SI MARGAGA. houden Het Nederlandsch s.s. „Friesland" van de N.V. Scheepvaart en Steenkolen Mij. te Rotterdam, dat op de Finsche scherenkust buiten Brahestad aan den grond liep Zweden maakt zich op ter viering van den 80sten verjaardag van zijn populairen monarch, Koning Gustaaf. In Stockholm zijn alom versieringen aangebracht De kostbare geluidsspectograaf, een geschenk van iemand die onbekend wenscht te blijven, aan het phonetisch laboratorium der Gem. Universiteit te Amsterdam, is Maandag door wethouder Boekman (3de van links) namens de gemeente aanvaard De zeilvereeniging „De Twee Provinciën heeft op het Paterswoldsche Meer een wedstrijd gehouden. Een moment uit het nummer der 30 M.2 klasse Het prachtig trappenhuis van het Quai d'Or say te Parijs, gereed voor de ont vangst van het Engelsche Koningspaar welke in Hamburg zijn ge- Vijf woningen in de Rustenburgerstraat te Amsterdam zijn door de brandweer onder handen genomen, omdat door de aardbeving van Zaterdag j.l. verschillende consoles en steunstukken van balcons zijn losgeraakt Een interessante groep 'tijdens de groote folkloristische feesten Prins Gustaaf Adolf Yan Zweden, die een zeer bekwaam ruiter is, in actie tijdens het groot springconcours in zijn land, waarin hij den tweeden prijs won FEUILLETON Een avontuurlijk verhaal uit de binnenlanden van Sumatra's Oostkust, door GERT HARTENAU—THIEL. 9) „Tabé, toean luitenant", piepte de vorst, ter wijl hij Van Trassen hartelijk de hand schud de. ..Ada bajik?" (Gaat het goed?) Van Trassen boog glimlachend. „Bajik, Hoogheid. Hopenlijk mag ik bij u hetzelfde verwachten." De radja knikte eenigszins bedenkelijk. „Ja, ja, dat gaat wel. Ik ben alleen wat ont daan door de vreeselijke dingen, die gebeurd zijn en die misschien nog kunnen gebeuren! Stel u voor de heilige tulband is gestolen en verdwenen!" Als op bevel jammerde natuurlijk ook on middellijk het gevolg: „De heilige tulband van den profeet is gestolen!" „Nou, nou, Hoogheid, we zullen hem wel terugvinden!" meende Van Trassen hem te moeten geruststellen. „Allah zegene u voor die woorden!1 „Allah moge u zegenen en de profeet uw geest verlichten!" herhaalde op bedrukten toon het gevolg. De vorst knikte zuchtend. „Dat moge hij! Dat moge hij! En weet u, toean luitenant, een priester der Visjnoecieten sluipt in mijn land rond. Saja! Deze hyena verbindt zich met de Boedhisten tegen Mohammed, zet de Chineezen tegen ons op en ontketent zoo de revolutie! Ik, mijn huis, mijn harem, mijn kostbaarheden denk maar eens aan mijn vele edelgesteenten zullen misschien door die verschrikkelijke orang-koelies (Chineezen) beroofd worden en ik, de radja, de vorst van dit land, door de bandieten gemolesteerd, mis schien zelfs wel gevangen genomen! O! O!' „Dat zal niet gebeuren, Toenggoe!" stelde de luitenant hem gerust. „Verlaat u zich maar op de vele soldaten, die voor u, uw macht en uw bezittingen bereid zijn hun leven te offeren." Het gevolg, dat alweer op het punt stond in een of andere jeremiade uit te barsten, zweeg en ook de radja boog toestemmend het hoofd. „Saja, saja maar ook uw soldaten zijn vreemdelingen in mijn land, zij zijn Hindoes, misschien evenals de duivelspriester, Visj noecieten. die de Mohammedanen vervolgen." „Onze soldaten zijn volkomen betrouwbaar, Hoogheid. Zij doen hun plicht en houden geen rekening met de godsdienstige gezindheid van hun tegenstanders." De radja kreeg geen gelegenheid eventueele verdere bezwaren kenbaar te maken, want het was tijd om op te breken. Ik gaf Van Trassen opdracht met vijf man op den steiger achter te blijven om de aankomst der anderen af te wachten, met wie hij zich dan naar het ge rechtsgebouw zou begeven. „Ik zelf", zoo be sloot ik, „ga met de andere manschappen daar heen en begeleid den toenggoe naar zijn pa leis." Vooral deze laatste mededeeling scheen bij den radja bijzonder in den smaak te vallen. Hij inviteerde onmiddellijk alle officieren in zijn paleis hun intrek te nemen en daar de noodige gastvrijheid te genieten, maar tot mijn spijt kon ik op dit vriendelijke aanbod niet ingaan. „Als de bevolking zich rustig houdt, Hoog heid, zullen wij. gaarne van uw gastvrijheid gebruik maken", beloofde ik hem. „Voorloopig echter zullen we ons in het gerechtsgebouw moeten installeeren. maar ik hoop, dat dit, mede dank zij uw medewerking, slechts voor korten tijd zal zijn. VII. Het was inmiddels zes uur geworden, de dag had plaats gemaakt voor den donkeren tropen nacht, waarin slechts de maan, de sikkel van den profeet, een vaal licht verspreidde. De radja omklemde angstig mijn arm en zuchtte duidelijk hoorbaar: „O, die booze, slechte Chineezen!" Aan het hoofd van den troep marcheerde de tamboer en een onderofficier. Daarachter volg de een colonne van tien man, de radja, zijn ministers, de jonge prinsen en de overige leden van het gevolg, bij welk gezelschap ik me had aangesloten en dat geflankeerd werd door fak keldragers en tenslotte als dekking nog vijf tien man. Allen hadden het geweer aan den schouder en eenigen van hen droegen fakkels, die in de heerschende duisternis een fantas tisch licht verspreidden. Aangelokt door het geroffel van de trommel stroomde het volk van alle kanten toe; men verdrong zich aan beide zijden van de straat of liet zich bij het naderen van den heerscher eerbiedig op den grond vallen. Op den achtergrond doken hoonend grijnzen de Chineezengezichten op, Maleische en Chi- neesche kinderen stoven schreeuwend opzij of renden voor den stoet uit. Een verstikkende atmosfeer dreef ons het zweet uit de poriën en aangelokt door het schrille licht van de fak kels zwermden wolken muskieten en vliegen om ons heen. „Aaa-rrriii-aatii! Aaa-rrriii-aatii! Maakt plaats voor de politie!" brulde aan het hoofd van den troep de onderofficier, en dof en drei gend roffelde de trommel. „Boenoen (dood aan) Toenggoe besar! Boe- noen, toean commandant!" schreeuwde, en joelde het volk. „Boedha en Visjnoe vernietïge hen met vuur en bliksem!" krijschten in slecht Maleisch Chineesche stemmen in de duisternis. „Binatang! Andjing!" huilde in felle woede het volk daartegen in. Vuile, bruine handen balden zich tot vuisten, bedreigingen en scheldwoorden werden de verspreide Chinee zen naar het hoofd geslingerd en het zag $r naar uit, dat de opnieuw oplaaiende woede der Maleiers en Batakkers eindelijk tot uit barsting zou komen. De soldaten namen hun geweren van den schouder en de dreigende, alles overtreffende kreet „Aaa-rrriii-aattii! Maakt plaats voor de politie!" hield de menigte nog slechts in bedwang. De kleine, dikke radja scheen hevig onder den indruk van het tumult. Bevend van op winding omklemde hij mijn arm en telkens weer klonk zijn dringend verzoek,; „Ah, toean kapitein, vernietig die Chineesche honden!" Voorloopig had ik echter genoeg met mezelf en mijn troep te doen. De situatie begon thans bepaald dreigend te worden en als een zware last voelde ik mijn verantwoordelijkheid voor het welzijn van den radja. Eerst moest de vorst in veiligheid worden gesteld; pas daarna kon er aan worden gedacht eenige orde te scheppen. Het was, alsof de ons in het duister begeleidende Chineezen mijn gedachten had den geraden, want plotseling klonk het drei gend „Toendoeng! Toendoeng sama com mandant! (Dood aan den commandant). Toen doeng! Toendoeng sama oppas!" (Jaag de po litie weg). Hierop trad een stilte in als voor een storm of een hevig onweer. Maai* dit duurde slechts eenige seconden, want, tot het uiterste ge prikkeld, brachten de soldaten hun geweren in den aanslag en het zou waarschijnlijk tot een salvo zijn gekomen, wanneer het me niet op het laatste oogenblik gelukt was hen met de noodige dreigementen tot de orde te roepen. Ik begreep echter, dat het mij niet lang meer gegeven zou zijn de discipline te handhaven, want de zenuwen waren tot het uiterste ge spannen. De Maleiers raasden en tierden; de goedmoedigheid van deze gewoonlijk zoo vreedzame natuurkinderen had plaats ge maakt voor een intense woede en een wraak gierigheid, die geen grenzen kende. Alles in hen riep en schreeuwde om vergelding en de situatie werd dan ook elke minuut ernstiger. Latten en palen werden van de langs den weg staande schuttingen gebroken, jonge boomen uit dep. gronji getijokkep, m^sep, Ijzeren staven en stukken gereedschap werden dreigend omhoog geheven en daarbij tierde en joelde het fanatieke volkje, dat hooren en zien verging. Tot de Chineezen er genoeg van kregen en r— blijkbaar hun minderheid besef fende geleidelijk een goed heenkomen zoch ten in de duisternis, waar zij door de Moham medanen werden achtervolgd. Steeds verder klonk het woeste geschreeuw tot de bende tenslotte buiten gehoorafstand was. Nu vernam men nog slechts het doffe ge roffel van den trommel en den monotonen waarschuwingskreet van den sergeant. „Aaa- rrriii-aattii! Aaaa-rrriii-aattii!" klonk het en wij volgden hem op den voet. Zoo snel en zoo stram militair ging het nu. dat de kleine radja met zijn gevolg moeite had ons bij te houden, maar met eenige inspanning slaagde hij er toch in, in ons midden te blijven, zoodat we onze taak van beschermers tot het eind konden volhouden. Wij passeerden straten en pleinen, waar an ders dag en nacht kooplieden, goochelaars en andere neringdoenden den scepter zwaaiden; dezen avond leek echter alles uitgestorven. De Chineezen hadden hun toko's gesloten, de bon te lampions en overige lichtbronnen waren gedoofd en deze ongewone stilte was zoo mogelijk nog onheilspellender dan het oorver- doovende lawaai, waarvan wij nog kort tevo ren het middelpunt hadden gevormd. Slechts af en toe zagen we een paar inlanders, die fluisterend met elkaar van gedachten wissel den of schuw en angstig naar het doffe ge luid van den trommel luisterden. (Wordt vervolgd.;

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 5