SI MARGAGA. FEUILLETON Een avontuurlijk verhaal uit de binnenlanden van Sumatra's Oostkust. door GERT HARTENAU—THIEL. 14) „Tida! Ti-da! Die zijn er niet bij!" ri posteerden joelend de Chineezen. „Ze zijn gis terenavond vrij gelaten, omdat ze onschuldig zijn!" En toen op deze woorden een drukkende stilte volgde, hadden de Chineezen de over hand. waarvan zij onmiddellijk gebruik maak ten. Triomfeerend en hoonend klonk het: „Saja! Wij staan onder de bescherming van de politie! Jullie worden neergeslagen als je jo niet kalm houdt! Saja! Een gehuil van woede was het antwoord op deze woorden. „Hoort hen!" krijschten de in landers door elkaar. „De politie zou de dieven beschermen, de roovers en moskee-schenders!" Maar het klonk niet overtuigend. Velen twij felden of er niet een grond van waarheid school in deze meaedeeling van de zijde der tegenstanders en dit was al voldoende om zich tegen de politie te keeren. „Hang de politie op" klonk het hier en daar. „Toendoeng, toendoeng oppas! Knoop ze aan een boom de ongelpovigen, de Chineezen en de Christen honden! Scheur ze aan stukken, die valsche soldaten!" Maar plotseling zwegen de grootste schreeuwers en ook de aanstichter, de lange Bataker, verborg zich vlug tusschen de menig te. want twintig soldaten onder bevel van lui tenant Van Beek kwamen in looppas naderbij Het geweer in den aanslag stormden zij op de menigte toe. „Aaa-rrriii-aattii! Opzij voor de politie! Aaa-rrr-iii-aattii!" schreeuwden de soldaten. En de vele honderden Maleiers, Ja vanen en Batakers stoven verschrikt uiteen. Sommigen werden door hun eigen kameraden onder den voet geloopen en kreten van angst en pijn klonken overal, toen eenige salvo's in de lucht werden gegeven. Bevangen door een panischen schrik vluchtten de demonstranten naar alle windstreken. Binnen enkele oogen- blikken was het marktplein ontruimd; slechts de kooplieden stonden achter hun stalletjes en bogen deemoedig het hoofd als teeken van hun tijdelijke onderwerping aan het gezag. XI. Intusschen hadden luitenant Van Trassen, luitenant Lefèbre en ik ons aan boord van het stoombootje aan het ontbijt vereenigd. Een verkwikkende slaap had ons de ver moeienissen van den vorigen dag doen ver geten, wij voelden ons stuk voor stuk weer in staat de moeilijkheden, welke ons ongetwij feld nog te wachten stonden, het hoofd te bieden en de kok droeg het zijne tot een vol ledig herstel van krachten bij door alle moge lijke delicatessen op tafel uit te stallen, waar aan wij ons rijkelijk te goed deden. Op den steiger had zich een groot aantal nieuwsgierigen verzameld, voornamelijk vrou wen en kinderen, die in spanning de komst der dingen verbeidden en er zich voorloopig mee tevreden stelden de zich aan den wal bevin dende of aan boord zichtbare soldaten meer of minder vleiende opmerkingen en kwink slagen toe te roepen. Juist maakten we ons gereed naar het hoofdkwartier te vertrekken, toen aan het eind van den steiger beweging ontstond. Een soldaat baande zich een weg door de menigte en kwam aan boord. „Opa loe maoe?" vroeg ik, toen hij zich salueerend voor ons opstelde. „Toean commandant", antwoordde de man woordelijk, „de moefti Si Timbo is daar met tien andere moefti's en verzoekt zich aan uw voeten te mogen leggen!" Van Trassen lachte en zei in het Engelsch tegen mij: „Dat moet een onvergetelijk schouwspel zijn elf van die heeren zich in het stof te zien wentelen. Gun dat genoegen, kaptein". Mij was het echter geenszins zoo opgewekt te moede, want ik zag in dit plotseling ver schijnen'van de plaatselijke geestelijkheid het begin van ernstige moeilijkheden. Na kort be raad gaf ik den soldaat opdracht den moefti's mee te declen, dat ik hen over een half uur in ons hoofdkwartier verwachtte. Daar zou ik hun wenschen aanhooren. De soldaat salueerde, spoedde zich terug en een oogenblik later waren wij van het dek af getuige van den aftocht der moefti's, wier groene gewaden in het zonlicht glansden en schitterden. Nadat zij in de verte waren verdwenen, maakten ook wij ons gereed voor den af- marsch. Eenige soldaten bleven achter ter be waking van het bootje en met de rest van ongeveer vijftien man marcheerden wij naar het gerechtsgebouw. Wederom klonk het ge roffel van de trommel en het regelmatige ge klikklak der laarzen op het plaveisel. En het volk schreeuwde en joelde en volgde ons in drommen. Nu passeerden we het marktplein waar lui tenant Van Beek zijn manschappen op regel matige afstanden posteerde, zoodat tenslotte het geheele plein door hen omringd was. De ambachtslieden, die hun werktafels op straat hadden opgesteld, de kooplieden, die hun waren hadden uitgestald, de winkeliers, die in de deuropening van hun toko stonden en de vele andere Chineesche mannen en vrouwen, die overal rond hingen, maakten een diepe buiging of wierpen zich eerbiedig op den grond. Het was duidelijk, dat de Chineezen ons zeer goed gezind waren. Daarentegen ging de Mohammedaansche bevolking, en in het bij zonder de mannen, ons in een boog uit den weg. Him sombere, dreigende blik vertolkte duidelijk hun vijandige stemming en er was waarlijk niet veel menschenkennis voor noodig om te begrijpen, dat deze voornamelijk ons gold. i Ook luitenant Van Trassen, die naast mij liep, bleek dit niet te ontgaan, want onver wachts zei hij: „Die bruine bende vertrouw ik niet. We mogen wel oppassen, want die heeren zijn op het oogenblik tot alles in staat." „Dat ellendige, groene vod!" mompelde lui tenant Lefèbre. Ik knikte. „Ja, maar het is nu eenmaal een heilig reliquie en in zulke dingen zijn deze menschen geweldig fanatiek". Uit hetgeen luitenant Van Beek ons over het zoojuist voorgevallene meedeelde, bleek wel, dat wü ons niet vergist hadden. De at mosfeer was tot het uiterste geladen en de opmerking van Van Trassen, dat wij op onze hoede moesten zijn, was dan ook stellig niet misplaatst. Voorloopig echter was het voor het oog althans weer rustig en nadat lui tenant Van Beek door zijn collega Lefèbre was afgelost, marcheerden wij verder. Weldra bereikten wij nu het gerechtsge bouw, waar de adjudant-onderofficier Sodi- komo, speciaal belast met de bewaking der gevangenen, meedeelde, dat de nacht rustig verloopen en er ook overigens niéts bijzon ders voorgevallen was. Daarna begaven wij ons naar binnen, waar een attente bediende reeds voor whisky-soda en limonade had ge zorgd, een verfrissching, die reeds aan het begin van den warmen tropendag werd ge waardeerd. Met een zucht lieten we ons in de rieten stoelen vallen, hulden ons in rook wolken en daarna besprak ik met luitenant Van Trassen onze houding tegenover de moefti's. Daar wij beiden reeds lang aan de Oostkust dienden en dientengevolge de eigen schappen en zwakheden der inheemsche be volking vrij goed kenden, waren we het spoe dig eens over ons krijgsplan, waarvan wij het beste hoopten. Nochtans betreurde ik het ern stig, dat de beproefde politie-fakir, Si Mar- gaga, zich nog steeds niet liet zien, want in de huidige, zeker niet van gevaar ontbloote omstandigheden, zou hij ons met zijn waarde volle adviezen van groot nut zijn geweest. Aan den anderen kant echter had ik reden te ver moeden, dat hij een bepaald spoor volgde, dat er tenslotte toe zou leiden den aanstichter van al deze ernstige ongeregeldheden, den Visjnoe- ieten priester, of zooals wij hem noemden „den man met de drie roode strepen", onscha delijk te maken. Voorloopig bleef er voor mij niet veel anders over dan zoo goed en zoo kwaad als dat ging te trachten zelf den toe stand meester te worden, zij het danin de hoop, dat, zooals steeds, op het kritieke oogen blik Si Margaga ten tooneele zou verschijnen. XII. Sodikromo trad binnen en berichtte ons de aankomst van den moefti Si Timbo met zijn aanhang. Op een toestemmende handbeweging opende hij de deur en liet de geestelijken bin nen. Daarna nam hij plaats achter mijn stoel. De Mohammedanen bogen eerbiedig het hoofd en wij beantwoordden dezen groet met een vriendelijk knikje. Het gezelschap bleek iets kleiner dan dat, wat zich dezen ochtend aan de boot had vervoegd. In het geheel waren er nu acht priesters, wier uiterlijk er reeds op wees, dat het voor hen een zeer bijzonder bezoek betrof. Zij droegen allen hun groen kerkelijk gewaad met de witte sjerp en den kleinen witten tulband met de priesterlijke groene strepen, welke slechts bij plechtige ge legenheden voor den dag werden gehaald. „Weest zoo goed het doel van uw bezoek mee te deelen", begon ik het onderhoud in te leiden. Zij kruisten de armen over de borst, maak ten opnieuw een diepe buiging en zeiden als op commando: „Allah zij met u en met ons!" Daarbij knikten zij drie maal achtereen. (Wordt vervolgd.)' Dr. A. F. Philips IS Zaterdag met de .Nieuw Amsterdam" Door den geringen regenval heerscht er in Australië groote droogte, welke voor de uit- Ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan der voetbalver. ..Hollandia" te van zijn wereldreis in ons land teruggekeerd. De heer en gebreide schapenteelt ter plaatse een gevoelige handicap beteekent. Een der uitgedroogde Hoorn werd Zondag een wedstrijd tusschen een Bondselftal en het Zwaluwen- mevr. Philips na aankomst te Rotterdam schapenweiden bij Wodonga elftal gespeeld. Een spelmoment voor het Zwaluwendoel De minister van Waterstaat, Z. Exc. mr. dr. ir. J. A. M. van Buuren (x), heeft Zaterdag de ten toonstelling „De Weg 1938" in de Houtrusthallen te Den Haag officieel geopend H. K. H. Prinses Juliana 'betreedt het Sparta-stadion te Rotterdam ter bijwoning van den voetbalwedstrijd Sparta-Feyenoord, welke Zaterdag ten bate van den Bloedtransfusiedienst van het Ned. Roode Kruis is gespeeld Ir. M. E. H. Tjade, dir. van het Gem. Bouw- en Woningtoe zicht, en wethouder S. R. de Miranda (resp. 1ste en 2e van links) brachten Zaterdagmorgen een bezoek aan perceel 229 in de Ortheliussiraat te Amsterdam, waar twee kinde ren door een vallend stuk gevelsteen werden gedood De bekende Italiaansche tenor Luigi Fort (links) met zijn echtgenoote en den heer F. Stollenberg, administrateur der Italiaansche Opera, tijdens een wandeling in de residentie Ter gelegenheid van het 20-jarig bestaan der bur gerwachten in Ne derland werd Za- terdagophetvlieg- veld Ypenburg een nationale burger wachtdag gehou den. Een foto tijdens de demon straties

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 10