M. Km De slooping van de „Drente". EEN KWAJONGEN ALS HUWELIJKSMAKELAAR. Majoor Willis Taylor, de leider van de expeditie ter opsporing van Paul Redfern, die door inboorlingen gezien zou zijn Eet nu appelen. Op de Bossche veiling werden Donder dag niet minder dan 64 000 KG. appelen aangevoerd De -Oehoe", die bij een landing in West Indië beschadigd werd, is op Schiphol hersteld en zal volgende week onder den nieuwen naam -Oriol" weer naar de West worden ver scheept De slooping van de „Drente" op het strand te Egmond. Het water wordt uit het schip gepompt Bij de internationale zwemwedstrijden van H. Z. en P. C. te den Haag verbeterde de estafetteploeg van het Y uit Amsterdam het Nederlandsch record 3 maal 50 meter wisselslag «sa mmn -rgv Een muildierenkamp achter het Itaiiaansche front in Noord Abessynië. Adigrat Links de stad De overstrooming in Zuid Frankrijk. Een overzicht van de omgeving van Granges les Valence welke geheel onder water staat Te Brussel is een ambulance-auto gebouwd als geschenk van oud-strijders aan de Itaiiaansche regeering FEUILLETON Naar het Engelsch 5) JEFFERY FARNOL. „Geloof je, dat die jongen ik bedoel, die lage schurk zich overgegeven zou heb ben?" „Dat geloof ik vast als hij je toevallig niet eerst van den oever gesbooten had". „Oh!" prevelde de jongen vrij twijfelach tig. „Tusschen twee haakjes", zeide ik, „waar is je Tantie Lisbeth?" „O, die heb ik met mijn pijl en boog den igrooten appelboom in gejaagd". „Natuurlijk", knikte ik. „Heel goed en ver standig". „Ja, zie je", legde hij uit, „ik wou, dat zij een wilde olifant was, en dat wou zij niet". „Heel onhartelijk van haar!" „Ja, hè? Toen ze er dan ook goed en wel inzat, heb ik den ladder weggetrokken en daarna verstopt". „Heel strategisch, Imp!" „En toen heb ik me in Robin Hood veran derd. Ik heb mijn pet op een struik gehan gen om er op te schieten en toen is de Lage Schurk gekomen en is er mede weggeloopen". „Hier is het ding", zeide ik, terwijl ik wees op de plek, waar de pet lag. De Imp.nam die met kwistige dankbetuigingen in ontvangst, wrong er het. water uit, zette haar op zijn krullen en kwam dan naast mij zitten. „Ik heb nog een anderen man ontdekt, die mijn oom wil zijn",,begon hij. „Heusdh?" „Ja, maar ik wil er niet meer hebben". „Dat spreekt. Een als ik is voldoende voor je dagelijksche behoeften, niet?" De Imp knikte. „Het was gisteren", ging hij voort. „Hij kwam Tantie Lisbeth een visite maken en ik heb ze in het tuinhuisje in de boomgaard gevonden. En ik heb hem hooren zeggen: „Miss Elizabeth, u bent mooier dan ooit". „Heeft hij dat gezegd?" „Ja, en Tantie Lisbeth keek sullig en toen hij mij achter een boom zag, keek hij ook sullig. Toen zei hij: „Kom eens hier, man netje!" En ik ging, hoewel ik het verschrik kelijk vind, „mannetje" genoemd te worden. Toen zei hij, dat hij mij een shilling zou geven, als ik hem Oom Frank wilde noe men". „En wat heb jij toen geantwoord?" „Ik ben bang. dat ik erg ondeugend ge weest ben", zuchtte de Imp, terwijl hij .zijn hoofd schudde, „want ik heb hem voorge logen". „Hoe dat, Imp?" „Nou, ik heb hem gezegd, dat i'k zijn shil ling niet wou hebben en i'k wou hem juist zoo graag hebben om een pistool voor te koopen". „Dat pistool komt wel in orde, hoor!" ant woordde ik. „Dus je mag hem niet?" „Heelemaal niet", zeide de Imp onmiddel lijk. „Hij is altijd zoo zoo vreeselijk netjes en hij heeft een kleine snor met akelige scherpe punten". „En hoe heet hij?" vroeg ik. „De Honourable Frank Selwyn en hij woont op Selwyn Park het huis naast ons". „Oho!" riep ik uit en begon dan te flui ten. „Oom Dick", zeide de Imp, mijn door die mededeeling opgewekten onaangenamen ge- dachtengang storend, „wil je Little John under the merry greenwood tree" zijn? Doe het!" „Wat weet jij van de „merry greenwood", Imp?"' „O, een heeleboel!" antwoordde hij, ter wijl hij vlug het verfrommelde boek uit zijn zak haalde. „Dat is allemaal over Robin Hood en Little-John. Ben, de jongen van den tuinman, heeft het me geleend. Robin Hood was een prachtkerel en Little- John ook en z- legden altijd hinderlagen en vingen den Sherif van Nottingham en alle anderen ge- meene baronnen en hingen ze op aan de boomen". „Imp", zeide ik, terwijl ik mijn hoofd schudde, „de tijden zijn jammerlijk veran derd. In deze ontaarde dagen kan je baron nen gemeen of niet onmogelijk aan boomen hangen." „Neen, dat is zoo" zuchtte de Imp spijtig, „maar toch wou ik, dat je voor Little-John speelde, Oom Dick". „Met alle genoegen, Imp, als je dat zoo prettig vindt; ofschoon in waarheid, stout moedige Robin", ging i!k op rooververhalen- manier voort, „Little-John 'n geest heeft om een tijdje met zichzelf hier te overleggen. Maar toch, geef slechts één stoot op je hoorn en je zult mijn arm en mijn stok gereed en klaar vinden, dat verzeker ik je". „Dat klinkt prachtig mooi. Oom Dick, maar je hebt geen stok, eie- je!" „Ja, hier!" zeide ik, terwijl ik het bene den gedeelte van mijn hengel losschroefde. De Imp stond op, vouwde zijn armen over elkaar en nam mij op, zooals Robin Hood dat zelf gedaan zou hebben dat wil' zeg gen, met een „oog van vuur". „Zoo zij het, trouwe Little-John", citeerde hij. „Wacht mij om middernacht bij den Verdorden Eik. En als ik om hulp schreeuw ik bedoel, op mijn hoorn blaas, dan kom je me redden, niet waar, oom Dick?" „Ja, vertrouw daar gerust op", antwoordde ik, niets vermoedend. „Prachtig!" knikte de Imp, waarna hij zich omkeerde, den oever opklauterde en ver dween. Mr. Selwyn's bestaan was mij reeds be kend; ik had het, zooals ik reeds gemeld heb, van d? hertogin vernomen. Nu was een mededinger in de lucht fi guurlijk gesproken natuurlijk al heel wat; maar een mededinger op voldoend vertrouw den voet met haar om haar complimentjes te maken, fen wat meer zegt, reeds uitver koren door Lady Warburton Lisbeth's formidable tante was nog heel iets anders, ders. „Miss Lisbeth, u bent mooier dan ooit!" Welk recht had hij om haar zulke dingen te zeggen? En nog wel in een tuinhuisje! De ondragelijke brutaliteit van den kerel! Daar een pijp voor een dergelijke gelegen heid onmisbaar was, haalde i'k mijn lucifers doosje uit mijn zak, doch om tot de conclu sie te komen, dat er nog slechts één „wasje" in zat. De middag was tot dusverre warm en stil geweest; geen blaadje had zich bewogen; doch nauwelijks maakte ik mij gereed dien lucifer aan te steken of er kwam een plotse linge windvlaag, die de rivier rimpelde en ieder blad aan het fluisteren bracht. Wach tend tot wat ik een gunstig oogenblik noem de, stak ik met eindelooze voorzorg den lu cifer aan. Hij flikkerde een oogenblik flauw tjes tusschen mijn beschermende palmen en ging dan onmiddellijk uit. Dit is slechts één voorbeeld van het nood lot dat alle aardsche dingen doortrekt en dat wij stervelingen geroepen zijn zoo goed mogelijk te dragen. Ik gooide het verkoolde „wasje" weg' en wachtte, nadat ik mijn zak ken vergeefs doorzocht had naar een tweede philosophisch tot er een „goede Samaritaan" voorbij komen zou. De oever, waarover ik reeds gesproken heb, glooide links van mij zacht weg, zoodat ik een onbelemmerd uit zicht had over het pad. Toen mijn blikken dat kronkelende pad volgden, zag ik op eenigen afstand een in dividu, dat, blijkbaar naar iets zoekend, op handen en voeten kroop. Terwijl ik keek, slaagde hij er in een Panamahoed van on der een struik te halen. Hij stofte dien zorg vuldig met zijn zakdoek af, zette hem weer op zijn hoofd en kwam naderbij. In een flauwe hoop, dat er in een hoek van mijn zakken nog een losse lucifer ver scholen mocht zijn, zocht ik ze nogmaals door, doch helaas, met niet meer succes, waarna ik mijn pogingen opgaf en naar de naderende gedaante ging kijken. Men zal zich makkelijk mijn verbazing kunnen voorstellen, als ik zeg, dat ik hem in precies dezelfde houding als daareven, zag, dat wil zeggen op handen en knieën. Ik was nog steeds in verbazing over dat verschijnsel, toen hij weer den Panama aan het eind van zijn jachtzweep opharkte. dien evenals te voren afstofte, een oogenblik ver bijsterd om zich heen keek, den hoed stevig - op zijn hoofd zette en. het pad verder af kwam. Het was een groote jongen, scrupuleus netjes, van zijn bruine rijlaarzen af tot aa.n zijn kleinen snor, die met groote zorg in tweeën gedeeld en in twee fijne puntjes op gedraaid was. Over zijn geheele persoon-, lijkheid, lag een onbestemd air van zelfinge nomenheid, maar zijn geheele individualiteit sprak zich uit in zijn snor, die, hoewel, zoo-, als reeds gezegd, klein en tot op een haar na precies gescheiden, zich toch op een zeer onaangename wijze gedroeg. Toen ik dat al les zag, vermoedde ik, dat ik zoo noodig zijn identiteit zeer goed zou kunnen raden. Plotseling, terwijl ik naar hem keek, steeg als een vogel, die uit zijn nest oprijst, de trouwe Panama op in de lucht, sloeg een paar maal om en fladderde tik gebruik het woord figuurlijk) dan in een braamstruik. Juist op dat oogenblik viel zijn blik op mij, en nadat hij even stil was blijven staan om zijn hoofddeksel terug te krijgen, stapte hij naar de plek, waar ik zat. „Weet u hier iets van?" vroeg hij op een ietwat agressieve manier, terwijl hij een vrij' langen zwarten draad in de hoogte hield (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1935 | | pagina 5