska me niets waard."
Zij keek hem twijfelend aan, zij moest voe
len, dat hij nu loog.
Maar hij trok haar van den stoel, en riep
opgewekt: „Kom, wij gaan den tuin in, de zon
in, de lucht in, en de vrijheid, samen. Wij ver
geten alle narigheid, die achter ons ligt, en
denken alleen aan het heden".
De armen om eikaars middel geslagen lie
pen zij in den zonnigen tuin, als vroeger. Maar
een schaduw lag over de onbekommerdheid
van hun geluk.
De schaduw bleef den ganschen dag, ook
toen de ouders van Margot waren thuisgeko
men, en opnieuw het verhaal hadden aange
hoord met veel betuigingen van medelijden
van haar moeder, en guitige opmerkingen van
haar vader, en knipoogjes tegen niemand in
het bijzonder, wanneer hij van Ziska ver
haalde.
En 's avonds, bij het eten, trok de oude heer
een extra fijne flesch open, die hij met on
eindige zorg van het wijnrek had gehaald en
op temperatuur gebracht.
„Op de thuiskomst van den dolenden rid
der", riep hij uit, en een oogenblik scheen het,
of de schaduw was geweken.
Na het diner zaten zij samen rustig te pra
ten, toen Christiaan gedachtenloos het avond
blad nam, dat al een uur lang ongelezen op
een stoel had gelegen.
Een bericht trok plotseling zijn aandacht.
Met inspanning las hij verder.
„Christiaan, wat heb je?" riep zijn schoon
moeder, „je ziet krijtwit".
„Mijn God", antwoordde hij, „ze hebben
haar".
Hij stond op van zijn stoel en rende de ka
mer uit.
Werktuigelijk nam zijn schoonvader het blad
op en las:
„BRUTALE ONTVOERING.
„Op klaarlichten dag hebben een aan-
„tal leden van een inbrekersbende een
„meisje ontvoerd, dat van het bureau van
„politie werd overgebracht naar het huis
„van bewaring. Men neemt aan, dat het
„hier een wraakneming betreft, omdat het
„meisje, dat o.m. betrokken was bij den
„aanslag op den agent Mulder, onthullin
gen over het optreden van de bende
„schijnt te hebben gedaan. Op het oogen-
„blik ontbreekt elk spoor van de ongeluk
kige en haar ontvoerders."
De oude heer liet de courant vallen en
staarde naar het plafond.
De anderen zaten zwijgend en verschrikt te
kijken.
Zij hoorden dat Christiaan de telefoon had
genomen, en met het bureau van politie sprak.
X.
In dit hoofdstuk wordt gevolg gegeven
aan de belofte, den lezer in het eerste
hoofdstuk gedaan.
„Waar is Ziska?" vroeg hij gejaagd en ze
nuwachtig aan den inspecteur.
„Ik weet het niet, wij hebben nog geen
spoor", antwoordde deze terneergeslagen.
„Hebt U het huis al doorzocht, waar ik ben
geweest?"
„Natuurlijk, daar zijn wij het eerst gaan
kijken".
x „U moet haar vinden. U weet, dat zij an
ders
„Wij weten alles. Wij doen ons best. U moet
de hoop niet opgeven".
„Arme kleine Ziska", mompelde Christiaan
voor zich.
Aan den anderen kant van de telefoon werd
het zwijgen bewaard.
Toen klonk opeens de stem van den inspec
teur:
„Meneer de Groot, ik heb Juist bericht ge
kregen, dat het meisje gevonden is."
Iets in de stem van den politieman deed
Christiaan huiveren.
„Is zij
„Zij leeft nog, maar ik denk, dat het niet
lang meer zal duren. Wilt U haar zien?"
„Ja", antwoordde Christiaan met gecmooT-
de stem.
„Zij ligt in het ziekenhuis. Ik kom U halen
met mijn auto. Over vijf minuten ben ik
bij U",
(Slot voigtj;