HuketÜlig BémêmMm Kabinetsformatie blijft de belangstelling trekken. Verplichte werkloosheids verzekering noodig geacht. K. P. M.-ers— trekken ontslag in Werkgevers zullen de helft der premie moeten betalen. Alle arbeiders erbij betrokken. VRIJDAG 'U JANUARI 1938 Hoe moeilijk hef is. Paardrijden is een moeilijke sport. In dit opzicht evenaart het voetbal, cricket, roeien niet in pieremegoggels natuurlijk, maar het echte golf, tennis, hockey, ping-pong, biljarten en alle andere. Ze zijn allemaal moeilijk. Ja, ook ping-pong, tegenwoordig ge sierd met den indrukwekkender naam tafel tennis. Wie wel eens Hongaren dat spel heeft zien beoefenen is voorgoed bescheiden ten aanzien van eigen prestaties. Het moet pret tiger zijn hen niet gezien te hebben. Dat laat de volle gelegenheid, zichzelf wat wijs te maken. Die gelegenheid laat paardrijden niet. Het heeft veeleer, evenals golf en biljarten en nog een paar van die uitvindingen, de eigenschap dat de leerling dieper gaat beseffen dat hij er niets van kan naarmate zijn eerste leertijd vordert. Zoo ging het Floris en mij ook. Toen na de vierde of vijfde les onze ruggen en dijspieren een beetje meegaven en wij begonnen te ver trouwen dat we er althans in de manége waarschijnlijk niet af zouden vallen, begonnen we pas goed te bevroeden dat er meer aan vast zat, En dit meerdere bleek wel heel veel te zijn. Sindsdien nam die hoeveelheid nog maar steeds toe. En intusschen was ons labiele evenwicht alweer in gevaar gebracht door het voorschrift, gedurende iedere les vele ronden zonder stijgbeugels te rijden. Zoo'n zadel is glad. En die beugels geven een veilig .gevoel, vooral in de bochten, waarin zoo'n paard lichtelijk overhelt. Dat is hem niet kwalijk te nemen, want een mensch doet het ook, als hij hard loopt zoowel als op een fiets. Maar hij had ge hoopt dat een paard het niet doen zou, dat zijn edelste verovering het op een of ander accoordje gegooid had met de middelpuntvliedende kracht. Niets daarvan. Ge volg: de noodzaak om het dier vaster dan ooit tusschen je knieën te klem men. Dit viel niet mee. Daarbij kwamen wij tot de ontdekking, dat paarden niet alleen in hoogte en lengte maar ook in dikte verschil len. En zoodra er een paard was waarop we na eenige lessen min of meer behagelijk zaten moésten we een ander bestijgen. Dat was dan weer dikker, of slanker, het had weer een andere actie en zoodra de beugels uit gingen dacht je: nou is het mis. Toen verscheen onze leermeester op een kwaden avond ook nog met een lange circuszweep, herinnerend aan Oscar Carré met zijn Trakhener hengsten in hun beste dagen. En zoodra hij daarmee klapte, schoten onze rossen met een spurt vooruit en grepen wij naar hun halzen. „Haha!" placht hij daarbij te zeggen. „Ze zijn een beetje lui". Wij bleven er toch op. Lekker. Maar toen werd ons verzekerd dat het eigenlijk wel nut tig was er eens af te vallen. Het hielp om alle vrees te overwinnen. „Zeggen ze dat ook tegen leerling-vliegers?" vroeg ik. „Moeten die ook eens vallen om het goed te leeren?" Neen, dat geloofde de manége niet. Maar dat had er niets mee te maken. Men maakt in een manége geen grapjes en men spreekt er ook niet over andere takken van sport. Die zijn zoogezegd ver beneden de aandacht. Alleen het autorijden werd wel eens genoemd, maar uitsluitend in minachtenden zin. „Dit is geen autohet is een levend wezen!" Als u aan uw autostuur rukt voelt het ding nog niks, maar als u aan die teugels rukt doet u dat paard pijn! Begrijpt u dat nou?" Floris moet in zijn schooljeugd een veel ijveriger leerling zijn geweest dan ik. Hij bleek het ook nu nog te zijn. Omdat hij niet vanzelf van zijn paard viel liet hij er zich opzettelijk af vallen, kwam op een schouder neer en voel de het nog veertien dagen lang. Ook ging hij uit eigen beweging door met de gymnastische oefeningen, die ons opgelegd werden. Ik was niet zoo leergierig. Vooral het overbrengen van het linkerbeen over den hals van het paard naar rechts en dan weer terug, gevolgd door de overeenkomstige oefening met het rech terbeen, waarbij ik een paar maal omlaag gleed en keurig op mijn voeten landde, had mijn toewij ding niet. En terwijl ik het door stappende paard beduusd nastaarde vroeg onze mentor op ietwat ruzieachtigen toon: „Waarom stapt u nou af? Hoe moet ik u rijden leeren als u afstapt?" Floris evenwel zwaaide met zijn beenen en molenwiekte met zijn armen en turnde opge wekt verder ook als we uitblazen mochten. „Schei toch uit", zei ik. „Het hoeft niet meer". Hij gaf zelfs geen antwoord. „Jij hebt vast op school tienen gehad", ver weet ik hem. In onze jeugd gold zooiets als een smaad. Hij werd dan ook kwaad, zei ve nijnig: „Dat lieg je!" en turnde verder. De paarden verdroegen ook dit. Zij bleken niet alleen edele maar ook zacht moedige dieren, zich krachtens hun opleiding tot manégepaard zelfs schikkend naar zulke ruiters-inden-dop als wij. En intelligent! Hoe vaak wel reageerden zij reeds op het comman do „In draf!" voordat het tot ons was door gedrongen! En ook op „Van hand verande ren!" ook op „In stap!" Alleen op „Het is tijd!" bleek ik gedurende die eerste lessen even snel te reageeren als het paard. Afstappen vonden wij trouwens heelemaal niet moeilijk. Dat ging meteen vlot. En reeds aan het einde der eerste les werden wij inge wijd in het vaste gebruik van de knipkaart. Want ons bleek dat men paardrijdt, evenals men zwemt en tramt, op een knipkaart. Dat ding, eenmaal genomen voor twintig lessen, heeft een zekeren looptijd en spoort ook aan tot volharding. Het is noodig te volharden. In ons geval tweemaal per week. Het is even noo dig als in al die andere takken van sport, die alle de bekoring missen van het edele dier, dat beheerscht moet worden. Natuurlijk zijn ook de olifant, de kameel en de struisvogel berijdbaar. Maar zijn die edel? Neen. En hon den zijn fokbaar. Maar zelfs tot mijn nobelen teckel, die van blauwen bloede is en aan wien ik een boek heb gewijd, heb ik moeten zeg gen dat hij de noblesse van het paard niet kon evenaren. En dat het blijkbaar afgunst was als hij het zoo woedend blaffend na-rende. Al is hij dan ook zindelijk binnenshuis en het paard zeer zeker niet Hij snoof minachtend. R. P. MEISJE IN BRAND GERAAKT. In het zieke?ihvAs overleden. In het gehucht de Groote Abeele nabij Mid delburg is Woensdag het vierjarig dochtertje van de familie de V. met een kachel in aan raking gekomen en in brand geraakt, waarbij het kind ernstige verwondingen opliep. Don derdag is het meisje in het ziekenhuis Bethes- da te Vlissingen, waarheen het was overge bracht overleden. Motorrijder komt op een voetpad terecht. Wandelaar ernstig gewond. Op den Rijnsburgerweg te Oegstgeest is Donderdagavond een motorrijder, die verblind werd door een tegenligger, op het voetpad te recht gekomen, waar het echtpaar v. d. Hoor- naard uit Rijnsburg liep. De 55-jarige heer Hoornaard werd door het voertuig gegrepen en tegen den grond gesmaakt. Met zware ver wondingen is het slachtoffer in het Acade misch ziekenhuis te Leiden opgenomen. De motorrijder, de heer H. van G. uit Zoe- terwoude kreeg lichte verwondingen, doch kon, na ter plaatse door een geneesheer te zijn behandeld, zijns weegs gaan. „Vacatures'' bij liet departement van financiën. In verband met het in enkele bladen ver schenen bericht, dat er een belangrijke uit breiding van personeel bij het departement van defensie zou plaats hebben, wordt ter al- gemeene kennis gebracht, dat deze uitbreiding zich zal beperken tot enkele plaatsen in la gere rangen en dat voor deze enkele plaatsen uitsluitend in aanmerking kunnen komen personen, die bereids zijn ingeschreven bij het plaatsingsbureau van het departement van binnenlandsche zaken of bij het centraal ca- pitulantenbureau In verband hiermede kunnen geen sollici taties worden afgewacht en zullen deze, gelet op het groot aantal reeds ontvangen verzoe ken om plaatsing, onbeantwoord dienen te worden gelaten. BATAVIA, 13 Januari (Aneta). He denavond had de reeds aangekondigde openbare gecombineerde vergadering plaats van de vereenïgingen van gezag voerders en stuurlieden en van werk tuigkundigen. Op deze vergadering werd besloten tot intrekking der bekende ontslag actie. De vergadering sprak haar onvoor waardelijk vertrouwen uit in het door de besturen gevoerde beleid. EERSTE KAMER. De spellingskwestie nogmaals aangesneden. DEN HAAG -Donderdag. Met Prof. Kranenburg (v.d.) dient er kend, dat een breed opgezet algemeen politiek debat meer in de Kamer van 100 dan in die van 50 op zijn plaats is. Intusschen wilde spr., nu de overige heer en senatoren waren voorge gaan, niet achterblijven. Had Mr. v. Ve s s e m (nat. soc.) gisteren als van ouds den lofzang van de nat. soc. staatsrechtelijke opvattingen gezongen, Prof. Kranenburg vond hierin aan leiding om te constateeren, dat de idealen van die partij toch wel zeer on-nationaal zijn, aangezien ze uitgaan naar herleving van den Bourgondischen machtsstaat. Prof. Kranenburg bleek zich over den ver kiezingsuitslag te verheugen. Een geduchte nederlaag voor de nat.-socialisten en een suc ces voor de V. D. Over de kabinetsformatie is spr. minder geestdriftig, al juicht hij 't toe. dat het kabinet erkent een parlementair Kabinet te zijn. Dit is van belang voor ieders verantwoordelij k- heid. Zoo is dus wel degelijk de R. K. Staatspartij meever- antwoordelijk voor het van dien kant zoozeer bestreden beleid van den Mi nister van Onder wijs. Dat Dr. Colijn tijdens z'n forma tiepogingen gebrek aan standvastigheid getoond had was jammer. Het kie zersvolk mocht en moest vertrouwen op de vorming van een kabinet-op-breede-basis. Men had de conse quenties moeten trekken van 't feit, dat men Dr. Colijn als nationale figuur vooropstelde. Het is in strijd met alle staatkundige ethiek, ja cynisch, om coalitiepolitiek te voeren met behulp van stemmen van hen, die daarvan niets wilden weten. Te vroeg gaf de forma teur zich over, n.l. reeds toen hij z'n eerste formuleering voorstelde aan de politieke kop stukken; daarop de medewerking van links te vragen, was volmaakt onredelijk. De nationale staatsmansfiguur had tenslotte den weg van den politicus ingeslageen, den weg van den minsten weerstand. Spr. betwist vervolgens dat t.a.v. de echtscheidingsvragen de scheidslijn zou loopen tusschen rechts en links; zij loopt daar tusschen Katholiek- en niet-Katholiek. Van hetgeen 't Kabinet thans in dezen schijnt te wenschen, valt juist gevaar voor de zede- Prof. Mr. R. Kranenburg- (Vrijzinnig Dem. Bond) Minister Romme wil de verplichte werkloosheidsverzekering voor normale werkloosheid invoeren, om a. al|e arbeiders te kunnen laten zorgen voor eventueele werkloosheid b. de werkgevers hierbij te kunnen inschakelen. Gerekend wordt, dat een gemiddelde premie van anderhalf ei twee procent van het loon voldoende zal zijn. De werkgevers zullen de helft der premie moeten betalen. (fender het systeem van vrijwillige verzeke- ring blijkt slechts een deel van de arbei ders bereid, de daarvoor noodige offers te brengen. Degenen, die zich buiten de vrijwil lige verzekering plaatsen, hebben echter bij werkloosheid van de gevolgen daarvan te lijden en moeten alsdan een beroep op de overheid doen, die voor groote lasten geplaatst wordt, vooral in een tijd van dalende conjunc tuur. Verplichte verzekering heeft daarenboven het voordeel, dat de werkgevers in deze ver zekering kunnen worden betrokken. Tot dusver zijn deze geheel buiten de verzekering ge bleven, want in 't bestaande systeem was voor medewerking hunnerzijds geen plaats. Maar wanneer men zich voorstelt een wettelijke regeling te maken tegen de geldelijke gevolgen van die werkloosheid, die voor een goeden gang van zaken in het bedrijfsleven noodig is ofwel uit den bouw van het bedrijfsleven resul teert, m.a.w. tegen de geldelijke gevolgen van wat men normale werkloosheid moet noe men, is er alle reden, ook de werkgevers in te schakelen. Deze regeling toch betreft primair de bevordering van de doeleinden telkens van den betrokken bedrijfstak, en wel in driëerlei opzicht. Vooreerst behoort de bedrijfstak te beschikken over een zoodanige reserve aan geschikte arbeidskracht, dat hij steeds zijn functie, voorziening in de behoeften, op juiste wijze kan verrichten. Vervolgens behoort de bedrijfstak te voorzien in de bestaansmoge lijkheid van de arbeiders die normaal er toe behooren, ook in perioden dat zij in het be drijfsbelang in de reserve zijn. En in de derde plaats brengt het bedrijfsbelang mede, dat het aantal bedrijfsgenooten binnen redelijke grenzen blijft en de betrokkenen zoowel in werkgevers- als in werknemerskring, geprik keld worden, oan die maatregelen te nemen, welke erop gericht zijn de werkloosheid, voor zoover deze samenhangt met de toestanden in den bedrijfstak zelf, niet boven het voor het bedrijf noodige te doen uitgroeien. Aller medewerking noodig. Wat voor elke sociale verzekering geldt, geldt wellicht nog in verscherpte mate voor de werkloosheidsverzeke ring: wil zij in en voor den bedrijfs tak haar doeleinden kunnen bereiken, dan moet zij verplicht zijn, wijl h%ar welslagen de medewerking van al degenen die tot den bedrijftak behoo ren, vereischt. De verplichte verzekering tegen de geldelijke gevolgen van normale werkloosheid zal in het systeem van den minister in de eerste plaats moeten worden uitgevoerd door het bedrijfs leven zelf. Hieraan geeft hij de voorkeur boven de uitvoering door overheidsorganen. De invoering van een verplichte werkloos heidsverzekering beteekent voor de vakorga nisaties van werknemers wel de schoonste bekroning van haar pioniersarbeid, welke de voorwaarden heeft geschapen, noodig om tot deze uitbreiding der voorziening over alle ondernemingsarbeiders te kunnen geraken. Ingevolge het voorontwerp wordt in de eerste plaats aan de bedrijfsraden een taak op het gebied der werkloosheidsverzekering toegedacht. Bestaat voor een bedrijf of voor een gedeelte van een bedrijf een bedrijf s- raad en wordt deze geschikt geacht om een werkloozenkas te beheeren, dan kan met machtiging van de Kroon aan de bedrijfs raden worden vergund een werkloozenkas op te richten. Alle werkgevers in het betrokken bedrijf met hun arbeiders zouden dan bij die kas verplicht verzekerd zijn. Voor zoover geen bedrijfsraden bestaan of deze nog niet in staat zijn het beheer van een werkloo zenkas op zich te nemen, zou gebruik ge maakt kunnen worden van het instituut der erkende bedrijfsvereenigingen, zooals reeds voor de uitvoering van de ziektewet in het leven werden geroepen. Werkgevers moeten helft der premie betalen. Het risico voor de normale werk loosheid, die zich in de bedrijven voordoet, zal door deze bedrijven moeten worden gedragen. Het ont werp gaat er dan ook van uit, dat de werkgevers premies betalen voor deze verzekering, terwijl zij gehou den zijn de helft van die premies op de arbeiders te verhalen. Voor een overheidsbijdrage is in het systeem van den minister geen plaats. De geldelijke taak van de overheid vangt zijns inziens eerst daar aan waar de normale werkloosheid ein digt. Neemt de werkloosheid een zoodanig ka rakter aan, dat buitengewone oorzaken haar Invloed doen gelden, dan dient de verant woordelijkheid niet uitsluitend op het bedrijf, maar op de gemeenschap in haar 'geheel ge legd te worden. Als criterium voor de vraag, hoever de normale werkloosheid reikt, neemt de minister aan, dat de reglementen voor de werkloozenkassen een zoodanigen termijn van uitkeering moeten stellen als voor elk bedrijf kan worden geacht overeen te ko men met den j aarlij kschen gemiddelden duur der werkloosheid van alle in het bedrijf werkzame arbeiders. De overheid kan, om dat zij alle reglementen voor werkloozenkas sen moet goedkeuren, toezien, dat hier een zoo juist mogelijke regeling wordt getroffen. Premie van 1 {- a 2 procent. Iloe hoog de premie zal moeten zijn, zal afhangen van het werkloos heidsrisico en van de prestaties van de werkloozenkassen. Dit kan uit den aard der zaak zeer uiteenloopen, maar de minister meent, dat, gelet op de ervaring met?» de vrijwillige werkloosheidsverzekering verkregen, een gemiddelde premie van 1% a 2 pet. van het loon voldoende kan zijn om de uitgaven wegens normale werkloosheid te dekken. Een regeling wordt voorgesteld inzake den ovérgang van de vrijwillige naar de ver plichte verzekering. Met het in werking tre den van een wettelijke regeling vervalt de regeling van het werkloosheidsbesluit 1917. De minister stelt zich voor, dat de bestaande werkloozenkassen zich zullen belasten met het geven van uitkeeringen aan de leden van die kassen gedurende den tijd, die noodig is voor het verkrijgen van de reserves in de kassen, welke gevormd zullen worden op grond van de voorgestelde regeling. Zoo noo dig kan van rijkswege hierbij hulp worden verleend. De voorgestelde wettelijke regeling zal gelden voor alle arbeiders, die werkzaam zijn in dienst van een on derneming. Een uitzondering wordt gemaakt voor arbeiders in dienst van een spoorwegonderneming en voor arbeiders boven de 65 jaren, terwijl mede de mogelijkheid van uitscha keling wordt overgelaten voor per sonen wier werkloosheid of verdien sten niet of moeilijk te controleeren zijn, of die werkzaamheden verrich ten van bijkomstlgen aard. Ook de land- en tuinbouwarbei- ders zullen onder de verzekering val len. Voorgesteld wordt de invoering van een arbeidsboekje, waarin begin en einde van elke dienstbetrekking moet worden aange- teekend, welk boekje zal moeten dienen om het den arbeiders mogelijk te maken aan te toonen. dat zij lang genoeg gewerkt hebben noodig om te kunnen voldoen aan de wette lijke voorwaarde voor het verkrijgen van uitkeering bij werkloosheid. Mr. A. Anema (Anti-Rev, Partij) lijkheid te vreezen, wat ook geldt met betrek king tot de plannen i.z. verbod van arbeid door de gehuwde vrouw. Prof. Kranenburg vroeg zich af, of de aan wezigheid van Minister Steenberghe niet t.a.v. de financieele en economische koers een ver andering beteekende, vergeleken bij de koers ColijnOud. Als Prof. Kranenburg de vraag stelt hoe iemand als de heer ter Haar (c.h.) de onlangs gehoorde protectionistische gelui den vindt, klinkt het zonder aarzelen: „aller beroerdst". De v.d. woordvoerder acht het verkeerd, dat de uitgaven voor de Defensie zijn geslikt, zonder dat het Parlement meteen kon nagaan hoe eventueel aan de dekking dier uitgaven te komen. Mr. L. Droogleever Fortuyn (lib.) sloot zich i.z. de kabinetsformatie bij Prof. Kranenburg aan. om vervolgens zijn droefe nis er over uit te spreken, dat dit Kabinet doende is de tegenstellingen toe te spitsen. Nu men niet meer voldoende kan rekenen op Volkenbondshulp dient men zich binnen de grenzen van het mogelijke zelfstandig te kun nen verdedigen. Spr. meent, dat de Regeering niet meer dan het noodzakelijke voor de De fensie vraagt. Het is zeer te betreuren, dat we momenteel o.m. zoo weinig voor Onderwijs en voor allerlei sociale doeleinden kunnen uit geven, doch onder de huidige omstandigheden moet Defensie voorgaan. Prof. Anema (a.r.) verdedigde zijn. partij tegen de z.i. onrechtvaardige beschuldiging, dat zij er op uit was geweest van twee wallen te eten n.l. eenerzijds versterking der a.r. fractie en daarnaast stemmen winnen door te schermen met den naam van den lijstaan voerder Dr. Colijn, die immers voor aanhan gers van een „breed" kabinet aantrekkings kracht had. De partij had echter geen ander doel dan opkomen voor haar beginselen. Wie op Dr. Colijn stemde alleen wegens de breeae basis vergat o.m., dat de anti-revo lutionairen als zooda nig zich over eenige kabinetsformatie niet hadden uitgelaten. Bestendiging van de u i tzond e rin gssitu a tie van 1933'37 achtte spr. bezwaarlijk uil een oogpunt van een gezond staatkundig le ven. Verdoezeling der onderlinge partij verschillen heeft als eenig gevolg verwarring en verzwakking. Alles te sa men was het optreden van een kabinet op po- sitief-ehristelijken grondslag, dat wel degelijk principieele zaken zou durven aan te pakken en zoo breed mogelijk zou zijn samengesteld, ge- zein ook het stembusresultaat, het beste. Van een uitsluiting bij voorbaat was bij den opzet van den formateur geen sprake. De a.r. zette nader uiteen, waarom men van links z.i. Dr. Colijn niets kan verwijten met betrekking tot diens optreden tijdens z'n formatiepogingen. Toen links weigerde, had teruggeven van de on- dracht heusch niet meer bijgedragen tot het optreden van een kabinet op breede basis. Door hun overweging hebben de mannen van links dit onmogelijk gemaakt en juist zij heb ben de tegenstellingen aangedikt. Intusschen bleek spr. ook onder de huidige omstandigheden liefst zooveel mogelijk toe spitsing der tegenstellingen vermeden te zien. Na de koffie kregen we de heeren de B r u y n (R.K.) en Prof. Woltjer (a.r.) te hooren, van wie de eerste behoefte had om uit te leg gen waarom hij het huidige kabinet met wel overwogen vertrouwen tegemoet treedt. Naar aanleiding van wat gisteren de soc. dem. woordvoerder de Zeeuw had betoogd, geeft de heer de Bruyn zich moeite om aan te toonen, dat er voldoende overeenstemming tusschen het programma van het kabinet en dat der R.K. Staatspartij aanwezig is. Ten aanzien van de R.K. hoofdpunten: beveiliging van den positief-christelijken grondslag verdediging van het gezin arbeid voor ons volk orde ning in het bedrijfsleven, blijkt het met het kabinet-Colijn in orde te zijn. Ook op 't stuk van de ordening koestert de heer de Bruyn met zijn geestverwanten goede verwachtin gen van dit Ministerie. Spr. houdt zich ten aanzien van één ge wichtig onderdeel nadere beoordeeling voor: de indruk is gewekt, dat hetgeen sociaal noodzakelijk is en geld ikost, voor de eischen der defensie-uitgaven moet wijken. Intus schen vertrouwt spr. dat de Regeering nog een bevredigend antwoord met betrekking tot werkloosheidssteun en leerlingenschaal zal geven. Prof. Woltjer roerde de staatsrechterlijke kwestie betreffende de spelling aan, nl. de gedragslijn door de overheid te dien opzichte te volgen. Op spellingsgebied blijkt men bereid tot een ,.erkenning-de-facto" wat onvermijde lijk tot een „erkenning-de-jure" zou moe ten leiden. In 1934 heeft men een staats rechterlijke fout begaan door toen niet vol doende onder de oogen te zien welke taak en bevoegdheid de overheid heeft ten opzichte van de schrijfwijze van de taal. Langs een omweg bracht men veranderingen tot stand, die men langs wettelijken weg had moeten in het leven roepen, wat echter niet bereik baar ware geweest. In elk geval kan spr. niet inzien, dat Kon. besluiten tot vaststel ling van examen- en leerprogramma's ge bruikt mogen worden om een spelling vast te stellen, die de Regeering zelf niet toepast. Dit is „détournement de pouvoir", bevoegd heids-misbruik. Er is nu eenmaal een, off-i- cieele spelling en dat is die volgens de Vries en Te Winkel. Met welk recht eischt dan de Regeering van meiisehen. die examen moeten doen een andere schrijfwijze als die welke de Regeering zelf volgt? Spr, herinnert er aan, dat blijkbaar België niet de Vries en Te Winkel overboord wil werpen en verzoekt de Regeering te willen verklaren, dat zij de spelling beschouwt als een zaak van 't heele land en zoolang een uiteindelijke beslissing er nog niet is, vrij heid van keuze tusschen oude of gewijzigde spelling te laten. Vrijdagmorgen komt de Minister-Presi dent aan het woord en na hem de Minister van Financiën. Op het betoog van Prof. Woltjer, dat het Kabinetsbeleid en niet dat van den Minister van Onderwijs in 't bijzon der raakte, dient Dr. Colijn te antwoorden. E. v. R.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 5