De eer van het Sneeuwland Teekening der felicitatieregisters ten palelze Noordeinde te den Haag. FEUILLETON De ministers Deckers en Gelissen betreden het paleis Noordeinde te den Haag, waar zij Donderdag door H. M. de Koningin in audiëntie werden ontvangen, en voorgesteld werden aan Prins Bernhard Een snapshot te Aldershot bij de voorbereiding der uitzending van Engelsche troepen naar Palestina De Belgische minister- resident Van Zeeland tijdens de radio-rede, welke hij deze week tot het Belgische volk hield door JAMES OLIVER CURWOOD. 38) Jan leunde op zijn hand, zoodat deze zijn gelaat beschaduwde. „Het is niet zoozeer hier van, als van hetgeen wat volgde, dat ik u ga vertellen, m'sieur," ging hij voort. „Het was een mooie liefde van den kant der vrouw; en ook van dien van den man zou deze mooi geweest zijn, wanneer zij rein was geweest. Hij gaf alles voor haar op. zooals u alles zou opgeven voor dit meisje op Oxford House. M' sieur, ik zal nu hoofdzakelijk over de vrouw spreken. Zij was schoon. Zij was een van de schoonste dingen, die God op aarde geschapen heeft, en zij had dien man lief. Ze huwde hem, geloofde in hem. was bereid voor hem te sterven, hem naar het einde der aarde te vol gen, zooals onze vrouwen doen voor den man, Öien zij liefhebben. God in den Hemel, kunt u iliet raden, wat er gebeurde m'sieur? Er werd Een kind geboren!" Zoo woest schreeuwde Jan de woorden uit, dat Thornton met een ruk achteruit schoof, alsof hem van de duisternis uit een slag was toegebracht. „Er werd een kind geboren!" herhaalde Jan, en Thornton hoorde, hoe zijn nagels zich in de tafel groefden. „Dat was de eerste vloek van God een kind! Een kind waarop God's vloek rustte!" Jan hield op, zijn nagels groefden nog die per zijn ademhaling ging zoo zwaar, alsof hij hard had geloopen. „Daarginds in uw wereld, zou hij opgegroeid zijn tot. een man," ging hij op kalmen toon voort. „Dat heb ik na dien tijd gehoord. Het daarginds een gewoon verschijnsel, een man of een vrouw, geboren buiten het huwe lijk. Dat is mij ten minste verteld, en ook dat het een vloek is, die niet alle hoop buitensluit. Maar hier is het anders. Hier sterft de vloek nooit. Die blijft voortduren, dag aan dag, het eene jaar na het andere. En dit kind on gelukkiger dan de wilde wezens om hem heen, werd geboren als een van hen. Begrijpt u het, m'sieur? Wanneer de wind het geheim had rondgefluisterd, zou iedereen op een afstand van hem gebleven zijn een Indiaansche vrouw zou eerder een pestlijder hebben aan geraakt hij zou een verworpeling geweest zijn, veracht naarmate hij ouder werd, nage wezen en gesard, uitgescholden bij namen, erger dan die, welke men aan de gemeenste honden geeft. Dat wil het zeggen, om onder dien vloek geboren te worden daar bij ons in het Noorden." Hij wachtte een oogenblik, of Thornton iets zou zeggen, doch deze zat zwijgend en on beweeglijk aan den anderen kant van de tafel. „De vloek werkte snel, m'sieur Eerst bereik te hij den man in den vorm van wroeging. Deze knaagde aan zijn ziel, deed hem levend verteren, joeg hem van de eene plek naar de andere, met vrouw en kind. De reinheid en de liefde van de vrouw maakten zijn lijden nog heviger, en ten slotte besefte hij, dat het God's hand was, die op hem drukte. De vrouw zag zijn verdriet, doch kende er de oorzaak niet van. Ze trokken naar het Noorden heel ver. Noordelijker dan de Woestenij, doch ook daar volgde hen de vloek. Deze knaagde aan zijn leven, totdat hij stierf. Dat was zeven jaar, nadat het kind geboren was." De olielamp spetterde en begon te walmen; met een snelle beweging draaide Jan de pit af, totdat zij in het donker zaten. „En toen, m'sieur, begon de vloek zijn wer king op de vrouw en het kind. Gelooft u niet ■n de zonden der vaderen, die bezocht worden aan de kinderen? Op verschillende schijnbaar inbeteekenende wijzen werd hun dit duidelijk gemaakt en toen kwam de vloek plotseling op de volgende manier." Jan's stem klonk nu als een sissend gefluister. Thornton kon zijn heeten adem voelen, toen hij zich over de tafel heenboog, en in de duisternis gloeiden zijn oogen als vurige kolen. „Toen kwam het op de volgende manier!" hijgde Jan. „Er was een nieuwe zendeling op de factory een een Christen uit het Zuiden, en hij deed zich aan de vrouw voor als een goede vriend, en hij predikte over God, en zij geloofde hem. De jongen was nog heel klein, en zag verschillende dingen, doch be greep ze in het eerst niet. Naderhand begreep hij, dat de zendeling zijn moeders schoonheid liefhad, en dat hij zijn best deed, om die voor zich te winnen en dat hem dat niet gelukte, want tot haar dood toe zou de vrouw niemand anders liefhebben dan den man, aan wien zij zich het eerst gegeven had. Toen ge beurde het op een avond, toen iedere levende ziel zich verzameld had om de groote vuren van het rendierfeestmaal, en zich nie mand in de nabijheid bevond der eenzame, kleine hut, waarin de jongen met zijn moe der woonde. De jongen was op het feest, maar hij liep hard naar huis met een stukje druipend vleesch voor zijn moeder en toen hoorde hij haar kreten, en liep hij naar bin nen, om door den zendeling te worden neer geslagen. Toen gebeurde het, en zelfs de jongen wist het, en liep den man achterna schreeuwende, dat deze zijn moeder vermoord had." Er was nu een verschrikkelijke kalmte in Jan's stem. „En het was de waarheid, m'sieur. Na dien avond kwijnde ze weg als een bloem. Ze stierf, en liet den jongen alleen achter met den vloek. En die jongen, m'sieur, was Jan Thoreau. De vrouw was zijn moeder." Er volgde een stilte, een doodelijke stilte, die na eenige oogenblikken werd verbroken door een beweging. Het was Thornton die over d? tafel heen tastte. Jan voelde, hoe zijn handen zijn arm aanraakten. Zij tastten verder, tot dat Jan Thoreau's handen vast in die van Thornton geklemd waren. „En is dit alles?" vroeg hij met heesche stem. „Neen, het is slechts het begin," zei Jan zacht. „De vloek heeft me achtervolgd m'sieur, totdat ik het ongelukkigste schepsel in de heele wereld ben geworden. Vandaag heb ik gedaan, wat er gedaan moest worden. Toen mijn vader stierf liet hij papieren na, die mijn moeder mij moest geven, als ik den man- nelijken leeftijd bereikt zou hebben. Toen zij stierf, kwamen ze in mijn bezit. Zij heeft nooit iets geweten van wat erin staat, en daar ben ik blij om. Want zij behelsden het verhaal, dat ik u gedaan heb, m'sieur, en van uit zijn graf smeekte mijn vader mij. te herstellen, wat er hersteld kon worden. Toen hij voor goed naar het Noorden ging. nam hij het grootste gedeelte van zijn fortuin dat zeer groot was, m'sieur met zich mee en plaat ste dit ergens, waar niemand het ooit zou vinden in het fonds van de Groote Com pagnie. De helft ervan zou mijn deel zijn. De andere helft verzocht hij me terug te geven aan zijn kinderen, en aan zijn ware echtge- noote, wanneer zij nog in leven was. Ik heb meer dan dat gedaan, m'sieur. Ik heb afstand gedaan van alles want ik had nergens recht op. De eene helft ervan komt aan de twee kinderen, die hij achterliet de andere helft aan het kind, dat toen nog niet geboren was De moeder is dood." Na eenigen tijd zei Thornton: „Er is nog meer Jan." „Ja, er is nog meer, m'sieur," zei Jan. „Zoo veel meer, dat, wanneer ik het u vertelde, het u niet moeilijk zou vallen te begrijpen, waar om Jan Thoreau de ongelukkigste man ter wereld is. Ik heb u gezegd, dat dit maar het begin is. Ik heb u niet verteld, hoe de vloek mij gevolgd is. en mij beroofd heeft van alles, wat waarde geeft aan het leven hoe hij mij nacht en dag gekweld heeft als een booze geest, mijn hoop vernietigend, mij ten slotte makend tot een verworpeling, zonder volk zonder vrienden, zonder dat hetgeen ook u op zult geven, in dit meisje op Oxford House, Heb ik gelijk, m'sieur? U zult immers niet naar haar teruggaan? U zult naar het Zuiden gaan, en den een of anderen dag zal de groote God u beloonen." Hij hoorde Thornton in het donker op staan. „Zal ik licht maken, m'sieur?" „Neen" antwoordde Thornton, dicht in zijn nabijheid. In de duisternis vonden hun han den elkaar. Er klonk een andere toon in Thornton's stem iets als trots, als triomf, als een glorie, die zoo juist bereikt was. „Jan", zei hij zacht, ik dank je ervoor, dat je me van aangezicht tot aangezicht hebt gebracht met een God als die van jou. Jij hebt me meer geleerd, dan mij ooit is voorgepreekt, en die groote, grootsche wereld van jelui, doet me als een beter man terugkeeren, door er een tij.d lang in vertoefd te hebben. Ik zal naar het Zuiden gaan. Den een of anderen dag kom ik terug, en dan zal ik tot deze wereld, en tot jouw volk behooren. Ik zal komen, zonder een vloek mee te brengen. Als Ik haar dit kor laten weten haar vergiffenis vragen, haal zeggen, wat ik bijna geweest was, en dat ii nog altijd hoop heb en geloof dan zou ik met een lichter hart naar die andere we reld teruggaan." „Dat kunt u," zei Jan. „Ik zal deze bood schap voor u overbrengen, m'sieur. Zij is van mijn volk, en dus zal zij u vergeven en u nog meer liefhebben, om wat u gedaan hebt. Want, m'sieur, dit is het, wat de God der Cree's zijn volk heeft geleerd te beschouwen als de eer van het sneeuwland. Zij zal u blijven liefheb ben, en als er sprake is van hoop, dan zal deze >ok in haar borst leven, m'sieur." Iets, dat geleek op een snik, brak zich baan usschen Thornton's lippen, terwijl hij zich n de duisternis achteruit bewoog. En jij zal ik je terugzien?" Op Oxford House zullen ze weten, waarheen ik gegaan ben. Ik zal een boodschap achter aten bij haar," zei Jan. „Vaarwel," zei Thornton op heeschen toon. Jan luisterde, tot zijn voetstappen waren weggestorven, en langen tijd daarna bleef hij met het hoofd op de armen aan de kleine tafel zitten. En Kazan, die zachtjes jankte, scheen te weten dat in het steeds duisterder wordend vertrek datgene had plaats gehad, wat eigenlijk 'art van zijn meester van •en te zwaren I had bevrijd. (Wordt vervolgd.) Omstuwd door een enthousiaste menigte verlaten H. K. H. Prinses Juliana en Prins Bernhard de Cineac te den Haag, waar zij Donderdag de film van hun aankomst in de residentie zagen Bloemen voor H. K. H. Prinses Juliana en Prins Bernhard arriveeren aan het paleis te den Haag Van de gelegenheid tot het teerkenen der felicitatieregisters bi het peieis Noo.'cleinde te den Haag wordt door duizenden gebruik gemaakt. In lange fifes wachten de bezoekers voor het paleis geduldig hun beurt af Namens het Nederlandsche Meisjespadvlndstersgilde werd Donderdag aan H. K. H. Prinses Juliana en Prins Bernhard een bloemenhulde ge bracht. Eenige padvindsters dragen het bloemstuk naar het paleis

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1936 | | pagina 8