De eer van het Sneeuwland
FEUILLETON
door
JAMES OLIVER CURWOOD.
33)
Tot aan zijn middel in de weeke sneeuw
wegzinkend, begon hij te klimmen zich op
trekkend aan de kruinen der jonge boomen,
elke paar yards stilhoudend om zich halver
wege uit te strekken in de zachte massa, waar
hij doorheen worstelde, hijgend van inspan
ning. Toen hij den top van de keten bereikt
had, riep hij weer. Over het witte sneeuwveld
aan den anderen kant heen, bereikte hem een
flauwe kreet; niettegenstaande het geluid zoo
zwak was, wist hij dat het van dichtbij kwam.
„Er is zeker iets met Ledoq gebeurd," zei hij
in zichzelf; „maar in alle geval zal hij wel
voedsel hebben, en daar kunnen we op leven,
totdat de storm voorbij is."
Het was gemakkelijker om de keten af te
dalen; en hij bewoog zich nu snel in de rich
ting, vanwaar het geluid was gekomen, tot
dat een aantal reusachtige rotsblokken voor
hem opdaagde. Er was een flauwe rooklucht
merkbaar en deze volgde hij tusschen de rot
sen, waar zij hoe langer hoe sterker werd.
„Hé, Ledoq!" riep hij.
Een stem antwoordde hem op een afstand
van een yard of twaalf. Toen hij nader kwam
teekenden zich langzaam de flauwe omtrekken
van een stukje leven voor hem af een dunne
rookkolom, die zwakjes omhoog steeg in den
storm, de duistere opening van een schuil
plaats in het struikgewas en toen, tusschen
de rookkolom en de opening, een levend voor
werp, dat op handen en voeten ris een dier,
naar hem kwam toekruipen.
Hij snelde erop af; de schim strompelde
overeind en zou gevallen ziin. wanneer de dik
ke sneeuwlaag hem niet ondersteund had. Nog
een stap, en een scherpe kreet ontsnapte aan
Jan's lippen. Het was niet Ledoq, doch Dixon,
die daar stond met een bleek, uitgehongerd
gezicht, en oogen die in de sneeuw staarden.
„Mijn God, ik ben uitgehongerd en ik snak
naar een slok water!" hijgde de Engelschman
met verstikte stem, zijn armen uitstekende.
„Thoreau, God zij geprezen
Hij struikelde en viel in de sneeuw, Jan
sleepte hem terug naar de schuilplaats.
„Ik zal water voor u halen en u heel spoedig
iets te eten geven," zei hij. Zijn stem klonk
onwezenlijk. Er was een mist voor zijn oogen,
die niet veroorzaakt werd door den storm, een
wonderlijke schaduwmengeling, die zijn ge
zicht belemmerde en hem duizelig heen en
weer deed slingeren, toen hij zijn pak afwierp
om het vuur op te rakelen. Hij hing zijn twee
kleine emmertjes boven de gloeiende asch, die
hij weer deed opvlammen, en vulde ze met
sneeuw. In het eene wierp hij de handvol meel,
dat hij in zijn zak had meegedragen in het
andere deed hij thee. Een kwartier later bracht
hij het aan den Engelschman.
Dixon ging opzitten; een verglaasd harts
tochtelijke uitdrukking kwam in zijn oogen.
Gulzig dronk hij de warme thee en even gulzig
at hij de gekookte brij. Jan sloeg hem met een
hongerigen blik gade, totdat het laatste
kruimpje verdwenen was. Hij vulde de em
mertjes opnieuw met sneeuw, deed er nieuwe
thee bij en voegde zich weer bij den Engelsch
man. Een nieuw leven glinsterde reeds weder
in Dixon's oogen.
„Je kwam geen oogenblik te vroeg Thoreau,"
zei hij dankbaar, zijn hand uitstekend, om
die van den ander te grijpen. „Nog één zoo'n
nacht, en Plotseling hield hij op. „Goede
hemel, wat scheelt je?"
Voor het eerst viel hem het lijdend voor
komen van zijn metgezet op. Jan had zijn
hoofd krachteloos op de borst laten zinken.
Zijn handen waren ijskoud.
„Niets," mompelde hij slaperig, „alleen
ik ben ook uitgehongerd, Dixon!" Hij her
stelde zich met moeite en glimlachte Dixon
toe in het verschrikte gelaat. „Er is niets te
eten," ging hij voort, toen hij den blik van den
ander naar zijn pak zag gaan. „Ik heb je het
laatste beetje meel gegeven. Er is niets dan
zout en thee." Met een kalmen zucht liet hij
zich op de balsemdennetakken neervallen.
„Laat me slapen!"
Dixon ging naar het pak. Eén voor één
haalde hij er al de artikelen uit, die het
bevatte. Daarna dronk hij nog wat thee,
krabbelde terug in de schuilplaats en ging
naast Jan liggen. Het was klaarlichte dag,
toen hij wakker werd; met een schorre stem
riep hij zijn metgezel, toen hij zag, dat de
sneeuw opgehouden had te vallen.
Jan bewoog zich niet. Een oogenblik boog
Dixon zich over hem heen, om naar zijn adem
haling te luisteren, en sleepte zich toen lang
zaam en pijnlijk in het daglicht. Het vuur was
uit. De hemel was loodkleurig; een diepe,
zwijgende somberheid was op den storm ge
volgd.
Plotseling hoorde Dixon een geluid. Het was
een geluid, dat onopgemerkt zou zijn voorbij
gegaan in het zachte gefluister van den wind,
of in het ruischen der boomtoppen, doch in
deze stilte klonk het den uitgehongerden man
in de ooren met een duidelijkheid, die zijn
spieren deed verstrakken en zijn oogen wild
zoekend om zich heen staren. Juist aan den
anderen kant der hangende emmertjes hipte
een rendiervogeltje over de sneeuw. Het tsjilp-
te hongerig, Dixon met zijn groote, uilachtige
oogen onderzoekend aanstarend. De man
staarde terug, zich niet durvende bewegen.
Langzaam bracht hij in de sneeuw zijn rech
tervoet achter den linker en even behoed
zaam herhaalde hij deze beweging met zijn
linkervoet, zich stap voor stap achteruit wer
kend totdat hij de schuilplaats bereikte. Daar
binnen bevond zich zijn geweer. Hij haalde
het eruit en liet zich op de knieën in de sneeuw
zinken om te mikken. Bij het afgaan van het
geweer bewoog Jan zich, doch hij opende zijn
oogen niet; hij verroerde zich ook niet meer
toen Dixon op een schellen vreugdetoon uit
riep, dat hij vleesch veroverd had. Hij hoorde
wel, en trachtte wakker te worden doch het
een of ander, krachtiger dan zijn wil, scheen
hem mee te sleuren in vergetelheid. Het leek
hem een eeuwigheid toe. voordat hii weder
een stem hoorde. Toen voelde hij, dat hij op
gelicht werd, en opende hij de oogen, met het
hoofd rustend tegen den schouder van den
Engelschman.
„Drink dit op, Thoreau," hoorde hij zeggen.
Hij gehoorzaamde, en proefde, dat het geen
thee was, wat hij doorslikte.
„Rendiervogelsoep," hoorde hij weer zeggen.
„Hoe smaakt het?"
Hij werd nu klaar wakker. Dixon was bezig
hem van een tinnen bord eenige kleine stuk
jes vleesch te voeren, die hij opat zonder iets
te vragen. Toen er nog maar twee of drie van
de kleinste stukjes over waren, hield hij op
met eten.
„Hemel, het was rendiervogelvleesch!" riep
hij uit. „En ik heb het allemaal opgegeten!"
Het gelaat van den jongen Engelschman
grinnikte hem toe.
„Ik heb jouw meel naar binnen gewerkt,
Thoreau en nu jij het rendiervogeltje. Is
dat zoo niet eerlijk?"
Het bord viel tusschen hen in op den grond.
Hun handen ontmoetten elkaar in een stevi-
gen greep; en uit Jan's hart rezen woorden
naar boven, die bijna aan zijn lippen ontvie
len woorden, die weerklonken in zijn
hersenen, en een onuitgesproken gebed
vormden „Mélisse, ik dank den goeden God,
dat het deze man is, dien je liefhebt!" Zwij
gend echter strompelde hij overeind en begaf
zich in de schemering buiten de schuilplaats.
„Het is misschien maar een tijdelijke stilte
in den storm," zei hij. „We moeten geen tijd
verliezen. Hoe lang hadt u gezworven, voordat
u dit kamp maakte?"
„Een uur of tien," zei Dixon. „Ik ging op het
kompas in Westelijke richting, totdat ik wist,
dat ik Lac Bain gepasseerd was, en sloeg toen
Noordwaarts af."
„O, hebt u een kompas," riep Jan met een
oplichten van zijn oogen. .M'sieur Dixon, als
u zoo spoedig kampeerde, moeten wij heel
dicht bij den post zijn. Wijst u mij eens, waar
het Noorden is."
„Hier!"
„Dan gaan wij naar het Zuiden naar het
Zuid-Oosten. Wanneer u tien uur geloopen
hebt. eerst Westelijk, en toen Noordelijk, dan
bevinden wij ons nu ten Noord-Westen van
Lac Bain."
Jan zei niets meer, doch haalde zijn geweer
uit de schuilplaats en deed alleen de thee en
twee emmertjes in het pak; zijn deken liet
hij in de sneeuw liggen. De Engelschman
volgde dicht achter hem aan, gebukt gaande
onder het gewicht van zijn geweer. Moeizaam
zwoegden ze naar den top van de keten, en
toen Jan een oogenblik bleef stilstaan, om door
de grijze schemering om zich heen te zien.
zonk Dixon in de sneeuw neer. Toen de ander
zich naar hem toewendde, grinnikte hij hem
flauwtjes tegen.
„Ik heb het afgelegd," zei hij hijgend. „Ver
beeld je maar niet, dat ik door die sneeuw
heen kom, Thoreau".
Zijn blik verried geen angst; er was zelfs een
vroolijke klank in zijn stem.
Een plotselinge blos steeg in Jan's gelaat.
„Ik ken deze keten," riep hij uit. „Die be
vindt zich op minder dan een mijl afstands van
Lac Bain. U moest uw geweer maar liever
achterlaten."
Dixon deed een poging om op te staan,
waarbij Jan hem hielp Langzaam gingen ze
verder, na iedere paar honderd yards rust
nemend, en iederen keer, wanneer hij na zoo'n
rustperiode weer opstond, vertrok zijn gelaat
van pijn.
„Het is dat meel met water, dat het hem
doet," zei hij met een grimmigen glimlach.
„Krampen Bah!"
„Tegen het avondmaal zijn we er," ver
zekerde Jan opgewekt.
Dixon leunde zwaar op zijn arm. :j
„Ik wou, dat je maar alleen verder ging,"
drong hij aan. „Dan zou je hulp kunnen stu
ren
„Ik heb Mélisse beloofd, dat ik u mee zou
brengen, als ik u vond," antwoordde Jan met
afgewend gelaat. „Wanneer de storm weer los
brak, zoudt u verloren zijn."
„Zeg me zeg me hoorde hij Dlxa»
hijgend, doch levendig uitroepen, „heeft n
je gestuurd, om me te zoeken, Thoreau?"
(Wordt vervol®!?
De Poolsche generaal Rydz Smigly woonde Donderdag te Nancy een Z. Exc. prof. J. R. Slotemaker de Bruïne, minister van Onderwijs, heeft Vrijdag te Born in
troepenrevue bij. De hooge gast slaat het voorbijtrekken der Fransche tegenwoordigheid van vele autoriteiten de Oranje Nassau-scholen voor het Ondei wijsfonds
legerafdeelingen gade voor de Scheepvaart officieel geopend
De gemeente Amsterdam maakt reclame voor de gemeente
abonnementen van zes voorstellingen, welke in het komend
seizoen in den Stadsschouwburg gegeven zullen worden
Aan boord van de „Johan van Oldenbarnevelt" kort de nieuwe Gouverneur-Generaal van Ned. Indië, jhr. mr. A. W. L. Tjarda
van Starkenborgh Stachouwer, zich tijdens de reis naar de Oost den tijd met een spelletje dek-tennis met zijn twee dochtertjes
In verband met den bouw van een nieuwe brug over de
Baarsjes te Amsterdam is van de Borgerstraat naar den
Baarsjesweg een houten hulpbrug gelead
De nieuwe Gou
verneur- Generaal
van Ned. Indië, jhr.
mr. A. W. L. Tjarda
van Starkenborgh
Stachouwer op de
commando-brug
van de .Johan van
Oldenbarnevelt"
Companys, president der provincie
Catalonië bezichtigt een nieuwe munitie
fabriek, waar in koortsachtig tempo
oorlogsmateriaal voor de Spaansche
troepen wordt vervaardigd