Het ongeluk op den onbewaakien overweg
te Wenum.
EEN KWAJONGEN ALS
HUWELIJKSMAKELAAR.
Sylvain Poons neemt afscheid van zijn dochtertje voor zijn vertrek uit Amsterdam naar
Marseille, waar hij zich met zijn gezelschap inscheept voor een tournée door Ned. Indië
Een kijkje in het bedrijf der Röntgen-apparatenfabriek te Delft, welke het
feit herdenkt dat zij 10 jaar geleden in ons land het eerste Röntgen-
apparaat bouwde
Op den onbewaakten overweg te Wenum is Donderdag
een vrachtauto door een tramtrein gegrepen, waarbij de twee
inzittenden op slag werden gedood. De geheel vernielde auto
In den Stadsschouwburg te Amsterdam had Don
derdagavond de opvoering plaats van Ariane et
Barbe Bleue door de Wagnervereeniging. Een
kijkje op de loges waar verschillende autoriteiten
de uitvoering bijwoonden
N
Een felle brand heeft Donderdagavond gewoed in een woonhuis aan den Binnenkant te
Amsterdam. De brandweer voor het gebouw
Zaken zijn zaken. Zoo dacht een ondernemend
handelsman erover, die bij het gestrandde s.s,
„Kerkplein te Egmond een „koek en zoopie"
inrichtte en er veel klanten trekt
De Hertogin van York opende deze week een
complex woningen in Janet Street te Londen en
was reeds dadelijk met de bewoners goede maatjes
Mr Saudino, die de verdediging in
het koningsmoordproces te Aix en-
Provence heeft overgenomen
FEUILLETON
Naar het Engelscb
van
JEFFERY FARNOL.
11)
„Zit stil, kinderen", zeide zij, en dat was
alles, maar één oogenblik keken haar oogen
in de mijne.
De oude rivier was getuige geweest van
vele verwoede races, maar nooit was er een
feller betwist dan deze. Nooit had het ge
zang van het water mooier in mijn ooren
geklonken, nooit had ik het buigen der rie
men sierlijker gevonden. Geen zeeroover, die
iederen duim zeil gebruikt om aan een wel
verdiende gevangenneming te ontkomen,
geen smokkelaar, die met het recherchevaar
tuig vlak achter achter zich, naar een be
schermenden inham vlucht, heeft ooit hef
tiger opwinding gekend dan wij.
De Imp was in extase, zelfs Dorothy ver
gat voor het oogenblik haar geliefde Louise
en Lisbeth boog zich naar mij toe met de
stuurtouwen over haar schouders, met haar
lippen even van elkaar en met een schitte
ring in haar oogen, welke ik er nog nooit in
gezien had. En toch kwam Selwyn hoe langer
hoe nader. Hij mocht geen gevoel voor hu
mor hebben, de roeikunst verstond hij.
„Hij was een Oxford-blue," zeide Lisbeth
ibijna fluisterend, „en hij heeft een ledige
boot".
Ik had graag de punt van haar klein bruin
schoentje of den zoom van haar japon wil
len kussen voor die impulsieve woorden en
trachtte haar dat met mijn oogen te zeggen
mijn adem was op dat oogenblik te kost
baar. Of zij het begreep of niet, durf ik niet
met zekerheid te zeggen, maar aan de ma
nier, waarop zij haar wimpers neersloeg, ver
moedde ik van wel.
Toen ik weer naar onzen vervolger keek,
zag ik, dat hij op ons inliep. Ja. vergissen
was onmogelijk: langzaam, maar zeker werd,
hoe ik mij ook inspande, de afstand tusschen
ons kleiner en kleiner, tot hij zóó dicht bij
ons was, dat ik de scheiding van zijn zwart
haar zien kon. Mij buigend voor het onver
mijdelijke, staakte ik mijn krachtsinspan
ning en stelde ik mij tevreden met een lan
gen, makkelijken slag. Toen hij dan ook
langs ons kwam, was ik weer eenigszins op
adem gekomen.
„Miss Eliz beth", hijgde hij met een heet
gezicht en een bezweet voorhoofd, „moet u
om de gunst. verzoeken een paar
woorden met u te spreken".
„Met alle genoegen. Mr. Selwyn". ant
woordde Lisbeth. stralend van glimlachjes,
„zooveel als u zelf maar wilt".
Onmiddellijk begon Mr. Selwyn zijn aan
klacht tegen de woestelingen van De Zwarte
Dood uit te hijgen, terwijl de Imp angstig
van hem naar Lisbeth keek en zijn hand
heimelijk in de mijne liet glijden.
„Ik zou u met dit alles niet lastig gevallen
hebben, Miss Elizabeth", eindigde Selwyn,
„maar ik zou niet graag willen, dat u dacht,
dat ik een afspraak, en speciaal een af
spraak met u, vergat".
„Ik ben u zeer dankbaar, Mr. Selwyn, dat
u mijn oogen geopend hebt voor zulk een
een
„Zeer betreurenswaardig ongeval", vulde
ik aan.
„Ik ik was er zeker van", ging zij voort,
zonder ook maar even mijn kant uit te kij
ken, „dat u mij nooit zonder gegronde reden
zoudt laten wachten. En nu Mr. Brent, als
u zoo goed wilt zijn ons naar den oever te
brengen, zal Mr. Selwyn ons terugroeien
als hij wil
..Heel graag!" prevelde hij.
„Ik heb gezegd de thee in den boomgaard
te brengen", glimlachte Lisbeth, „en het is
pas vier uur, dus -
„Welken oever prefereer je", vroeg ik, „den
rechter of den linker?"
„Die het dichtst bij is".
..Welke zou dat zijn, Mr. Selwyn?" vroeg ik.
Zonder zich een antwoord te verwaardi
gen, bracht Selwyn zijn boot naar den wal
en ik volgde zijn voorbeeld. Zonder op mijn
hulp te wachten, sprong Lisbeth handig van
de eene in de andere boot, langzaam gevolgd
door Dorothy.
„Kom, Reginald", zeide zij, toen Selwyn
zich gereed maakte om af te stooten, „we
wachten op je". De Imp kwam dichter bij mij
staan.
„Reginald Augustus!" riep Lisbeth. „Kom
je nu haast?"
„Ik ben liever zeeroover met Oom Dick,
Tantie Lisbeth", zeide hij eindelijk.
„Goed", zeide Elizabeth, „maar dan zal ik
je natuurlijk moeten straffen". Maar haar
toon was vreemd zacht en ik wil er een eed
op doen, dat ik, toen zij zich omkeerde, een
spoor van dat kuiltje zag: ja. ik wil er een
eed op doen.
En zoo zaten wij, de Imp en ik, desperado's
als we waren, eenzaam te kijken naar Sel-
wyn's boot, die al kleiner en kleiner werd,
tot zij eindelijk uit het gezicht verdwenen.
„Daar zal ik wel voor naar bed gestuurd
worden", zeide de Imp na een lange stilte.
„Ja, dat houd ik ook voor heel waarschijn
lijk. Imp".
„Maar het was een prachtige race o,
schitterend, zuchtte hij, „en ik kon mijn
schip en Timothy Bone niet in den steek la
ten en jou hier heelemaal alleen laten
kon ik dat nou wel. Oom Dick?"
„Natuurlijk niet, Imp".
„Waar denk je aan, oom Dick?" vroeg hij,
toen ik met mijn kin in mijn hand voor mij
uit stond te staren.
„Ik vroeg mij af waar de Droomenrivier
mij tenslotte heen bracht".
„Naar het Land van 's Harten Verrukking",
antwoordde hij dadelijk. „Dat heb je im
mers gezegd en jij liegt nooit, rom Diok!"
HOOFDSTUK IV.
De Drie Leuke Hengelaars is een logement
van beslist prettig uiterlijk met zijn wijken
de gevels, zijn krakend uithangbord en zijn
vroolijk open latwerk, dat als vroolijke,
schitterende oogjes met denzelfden half-
schalkschen, half-vriendelijken blik neerkijkt
op de rivier als het geslachten lang gedaan
heeft.
Op het verweerde uithangbord kunt gij,
als gij van dichtbij kijkt, nog steeds de Drie
Hengelaars zien, wel wat dof door den tijd
en den invloed van het weer, maar toch nog
door alles heen met een heldhaftige dapper
heid hun leukheid bewarend, wat zij onge
twijfeld zullen blijven doen tot zij geheel
verdwijnen.
Het is een logement met balken zolderin
gen ,en nauwe, kronkelende gangen; een lo
gement met lage, lange kamers vol onver
wachte nissen en hoeken, met groote bedden,
gebouwd voor vermoeide reuzen naar het
schijnt, en groote diepe schouwen, die den
ken doen aan Gargantuaansche stukken os-
senvleesch; een logement, welks muren zelfs
als het ware comfort schijnen uit te wase--
men het soliede comfortabele comfort van
een voorbije eeuw.
Van al de vele kamers, die hier te vinden
zijn, houd ik het meest van den zoogenaam-
den Sanded Parlour. Nooit hadden met hout
beschoten muren een warmer tint, nooit
glimde tin mooier, nooit waren dingen hel
derder en vlekkeloozer, van de versleten ty
pische haardijzers af tot de koperen donder
bus met twee oude vischhengels er boven
toe. Aan het eene einde der kamer was een
laag openslaand venster en daarbij stond ik
te kijken naar de rivier en te luisteren naar
haar nooit ophoudend gemurmel. Ik had een
uur geleden gegeten, het vleesch was uit
stekend geweest dat is het altijd in De
Drie Leuke Hengelaars en mijn pijp
scheen mij lekkerder te smaken dan ooit.
En toch, ondanks dat alles, genoot ik niet
van die volkomen tevredenheid die phili-
sophische kalmte, welke zulk een omgeving
toch feitelijk moest waarborgen.
Over het land een bijna volle herfstmaan
op te zien komen en het donkere water met
zilveren moesjes bespikkelen, terwijl van uit
de verte de wind vioolklanken tot mij bracht,
het werkte slechts mede, om mijn melancho
lie grooter te maken, deed mij er aan den
ken, dat de een of ander van avond een bal
gaf; en Lisbeth was daar en Mr. Selwyn was
daar natuurlijk en ik ik was hier alleen,
met de koperen donderbus, de oude visch
hengels en het antieke haardijzer; met nie
mand om tegen te praten dan den muur en
de jasmijn, die in het open venster gekropen
was. En terwijl ik zoo naar den schitterenden
avond keek, voelde ik een pijnlijke verba
zing dat Lisbeth aan de hitte en schittering
van een balzaal de voorkeur gaf boven een
wandeling met mij in zulk een maanlicht.
Ja, het was inderdaad een prachtige avond
een van die warme stille avonden, welke vol
vage en ongekende mogelijkheden schijnen.
Een avond met iets tooverachtigs in de lucht
waarin elfjes en feeën dansen op de grazige
vlakten of zich in de schaduw der boomen
verbergen en door de bladeren naar elkaar
kijken, of waarin een dappere ridder op een
krachtig ros langzaam uit het woud rijdt
met het maanlicht helder op zijn harrenas.
Ja, ongetwijfeld was er iets tooverachtigs
in de lucht vanavond! Ik wenschte half, dat
een toovenaar door een slag met zijn toover-
staf de jaren terugwentelen zou en mij bren
gen in den brutalen, Ouden Tijd, toen man
nen hun geliefden wonnen door macht en
kracht van hun arm en niet door goud, zoo
als dat zoo dikwijls in onze dagen het geval
is. Ik wenschte half gezeten te zijn op mijn
fier ros met mijn lans in mijn hand en mijn
zwaard aan mijn zijde en, geleid door de
trillende, zingende melodie, door de bebla-
derde lanen van gindsche lbosschen te rijden.
Ik wenschte half als een donderslag bij de
verbaasde dansers te komen, haar op mijn
zadelboog te zwaaien en in elkanders armen
geprangd te verdwijnen in het groene myste
rie van het woud. (Wordt vervolg#)..