EEN KWAJONGEN ALS
HUWELIJKSMAKELAAR.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
2)
JEFFERY FARNOL.
Door handig vragen was ik van mijn
waard van de „Drie Leuke Hengelaars", de
juiste ligging van Fane Court, de woonplaats
van Lisbeth's zuster, te weten gekomen. Mij
leiden latend door zijn aanwijzingen had ik
dit afgezonderd plekje gekozen, waar ik een
voudig door mijn hoofd om te keeren boven
het zwiepende groen der boom toppen iets
kon zien van zijn groote schoorsteen-en.
Het is heel mooi om op een warmen zo
mermiddag in een schaduwrijk prieeltje op
je rug door een netwerk van takken te lig
gen staren naar het eindelooze blauw terwijl
de lucht vol is van het geruiseh van bla
deren en het gemurmel van water tusschen
het riet; het is heel mooi om leunend op een
luien elleboog te kijken naar hijgende,
transpireerende en purperen ongelutokigen,
die de booten stroom opwaarts boomen en
zich één voor één trachten wijs te maken,
dat zij het leven zoo heerlijk vinden. Het
leven mag, zooals ik zeg, onder dergelijke
omstandigheden mooi schijnen; maar toch
was ik niet gelukkig. De woorden der her
togin scheen ik overal te hooren.
„Je bent nu het voorwerp van haar diepste
minachting geworden", zuchtte de wind.
„Je bent nu", enz. enz. murmelde het wa
ter. En zoo zag ik met niet geringen angst
anijn ontmoeting met Lisbeth tegemoet.
Op dat oogenblik gingen de struiken van
een en kwam een jongen te voorschijn. Het
was een kleine jongen in een fluweel pak
met kanten kraag welke beide overvloedig!ijk
met modder bespat waren. Hij droeg zijn
schoenen en kousen onder zijn eenen arm,
terwijl hij in de andere hand een hazelaar-
stok hield. Hij stond daar met zijn kleine
bruine beenen ver van elkaar mij met een
kritisch oog op te nemen; maar toen hij
eindelijk iets zeide, was zijn geheele houding
beslist vriendschappelijk.
„Allo, kerel".
.Allo", antwoordde ik. „En met wien heb
ik de eer?"
„O", zeide hij ernstig, „mijn echte naam is
Reginald Augustus, maar ze noemen me
The Imp 1)".
„Dat verwondert me heelemaal niet", zeide
ik, terwijl ik zijn modderig persoontje eens
goed opnam.
„Maar wat is een imp?"
„Een imp", legde ik uit, „is een soort
engel".
„Maar", aarzelde hij na een oogenblik na
gedacht te hebben, „ik heb geen vleugels en
zoo of geen trompet".
„Jullie soort heeft nooit vleugels of trom
petten".
„O, nou snap ik het", zeide hij, terwijl hij
ging zitten en de modder met zijn kousen
van zijn beenen begon te wrijven.
„Nogal smerig, niet?" zei ik. De jongen
wierp een heimelijken blik op zijn bevuild
persoontje.
„Ik ben ook een beetje nat, geloof ik", zei
met een verontwaardigden blik. „Ik ben geen
moet u weten, en ik moest door het water
waden, snap u, omdat ik de vaandeldrager
was, die zwaaiend met zijn zwaard en met
de kreet: „Volg mij!" in de zee sprong. U
weet het toch wel? het staat in het ge
schiedenisboek".
„Zeker", knikte ik. „Een echt heldhaftig
karakter. Maar als jij de Romeinen voor
stelde wie waren dan de Oud Britten?"
M Kabouter, booze geest, deugniet, guit.
„O, het riet, ziet u? U 'hadt eens moeten
zien, hoe ik het neersloeg. Het was prachtig;
zij vielen als als
„Korenaren voor de zeis", opperde ik.
„Precies!" riep hij uit. ,De strijd heeft uren
gewoed".
„Dan zal je wel vrij moe zijn".
„Neen, natuurlijk niet", antwoordde hdj
de hij aarzelend. „Ik heb Romeintje gespeeld,
meisje en ik ben bijna negen ook".
„Uit je toon maak ik op. dat je niet veel
op hebt met het vrouwelijk geslacht dat
je niet van meisjes houd wel, Imp?"
„Heelemaal niet", antwoordde hij. „Dwaze
wezens, die meisjes. Daar heb je Dorothy; we
speelden een paar dagen geleden schavotje
zij was Maria, koningin van Schotland,
en ik was de beul. Ik had een prachtigen bijl
gemaakt van hout en zilverpapier en toen
ik haar hoofd afsloeg, gilde zij vreeselijk en
ik gaf haar toch maar een heel klein tikje
en toen hebben ze me daarvoor om zes uur
naar bed gestuurd. Ik geloof, dat zij met
opzet zoo gilde echt kinderachtig, niet?"
„Beste Imp", zeide ik, „hoe ouder je wordt,
des te duidelijker zal de verdorvenheid van
het vrouwelijk geslacht' voor je worden'".
„Weet u wel, dat ik u mag", zeide hij. ter
wijl hij me peinzend aankeek. „Ik geloof
dat u een aai'dige kerel bent".
„Dat is heel aardig van je. Imp; net als
mijn soortgenooten heb ik een zwak voor
vleierij ga verder".
„Ik bedoel, dat u leuk bent".
„Wat dat betreft", zeide ik, terwijl ik zuch
tend mijn hoofd schudde, „schijn is dikwijls
erg bedriegelij'k; in het hart van menige
mooie bloesem schuilt dikwijls een worm".
„Ik ben ook dol op wormen", zeide de Imp.
„Heuseh?"
„Ja. Gisteren had ik een zakvol, maar
tante heeft het gemerkt en toen heb ik ze
allemaal weer terug moeten geven".
,Ah ja", zeide ik. „Dat is echt iets voor
een vrouw".
„Ik zie er nogal modderig uit", zeide hij
plotseling.
„O, het kon erger zijn", antwoordde ik
geruststellend.
„Denkt u, dat ze het zullen merken?"
vroeg hij, terwijl hij zich in allerlei boch
ten wrong om zijn lendenstreek te zien.
„Och", aarzelde ik, „dat zal er van afhan
gen, zie je?"
„O, Dorothy of Betty, de keukenmeid, of
de gouvernante kuninen me niet schelen
maar ik bedoel Tantie Lisbeth".
„Tantie wie?" riep ik uit.
„Tantie Lisbeth", herhaalde de Imp.
„Hoe ziet zij er uit?"
„O, zij is al heel groot, maar zij is mooi.
Zij zorgtf, voor Dorothy en mij, nu moeder
weg is om weer sterk te worden o, Tantie
Lisbeth is erg leuk".
„Met zwart haar en blauwe oogen?" De
Imp knikte.
„En een kuiltje bij den hoek van haar
mond?" ging ik droomerig voort.
„Kent u mijn Tantie Lisbeth?"
„Dat geloof ik wel of liever, fk weet het
zeker".
„Dan kan je me best je zakdoek leenen; ik
heb den mijne aan een boom gebonden als
vlag, zie je, en toen is hij weggewaaid".
„Kom maar hier, Imp, dan zal ik je eens
flink afborstelen". Met kwistige uitdrukkin
gen van dankbaarheid gehoorzaamde hij.
„Heb jij ook Tantie's?" vroeg hij, terwijl
ik zwoegde op zijn modderig persoontje.
„Neen", antwoordde ik, terwijl ik mijn
hoofd schudde, „ik heb ongelukkig genoeg
alleen maar Tantes, en dat maakt een 'groot
verschil".
„O", zeide de Imp, die mij met een ver
baasde uitdrukking aankeek. „Zijn ze lief
ik bedoel lezen zij je ook voor uit het ge
schiedenisboek of helpen ze je met bootje
varen en pootje baden?"
Boot je baden?" herhaalde ik.
„Ja. Mijn Tantie Lisbeth doet het. Een
paar dagen geleden zijn we heel vroeg op
gestaan om te gaan wandelen. En toen kwa
men we bij de rivier en toen hebben we onze
schoenen en kousen uitgetrokken en pookje
Het was zoo leuk, zeg, En toen Tan
tie niet keek, heb ik een kikvorsch in
haar kous gestopt".
„Heel strategisch van je, Imp! En verder?"
„Het was vreeselijk grappig", zeide hij,
droomerig glimlachend. „Toen zij ze weer
ging aantrekken, gaf zij een 'harden gil net
als Dorothy, wanneer ik haar een beetje
hard knijp en toen gooide zij ze allebei
weg, omdat ze bang was, dat er in allebei
kikkers waren. Toen trok zij haar schoenen
aan zonder kousen. Ik heb ze verstopt".
„Waar?" vroeg ik dadelijk.
„Reggie!" riep een stem uit de verte r- een
stem, die ik met een huivering herkende,
„Reggie!"
„Imp, wil je een halve kroon hebben?"
„Natuurlijk. Maar maak eerst mijn rug
wat schoon!" En hij begon zich koortsachtig
met zijn pet te wrijven.
„Kijk", zeide ik, terwijl ik het geldstuk uit
mijn zak haalde. „Vertel me waar je ze ver
stopt hebtgauw en dan krijg je dit". De
Imp hield zijn hand op, maar juist toen hiji
dat deed, gingen de struiken van elkaar en
stond Lisbeth voor ons. Zij gaf een gilletje,
toen ze mij zag, en fronste dan haar voor
hoofd.
„Jij?" riep zij uit.
„Ja," antwoordde ik, terwijl ik mijn pet
afnam. En dan hield ik op zenuwachtig
trachtte ik mij de speech, die ik zoo zorg
vuldig voorbereid had, te herinneren de
begroebing, die mijn gedrag verklaard en
haar wrok onmiddellijk ontwapend moest
hebben. Maar, hoe ik mijn hersens ook pij
nigde, ik zag slechts den verwijtenden blik
ln haar oogen, haar minachtenden mond en
kin.
„Ik vermoed, dat ik nu het voorwerp van
je diepste minachting geworden ben", hoor
de ik me zeggen.
(Wordt vervolgd).
De Rotterdamsche schilder Herman Mees legt de laatste hand aan het portret
van H. M. de Koningin, dat aan het gemeentebestuur van Rotterdam zal worden
aangeboden namens de Rotterdamsche burgerij
Mr. L. A. Ries, die eerlang benoemd
zal worden tot thesaurier-generaal aan
het Departement van Financiën als op
volger van mr. Van Doorninck
Op het graf der tijdens den wereldoorlog in ons land gestorven geïnterneerde Engelsche soldaten
werden Maandag, den wapenstilstanddag, op de Algemeene Begraafplaats te den Haag door den
Engelschen gezant en door verschillende oud-strijders kransen gelegd
Op het strand te Egmond. De
zuigerinstallatie voor de werk
zaamheden tot het vlot bren
gen van het gestrande s. s.
«Kerkplein" is in werking ge
steld
Koning Gustaaf van Zweden, die een bezoek brengt aan Koning Christiaan van
Denemarken, op jacht met zijn gastheer
Griekenland terug naar de
monarchie. De koninklijke
standaard wordt op Het
paleis te Athene geheschen
Aan de bemanning van de Egmondsche roei-
reddingboot werden Maandag, den 111 den ver
jaardag der Noord- en Zuid Hollandsche Red
dingmaatschappij, onderscheidingen uitgereikt
voor het redden der bemanning van de sleep
boot «Drente". Op den achtergrond de
gestrande sleepboot
Een nieuw vliegtuig, bestemd voor de Indische luchtmacht, moest Maandag in den Sloterdijk-
polder bij Amsterdam een noodlanding maken. De bestuurder, kapitein-vlieger Van Lent,
bleef ongedeerd