ZONDERLINGE LEVENS
Ministers en Kamer.
Dr. NICOLAAS HEINSIUS Jr.
op sLot «h 11
Voor den Politierechter.
De vermakelijke avonturier.
ALS zoo vele buitenlanders die Holland
bezochten het met nadruk verzeke
ren.. zullen wij het maar gelaten
(natuurlijk: gelaten) aanvaarden;
goed dan de Hollandsche burger is nuch
ter; hij verschanst zich bij voorkeur in z'n
huiselijke degelijkheid. Frederik de Groote
noemde hem het prototype van den flegmati
cus, de Pilati keek zich de oogen uit naar de
gelijkmoedige burgers voor hun huizen-als-
burchten en Alfred Kerr zag zelfs in de reu
keloosheid van de tulp het symbool der Hol
landsche onbewogenheid.
Maar zoo nuchter, zoo degelijk zoo onbe
wogen kan de Hollander niet zijn of ook hij
heeft, diep in zijn hart, een heel heimelijk
verlangen naar een zwerftocht buiten de ge
oorloofde paden der strikte deugdzaamheid,
al is het er maar een in den geest; naar een
kleine libertinage' der fantasie, naar een
schelmsch avontuur op papier. De talrijke
drukken het waren er 8 in een halve eeuw,
een niet gering succes voor een zeventiende-
eeuwsche pennevrucht die Nicolaas Hein-
sius' schelmenroman beleefde, zijn er om heb
te bewijzen.
Anno 1695 verscheen bij den boekverkooper
pieter van Reyschoten te Amsterdam de Hol
landsche picareske, waarvan de titel al even
merkwaardig was als inhoud en schrijver:
„Den Vermakelyken Avanturier, .ofte de wis
pelturige, en niet min wonderlyke Levens-loop
van Mirandor; Behelsende verscheide klug-
tige en vermakelyke Bejegeningen, wonderly
ke Toevallen, aangename Amourettes ofte
Vryeryen en nuttelyke aanmerkingen op den
hedendaagschen Wereldloop; strekkende tot
aanwysinge en bestraffinge der meest in
swang gaande lasters, swakheden en sotter-
nyen van veelderley standpersonen".
De schrijver ervan was Dr Nicolaas Heinsius
jr., een fantast, een zondeling, een zwerver,
een snoever, misschien wel een kwakzalver en
volgens sommigen zelfs een „slecht sujet".
Hij deed z'n snaaksch schriftuur onder de ini
tialen N. H. verschijnen, maar kan toch niet
nalaten, in het relaas van één zijner speelsche
wederwaardigheden z'n identiteit te verraden.
Waar hij een Leuvensche schoone bejubelt,
verzekert Heinsius deir lezer „dat haar mond
van een nectar bedouwt wierd", waarbij ver
geleken de Atheensche honing zoo bitter was
alsde kleine pillen van doctor Hs.
Nu, die geheimzinnige doctor H.s was
de bi'ave Heinsius in eigen persoon, die ook op
medisch gebied van zich had doen spreken.
Sommigen scholden hem botweg voor een
kwakzalver, die in verschillende geschriften
geheime geneesmiddelen of arcana aanprees,
„dienende tot genezing van verscheide zware
en voor ongeneesbaar gehouden qualen en
ziektens", zooals de podagra en de jicht. In
een Paracelciaansch alcHemisten-latijn wer
den z'n wondere artsenijen den volke kond
gedaan: het aurum potabile, het aurum des-
tructum, het arcanum anti-pödagricum
Och, al die geheimzinnigheid in de genees
kunst was in die dagen niets bijzonders: zelfs
een beroemd man als Van Beverwijck, die toch
tot de meer verlichte geneeskundigen gere
kend kan worden, achtte zelfs den invloed van
bovenaardsche krachten, vooral van Saturnus,
van het grootste belang voor de genezing.
Maar de „sugt voor soet gewin" was onzen
Heinsius stellig niet vreemd, al zou het teveel
gezegd zijn, hem te rekenen tot het sóoft van
aesculapen, welks recepten-keur door Bonte-
koe tot een drietal wérd beperkt: lo. de visite;
2o. het soete discours; 3o. de tijd....
Heinsius-zelf beweerde dat tallooze genees-
heeren uit Zweden, Denemarken en Polen zijn
arcana ontboden en vele vorsten, graven en
souvereinen hem d'eere deden hem dagelijks
hun glorieus en dierbaar leven te vertrouwen.
Maar snoeven deed doctor Heinsius wel
eens meer en zijn bittere pillen waren inder
daad vermaard.
Een die den roemer mint..::
TVTICOLAAS stamde uit een Vlaamsch ge
slacht, dat ten tijde van Parma's over
winning naar Holland was gevlucht, beducht
voor de geloofsvervolging die het vanwege z'n
Calvinistische gezindheid te wachten stond.
Daniël Heinsius, de grootvader, die al op 18-
jarigen leeftijd aan de Leidsche universiteit
een leerstoel bekleedde, was de zucht naar het
vermakelijk-avontuurlijke ook niet zoo geheel
en al vreemd geweest. Jan ten Brink teekent
aan, dat de Leidsche professor van zijn in
genomenheid met glazen en bekers blijk gaf
door in 1614 een hymnus ofte lofsanck van
Bacchus aan te heffen, „een duidelijk bewijs,
dat hij den Wijngod met vrome devotie placht
te eeren". En met Cupido stond de geleerde
blijkens zijn zang op „Het Ambacht van Cu
pido" al op even goeden voet. Maar dat was
alles nog maar studeerkamer-speelschheid
van een levenslustig taalgeleerde.
Zoon Nicolaas Sr. genoot de lichte geneug
ten des levens meer metterdaad en betaal
de ze met een zorgelijken ouden dag. Hij, ge
boren zwerver, had de verleiding niet kunnen
weerstaan, het Zweedsche hof te frequentee-
ren, waar de beroemde Christina een tijdlang
de bloem van Europa's intellect om zich ver
zamelde. Hugo de Groot verkeerde er, een Des
cartes en een Pascal insgelijks. Het was in
Christina's dienst, dat de Latijnsche dichter
en filoloog Heinsius Europa doorreisde om
voor zijn koninklijke beschermster hand
schriften en munten op te koopen, een kunst
zinnige negotie, waaraan hij 30.000 te kort
schoot. Ten Brink meent te oordeelen naar
Nicolaas' liefdesbetrekkingen met de bevallige
maar geslepen Zweedsche, Margareta Wjillén,
terecht dat de frivole Heinsius aan het
Zweedsche hof nog heel wat anders dan on
schuldige hoffelijkheden leerde. Heinsius had
Margareta een trouwbelofte gedaan en de
moeder van zijn twee zoons dacht er niet aan
hem daarvan te ontslaan. Mocht Heinsius nog
eenige neiging hebben gehad z'n woord ge
stand te doen, dan zouden de inlichtingen,
die z'n vriend Isaak Vossius omtrent de zeer
twijfelachtige reputatie van de schoone
Zweedsche had verstrekt, hem er wel van heb
ben doen terugkomen.
Ja, heusch, er
zijn automobilisten,
die hun wagen niet
afsluiten als ze hem
onbeheerd latenstaan
Ideaal, zooiets voor los-
loopende Jongens om zoon
auto even te „leeneh*' voor 'n
„vrooliiken avond I"
En wat erop volgt Politie
rechtbankII
Brengt hen niet in verleiding: sluit uw
auto af II
De vermakelijke avonturier.
Acht jaar lang duurde het proces en toen
de echt, zij het dan niet in de kerk maar ten
stadhuize, voltrokken was, vertrok moeder
Margareta in 1665 met haar zoon Nicolaas
Heinsius Jr., onzen vermakelijken avonturier,
naar Zweden, tot groote opluchting van vader
Heinsius.
Doodslag bij den Wagenbrug.
T^TICOLAAS studeerde aan verschillende
Duitsche universiteiten en behaalde den
graad van doctor in de geneeskunst en de
filosofie, waarna hij naar Nederland terug
keerde om z'n vader, die in Vianen een terug
getrokken leven leidde, geld uit den zak te
kloppen onder bedreiging van moord en dood
slag. Ja, hij was net zoo'n rare snaak als de
hoofdpersoon van z'n schelmenroman, Miran
dor, wiens lotgevallen wemelen van pistool
schoten en degenstöoten. Nicolaas kon er uit
ervaring van meespreken: hij woonde als
practiseerend geneesheer in Den Haag, toen
hij op een avond bij de Wagenbriig', in gezel
schap van twee vrienden, werd lastig gevallen
door twee slagersgezellen. Wat er precies ge
béurde verhaalt de geschiedenis niet, maar
zeker is dat er een vechtpartij ontstond, waar
bij een der beide vleeschhouwersknechtqn het
leven liet en dat den volgenden dag Nico
laas Heinsius Jr. met de noorderzon was ver
trokken. Het Hof van Holland veroordeelde
den..voortvluchtige, wegens manslag tot den
bam en confiscatie van z'n goederen.
Daarnaduikt, dé dolende avonturier in
veler heeren landen op: nu eens is hij in Pa
rijs, waar hij naar de gunst van .Colbert dingt,
dan weer trekt hij door Duitschland en Enge
land om er zijn wondere areana te koop aan
te bieden, waarmee hij in zijn onderhoud
voorziet. Als hem ter oore komt, dat de vrome
Christina van Zweden, in wier dienst zijn va
der zulke belangrijke curiosia kocht, zich met
een gansche hofhouding in Rome heeft geves
tigd, ijlt hij- daarheen om, zoogenaamd met
een aanbeveling van zijn vader op wiens aan
raden hij tot het Katholieke, geloof beweerde
te zijn overgegaan, te dingen naar een betrek
king van lijfarts.
Misschien dank zij z'n medische geleerdheid,
mogelijk ook door listige beminnelijkheid,
verwierf hij den begeerden post inderdaad. De
geneeskundige doctor van Lewen stemde z'n
lier wel wat erg hoog, toen hij jubelde:
„Sy (Christina) sag, verheugd, door U dat
waardig ambt bekleeden,
Door 't welk haar prachtig hof een
nieuwe luyster kreeg.
Haer dagt dat sy haer gonst niet beter
kost besteden
Als aan U voor wiens naam het Choor
der Muzen neeg."
Bijna had Pa Heinsius „het prachtig hof"
van dien „nieuwen luyster" beroofd, toen hij
z'n vroegere beschermster verslag uitbracht
van het jammerlijk gedrag van zoon Nicolaas.
Maar de lijfarts bleef in „z'n waardig ambt"
tot 1678, in welk jaar hij het vanwege den
financieelen nood waarin Christina begon te
verkeeren, raadzaam achtte een gefortuneer-
der vorst te vinden, die -hem z'n glorieus en
dierbaar leven toevertrouwen wilde. Acht jaar
waakte hij voor de gezondheid van den Keur
vorst van Brandenburg in Cleve, waar hij z'n
voornaamste geneeskundige geschriften sa
menstelde.
In 1695 keerde hij terug naar de Republiek
en vestigde hij zich metterwoon in Culemborg,
in welke vrijstad de bankroetiers zich buiten
het bereik van het gerecht plachten te hou
den en dus Heinsius zich veilig wist.
Een jaar tevoren had hij nog Willem III eer-
biediglijk om gratie verzocht; maar evenals
op zijn in 1704 geschreven „Deductie", waarin
hij zich trachtte vrij te pleiten van het Haag-
sche misdrijf, werd er „quaet advies" op gege
ven. Zijn Deductie was waarschijnlijk zijn
laatste geschrift, zekerlijk z'n laatste levens-
teeken. Aangenomen wordt dat hij te Vianen
overleed, als een vergeten man.
Voorgangers van Mirandor.
Cf IJN vermakelijken avonturier Mirandor
was een langer leven beschoren. De Hol
landsche schelmenroman werd, al was hij niet
de eerste in zijn soort, gretig gelezen. Het pu
bliek was maar wat belust op de zonderlinge
wederwaardigheden van zulke picaro's, van dat
bonte, lichtzinnige volkje, dat bedelt, zwerft,
mint, steelt, zwendelt, duelleert en vóór alles
den boert liefheeft.
Heinsius had illustere voorbeelden ter na
volging: misschien had hij in de studeerkamer
van zijn filologischen vader zich wel heel hei
melijk vermeid in de obscene tafereelen van
Petronius' Satyricon. Maar zeker kende hij
Aleman's „Guzman d'Alfarache", de wonder
lijke avonturen van lustige bedriegers, groote
gauwdieven, waaghalzen bij nacht en vaders
van den jok en Mendoza's „Leven van Laza-
rillo", waarvan in 1579 reèds een Nederland-
sche vertaling verscheen en waaraan Breero
stof voor zijn „Spaensche Brabander" ont
leende, Ook de beroemde „Roman Comique"
van Scarron zal hem wel niet onbekend zijn
geweest: Scarron, dat kleine door rheumati-
sche pijnen ineengekrompen monster, dat na
een stormachtig en bandeloos leven bn^ojiic-
lijlc een wrak, nog een rustige levensavond
beschoren was. dank zij de liefdevolle zorg van
z'n vrouw Mile. d'Aubigné, die later als Ma
dame de Maintenon van zich zou doen spre
ken.
Heinsius' Mirandor kon zich, evenmin als
zijn schepper, beroepen op veelbelovende
antecedenten: zijn vader, een eenvoudig kleer
maker diende Bacchus met even onverdroten
ijver als zijn moeder het Vehus deed. Na den
dood van zijn vader ving hij het leven aan van
een Waren schelm; Mirandor had twaalf am
bachten en dertien ongelukken en diende de
zonderlingste sinjeurs; gelijk het in een schel
menroman behoort. Tot. zijn eer moet gezegd
worden, dat hij maar ééns stal. Maar de min
bedreef hij natuurlijk onophoudelijk. Het was
de Leuvensche schoone Isabella, die z'n hart
in vuur en vlam zette. Vergezeld van enkele
muzikanten zingt hij z'n Dulcinea bij het lok
kend snarenspel van luit en gambe een smach
tend liefdeslied toe:
„Komt, Venus soon
Komt, magtigste der Goön.
En singt dees' droeve toon
Haar sag't in d' ooren.
Segt, Schoone laaf
Doch met een kus uw slaaf
So werd door deze gaaf
Sijn siel herbooren."
Maar een schelm moet blijven smachten;
dus zwerft de minnaar verder; en op z'n vele
tochten ontmoet hij de raarste snaken: een
tafelschuimer, die ongenood een feestmaal
meegeniet; een dansmeester, die Mirandor wil
leeren hoe men dansend schermen en scher
mend dansen kan en met een stortvloed van
woorden deze schoone kunst van het „courant
defensief en offensief ofte een manier van
dansen en vegten tegelijk" aanprijst; een zon
derlinge reiziger, die aan Lodewijk XIV het
geheim verkoopen wil, hoe Holland en Enge
land tegelijk te veroveren met een leger op
kurken schoenen. Inmiddels zoekt Miran
dor ijverig naar de verblijfplaats van z'n'
nieuwe geliefde, z'n Clarice, laat hij zich om
den tuin leiden door een bekoorlijke dame die
hem in handen speelt van struikroovers, strijdt
hij verwoed met mede-minnaars, terwijl Cla
rice met een ander verloofd heet en ontmoet
hij nog een beeldschoone Zeeuwsche alle
vrouwen in schelmenromans zijn beeldschoon
Rosamire geheeten, die de minnares van
zijn broef blijkt te zijn. Maar in het zesde boek
van het tweede deel krijgen ze elkaar, Miran
dor en Clarice. Als Clarice niet lang daarna
overlijdt, keert Mirandor eenzaam naar Hol
land terug.
En de vermakelijke avonturier neemt af
scheid van den weiwillenden lezer met de
woorden:
„Ziet hier, waarde lezer, hetgeen ik u van
mijn levensloop heb willen berigten en dewyl
my het stilzitten en myn Vaderland nu weder
om begint te walgen, en ik ook niet gelooven
kan, dat het onstandvastig geluk my alleenlyk
voor zoo korten tyd myns levens tot een voor
werp van syn wonderbare verandering heeft
willen verkiezen, twyfel ik niet, of het zelve
zal my stof geven om u mogelyk met een ver
volg van myn verderen levensloop nog 't eeni-
ger tyd te konnen vermaken."
Nu, dat vermakelijke vervolg verscheen
nooit. Wel beschreef Heinsius de sehelmsche
avonturen van Don Clarazel de Gontarnos en
diens schildknaap Gandales, een zeer vrije be
werking van du Verdier's „Chevalier Hipocon-
driaque", maar roem heeft deze tweede pica
reske hem niet gebracht.
Met z'n „vermakelijke avanturier" Miran
dor had Nicolaas Heinsius, wiens leven min
stens zoo schelmsch was als de schelmachtig
ste schelmenroman, Holland een Don Qui-
chotte of Gil Bias gegeven.
C. J. E. DINAUX.
VIr. dr. A. baron Röell verlaat eind
dezer week de Maria-Stichting.
HAARLEM Dinsdag,
De Commissaris der Koninging in
Noord-Holland mr. dr. A. baron Röell,
is thans in zooverre hersteld van het
hem op 1 Maart j.l. overkomen onge
val, dat hij aan het einde van deze
week de Maria-Stichting hoopt te ver
laten. Omstreeks half Mei rekent hij
dan al zijne function weder te kun
nen hervatten.
Tot zijn leedwezen zal hij echter
nog niet kunnen deelnemen aan de
feestelijkheden in het Concertgebouw
op 6 en 7 dezer en dus ook niet het
woord kunnen voeren bij de officieele
receptie op laatstgenoemden datum.
Het vraagstuk van Ministerieel
verschijnings- en spreekrecht.
Mogen zij wegblijven, mogen
zij zwijgen? Ja.
Door Dr. E. van Raalte.
Een belangstellend lezer, oud-leeraar in de
staatswetenschappen heeft naar aanleiding
van wat ik dezer dagen in verband met het
enquête-recht schreef omtrent de bevoegd
heid van Ministers om te zwijgen, de vraag
geopperd, of ik voor mijn stelling dat de
raadslieden van de Kroon heerlijk deftige
„Haagsch-staatsrechtelijke" uitdrukking
het recht hebben niet voor het Parlement te
verschijnen of, zoo zij daar wèl aanwezig zijn,
zich niet door spreekplicht gedwongen zien op
hun gestelde vragen inlichtingen te verschaf
fen, de Grondwet wel aan mijn zijde heb. Nu
wil ik ronduit biechten, dat ik nog tot die lie
den behoor, die voor wet en bovenal voor de
Grondwet grooten eerbied koesteren. Vandaar
dus, dat ik de stelling, wier juistheid door den.
hooggeachten lezer in twijfel werd getrokken,
heusch niet zoo maar klakkeloos heb neerge
schreven en vandaar ook, dat ik me haast om
vóór alles het bewijs te leveren, dat ik wel
degelijk op volkomen grondwettelijke basis sta.
Artikel 97 kersversche nummering!
luidt als volgt:
„De Ministers hebben zitting in de beide
Kamers. Zij hebben als zoodanig alleen eene
raadgevende stem. Zij kunnen zich in de ver
gadering doen bijstaan door de ambtenaren,
daartoe door hen aangewezen.
Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling,
hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen,
waarvan het verleenen niet strij'dig kan wor
den geoordeeld met het belang van den Staat.
Zij kunnen door elke der Kamers worden
uitgenoodigd om te dien einde ter vergadering
tegenwoordig te zijn."
Om te beginnen met deze laatste zinsnede, zij
er dus op gewezen, dat de Grondwet voor de
Kamers alleen de mogelijkheid schept de Mi
nisters uitte noodigen om te verschijnen.
Meer vermogen de beide takken van de Sta-
ten-Generaal niet te doen. Zij kunnen nooit
of te nimmer aan eenigen bewindsman bevelen
in 's lands vergaderzaal tegenwoordig te zijn.
Van hun kant laat de Grondwet, gezien de
zooeven aangehaalde bepaling, de Ministers
vrij om aan de uitnoodiging geen gevolg te
geven. Derhalve staat het, dunkt me, als een
paal boven water, dat op hen geen verschij
ningsplicht rust.
Meer dan eens is het wel voorgekomen, dat
men in een der beide Kamers kenbaar maakte,
dat het toch wel heel geschikt zou wezen wan
neer die en die Excellentie de beraadslagingen
zou bijwonen en dat toch Zijne Excellen
tie door afwezigheid bleef schitteren. Natuur
lijk is een gansch andere vraag, of een Mi
nister, die botweg een verzoek om tegenwoor
dig te willen wezen, in den wind zou slaan,
niet de kans loopt, daardoor met de betreffen
de Kamer dusdanig in botsing te geraken, dat
zij uiteindelijk zal probeeren hem het minis-
terieele leven zuur of onmogelijk te maken.
Een verstandig, op een goede verhouding met
het Parlement gestelde Minister zal dan ook
niet licht, indien een der Kamers een motie
mocht hebben aangenomen, hem met min of
meer klem verzoekende te midden der volks
vertegenwoordigers te willen verschijnen, zulk
een motie als een vodje papier behandelen.
Dat is echter een kwestie van beleid, niet van
grondwettelijk recht, want dit laatste sluit juist
de bevoegdheid van het Parlement uit om een
Minister op het matje te ontbieden!
Feitelijk geldt hetzelfde tevens ten aanzien
van de vraag, of de Grondwet een Minister
per sé verplicht tot spreken. Het tweede lid
van art. 97 laat ook op dit punt niets aan dui
delijkheid te wenschen over. Zonneklaar blijkt
er uit, dat een bewindsman het volste recht
heeft te zwijgen op grond van de omstandig
heid, dat hij het verleenen van de gevraagde
inlichtingen strijdig met het landsbelang oor
deelt: aan hem nl. is deze beoordeeling over
gelaten. Natuurlijk kan de Kamer de opvat
ting toegedaan zijn, dat hij zich ten onrechte
op dit argument beroept ten einde zijn mond
te houden, maar hij is het tenslotte, die voor
zijn verantwoordelijkheid moet nemen of hij
al dan niet wil spreken. In 1848 had de Staats
commissie, welke de Grondwetsherziening-
voorbereidde, het „zwijgrecht' van de Minis
ters aanmerkelijk willen inperken, door hun
alleen toe te staan inlichtingen, te weigeren
wanneer het vragen betrof, die op oorlogsver
klaring of op met vreemde mogendheden aan
gegane verdragen betrekking hadden Maar
t-nnnma'ïo-p Rprrpox-inn -lacht "er anders over.
Zij achtte die beperking te nauw en aldus
niemand minder dan Buys in zijn beroemd
werk over de Grondwet .was van oordeel
dat het recht om te zwijgen moet worden ge
ëerbiedigd, zoo dikwijls de ministers dit met
beroep op het belang en de zekerheid
van het Rijk mochten willen doen gelden." De
praktijk heeft volgens Buys de juistheid van
het, in 1848 door den Grondwetgever gevolg
de, inzicht van de Regeering bewezen. Eener-
zijds toch is meer dan eens de noodzakelijk
heid gebleken van de bevoegdheid om inlich
tingen te kunnen weigeren om reden welke
met de buitenlandsche aangelegenheden niets
gemeen hebben. En aan den anderen kant
heeft men ondervonden, dat de vrees, als zou
te veelvuldig een beroep gedaan kunnen wor
den op het „onbestemde recht van weigeren"
ongegrond was. Ook dat is verklaarbaar, aan
gezien uit den aard der zaak een bewindsman,
die al te grof van zijn „zwijgrecht" gebruik
zou maken, groote kans zou loopen het onont
beerlijk vertrouwen van het Parlement te ver
spelen.
Dit gaat, gelijk wel vanzelf spreekt, even
zeer op ten aanzien van wat er in dit opzicht
in geval van een parlementaire enquête op het
gebied van zwijgen mogelijk ware. De enquête
wet van 1850 kent in art. 20 aan burgerlijke
ambtenaren of militairen de bevoegdheid toe
zich van het verstrekken van inlichtingen enz,
te.verschoonen met een beroep op de stelling,
dat zij de verlangde openbaarmaking in strijd
achten met het belang en de zekerheid van
het Rijk, of op den stelligen last hunner meer
deren, denzelfden grond van verschooning
aanduidende. Maar, zoo gaat art. 20 verder,
in beide gevallen kan de Kamer, op het verslag
harer (enquête-)commissie verlangen, dat de
gegrondheid der ingebrachte verschooning
door den Minister onder wien de betreffende
ambtenaar of militair ressorteert, nader zal
worden bevestigd. M.a.w. hier is dus de gele
genheid geopend om als het ware bij den Mi
nister in kwestie aandrang uit te oefenen,
om den aanvankelijk zwijglustigen ambtenaar
er toe té brengen, te spreken. En nu zal waar
schijnlijk een Minister die klakkeloos elk ver
langen van de Kamer om van het zwijgrecht
geen gebruik te maken, zou negeeren, heel
gemakkelijk een dusdanig bedenkelijken schijn
tegen zichzelf opwekken, dat daardoor zijn
positie onhoudbaar zou worden.
De enquête-wet (daarop mag nu ook wel
eens gewezen) kent het zgn. verschoonings-
recht ook toe wegens het ambts- of beroeps
geheim. Volgens art. 19 kunnen nl. zij, die uit
hoofde van hunnen stand, beroep of wettige
betrekking tot geheimhouding verplicht zijn,
zich verschoonen getuigenis af te leggen, doch
alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen waar
van de wetenschap aan hen als zoodanig is
toebetrouwd. Zeer bekend nu is aan de
schrijvers over dit teere probleem het gebeur
de in 1878, toen tijdens de enquête over de be
smettelijke longziekte onder het rundvee, een
hoofdambtenaar van Binnenlandsche Zaken
alle inlichtingen weigerde op grond van zijn
ambtseed.'Dit nu was een houding, die, naar
o.iii. Buys opmerkte, te ver ging en niet door
den .wettelijken beugel kon. Immers het hier
bedoelde verschooningsrecht geldt „alleen en
bij uitsluitingnopens hetgeen waarvan de
wetenschap aan hen als zoodanig is toebe
trouwd." En nu is het wel duidelijk, dat men
niet bij voorbaat, zonder dat er zelfs nog maar
één concrete vraag is gesteld, reeds op de, be
perkte, zwijgbevoegdheid van art. 19 een be
roep kan doen. Jammer genoeg heeft men zich
in 1878 bij die weigerachtige houding van den
weerspannigen hoofdambtenaar neergelegd.
Had men de zaak principieel doorgezet en
uitgevochten, dan zou hij het, tenminste wat
zijn principieele houding-bij-voorbaat betreft,
ongetwijfeld hebben afgelegd. In elk geval
komt me zijn voorbeeld niet navolgenswaard
voor, evenmin als het mij in het algemeen
verstandig zou lijken van Ministers om stel
selmatig gebruik te maken van hun grond
wettelijk recht om weg te blijven en te zwijgen.
Het recht hebben ze, doch ook rechten kan
men in de praktijk misbruiken. Dat nu zullen
verstandige Ministers nooit doen en onverstan
dige Ministers dient men in 's lands belang
zoo gauw als het maar kan aan kant te zet
ten. Zoodat er dus voor al te groote bezorgd
heid in dezen geen reden bestaat, indien men
nog vertrouwen heeft inhet gezond ver
stand van Ministers en Parlement.
Dr. E. V RAALTE.
Spanning te Sjanghai geweken.
Britsehe en Japansche troepen terug
getrokken.
Reuter meldt uit Sjanghai, 2 Mei
(A.N.P.) De spanning is afgenomen
nadat de Britsehe troepen en de Ja-
pansche gendarmen van den Nan-
king-Road waren teruggetrokken.
De Engelsehe en Japansche militaire
autoriteiten waren daarover tot over
eenstemming gekomen.
Prins Louis Ferdinand en Groot*
vorstin Kyra te Doorn.
Ex-kroonprins bij de bruiloftsgasten.
AMERSFOORT, 3 Mei. Met den
D-trein uit Berlijn, die om 8.25 uur
alhier ariveerde, zijn vanochtend aan
gekomen prins Louis Ferdinand van
Hohenzollern en grootvorstin Kyra
van Rusland, die morgen op huize
Doorn kerkelijk in den echt zullen
worden verbonden, nadat het burger
lijk huwelijk gisteren te Potsdam wa
voltrokken.
Tot het gezelschap van het bruidspaar, dat
uit ongeveer 25 personen bestond, behoorde
ook de Duitsche ex-kroonprins.
Op het station waren ter begroeting aanwe
zig twee hooge function arissen van Huize
Doorn, de kolonel van de marechaussee, D.
van Houten, alsmede de stationschef, de heer
J. Houtman.
In een tiental auto's vertrok het gezelschap
vooraf gegaan door een motorbrigade van de
marechaussee, naar Doorn.
Burgerlijk huwelijk te Potsdam
voltrokken.
In het slot Ceciliënhof te Potsdam is gisteren
het burgerlijk huwelijk voltrokken tusschen
prins Louis Ferdinand en grootvorstin Kyra.
Na het burgerlijk huwelijk werd het huwelijk
volgens den Grieksch-othodoxen ritus inge
zegend.
De plechtigheid werd bijgewoond door den
vroegeren kroonprins en zijn gemalin, prins
Eitel Friedrich, prins Adalbert en zijn gema
lin, prins August Wilhelm en prins Oskar. Ver
der de grootvorsten Dimitri, Wladimir en Kyrill
van Rusland, de koningin van Denemarken
met den kroonprins van Denemarken en zijn
gemalin, koning Ferdinand van Bulgarije, en
anderen.
Sjansi binnenkort gelieel «looi- de
Japanners ontruimd?
Tenzij aanzienlijke versterkingen
ivorden gezonden.
Japanners melden Kiangsoe te zijn
binnengerukt.
Van Chineesche zijde wordt uit
Hankau gemeld, dat herhaalde aan
vallen der Japanners in Zuid Sjantoeng
afgeslagen zijn en dat de Chineesche
linie, die Taiertsjwang bewaakt .in
tact is gebleven.
Voorts maken de Chineezen melding
van successen in Sjansi. Zij voegen
hieraan toe, dat, tenzij de Japanners
versterkt worden, zij gedwongen zul
len zijn geheel Sjansi te ontruimen.
Aan den anderen kant meldt een
Japansch communique uit Peiping,
dat de Japansche troepen de pro
vincie Kiangsoe zijn binnengerukt uit
Zuid-Sjantoeng en Hoes jan, op 25 mijl
ten noorden van den Loenghaispoor-
weg, bezet hebben. Verder naar het
oosten heeft een andere afdeeling
Japansche strijdkrachten zich mees
ter gemaakt van Matausjen, op vijf
mijl ten westen van Tangstjen.
Alweer sigarettenpapier.
Het smokkelen van sigarettenpapier heeft
zijn aantrekkelijkheid nog niet verloren, niet
tegenstaande het risico daaraanverbonden.
Zoo werden door de ambtenaren bij een
pakhuisknecht te Zaandam een paar duizend
boekjes in beslag genomen, eenige minuten
nadat ze door de Nederlandsche spoorwegen
waren bezorgd, terwijl een tweede bezending
bij een machinist te IJmuiden was aangetrof
fen, verpakt in twee koffers.
Beide personen hadden een gelijksoortig
verweer. Een onbekende had hun het papier
geleverd; de Zaandammer zei, dat hij dien
mysterieuzen persoon te Amsterdam op het
Waterlooplein had ontmoet, alsof daar lieden
staan, die den eerste den beste smokkelpapier
aanbieden.
De IJmuidenaar vertelde, dat de onbeken
den bij hem aan huis waren gekomen; waar
om hij juist werd uitverkoren, legde hij niet
nader uit, maar een ambtenaar der belas
tingen vertelde, dat de machinist al een half
jaar onder verdenking en surveillance stond,
waaraan de rijksadvocaat toevoegde, dat de
papiersmokkelaars sluwe lieden zijn, die niet
voor het eerste gat zijn te vangen. Als het
eindelijk gelukt bij een hunner een partij ge
smokkeld sigarettenpapier te vinden, kan men
er zeker van zijn, dat het niet het eerste par
tijtje is.
Hij verzocht den officier gevangenisstraf te
eischen en deze eischte 3 maanden; de poli
tierechter gaf er twee.
De Zaandammer stond wat beter bekend,
zoodat over hem een reclasseeringsrapport zal
worden aangevraagd; misschien volgt er later
een voorwaardelijke straf.
WEEK-ABONNEMENTEN
dienen uiterlijk Woensdags avonds
betaald te zijn, daar de bezorgers op
Donderdag moeten afrekenen.
DE ADMINISTRATIE.