ZONDERLINGE LEVENS Ministers en Kamer. Dr. NICOLAAS HEINSIUS Jr. op sLot «h 11 Voor den Politierechter. De vermakelijke avonturier. ALS zoo vele buitenlanders die Holland bezochten het met nadruk verzeke ren.. zullen wij het maar gelaten (natuurlijk: gelaten) aanvaarden; goed dan de Hollandsche burger is nuch ter; hij verschanst zich bij voorkeur in z'n huiselijke degelijkheid. Frederik de Groote noemde hem het prototype van den flegmati cus, de Pilati keek zich de oogen uit naar de gelijkmoedige burgers voor hun huizen-als- burchten en Alfred Kerr zag zelfs in de reu keloosheid van de tulp het symbool der Hol landsche onbewogenheid. Maar zoo nuchter, zoo degelijk zoo onbe wogen kan de Hollander niet zijn of ook hij heeft, diep in zijn hart, een heel heimelijk verlangen naar een zwerftocht buiten de ge oorloofde paden der strikte deugdzaamheid, al is het er maar een in den geest; naar een kleine libertinage' der fantasie, naar een schelmsch avontuur op papier. De talrijke drukken het waren er 8 in een halve eeuw, een niet gering succes voor een zeventiende- eeuwsche pennevrucht die Nicolaas Hein- sius' schelmenroman beleefde, zijn er om heb te bewijzen. Anno 1695 verscheen bij den boekverkooper pieter van Reyschoten te Amsterdam de Hol landsche picareske, waarvan de titel al even merkwaardig was als inhoud en schrijver: „Den Vermakelyken Avanturier, .ofte de wis pelturige, en niet min wonderlyke Levens-loop van Mirandor; Behelsende verscheide klug- tige en vermakelyke Bejegeningen, wonderly ke Toevallen, aangename Amourettes ofte Vryeryen en nuttelyke aanmerkingen op den hedendaagschen Wereldloop; strekkende tot aanwysinge en bestraffinge der meest in swang gaande lasters, swakheden en sotter- nyen van veelderley standpersonen". De schrijver ervan was Dr Nicolaas Heinsius jr., een fantast, een zondeling, een zwerver, een snoever, misschien wel een kwakzalver en volgens sommigen zelfs een „slecht sujet". Hij deed z'n snaaksch schriftuur onder de ini tialen N. H. verschijnen, maar kan toch niet nalaten, in het relaas van één zijner speelsche wederwaardigheden z'n identiteit te verraden. Waar hij een Leuvensche schoone bejubelt, verzekert Heinsius deir lezer „dat haar mond van een nectar bedouwt wierd", waarbij ver geleken de Atheensche honing zoo bitter was alsde kleine pillen van doctor Hs. Nu, die geheimzinnige doctor H.s was de bi'ave Heinsius in eigen persoon, die ook op medisch gebied van zich had doen spreken. Sommigen scholden hem botweg voor een kwakzalver, die in verschillende geschriften geheime geneesmiddelen of arcana aanprees, „dienende tot genezing van verscheide zware en voor ongeneesbaar gehouden qualen en ziektens", zooals de podagra en de jicht. In een Paracelciaansch alcHemisten-latijn wer den z'n wondere artsenijen den volke kond gedaan: het aurum potabile, het aurum des- tructum, het arcanum anti-pödagricum Och, al die geheimzinnigheid in de genees kunst was in die dagen niets bijzonders: zelfs een beroemd man als Van Beverwijck, die toch tot de meer verlichte geneeskundigen gere kend kan worden, achtte zelfs den invloed van bovenaardsche krachten, vooral van Saturnus, van het grootste belang voor de genezing. Maar de „sugt voor soet gewin" was onzen Heinsius stellig niet vreemd, al zou het teveel gezegd zijn, hem te rekenen tot het sóoft van aesculapen, welks recepten-keur door Bonte- koe tot een drietal wérd beperkt: lo. de visite; 2o. het soete discours; 3o. de tijd.... Heinsius-zelf beweerde dat tallooze genees- heeren uit Zweden, Denemarken en Polen zijn arcana ontboden en vele vorsten, graven en souvereinen hem d'eere deden hem dagelijks hun glorieus en dierbaar leven te vertrouwen. Maar snoeven deed doctor Heinsius wel eens meer en zijn bittere pillen waren inder daad vermaard. Een die den roemer mint..:: TVTICOLAAS stamde uit een Vlaamsch ge slacht, dat ten tijde van Parma's over winning naar Holland was gevlucht, beducht voor de geloofsvervolging die het vanwege z'n Calvinistische gezindheid te wachten stond. Daniël Heinsius, de grootvader, die al op 18- jarigen leeftijd aan de Leidsche universiteit een leerstoel bekleedde, was de zucht naar het vermakelijk-avontuurlijke ook niet zoo geheel en al vreemd geweest. Jan ten Brink teekent aan, dat de Leidsche professor van zijn in genomenheid met glazen en bekers blijk gaf door in 1614 een hymnus ofte lofsanck van Bacchus aan te heffen, „een duidelijk bewijs, dat hij den Wijngod met vrome devotie placht te eeren". En met Cupido stond de geleerde blijkens zijn zang op „Het Ambacht van Cu pido" al op even goeden voet. Maar dat was alles nog maar studeerkamer-speelschheid van een levenslustig taalgeleerde. Zoon Nicolaas Sr. genoot de lichte geneug ten des levens meer metterdaad en betaal de ze met een zorgelijken ouden dag. Hij, ge boren zwerver, had de verleiding niet kunnen weerstaan, het Zweedsche hof te frequentee- ren, waar de beroemde Christina een tijdlang de bloem van Europa's intellect om zich ver zamelde. Hugo de Groot verkeerde er, een Des cartes en een Pascal insgelijks. Het was in Christina's dienst, dat de Latijnsche dichter en filoloog Heinsius Europa doorreisde om voor zijn koninklijke beschermster hand schriften en munten op te koopen, een kunst zinnige negotie, waaraan hij 30.000 te kort schoot. Ten Brink meent te oordeelen naar Nicolaas' liefdesbetrekkingen met de bevallige maar geslepen Zweedsche, Margareta Wjillén, terecht dat de frivole Heinsius aan het Zweedsche hof nog heel wat anders dan on schuldige hoffelijkheden leerde. Heinsius had Margareta een trouwbelofte gedaan en de moeder van zijn twee zoons dacht er niet aan hem daarvan te ontslaan. Mocht Heinsius nog eenige neiging hebben gehad z'n woord ge stand te doen, dan zouden de inlichtingen, die z'n vriend Isaak Vossius omtrent de zeer twijfelachtige reputatie van de schoone Zweedsche had verstrekt, hem er wel van heb ben doen terugkomen. Ja, heusch, er zijn automobilisten, die hun wagen niet afsluiten als ze hem onbeheerd latenstaan Ideaal, zooiets voor los- loopende Jongens om zoon auto even te „leeneh*' voor 'n „vrooliiken avond I" En wat erop volgt Politie rechtbankII Brengt hen niet in verleiding: sluit uw auto af II De vermakelijke avonturier. Acht jaar lang duurde het proces en toen de echt, zij het dan niet in de kerk maar ten stadhuize, voltrokken was, vertrok moeder Margareta in 1665 met haar zoon Nicolaas Heinsius Jr., onzen vermakelijken avonturier, naar Zweden, tot groote opluchting van vader Heinsius. Doodslag bij den Wagenbrug. T^TICOLAAS studeerde aan verschillende Duitsche universiteiten en behaalde den graad van doctor in de geneeskunst en de filosofie, waarna hij naar Nederland terug keerde om z'n vader, die in Vianen een terug getrokken leven leidde, geld uit den zak te kloppen onder bedreiging van moord en dood slag. Ja, hij was net zoo'n rare snaak als de hoofdpersoon van z'n schelmenroman, Miran dor, wiens lotgevallen wemelen van pistool schoten en degenstöoten. Nicolaas kon er uit ervaring van meespreken: hij woonde als practiseerend geneesheer in Den Haag, toen hij op een avond bij de Wagenbriig', in gezel schap van twee vrienden, werd lastig gevallen door twee slagersgezellen. Wat er precies ge béurde verhaalt de geschiedenis niet, maar zeker is dat er een vechtpartij ontstond, waar bij een der beide vleeschhouwersknechtqn het leven liet en dat den volgenden dag Nico laas Heinsius Jr. met de noorderzon was ver trokken. Het Hof van Holland veroordeelde den..voortvluchtige, wegens manslag tot den bam en confiscatie van z'n goederen. Daarnaduikt, dé dolende avonturier in veler heeren landen op: nu eens is hij in Pa rijs, waar hij naar de gunst van .Colbert dingt, dan weer trekt hij door Duitschland en Enge land om er zijn wondere areana te koop aan te bieden, waarmee hij in zijn onderhoud voorziet. Als hem ter oore komt, dat de vrome Christina van Zweden, in wier dienst zijn va der zulke belangrijke curiosia kocht, zich met een gansche hofhouding in Rome heeft geves tigd, ijlt hij- daarheen om, zoogenaamd met een aanbeveling van zijn vader op wiens aan raden hij tot het Katholieke, geloof beweerde te zijn overgegaan, te dingen naar een betrek king van lijfarts. Misschien dank zij z'n medische geleerdheid, mogelijk ook door listige beminnelijkheid, verwierf hij den begeerden post inderdaad. De geneeskundige doctor van Lewen stemde z'n lier wel wat erg hoog, toen hij jubelde: „Sy (Christina) sag, verheugd, door U dat waardig ambt bekleeden, Door 't welk haar prachtig hof een nieuwe luyster kreeg. Haer dagt dat sy haer gonst niet beter kost besteden Als aan U voor wiens naam het Choor der Muzen neeg." Bijna had Pa Heinsius „het prachtig hof" van dien „nieuwen luyster" beroofd, toen hij z'n vroegere beschermster verslag uitbracht van het jammerlijk gedrag van zoon Nicolaas. Maar de lijfarts bleef in „z'n waardig ambt" tot 1678, in welk jaar hij het vanwege den financieelen nood waarin Christina begon te verkeeren, raadzaam achtte een gefortuneer- der vorst te vinden, die -hem z'n glorieus en dierbaar leven toevertrouwen wilde. Acht jaar waakte hij voor de gezondheid van den Keur vorst van Brandenburg in Cleve, waar hij z'n voornaamste geneeskundige geschriften sa menstelde. In 1695 keerde hij terug naar de Republiek en vestigde hij zich metterwoon in Culemborg, in welke vrijstad de bankroetiers zich buiten het bereik van het gerecht plachten te hou den en dus Heinsius zich veilig wist. Een jaar tevoren had hij nog Willem III eer- biediglijk om gratie verzocht; maar evenals op zijn in 1704 geschreven „Deductie", waarin hij zich trachtte vrij te pleiten van het Haag- sche misdrijf, werd er „quaet advies" op gege ven. Zijn Deductie was waarschijnlijk zijn laatste geschrift, zekerlijk z'n laatste levens- teeken. Aangenomen wordt dat hij te Vianen overleed, als een vergeten man. Voorgangers van Mirandor. Cf IJN vermakelijken avonturier Mirandor was een langer leven beschoren. De Hol landsche schelmenroman werd, al was hij niet de eerste in zijn soort, gretig gelezen. Het pu bliek was maar wat belust op de zonderlinge wederwaardigheden van zulke picaro's, van dat bonte, lichtzinnige volkje, dat bedelt, zwerft, mint, steelt, zwendelt, duelleert en vóór alles den boert liefheeft. Heinsius had illustere voorbeelden ter na volging: misschien had hij in de studeerkamer van zijn filologischen vader zich wel heel hei melijk vermeid in de obscene tafereelen van Petronius' Satyricon. Maar zeker kende hij Aleman's „Guzman d'Alfarache", de wonder lijke avonturen van lustige bedriegers, groote gauwdieven, waaghalzen bij nacht en vaders van den jok en Mendoza's „Leven van Laza- rillo", waarvan in 1579 reèds een Nederland- sche vertaling verscheen en waaraan Breero stof voor zijn „Spaensche Brabander" ont leende, Ook de beroemde „Roman Comique" van Scarron zal hem wel niet onbekend zijn geweest: Scarron, dat kleine door rheumati- sche pijnen ineengekrompen monster, dat na een stormachtig en bandeloos leven bn^ojiic- lijlc een wrak, nog een rustige levensavond beschoren was. dank zij de liefdevolle zorg van z'n vrouw Mile. d'Aubigné, die later als Ma dame de Maintenon van zich zou doen spre ken. Heinsius' Mirandor kon zich, evenmin als zijn schepper, beroepen op veelbelovende antecedenten: zijn vader, een eenvoudig kleer maker diende Bacchus met even onverdroten ijver als zijn moeder het Vehus deed. Na den dood van zijn vader ving hij het leven aan van een Waren schelm; Mirandor had twaalf am bachten en dertien ongelukken en diende de zonderlingste sinjeurs; gelijk het in een schel menroman behoort. Tot. zijn eer moet gezegd worden, dat hij maar ééns stal. Maar de min bedreef hij natuurlijk onophoudelijk. Het was de Leuvensche schoone Isabella, die z'n hart in vuur en vlam zette. Vergezeld van enkele muzikanten zingt hij z'n Dulcinea bij het lok kend snarenspel van luit en gambe een smach tend liefdeslied toe: „Komt, Venus soon Komt, magtigste der Goön. En singt dees' droeve toon Haar sag't in d' ooren. Segt, Schoone laaf Doch met een kus uw slaaf So werd door deze gaaf Sijn siel herbooren." Maar een schelm moet blijven smachten; dus zwerft de minnaar verder; en op z'n vele tochten ontmoet hij de raarste snaken: een tafelschuimer, die ongenood een feestmaal meegeniet; een dansmeester, die Mirandor wil leeren hoe men dansend schermen en scher mend dansen kan en met een stortvloed van woorden deze schoone kunst van het „courant defensief en offensief ofte een manier van dansen en vegten tegelijk" aanprijst; een zon derlinge reiziger, die aan Lodewijk XIV het geheim verkoopen wil, hoe Holland en Enge land tegelijk te veroveren met een leger op kurken schoenen. Inmiddels zoekt Miran dor ijverig naar de verblijfplaats van z'n' nieuwe geliefde, z'n Clarice, laat hij zich om den tuin leiden door een bekoorlijke dame die hem in handen speelt van struikroovers, strijdt hij verwoed met mede-minnaars, terwijl Cla rice met een ander verloofd heet en ontmoet hij nog een beeldschoone Zeeuwsche alle vrouwen in schelmenromans zijn beeldschoon Rosamire geheeten, die de minnares van zijn broef blijkt te zijn. Maar in het zesde boek van het tweede deel krijgen ze elkaar, Miran dor en Clarice. Als Clarice niet lang daarna overlijdt, keert Mirandor eenzaam naar Hol land terug. En de vermakelijke avonturier neemt af scheid van den weiwillenden lezer met de woorden: „Ziet hier, waarde lezer, hetgeen ik u van mijn levensloop heb willen berigten en dewyl my het stilzitten en myn Vaderland nu weder om begint te walgen, en ik ook niet gelooven kan, dat het onstandvastig geluk my alleenlyk voor zoo korten tyd myns levens tot een voor werp van syn wonderbare verandering heeft willen verkiezen, twyfel ik niet, of het zelve zal my stof geven om u mogelyk met een ver volg van myn verderen levensloop nog 't eeni- ger tyd te konnen vermaken." Nu, dat vermakelijke vervolg verscheen nooit. Wel beschreef Heinsius de sehelmsche avonturen van Don Clarazel de Gontarnos en diens schildknaap Gandales, een zeer vrije be werking van du Verdier's „Chevalier Hipocon- driaque", maar roem heeft deze tweede pica reske hem niet gebracht. Met z'n „vermakelijke avanturier" Miran dor had Nicolaas Heinsius, wiens leven min stens zoo schelmsch was als de schelmachtig ste schelmenroman, Holland een Don Qui- chotte of Gil Bias gegeven. C. J. E. DINAUX. VIr. dr. A. baron Röell verlaat eind dezer week de Maria-Stichting. HAARLEM Dinsdag, De Commissaris der Koninging in Noord-Holland mr. dr. A. baron Röell, is thans in zooverre hersteld van het hem op 1 Maart j.l. overkomen onge val, dat hij aan het einde van deze week de Maria-Stichting hoopt te ver laten. Omstreeks half Mei rekent hij dan al zijne function weder te kun nen hervatten. Tot zijn leedwezen zal hij echter nog niet kunnen deelnemen aan de feestelijkheden in het Concertgebouw op 6 en 7 dezer en dus ook niet het woord kunnen voeren bij de officieele receptie op laatstgenoemden datum. Het vraagstuk van Ministerieel verschijnings- en spreekrecht. Mogen zij wegblijven, mogen zij zwijgen? Ja. Door Dr. E. van Raalte. Een belangstellend lezer, oud-leeraar in de staatswetenschappen heeft naar aanleiding van wat ik dezer dagen in verband met het enquête-recht schreef omtrent de bevoegd heid van Ministers om te zwijgen, de vraag geopperd, of ik voor mijn stelling dat de raadslieden van de Kroon heerlijk deftige „Haagsch-staatsrechtelijke" uitdrukking het recht hebben niet voor het Parlement te verschijnen of, zoo zij daar wèl aanwezig zijn, zich niet door spreekplicht gedwongen zien op hun gestelde vragen inlichtingen te verschaf fen, de Grondwet wel aan mijn zijde heb. Nu wil ik ronduit biechten, dat ik nog tot die lie den behoor, die voor wet en bovenal voor de Grondwet grooten eerbied koesteren. Vandaar dus, dat ik de stelling, wier juistheid door den. hooggeachten lezer in twijfel werd getrokken, heusch niet zoo maar klakkeloos heb neerge schreven en vandaar ook, dat ik me haast om vóór alles het bewijs te leveren, dat ik wel degelijk op volkomen grondwettelijke basis sta. Artikel 97 kersversche nummering! luidt als volgt: „De Ministers hebben zitting in de beide Kamers. Zij hebben als zoodanig alleen eene raadgevende stem. Zij kunnen zich in de ver gadering doen bijstaan door de ambtenaren, daartoe door hen aangewezen. Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het verleenen niet strij'dig kan wor den geoordeeld met het belang van den Staat. Zij kunnen door elke der Kamers worden uitgenoodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig te zijn." Om te beginnen met deze laatste zinsnede, zij er dus op gewezen, dat de Grondwet voor de Kamers alleen de mogelijkheid schept de Mi nisters uitte noodigen om te verschijnen. Meer vermogen de beide takken van de Sta- ten-Generaal niet te doen. Zij kunnen nooit of te nimmer aan eenigen bewindsman bevelen in 's lands vergaderzaal tegenwoordig te zijn. Van hun kant laat de Grondwet, gezien de zooeven aangehaalde bepaling, de Ministers vrij om aan de uitnoodiging geen gevolg te geven. Derhalve staat het, dunkt me, als een paal boven water, dat op hen geen verschij ningsplicht rust. Meer dan eens is het wel voorgekomen, dat men in een der beide Kamers kenbaar maakte, dat het toch wel heel geschikt zou wezen wan neer die en die Excellentie de beraadslagingen zou bijwonen en dat toch Zijne Excellen tie door afwezigheid bleef schitteren. Natuur lijk is een gansch andere vraag, of een Mi nister, die botweg een verzoek om tegenwoor dig te willen wezen, in den wind zou slaan, niet de kans loopt, daardoor met de betreffen de Kamer dusdanig in botsing te geraken, dat zij uiteindelijk zal probeeren hem het minis- terieele leven zuur of onmogelijk te maken. Een verstandig, op een goede verhouding met het Parlement gestelde Minister zal dan ook niet licht, indien een der Kamers een motie mocht hebben aangenomen, hem met min of meer klem verzoekende te midden der volks vertegenwoordigers te willen verschijnen, zulk een motie als een vodje papier behandelen. Dat is echter een kwestie van beleid, niet van grondwettelijk recht, want dit laatste sluit juist de bevoegdheid van het Parlement uit om een Minister op het matje te ontbieden! Feitelijk geldt hetzelfde tevens ten aanzien van de vraag, of de Grondwet een Minister per sé verplicht tot spreken. Het tweede lid van art. 97 laat ook op dit punt niets aan dui delijkheid te wenschen over. Zonneklaar blijkt er uit, dat een bewindsman het volste recht heeft te zwijgen op grond van de omstandig heid, dat hij het verleenen van de gevraagde inlichtingen strijdig met het landsbelang oor deelt: aan hem nl. is deze beoordeeling over gelaten. Natuurlijk kan de Kamer de opvat ting toegedaan zijn, dat hij zich ten onrechte op dit argument beroept ten einde zijn mond te houden, maar hij is het tenslotte, die voor zijn verantwoordelijkheid moet nemen of hij al dan niet wil spreken. In 1848 had de Staats commissie, welke de Grondwetsherziening- voorbereidde, het „zwijgrecht' van de Minis ters aanmerkelijk willen inperken, door hun alleen toe te staan inlichtingen, te weigeren wanneer het vragen betrof, die op oorlogsver klaring of op met vreemde mogendheden aan gegane verdragen betrekking hadden Maar t-nnnma'ïo-p Rprrpox-inn -lacht "er anders over. Zij achtte die beperking te nauw en aldus niemand minder dan Buys in zijn beroemd werk over de Grondwet .was van oordeel dat het recht om te zwijgen moet worden ge ëerbiedigd, zoo dikwijls de ministers dit met beroep op het belang en de zekerheid van het Rijk mochten willen doen gelden." De praktijk heeft volgens Buys de juistheid van het, in 1848 door den Grondwetgever gevolg de, inzicht van de Regeering bewezen. Eener- zijds toch is meer dan eens de noodzakelijk heid gebleken van de bevoegdheid om inlich tingen te kunnen weigeren om reden welke met de buitenlandsche aangelegenheden niets gemeen hebben. En aan den anderen kant heeft men ondervonden, dat de vrees, als zou te veelvuldig een beroep gedaan kunnen wor den op het „onbestemde recht van weigeren" ongegrond was. Ook dat is verklaarbaar, aan gezien uit den aard der zaak een bewindsman, die al te grof van zijn „zwijgrecht" gebruik zou maken, groote kans zou loopen het onont beerlijk vertrouwen van het Parlement te ver spelen. Dit gaat, gelijk wel vanzelf spreekt, even zeer op ten aanzien van wat er in dit opzicht in geval van een parlementaire enquête op het gebied van zwijgen mogelijk ware. De enquête wet van 1850 kent in art. 20 aan burgerlijke ambtenaren of militairen de bevoegdheid toe zich van het verstrekken van inlichtingen enz, te.verschoonen met een beroep op de stelling, dat zij de verlangde openbaarmaking in strijd achten met het belang en de zekerheid van het Rijk, of op den stelligen last hunner meer deren, denzelfden grond van verschooning aanduidende. Maar, zoo gaat art. 20 verder, in beide gevallen kan de Kamer, op het verslag harer (enquête-)commissie verlangen, dat de gegrondheid der ingebrachte verschooning door den Minister onder wien de betreffende ambtenaar of militair ressorteert, nader zal worden bevestigd. M.a.w. hier is dus de gele genheid geopend om als het ware bij den Mi nister in kwestie aandrang uit te oefenen, om den aanvankelijk zwijglustigen ambtenaar er toe té brengen, te spreken. En nu zal waar schijnlijk een Minister die klakkeloos elk ver langen van de Kamer om van het zwijgrecht geen gebruik te maken, zou negeeren, heel gemakkelijk een dusdanig bedenkelijken schijn tegen zichzelf opwekken, dat daardoor zijn positie onhoudbaar zou worden. De enquête-wet (daarop mag nu ook wel eens gewezen) kent het zgn. verschoonings- recht ook toe wegens het ambts- of beroeps geheim. Volgens art. 19 kunnen nl. zij, die uit hoofde van hunnen stand, beroep of wettige betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, zich verschoonen getuigenis af te leggen, doch alleen en bij uitsluiting nopens hetgeen waar van de wetenschap aan hen als zoodanig is toebetrouwd. Zeer bekend nu is aan de schrijvers over dit teere probleem het gebeur de in 1878, toen tijdens de enquête over de be smettelijke longziekte onder het rundvee, een hoofdambtenaar van Binnenlandsche Zaken alle inlichtingen weigerde op grond van zijn ambtseed.'Dit nu was een houding, die, naar o.iii. Buys opmerkte, te ver ging en niet door den .wettelijken beugel kon. Immers het hier bedoelde verschooningsrecht geldt „alleen en bij uitsluitingnopens hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toebe trouwd." En nu is het wel duidelijk, dat men niet bij voorbaat, zonder dat er zelfs nog maar één concrete vraag is gesteld, reeds op de, be perkte, zwijgbevoegdheid van art. 19 een be roep kan doen. Jammer genoeg heeft men zich in 1878 bij die weigerachtige houding van den weerspannigen hoofdambtenaar neergelegd. Had men de zaak principieel doorgezet en uitgevochten, dan zou hij het, tenminste wat zijn principieele houding-bij-voorbaat betreft, ongetwijfeld hebben afgelegd. In elk geval komt me zijn voorbeeld niet navolgenswaard voor, evenmin als het mij in het algemeen verstandig zou lijken van Ministers om stel selmatig gebruik te maken van hun grond wettelijk recht om weg te blijven en te zwijgen. Het recht hebben ze, doch ook rechten kan men in de praktijk misbruiken. Dat nu zullen verstandige Ministers nooit doen en onverstan dige Ministers dient men in 's lands belang zoo gauw als het maar kan aan kant te zet ten. Zoodat er dus voor al te groote bezorgd heid in dezen geen reden bestaat, indien men nog vertrouwen heeft inhet gezond ver stand van Ministers en Parlement. Dr. E. V RAALTE. Spanning te Sjanghai geweken. Britsehe en Japansche troepen terug getrokken. Reuter meldt uit Sjanghai, 2 Mei (A.N.P.) De spanning is afgenomen nadat de Britsehe troepen en de Ja- pansche gendarmen van den Nan- king-Road waren teruggetrokken. De Engelsehe en Japansche militaire autoriteiten waren daarover tot over eenstemming gekomen. Prins Louis Ferdinand en Groot* vorstin Kyra te Doorn. Ex-kroonprins bij de bruiloftsgasten. AMERSFOORT, 3 Mei. Met den D-trein uit Berlijn, die om 8.25 uur alhier ariveerde, zijn vanochtend aan gekomen prins Louis Ferdinand van Hohenzollern en grootvorstin Kyra van Rusland, die morgen op huize Doorn kerkelijk in den echt zullen worden verbonden, nadat het burger lijk huwelijk gisteren te Potsdam wa voltrokken. Tot het gezelschap van het bruidspaar, dat uit ongeveer 25 personen bestond, behoorde ook de Duitsche ex-kroonprins. Op het station waren ter begroeting aanwe zig twee hooge function arissen van Huize Doorn, de kolonel van de marechaussee, D. van Houten, alsmede de stationschef, de heer J. Houtman. In een tiental auto's vertrok het gezelschap vooraf gegaan door een motorbrigade van de marechaussee, naar Doorn. Burgerlijk huwelijk te Potsdam voltrokken. In het slot Ceciliënhof te Potsdam is gisteren het burgerlijk huwelijk voltrokken tusschen prins Louis Ferdinand en grootvorstin Kyra. Na het burgerlijk huwelijk werd het huwelijk volgens den Grieksch-othodoxen ritus inge zegend. De plechtigheid werd bijgewoond door den vroegeren kroonprins en zijn gemalin, prins Eitel Friedrich, prins Adalbert en zijn gema lin, prins August Wilhelm en prins Oskar. Ver der de grootvorsten Dimitri, Wladimir en Kyrill van Rusland, de koningin van Denemarken met den kroonprins van Denemarken en zijn gemalin, koning Ferdinand van Bulgarije, en anderen. Sjansi binnenkort gelieel «looi- de Japanners ontruimd? Tenzij aanzienlijke versterkingen ivorden gezonden. Japanners melden Kiangsoe te zijn binnengerukt. Van Chineesche zijde wordt uit Hankau gemeld, dat herhaalde aan vallen der Japanners in Zuid Sjantoeng afgeslagen zijn en dat de Chineesche linie, die Taiertsjwang bewaakt .in tact is gebleven. Voorts maken de Chineezen melding van successen in Sjansi. Zij voegen hieraan toe, dat, tenzij de Japanners versterkt worden, zij gedwongen zul len zijn geheel Sjansi te ontruimen. Aan den anderen kant meldt een Japansch communique uit Peiping, dat de Japansche troepen de pro vincie Kiangsoe zijn binnengerukt uit Zuid-Sjantoeng en Hoes jan, op 25 mijl ten noorden van den Loenghaispoor- weg, bezet hebben. Verder naar het oosten heeft een andere afdeeling Japansche strijdkrachten zich mees ter gemaakt van Matausjen, op vijf mijl ten westen van Tangstjen. Alweer sigarettenpapier. Het smokkelen van sigarettenpapier heeft zijn aantrekkelijkheid nog niet verloren, niet tegenstaande het risico daaraanverbonden. Zoo werden door de ambtenaren bij een pakhuisknecht te Zaandam een paar duizend boekjes in beslag genomen, eenige minuten nadat ze door de Nederlandsche spoorwegen waren bezorgd, terwijl een tweede bezending bij een machinist te IJmuiden was aangetrof fen, verpakt in twee koffers. Beide personen hadden een gelijksoortig verweer. Een onbekende had hun het papier geleverd; de Zaandammer zei, dat hij dien mysterieuzen persoon te Amsterdam op het Waterlooplein had ontmoet, alsof daar lieden staan, die den eerste den beste smokkelpapier aanbieden. De IJmuidenaar vertelde, dat de onbeken den bij hem aan huis waren gekomen; waar om hij juist werd uitverkoren, legde hij niet nader uit, maar een ambtenaar der belas tingen vertelde, dat de machinist al een half jaar onder verdenking en surveillance stond, waaraan de rijksadvocaat toevoegde, dat de papiersmokkelaars sluwe lieden zijn, die niet voor het eerste gat zijn te vangen. Als het eindelijk gelukt bij een hunner een partij ge smokkeld sigarettenpapier te vinden, kan men er zeker van zijn, dat het niet het eerste par tijtje is. Hij verzocht den officier gevangenisstraf te eischen en deze eischte 3 maanden; de poli tierechter gaf er twee. De Zaandammer stond wat beter bekend, zoodat over hem een reclasseeringsrapport zal worden aangevraagd; misschien volgt er later een voorwaardelijke straf. WEEK-ABONNEMENTEN dienen uiterlijk Woensdags avonds betaald te zijn, daar de bezorgers op Donderdag moeten afrekenen. DE ADMINISTRATIE.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 3