De eer van het Sneeuwland FEUILLETON Dr. Tartakower tijdens het internationaal meester-schaaktournooi, dat te Nottingham (Eng.) gehouden wordt Belangstelling bij een Markeloosche spinster op de folkloristische tentoonstelling welke Vrijdag te Almelo is geopend ter gelegenheid van de opening van den Twentschen Folklore-dag De Anna Paulownapolder bij den Helder is een van de zeldzame plekken in ons land, waar de papaver nog ge teeld wordt. Bij het oogsten wordt de papaver met een sikkel afgehakt door JAMES OLIVER CURWOOD. HOOFDSTUK XVI. Verjaardagen. Toen Jan bedaard de open deur doorging, vond hij het groote vertrek ledig. Hij bleef stilstaan, om te luisteren, en ving een flauw geluid van lachen op, dat uit de andere kamer kwam; hij hoorde het nog eens, en om kennis te geven van zijn aanwezigheid, kuchte hij luid, en schraapte met een stoel over den vloer. Er volgde een oogenblik van stilte. De deur aan het andere eind van het vertrek ging eerst een beetje, toen heelemaal open, en Mé lisse kwam binnen. „En wat zeg je nu wel van me, broer Jan?" Ze stond in het licht van het raam, waar de middagzon doorheen scheen, het haar in glan zende tressen boven op het hoofd gelegd, zoo als zij het op de platen gezien hadden; de wangen met een blos overtogen, terwijl haar oogen Jan vragend tegenschitterden. „Zie ik er nu uit zooals je dacht dat ik doen zou. Jan?" hield ze aan, een beetje on zeker door zijn stilzwijgen. Ze keerde zich om, zoodat hij de zachte krullen zag, die op haar schouder vielen, met takjes backneesh ertus- schen gestoken. „Wat vindt je, Jan?" „Je bent mooier dan ik je ooit gezien heb. Mélisse," antwoordde hij zacht. Er was in zijn toon een ernstige klank, die haar op haar oude, impulsieve min of meer kinderlijke wijze op hem toe deed komen. Ze hief de handen op, en liet ze op zijn schouders rusten, zooals zij altijd deed, wanneer zij boven zijn hoofd gezwaaid wilde worden. '*Als je me mooier vindt en je me graag zoo ziet waaromZe eindigde met op allerliefste wijze haar pruilend mondje om hoog te heffen, en met een plotselingen kreet, die half een lach was, ving Jan haar in zijn armen op, en kuste hij de uitgestoken lippen. Het duurde slechts een oogenblik, toen liet hij haar los met een gloeienden blos op zijn wan gen. Lieve broer!" lachte ze hem toe, terwijl ze de backneesh van de tafel bij elkander greep. „Ik vind het zoo prettig, wanneer je me kust, en nu moet ik je telkens dwingen, om het te doen. Vader geeft me iederen ochtend een kus, als hij naar het magazijn gaat. Ik herinner me den tijd nog, dat je me telkens kuste, als je thuis kwam, maar nu vergeet je het heelemaal. Houden broers minder van hun zusters, als ze ouder worden?" „Soms houden ze minder van hun zuster en meer van het andere meisje, Mélisse," klonk een vlugge stem bij de deur, en Jean de Gra- vois kwam binnenspringen, zich voor Mélisse buigende, tot zijn hoofd bijna den grond raakte. „Jan Thoreau, maar ze i s al een vrouw, net zooals Iowaka zei! En de koeken het brood de pastei! We zullen het souper wat moeten uitstellen, edele dame, want ik heb al het deeg over den grond gemorst! Klets klats wat een rommel! En Iowaka deed maar niets dan lachen, en me uitschelden voor een onhandigen kerel!" „Je bent nog altijd verschrikkelijk verliefd, Jean," riep Mélisse, die lachte totdat de tra nen haar over de wangen rolden; „net zooals sommige van die menschen in de boeken, die Jan en ik gelezen hebben." „En dat zal ik altijd blijven, zoolang de dochter van een prinses, en de achterklein dochter van een chef de bataillon mij toestaat haar deeg te kneden!" Mélisse wierp de roode shawl over het hoofd, nog steeds lachende. „Ik zal haar een beetje gaan helpen, Jan." „Hemel!" hijgde Gravois, Jan onderzoekend aanziend toen Mélisse weg was. „Moet ik je mijn gelukwenschen aanbieden, Jan? Betee- kent het dat?" „Beteekenen wat?" De kleine Franschman knipoogde. „Wel, als onze mooie Cree-meisjes zich ver loven, dan steken ze voor het eerst hun haar op dat is alles, mijn beste Jan. Toen ik mijn gezegende Iowaka ten huwelijk vroeg, ant woordde ze me, door hard van me weg te loo- pen, en me te beschimpen, totdat ik dacht, dat mijn hart was inééngekrompen tot een stukje gezouten walvischspek; maar ze kwam weer bij me terug, voordat ik heelemaal dood was, met de vlechten boven op het hoofd!" Plotseling hield hij op, verschrikt door de vreemde uitdrukking, die op Jan's gelaat ge komen was. Een minuut lang stond Jan, alsof hij het vermogen verloren had, om zich te bewegen. Hij staarde over het hoofd van den Franschman heen, terwijl zijn wangen een doodsbleeke tint aannamen. „Neen het beteekent niets," zie hij tenslotte, sprekende, alsof de woorden uit zijn keel gewrongen werden. Hij liet zich in een stoel naast de tafel val len, als iemand die door een onverwachten slag verdoofd is geworden. Met een zucht, die bijna een snik was, liet hij het hoofd op zijn armen zinken. „Jan Thoreau," fluisterde Jean zacht, „heb je vergeten, dat ik het was, die den zendeling voor je doodde, en dat ik je al die jaren nooit gevraagd heb naar bijzonderheden omtrent het gevecht op den bergtop?" Er was een tee- dere klank in zijn stem, als die van een vrouw de trilling van een kameraadschap, die het naast staat tot liefde de kameraadschap van den eenen man voor den anderen, in een wereld, waar de vriendschap nóch gekocht, nóch verkocht wordt. „Heb je het vergeten, Jan Thoreau? Is er soms iets, dat Jean de Gravois kan doen?" Hij ging tegenover Jan zitten, zijn mager, levendig gelaat in de handen geleund, en bleef hem zwijgend gadeslaan, totdat de ander het hoofd oplichtte. Hun blikken ontmoetten el kander, vast en onverschrokken; en in dien blik lagen de gelofte en de bezegeling opgeslo ten van alles wat voor deze twee de eer van het sneeuwland beteekend. Nog altijd zonder te spreken stak Jan de hand in zijn borst en bracht het rolletje te voorschijn, dat hij uit de viool gehaald had. Eén voor éen overhandigde hij de bladen aan Jean de Gravois - „Hemel!" zei Jean, toen hij klaar was met lezen. Iets anders zei hij niet. Met bleeke ge zichten zagen de twee mannen elkander aan; zenuwtrekkingen trilden aan Jan's hals, en Gravois' bruine vingers verkreukten de rol letjes, die zij vasthielden. „Dat is de reden, waarom ik den zendeling trachtte te dooden," zei Jan eindelijk. Hij wees naar de met ruwer hand beschreven bladzijden tusschen Jean's vingers. „En dat dat is, waarom het niets kon beteekenen, dat Mélisse het haar heeft opgestoken." Hij stond op, zijn best doende, zijn stem ge woon te doen klinken, en borg de papieren weer op in het cylindervormig rolletje. „Be grijp je het nu?" „Ja, ik begrijp het," antwoordde Jean met zachte stem, doch zijn oogen schitterden als dansende waterjuffers, terwijl hij langzaam zijn ellebogen van de tafel hief en zijn armen boven het hoofd strekte. „Ik begrijp het, Jan Thoreau, en ik zegen het feit, dat het Jean de Gravois was, die den zendeling doodde op het ijs van Lac Bain!" „Maar die andere," hield Jan aan, „die andere, die zegt, dat ik „Houd op!" riep Jean op scherpen toon. Hij liep om de tafel heen, en vatte Jan's handen in den ijzeren greep van zijn lenige, bruine vingers. „Dat is iets, dat je moet vergeten. Het beteekent niets heelemaal niets, Jan Thoreau! Weet iemand anders er iets van, be halve jij en ik?" „Niemand. Ik was van plan het op een goe den dag aan Mélisse en haar vader te vertel len; maar ik heb er te lang mee gewacht. Ik heb gewacht totdat ik bang werd, totdat de af schuw om het te vertellen me heeft afge schrikt. Ik heb getracht, het te vergeten, en het geheim ieder jaar dieper weggeborgen, tot dat vandaag op den bergtop „En vandaag, in de hut, zal je het opnieuw leeren vergeten, en zal je het zoo diep begra ven, dat het nooit weer terugkomt. Ik ben trotsch op je, Jan Thoreau. Ik houd van je, en dit is voor het eerst, dat Jean de Gravois dit tegen een man zegt. Ha, daar hoor ik ze aan komen!" Met een dwaze buiging in de richting der lachende stemmen, die zij nu hoorden, trok het melodramatische Franschmannetje Jan naar de deur. Halverwege het open gedeelte kwamen Mélisse en Iowaka aan. Zij droegen een groote Indiaansche mand tusschen zich in, die haar veel stof tot vroolijkheid scheen te verschaffen. Toen zij Gravois en Jan in het oog kregen, zetten zij haar vracht neer, en wenkten hun toe, om te hulp te komen. „Je behoorde op één na de gelukkigste man ter wereld te zijn, Jan Thoreau," riep Jean uit. „De gelukkigste is Jean de Gravois!" Hij ging er vandoor als een kogel uit een kanon, in de richting der twee wachtende vrouwen. Toen Jan hen bereikte, had hij de mand reeds op zijn schouder geheschen. „Wordt jij ook al oud, Jan?" schertste Mé lisse terwijl ze eenige passen bij Jean en zijn vrouw achterbleef. „Je loopt zoo langzaam!" „Geloof je?" Ze hief de oogen, die schitter den van haar lust tot kattekwaad, dien zij dien heelen dag niet had kunnen onderdrukken, naar hem op. „Wel Jan Toen sprak Jan tot haar, zooals hij nog nooit gedaan had. „Ik ben ook in den winter geboren, Mélisse, net als jij. Misschien was het op den dag van gisteren, misschien op dien van morgen. Dat is alles, wat ik weet." Hij keek haar vast in de oogen, terwijl de smart, die hij trachtte te verbergen, hem de lippen stijver op elkaar deed klemmen. Als het snelle voorbijschieten van zonneschijn, vaagde de vroolijkheid uit haar trekken, ter wijl de blauwe oogen naar hem opzagen met een uitdrukking van pijn, die hij daar nog nooit te voren in gezien had. Onmiddellijk wist hij, dat zij hem begrepen had, en hij had zich de tong wel uit willen snijden. Haar hand raakte zijn arm aan, en zij dwong hem, stil te staan, terwijl zij met tranen in de oogen haar gelaat smeekend naar hem ophief. „Vergeef me!" fluisterde ze met een stem, die brak in een snik. „Lieve, lieve Jan, vergeef me!" Zij nam een zijner handen in beide de hare, en hield die een oogenblik zoo tegen zich aangedrukt, dat hij het kloppen van haar hart kon voelen. „Vandaag is het jouw ver jaardag ook, Jan de jouwe en de mijne, de mijne en de jouwe en zoo zal het altijd blijven altijd niet waar, Jan?" i (Wordt vervolgd.?! Binnen niet al te langen tijd zal Urk geen eiland meer zijn. De werkzaamheden aan de uitvoering van den Noord-Oostpofdei zijn in vollen gang. Een overzicht bij den aanleg van den dijk voor de werkhaven De spoorwegwerken in Amsterdam-Oost vorderen ge stadig. Een detail van den omvangrijken arbeid Een ongewone deelnemer aan den achtsten inter nationalen Alpen rit De viervoetige begeleider van een der deelnemende Nederlandsche automobilisten Waar het water plaats gaat maken voor het land. Een detail van de werk zaamheden voor de uitvoering van den Noord-Oostpolder bij Urk

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 8