HuketÜlig
BémêmMm
Kabinetsformatie blijft de
belangstelling trekken.
Verplichte werkloosheids
verzekering noodig geacht.
K. P. M.-ers—
trekken ontslag in
Werkgevers zullen de helft der premie
moeten betalen.
Alle arbeiders erbij
betrokken.
VRIJDAG 'U JANUARI 1938
Hoe moeilijk hef is.
Paardrijden is een moeilijke sport. In dit
opzicht evenaart het voetbal, cricket, roeien
niet in pieremegoggels natuurlijk, maar
het echte golf, tennis, hockey, ping-pong,
biljarten en alle andere. Ze zijn allemaal
moeilijk. Ja, ook ping-pong, tegenwoordig ge
sierd met den indrukwekkender naam tafel
tennis. Wie wel eens Hongaren dat spel heeft
zien beoefenen is voorgoed bescheiden ten
aanzien van eigen prestaties. Het moet pret
tiger zijn hen niet gezien te hebben. Dat laat
de volle gelegenheid, zichzelf wat wijs te
maken.
Die gelegenheid laat paardrijden niet. Het
heeft veeleer, evenals golf en biljarten en nog
een paar van die uitvindingen, de eigenschap
dat de leerling dieper gaat beseffen dat hij er
niets van kan naarmate zijn eerste leertijd
vordert.
Zoo ging het Floris en mij ook. Toen na de
vierde of vijfde les onze ruggen en dijspieren
een beetje meegaven en wij begonnen te ver
trouwen dat we er althans in de manége
waarschijnlijk niet af zouden vallen, begonnen
we pas goed te bevroeden dat er meer aan
vast zat, En dit meerdere bleek wel heel veel
te zijn. Sindsdien nam die hoeveelheid nog
maar steeds toe. En intusschen was ons labiele
evenwicht alweer in gevaar gebracht door het
voorschrift, gedurende iedere les vele ronden
zonder stijgbeugels te rijden.
Zoo'n zadel is glad. En die beugels geven een
veilig .gevoel, vooral in de bochten, waarin
zoo'n paard lichtelijk overhelt. Dat is hem
niet kwalijk te nemen, want
een mensch doet het ook, als
hij hard loopt zoowel als op
een fiets. Maar hij had ge
hoopt dat een paard het niet
doen zou, dat zijn edelste
verovering het op een of
ander accoordje gegooid had
met de middelpuntvliedende
kracht.
Niets daarvan. Ge
volg: de noodzaak
om het dier vaster
dan ooit tusschen
je knieën te klem
men. Dit viel niet mee. Daarbij kwamen
wij tot de ontdekking, dat paarden niet alleen
in hoogte en lengte maar ook in dikte verschil
len. En zoodra er een paard was waarop we na
eenige lessen min of meer behagelijk zaten
moésten we een ander bestijgen. Dat was dan
weer dikker, of slanker, het had weer een
andere actie en zoodra de beugels uit gingen
dacht je: nou is het mis. Toen verscheen onze
leermeester op een kwaden avond ook nog
met een lange circuszweep, herinnerend aan
Oscar Carré met zijn Trakhener hengsten in
hun beste dagen. En zoodra hij daarmee
klapte, schoten onze rossen met een spurt
vooruit en grepen wij naar hun halzen.
„Haha!" placht hij daarbij te zeggen. „Ze
zijn een beetje lui".
Wij bleven er toch op. Lekker. Maar toen
werd ons verzekerd dat het eigenlijk wel nut
tig was er eens af te vallen. Het hielp om
alle vrees te overwinnen.
„Zeggen ze dat ook tegen leerling-vliegers?"
vroeg ik. „Moeten die ook eens vallen om het
goed te leeren?"
Neen, dat geloofde de manége niet. Maar dat
had er niets mee te maken. Men maakt in een
manége geen grapjes en men spreekt er ook
niet over andere takken van sport. Die zijn
zoogezegd ver beneden de aandacht. Alleen
het autorijden werd wel eens genoemd, maar
uitsluitend in minachtenden zin. „Dit is geen
autohet is een levend wezen!" Als u aan
uw autostuur rukt voelt het ding nog niks,
maar als u aan die teugels rukt doet u dat
paard pijn! Begrijpt u dat nou?"
Floris moet in zijn schooljeugd een veel
ijveriger leerling zijn geweest dan ik. Hij bleek
het ook nu nog te zijn. Omdat hij niet vanzelf
van zijn paard viel liet hij er zich opzettelijk
af vallen, kwam op een schouder neer en voel
de het nog veertien dagen lang. Ook ging hij
uit eigen beweging door met de gymnastische
oefeningen, die ons opgelegd werden. Ik was
niet zoo leergierig. Vooral het overbrengen van
het linkerbeen over den hals van het paard
naar rechts en dan weer terug, gevolgd door
de overeenkomstige oefening met het rech
terbeen, waarbij ik een paar maal omlaag
gleed en keurig op mijn voeten landde, had
mijn toewij ding niet. En terwijl ik het door
stappende paard beduusd nastaarde vroeg
onze mentor op ietwat ruzieachtigen toon:
„Waarom stapt u nou af? Hoe moet ik u rijden
leeren als u afstapt?"
Floris evenwel zwaaide met zijn beenen en
molenwiekte met zijn armen en turnde opge
wekt verder ook als we uitblazen mochten.
„Schei toch uit", zei ik. „Het hoeft niet
meer".
Hij gaf zelfs geen antwoord.
„Jij hebt vast op school tienen gehad", ver
weet ik hem. In onze jeugd gold zooiets als
een smaad. Hij werd dan ook kwaad, zei ve
nijnig: „Dat lieg je!" en turnde verder.
De paarden verdroegen ook dit.
Zij bleken niet alleen edele maar ook zacht
moedige dieren, zich krachtens hun opleiding
tot manégepaard zelfs schikkend naar zulke
ruiters-inden-dop als wij. En intelligent! Hoe
vaak wel reageerden zij reeds op het comman
do „In draf!" voordat het tot ons was door
gedrongen! En ook op „Van hand verande
ren!" ook op „In stap!" Alleen op „Het is
tijd!" bleek ik gedurende die eerste lessen
even snel te reageeren als het paard.
Afstappen vonden wij trouwens heelemaal
niet moeilijk. Dat ging meteen vlot. En reeds
aan het einde der eerste les werden wij inge
wijd in het vaste gebruik van de knipkaart.
Want ons bleek dat men paardrijdt, evenals
men zwemt en tramt, op een knipkaart. Dat
ding, eenmaal genomen voor twintig lessen,
heeft een zekeren looptijd en spoort ook aan
tot volharding. Het is noodig te volharden. In
ons geval tweemaal per week. Het is even noo
dig als in al die andere takken van sport, die
alle de bekoring missen van het edele dier,
dat beheerscht moet worden. Natuurlijk zijn
ook de olifant, de kameel en de struisvogel
berijdbaar. Maar zijn die edel? Neen. En hon
den zijn fokbaar. Maar zelfs tot mijn nobelen
teckel, die van blauwen bloede is en aan wien
ik een boek heb gewijd, heb ik moeten zeg
gen dat hij de noblesse van het paard niet kon
evenaren. En dat het blijkbaar afgunst was
als hij het zoo woedend blaffend na-rende.
Al is hij dan ook zindelijk binnenshuis en het
paard zeer zeker niet
Hij snoof minachtend.
R. P.
MEISJE IN BRAND GERAAKT.
In het zieke?ihvAs overleden.
In het gehucht de Groote Abeele nabij Mid
delburg is Woensdag het vierjarig dochtertje
van de familie de V. met een kachel in aan
raking gekomen en in brand geraakt, waarbij
het kind ernstige verwondingen opliep. Don
derdag is het meisje in het ziekenhuis Bethes-
da te Vlissingen, waarheen het was overge
bracht overleden.
Motorrijder komt op een voetpad
terecht.
Wandelaar ernstig gewond.
Op den Rijnsburgerweg te Oegstgeest is
Donderdagavond een motorrijder, die verblind
werd door een tegenligger, op het voetpad te
recht gekomen, waar het echtpaar v. d. Hoor-
naard uit Rijnsburg liep. De 55-jarige heer
Hoornaard werd door het voertuig gegrepen
en tegen den grond gesmaakt. Met zware ver
wondingen is het slachtoffer in het Acade
misch ziekenhuis te Leiden opgenomen.
De motorrijder, de heer H. van G. uit Zoe-
terwoude kreeg lichte verwondingen, doch
kon, na ter plaatse door een geneesheer te zijn
behandeld, zijns weegs gaan.
„Vacatures'' bij liet departement
van financiën.
In verband met het in enkele bladen ver
schenen bericht, dat er een belangrijke uit
breiding van personeel bij het departement
van defensie zou plaats hebben, wordt ter al-
gemeene kennis gebracht, dat deze uitbreiding
zich zal beperken tot enkele plaatsen in la
gere rangen en dat voor deze enkele plaatsen
uitsluitend in aanmerking kunnen komen
personen, die bereids zijn ingeschreven bij het
plaatsingsbureau van het departement van
binnenlandsche zaken of bij het centraal ca-
pitulantenbureau
In verband hiermede kunnen geen sollici
taties worden afgewacht en zullen deze, gelet
op het groot aantal reeds ontvangen verzoe
ken om plaatsing, onbeantwoord dienen te
worden gelaten.
BATAVIA, 13 Januari (Aneta). He
denavond had de reeds aangekondigde
openbare gecombineerde vergadering
plaats van de vereenïgingen van gezag
voerders en stuurlieden en van werk
tuigkundigen.
Op deze vergadering werd besloten
tot intrekking der bekende ontslag
actie.
De vergadering sprak haar onvoor
waardelijk vertrouwen uit in het door
de besturen gevoerde beleid.
EERSTE KAMER.
De spellingskwestie nogmaals aangesneden.
DEN HAAG -Donderdag.
Met Prof. Kranenburg (v.d.) dient er
kend, dat een breed opgezet algemeen politiek
debat meer in de Kamer van 100 dan in die
van 50 op zijn plaats is. Intusschen wilde spr.,
nu de overige heer en senatoren waren voorge
gaan, niet achterblijven. Had Mr. v. Ve s s e m
(nat. soc.) gisteren als van ouds den lofzang
van de nat. soc. staatsrechtelijke opvattingen
gezongen, Prof. Kranenburg vond hierin aan
leiding om te constateeren, dat de idealen
van die partij toch wel zeer on-nationaal zijn,
aangezien ze uitgaan naar herleving van den
Bourgondischen machtsstaat.
Prof. Kranenburg bleek zich over den ver
kiezingsuitslag te verheugen. Een geduchte
nederlaag voor de nat.-socialisten en een suc
ces voor de V. D. Over de kabinetsformatie is
spr. minder geestdriftig, al juicht hij 't toe. dat
het kabinet erkent een parlementair Kabinet
te zijn. Dit is van
belang voor ieders
verantwoordelij k-
heid. Zoo is dus wel
degelijk de R. K.
Staatspartij meever-
antwoordelijk voor
het van dien kant
zoozeer bestreden
beleid van den Mi
nister van Onder
wijs. Dat Dr. Colijn
tijdens z'n forma
tiepogingen gebrek
aan standvastigheid
getoond had was
jammer. Het kie
zersvolk mocht en
moest vertrouwen op
de vorming van een
kabinet-op-breede-basis. Men had de conse
quenties moeten trekken van 't feit, dat men
Dr. Colijn als nationale figuur vooropstelde.
Het is in strijd met alle staatkundige ethiek,
ja cynisch, om coalitiepolitiek te voeren met
behulp van stemmen van hen, die daarvan
niets wilden weten. Te vroeg gaf de forma
teur zich over, n.l. reeds toen hij z'n eerste
formuleering voorstelde aan de politieke kop
stukken; daarop de medewerking van links te
vragen, was volmaakt onredelijk. De nationale
staatsmansfiguur had tenslotte den weg van
den politicus ingeslageen, den weg van den
minsten weerstand. Spr. betwist vervolgens dat
t.a.v. de echtscheidingsvragen de scheidslijn
zou loopen tusschen rechts en links; zij loopt
daar tusschen Katholiek- en niet-Katholiek.
Van hetgeen 't Kabinet thans in dezen schijnt
te wenschen, valt juist gevaar voor de zede-
Prof. Mr. R. Kranenburg-
(Vrijzinnig Dem. Bond)
Minister Romme wil de verplichte werkloosheidsverzekering voor
normale werkloosheid invoeren, om
a. al|e arbeiders te kunnen laten zorgen voor eventueele
werkloosheid
b. de werkgevers hierbij te kunnen inschakelen.
Gerekend wordt, dat een gemiddelde premie van anderhalf
ei twee procent van het loon voldoende zal zijn. De werkgevers
zullen de helft der premie moeten betalen.
(fender het systeem van vrijwillige verzeke-
ring blijkt slechts een deel van de arbei
ders bereid, de daarvoor noodige offers te
brengen. Degenen, die zich buiten de vrijwil
lige verzekering plaatsen, hebben echter bij
werkloosheid van de gevolgen daarvan te
lijden en moeten alsdan een beroep op de
overheid doen, die voor groote lasten geplaatst
wordt, vooral in een tijd van dalende conjunc
tuur.
Verplichte verzekering heeft daarenboven
het voordeel, dat de werkgevers in deze ver
zekering kunnen worden betrokken. Tot dusver
zijn deze geheel buiten de verzekering ge
bleven, want in 't bestaande systeem was voor
medewerking hunnerzijds geen plaats. Maar
wanneer men zich voorstelt een wettelijke
regeling te maken tegen de geldelijke gevolgen
van die werkloosheid, die voor een goeden
gang van zaken in het bedrijfsleven noodig is
ofwel uit den bouw van het bedrijfsleven resul
teert, m.a.w. tegen de geldelijke gevolgen van
wat men normale werkloosheid moet noe
men, is er alle reden, ook de werkgevers in te
schakelen. Deze regeling toch betreft primair
de bevordering van de doeleinden telkens van
den betrokken bedrijfstak, en wel in driëerlei
opzicht. Vooreerst behoort de bedrijfstak te
beschikken over een zoodanige reserve aan
geschikte arbeidskracht, dat hij steeds zijn
functie, voorziening in de behoeften, op juiste
wijze kan verrichten. Vervolgens behoort de
bedrijfstak te voorzien in de bestaansmoge
lijkheid van de arbeiders die normaal er toe
behooren, ook in perioden dat zij in het be
drijfsbelang in de reserve zijn. En in de derde
plaats brengt het bedrijfsbelang mede, dat
het aantal bedrijfsgenooten binnen redelijke
grenzen blijft en de betrokkenen zoowel in
werkgevers- als in werknemerskring, geprik
keld worden, oan die maatregelen te nemen,
welke erop gericht zijn de werkloosheid, voor
zoover deze samenhangt met de toestanden
in den bedrijfstak zelf, niet boven het voor
het bedrijf noodige te doen uitgroeien.
Aller medewerking noodig.
Wat voor elke sociale verzekering
geldt, geldt wellicht nog in verscherpte
mate voor de werkloosheidsverzeke
ring: wil zij in en voor den bedrijfs
tak haar doeleinden kunnen bereiken,
dan moet zij verplicht zijn, wijl h%ar
welslagen de medewerking van al
degenen die tot den bedrijftak behoo
ren, vereischt.
De verplichte verzekering tegen de geldelijke
gevolgen van normale werkloosheid zal in het
systeem van den minister in de eerste plaats
moeten worden uitgevoerd door het bedrijfs
leven zelf. Hieraan geeft hij de voorkeur boven
de uitvoering door overheidsorganen.
De invoering van een verplichte werkloos
heidsverzekering beteekent voor de vakorga
nisaties van werknemers wel de schoonste
bekroning van haar pioniersarbeid, welke de
voorwaarden heeft geschapen, noodig om tot
deze uitbreiding der voorziening over alle
ondernemingsarbeiders te kunnen geraken.
Ingevolge het voorontwerp wordt in de
eerste plaats aan de bedrijfsraden een taak
op het gebied der werkloosheidsverzekering
toegedacht. Bestaat voor een bedrijf of voor
een gedeelte van een bedrijf een bedrijf s-
raad en wordt deze geschikt geacht om een
werkloozenkas te beheeren, dan kan met
machtiging van de Kroon aan de bedrijfs
raden worden vergund een werkloozenkas op
te richten. Alle werkgevers in het betrokken
bedrijf met hun arbeiders zouden dan bij die
kas verplicht verzekerd zijn. Voor zoover
geen bedrijfsraden bestaan of deze nog niet
in staat zijn het beheer van een werkloo
zenkas op zich te nemen, zou gebruik ge
maakt kunnen worden van het instituut der
erkende bedrijfsvereenigingen, zooals reeds
voor de uitvoering van de ziektewet in het
leven werden geroepen.
Werkgevers moeten helft
der premie betalen.
Het risico voor de normale werk
loosheid, die zich in de bedrijven
voordoet, zal door deze bedrijven
moeten worden gedragen. Het ont
werp gaat er dan ook van uit, dat
de werkgevers premies betalen voor
deze verzekering, terwijl zij gehou
den zijn de helft van die premies op
de arbeiders te verhalen. Voor een
overheidsbijdrage is in het systeem
van den minister geen plaats. De
geldelijke taak van de overheid
vangt zijns inziens eerst daar aan
waar de normale werkloosheid ein
digt.
Neemt de werkloosheid een zoodanig ka
rakter aan, dat buitengewone oorzaken haar
Invloed doen gelden, dan dient de verant
woordelijkheid niet uitsluitend op het bedrijf,
maar op de gemeenschap in haar 'geheel ge
legd te worden. Als criterium voor de vraag,
hoever de normale werkloosheid reikt, neemt
de minister aan, dat de reglementen voor de
werkloozenkassen een zoodanigen termijn
van uitkeering moeten stellen als voor elk
bedrijf kan worden geacht overeen te ko
men met den j aarlij kschen gemiddelden duur
der werkloosheid van alle in het bedrijf
werkzame arbeiders. De overheid kan, om
dat zij alle reglementen voor werkloozenkas
sen moet goedkeuren, toezien, dat hier een
zoo juist mogelijke regeling wordt getroffen.
Premie van 1 {- a 2 procent.
Iloe hoog de premie zal moeten
zijn, zal afhangen van het werkloos
heidsrisico en van de prestaties van
de werkloozenkassen. Dit kan uit den
aard der zaak zeer uiteenloopen,
maar de minister meent, dat, gelet
op de ervaring met?» de vrijwillige
werkloosheidsverzekering verkregen,
een gemiddelde premie van 1% a
2 pet. van het loon voldoende kan
zijn om de uitgaven wegens normale
werkloosheid te dekken.
Een regeling wordt voorgesteld inzake den
ovérgang van de vrijwillige naar de ver
plichte verzekering. Met het in werking tre
den van een wettelijke regeling vervalt de
regeling van het werkloosheidsbesluit 1917.
De minister stelt zich voor, dat de bestaande
werkloozenkassen zich zullen belasten met
het geven van uitkeeringen aan de leden van
die kassen gedurende den tijd, die noodig is
voor het verkrijgen van de reserves in de
kassen, welke gevormd zullen worden op
grond van de voorgestelde regeling. Zoo noo
dig kan van rijkswege hierbij hulp worden
verleend.
De voorgestelde wettelijke regeling
zal gelden voor alle arbeiders, die
werkzaam zijn in dienst van een on
derneming. Een uitzondering wordt
gemaakt voor arbeiders in dienst van
een spoorwegonderneming en voor
arbeiders boven de 65 jaren, terwijl
mede de mogelijkheid van uitscha
keling wordt overgelaten voor per
sonen wier werkloosheid of verdien
sten niet of moeilijk te controleeren
zijn, of die werkzaamheden verrich
ten van bijkomstlgen aard.
Ook de land- en tuinbouwarbei-
ders zullen onder de verzekering val
len.
Voorgesteld wordt de invoering van een
arbeidsboekje, waarin begin en einde van
elke dienstbetrekking moet worden aange-
teekend, welk boekje zal moeten dienen om
het den arbeiders mogelijk te maken aan te
toonen. dat zij lang genoeg gewerkt hebben
noodig om te kunnen voldoen aan de wette
lijke voorwaarde voor het verkrijgen van
uitkeering bij werkloosheid.
Mr. A. Anema
(Anti-Rev, Partij)
lijkheid te vreezen, wat ook geldt met betrek
king tot de plannen i.z. verbod van arbeid door
de gehuwde vrouw.
Prof. Kranenburg vroeg zich af, of de aan
wezigheid van Minister Steenberghe niet t.a.v.
de financieele en economische koers een ver
andering beteekende, vergeleken bij de koers
ColijnOud. Als Prof. Kranenburg de vraag
stelt hoe iemand als de heer ter Haar (c.h.)
de onlangs gehoorde protectionistische gelui
den vindt, klinkt het zonder aarzelen: „aller
beroerdst". De v.d. woordvoerder acht het
verkeerd, dat de uitgaven voor de Defensie
zijn geslikt, zonder dat het Parlement meteen
kon nagaan hoe eventueel aan de dekking dier
uitgaven te komen.
Mr. L. Droogleever Fortuyn (lib.)
sloot zich i.z. de kabinetsformatie bij Prof.
Kranenburg aan. om vervolgens zijn droefe
nis er over uit te spreken, dat dit Kabinet
doende is de tegenstellingen toe te spitsen.
Nu men niet meer voldoende kan rekenen op
Volkenbondshulp dient men zich binnen de
grenzen van het mogelijke zelfstandig te kun
nen verdedigen. Spr. meent, dat de Regeering
niet meer dan het noodzakelijke voor de De
fensie vraagt. Het is zeer te betreuren, dat we
momenteel o.m. zoo weinig voor Onderwijs en
voor allerlei sociale doeleinden kunnen uit
geven, doch onder de huidige omstandigheden
moet Defensie voorgaan.
Prof. Anema (a.r.) verdedigde zijn. partij
tegen de z.i. onrechtvaardige beschuldiging,
dat zij er op uit was geweest van twee wallen
te eten n.l. eenerzijds versterking der a.r.
fractie en daarnaast stemmen winnen door
te schermen met den naam van den lijstaan
voerder Dr. Colijn, die immers voor aanhan
gers van een „breed" kabinet aantrekkings
kracht had. De partij
had echter geen ander
doel dan opkomen
voor haar beginselen.
Wie op Dr. Colijn
stemde alleen wegens
de breeae basis vergat
o.m., dat de anti-revo
lutionairen als zooda
nig zich over eenige
kabinetsformatie niet
hadden uitgelaten.
Bestendiging van de
u i tzond e rin gssitu a tie
van 1933'37 achtte
spr. bezwaarlijk uil
een oogpunt van een
gezond staatkundig le
ven. Verdoezeling der
onderlinge partij verschillen heeft als eenig
gevolg verwarring en verzwakking. Alles te sa
men was het optreden van een kabinet op po-
sitief-ehristelijken grondslag, dat wel degelijk
principieele zaken zou durven aan te pakken en
zoo breed mogelijk zou zijn samengesteld, ge-
zein ook het stembusresultaat, het beste. Van
een uitsluiting bij voorbaat was bij den opzet
van den formateur geen sprake. De a.r. zette
nader uiteen, waarom men van links z.i. Dr.
Colijn niets kan verwijten met betrekking tot
diens optreden tijdens z'n formatiepogingen.
Toen links weigerde, had teruggeven van de on-
dracht heusch niet meer bijgedragen tot het
optreden van een kabinet op breede basis.
Door hun overweging hebben de mannen van
links dit onmogelijk gemaakt en juist zij heb
ben de tegenstellingen aangedikt.
Intusschen bleek spr. ook onder de huidige
omstandigheden liefst zooveel mogelijk toe
spitsing der tegenstellingen vermeden te zien.
Na de koffie kregen we de heeren de B r u y n
(R.K.) en Prof. Woltjer (a.r.) te hooren,
van wie de eerste behoefte had om uit te leg
gen waarom hij het huidige kabinet met wel
overwogen vertrouwen tegemoet treedt. Naar
aanleiding van wat gisteren de soc. dem.
woordvoerder de Zeeuw had betoogd, geeft de
heer de Bruyn zich moeite om aan te toonen,
dat er voldoende overeenstemming tusschen
het programma van het kabinet en dat der
R.K. Staatspartij aanwezig is. Ten aanzien
van de R.K. hoofdpunten: beveiliging van den
positief-christelijken grondslag verdediging
van het gezin arbeid voor ons volk orde
ning in het bedrijfsleven, blijkt het met het
kabinet-Colijn in orde te zijn. Ook op 't stuk
van de ordening koestert de heer de Bruyn
met zijn geestverwanten goede verwachtin
gen van dit Ministerie.
Spr. houdt zich ten aanzien van één ge
wichtig onderdeel nadere beoordeeling voor:
de indruk is gewekt, dat hetgeen sociaal
noodzakelijk is en geld ikost, voor de eischen
der defensie-uitgaven moet wijken. Intus
schen vertrouwt spr. dat de Regeering nog
een bevredigend antwoord met betrekking
tot werkloosheidssteun en leerlingenschaal
zal geven.
Prof. Woltjer roerde de staatsrechterlijke
kwestie betreffende de spelling aan, nl. de
gedragslijn door de overheid te dien opzichte
te volgen.
Op spellingsgebied blijkt men bereid tot
een ,.erkenning-de-facto" wat onvermijde
lijk tot een „erkenning-de-jure" zou moe
ten leiden. In 1934 heeft men een staats
rechterlijke fout begaan door toen niet vol
doende onder de oogen te zien welke taak en
bevoegdheid de overheid heeft ten opzichte
van de schrijfwijze van de taal. Langs een
omweg bracht men veranderingen tot stand,
die men langs wettelijken weg had moeten
in het leven roepen, wat echter niet bereik
baar ware geweest. In elk geval kan spr.
niet inzien, dat Kon. besluiten tot vaststel
ling van examen- en leerprogramma's ge
bruikt mogen worden om een spelling vast te
stellen, die de Regeering zelf niet toepast.
Dit is „détournement de pouvoir", bevoegd
heids-misbruik. Er is nu eenmaal een, off-i-
cieele spelling en dat is die volgens de Vries
en Te Winkel. Met welk recht eischt dan de
Regeering van meiisehen. die examen moeten
doen een andere schrijfwijze als die welke
de Regeering zelf volgt?
Spr, herinnert er aan, dat blijkbaar België
niet de Vries en Te Winkel overboord wil
werpen en verzoekt de Regeering te willen
verklaren, dat zij de spelling beschouwt als
een zaak van 't heele land en zoolang een
uiteindelijke beslissing er nog niet is, vrij
heid van keuze tusschen oude of gewijzigde
spelling te laten.
Vrijdagmorgen komt de Minister-Presi
dent aan het woord en na hem de Minister
van Financiën. Op het betoog van Prof.
Woltjer, dat het Kabinetsbeleid en niet dat
van den Minister van Onderwijs in 't bijzon
der raakte, dient Dr. Colijn te antwoorden.
E. v. R.