De eer van het Sneeuwland FEUILLETON De Kentrrklijke Militaire Kapel 'w Vrijdagavond ep het Malieveld te den Haag gehuldigd ter gelegenheid van het teü dart haar zestig jaar geleden het praedicaat .Koninklijke" werd toegekend. Tijdens het delilé der Haagsche burgerij Ut Kagchelland werd ook in de derde race der Olympia-jollen bij de Olympi sche zeilwedstrijden te Kiel eerste. De Nederlander in actie De hockey-wed- strijd Nederland Zwitserland in het kader der Olympi sche Spelen ein digde in een 4 1 overwinning voor het Nederlandsche team. Een spel moment De weduwe C. Rombout te Arnhem vierde Vrijdag haar honderdsten ver jaardag Van Vliet in de eerste serie sprint over 1000 meter bij de Olympische wedstrijden, waarin hij van den Canadees Peace (rechts) won H. M. de Koningin en H. K. H. Prinses Juliana hebben zich heden van Hohwald naar Weissenburch in Zwitserland begeven. Het Kurhaus te Weissenburch, waar de vorstinnen zullen logeeren In het rennerskwartier gedurende de Olympische wieler wedstrijden in het stadion te Berlijn door JAMES OLIVER CURWOOD. 9) Toen hij voort bleef gaan met spelen, werd de stilte onderbroken door een zacht refrein, dat klonk als het klagen van den wind. Het groeide steeds aan, totdat in antwoord op Jan's vioolspel buiten den dichten kring van mannen een eindeloos droevig lied opsteeg uit de keel van een honderdtal honden. Voor Jan was het als een levenslied. De eindelooze ver latenheid en smart, die er in klonken, roerden hem tot in de ziel, en zonder het te weten, liet hij zijn stem zachtjes rijzen en dalen met het klagende koor der dieren. Voor de anderen echter was het iets, dat hun bevatting ver te boven ging een geheimzinnig wonder, dat hen met ontzag vervulde, terwijl zij zich ge heel overgaven aan de wondervolle, zachte muziek. Cummins zag de verandering, die plaats had met zijn mannen, en begreep, wat het betee- kende. Hij zag den kring hoe langer hoe klei ner worden, doordat de mannen dichter op elkander kropen, en hij zag de gespannen ge laatstrekken zich van den speler wenden naar de honden, die met uitgestrekte halzen op hun achterdeelen zaten, den kop gericht naar de sterren aan den hemel. Plotseling barstte hij uit in een wild lied en baande hij zich een weg door de hurkende Eskimo's heen naar Jan toe. „Om 's hemels wil, schei uit met die mu ziek!" riep hij den jongen in het oor. „Speel wat vroolijks!" Jan hief het hoofd op, als in een droom Onmiddellijk bemerkte hij nu zelf de zonder linge uitwerking van zijn muziek en zijn strijk- etok begon over de snaren te dansen in een ooeewekt, snel rhythme, terwijl zijn stem hel der en schril de woorden aanhief van een volkslied, die aan allen bekend waren. Met een gillenden kreet stemde Cummins in, zwaaiende met zijn armen en dansende en springende in den vuurgloed. De betoovering was verbroken. Williams en Mukee en al de andere mannen van de Compagnie barstten uit in gezang; Jan's viool bracht afwisselend cres cendo's en diminuendo's van opwindende klan ken voort, en waar even te voren een zwijgen de kring van met ontzag vervulde mannen ge zeten had, klonk nu een geraas van gillende stemmen. De honden lieten hun koppen weer zinken en likten zich de lippen bij de geuren, die in de lucht zweefden. Onder het uiten van een gil stortten Mukee en drie Crees zich naar het vuur, met lange haakstokken in de handen, en toen de karkassen der rendieren aan het spit werden omgedraaid en het druipende vet sissend in de vlammen viel, klonk het koor van mannen en honden en Jan's viool hoe langer hoe luider, totdat Cummin's krachtige stem zich als een gefluister in het rumoer verloor. Het derde rendier was tweemaal omgedraaid aan zijn spit en Mukee en zijn Crees blijven in afwachtende houding stilstaan, terwijl hun stokken zich haakten aan den langen balk, die horizontaal rustte op de armen van twee zware stijlen, die dicht bij het vuur in den grond waren gedreven. Op dit teeken volgde een laatste uitbarsting van de wachtende menigte; daarop trad een tijdelijke stilte in, toen Cummins op een der broodkisten sprong en als een krankzinnige met zijn armen boven het hoofd zwaaide. „Vooruit!" schreeuwde hij. „Vooruit!" „Ze cariboo-oo-o Met oogen, die schitterden van opwinding, stond Jan vóór Cummins, en wild gilde zijn viool de melodie uit, beant woord door een nog wilder koor van woeste stemmen. „Vooruit!" brulde Cummins nog eens. Het lied der wildernis, dat bekend was van Athabasca tot aan de Hudsonbaai, barstte los in een onstuimig enthousiasme, dat opsteeg tot aan den hemel. Cummins haalde zijn revolver te voorschijn en schoot wild in de lucht. „Vooruit!" krijschte hij. Met een gegil, dat de laatste woorden van het lied nog overstemde, rukten Mukee en zijn Crees aan hun palen en het gebraden rendier viel in de sneeuw. Jan trok zich terug, en met zijn viool liefkoozend onder den arm, sloeg hij de feestvierders gade, toen deze, met hun ont- bloote messen glinsterend in den vlammen schijn, elkaar verdrongen om aan het feest maal deel te nemen. Williams de agent, die blies en snoof van de inspanning zijner stem organen, voegde zich bij hem. ,,'t Lijkt wel. of ze aan het vechten zijn, vind je niet, Jan? Ik heb ook eens een gevecht bij gewoond op een rendierfeest." „Ik ook," zei Jan, die zijn blik niet had af gewend van de duwende en dringende menigte. „Het was een heel eind Westelijk en Noorde lijk," ging Williams voort; „aan den anderen kant van het Groote Slavenmeer." „Ver daar voorbij," zei Jan, kalm de oogen opslaand. „Het was heel dicht bij den Grooten Beer." De agent staarde hem verbaasd aan. „Heb je het dan gezien?" riep hij uit. Doch Jan wendde zich af, alsof hij niets gehoord had en ging door de troepen wachten de honden heen. om zijn kostbare viool weer op te hangen aan den haak in de hutmuur. De woorden van d^n agent hadden diep verbor gen herinneringen bij hem opgewekt en voor het eerst sinds hij op den post gekomen was, had hij geen woord voor Mélisse over, toen hij haar wakker en vriendelijk in haar kribje vond liggen. Het was ook niet de oude Jan Thoreau, die weer naar het opgewonden feest om het groote vuur terugkeerde. Zijn lang jachtmes boven zijn hoofd zwaaiend, wierp hij zich in de dich te menigte om het rendier en duwde en drong evenals de anderen, schrille kreten uitstootend, terwijl hij zich een weg baande naar den rand van het vuur. Cummins was er ook; met op gestroopte mouwen en besmeurde handen lag hij geknield naast het groote stuk gebraden vleesch, en toen hij Jan ontdekte, keek hij dezen verbaasd aan. Er klonk vroolijkheid noch muziek in Jan Thoreau's stem. Doch er trilde een zonderlinge woestheid in, die Woes ter was dan de wildste kreten der halfbloed Crees, en zijn groote oogen gloeiden al* vuur, toen zij een oogenblik op Cummins' gelaat bleven rusten. Dicht achter Cummins stond Williams. Jan zag hem en liet de hand, die het mes vasthield, langs zijn zijde vallen. Toen. zoo snel, dat de verschrikte agent een schrede terugtrad, sprong Jan op hem toe. „Het gevecht bij den Grooten Beer!" riep hij op snellen, begeerigen toon. „Voor wien vocht ge bij den Grooten Beer?" De agent zweeg, en toen hij de uitdrukking van waanzin op Jan's gelaat waarnam, ver staalden de spieren van zijn armen. Plotseling stak hij zijn armen uit en greep hij den jon gen bij de polsen. Jan deed geen poging, om aan zijn greep te ontkomen. „Voor wien vocht ge?" riep hij opnieuw. „Voor wien vocht ge bij den Grooten Beer?" „We trachtten een man te dooden, maar hij wist te ontkomen," zei Williams, zoo gedempt sprekend, dat alleen Jan het verstaan kon. „Het was De agent hield op. „De zendeling;" hijgde Jan. De woeste uitdrukking verdween uit zijn oogen, terwijl hij Williams aankeek, en de zachtere gloed, waarvoor deze plaats maakte, deed den greep van den agent om de polsen van den jongen verslappen. „Ja, de zendeling!" Jan trok zich terug. Hij vermeed den blik van Cummins, toen hij zich een weg baande tusschen de mannen. Er had een nieuwe uit barsting van gezang plaats, toen Mukee en zijn Crees het tweede rendier naar beneden haal den, doch de jongen schonk geen aandacht aan deze nieuwe opgewondenheid. Hij stak zijn mes in de scheede en zette het op een loo- pen, midden door de honden heen. die vochten en snauwden over de brokken, die hun toege worpen waren; hij rende Maballa voorbij, die het woeste feestmaal om het groote vuur gade sloeg, en de kleine hut binnen, naar Mélisse. Hier wierp hij zich op de knieën, en voor het eerst nam hij de baby in zijn armen, haar dicht tegen zich aandrukkend en heen en weer wiegend, terwijl hij snikkend woorden uit bracht, die zij niet verstond. „En als iek hem vind en hem gedood heb, dan kom iek weer bij je terug, mijn engel Mélisse," fluisterde hij. „En dan zal je van Jan Thoreau houden, omdat hij een misdadiger gedood heeft!" Hij legde haar weer in het kribje terug, kuste haar nog eens, nam zijn viool van den haak aan den muur en wendde zich naar de deur, HOOFDSTUK VIII. Het Gevecht bij Zonsopgang. Een paar minuten bleef Jan met zijn rug naar Mélisse gekeerd staan, den blik gericht op het feestmaal om het groote vuur. Terwijl hij daar stond te kijken, werd het derde ren dier van het spit naar beneden gehaald en de twee andere karkassen, die aan hun lot waren overgelaten, werden nu bestormd door de honden. Hij hield snel den adem in, toen een luide kreet en het jankend geblaf van een gewonden hond een oogenblik alle andere geluiden over stemde. Er ontbrak nog slechts één ding aan,, om een ander beeld, in zijn hersenen, te vol maken een schouwspel, dat zich daarin had gebrand voor eeuwig en dat hij vergeefs trachtte terug te dringen, terwijl hij daar in de deuropening stond toe te zien. Half en half verwachtte hij het te zullen hooren den schrillen kreet van een jongensstem, een oogenblik van vijandige stilte, daarna een diep, donderend gebrul van dreigende wraak, en eindelijk het gevecht! Met wonderbaarlijke snelheid stelde zijn opgewonden verbeelding uit het schouwspel vóór hem, het tooneel van eertijds samen. Hij hoorde den kreet, die door z ij n stem werd voortgebracht, hij zag. als in een droom, den krankzinnigen stormloop van mannen en het geflikker van messen, en toen, van de plaats, waar hij bloedend en vertrapt in de sneeuw lag, het lange span lenige vlugge sledehonden, die in waanzinnige vaart den man wegvoerden, op wiens leven die messen het gemunt hadden. Williams was er ook geweest, hij had het gevecht bijgewoond zijn mes had geflikkerd met dat der anderen. En toch had de agent hem Jan Thoreau niet herkend op het rendierfeest! {Wordt vervolgd,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 8