Litteraire Kantteekeningen. Jan Klaassen H' Mosselbaai en de Zeeleeuwen Ons kamp bij Robbeneiland in Mosselbaai. Wanneer ge zoo eens de drukwerkjes na gaat, die verspreid worden door het publi- citeits-bureau der Zuid-Afrikaansche Spoor wegen, dan moet Mossel Baai een mengsel zijn van Scheveningen. Parijs, Trouville en Spa, met nog een beetje Biarritz er bij. Als ge er over een werkelijk halsbrekende auto weg onder een hoek van 25 graden met de horizontaal komt binnenschuiven, vindt ge één. zegge één straat met winkels aan weers kanten, maar voor den slager is er al geen plaats in de hoofdstraat, die woont een meter of zes lager op de helling naar de Baai. Trouwens, kent ge Paris-Piage en Deauville en die andere Fransche badplaat sen aan 't Kanaal? Delfzijl en Vlaardingcn zijn meer badplaats dan een van die Fransche beroemdheden; daarmee moet ge Mossel Baai vergelijken. Het is een prachtige baai, diep ingesneden en dus een veilige ligplaats biedend aan de schepen, aan de zeilschepen uit den ouden tijd vooral. En daaraan ont leent deze plaats nog een zekere beroemd heid. Er staat een oude boom, die eeuwen lang als postkantoor heeft dienst gedaan. Om streeks 1500 nagelde daar Pedro d'Ameide, een Portugeesch zeevaarder, een oude hooge zee manslaars aan vast en liet daarin een brief je achter, waarin hij eventueele passanten verzocht, in het moederland te willen mel den, dat zijn vloot een paar schepen verloren had. Zijn voorbeeld vond navolging en vele zeelieden hebben hier berichten voor familie en bekenden „gepost", die dan door het vol gende schip, dat hier aanlegde om zijn drink- watervoorraad aan te vullen, werden mee genomen. Maaf behalve dien beroemden boom, was er nog iets, dat mij in Mossel Baai aantrok. Er moet een eilandje voor de kust liggen, dat op de kaart als Robbeneiland is aangeduid. En een drukwerkje zegt, dat er robben en pinguins moeten zitten. Er ligt een wazig stuk duin aan den overkant dei- baai, een eind uit de kust. Dat zal het wel wezen. De kapper van de stad biedt aan, ons er met een motorboot voor een Engelsch pond heen te brengen, maar je kunt en moogt niet aan land. Dat wordt dus niks. Wij doen wat inkoopen. De prijzen vallen niet mee. Vooral blikjes zijn erg duur. Het is bijna alles Canadeesch fabrikaat, van Aylmer voor al, maar ze kosten hier allemaal ruim drie maal zooveel als aan de overzijde van den haringvijver. Dan de wagens weer vol benzine en voort, op weg naar Port Elizabeth. Be nieuwd of dat nu eens werkelijk op een stad zal lijken. Maar zoo gauw zou het niet gaan. Als we wegrijden uit Mossel Baai, kijk ik nog eens uit over de prachtige brandhig- golven, die bruisend overstorten op het zand strand van de baai. En daar ligt een rots eilandje heelemaal binnen in de baai, mis schien een duizend meter uit den wal. Er strijken een paar aalscholvers neer; even de "kijker. Wel allemenschenDaar liggen de robben. Bij honderden! Maar we zijn er nog ettelijke kilometers vandaan en de weg wordt van de zee gescheiden, eerst dooi de spoorlijn en dan nog door een duin strook van een paar honderd meter breed. En weg en spoorlijn loopen recht landwaarts in. Teruggaan naar het haventje en van daar uit met de vouwboot er naar toe? Dat wordt een zeereis. Maar wachten tot we terug komen van 't voorjaar. En met een spijtige zucht wordt de motor weer aangezet en hob belen wij weer voort over de ribbels en kuilen die, in lange rijen gelegd, hier wegen ge noemd worden. Maar wat is dat? De spoor buigt naar rechts en de weg ook. Ze volgen blijkbaar beide de kust van de baai. Een kilometer. Twee kilometer, nu moeten we zoowat dwars van de robbenrots zijn. Daar! Een hek! En nog een hek bij den spoorweg overgang. Juist nadert een blanke op de fiets, die ons het huis van den eigenaar wijst. Met echt Transvaalsche gastvrijheid wordt ons dadelijk logies in huis aangeboden, maar dat is de bedoeling niet. We vragen en krijgen vergunning om den spoorweg over te steken en aan het strand, juist tegenover het eiland, te gaan kampeeren. Achteraf bleek een zoon van den eigenaar geëngageerd te zijn met een volle nicht van een onzer reisgenooten. Maar dat is bijzaak, toont alleen hoe klein de wereld is! Hoofdzaak is, dat wij een kans krijgen, bij de robben op visite te gaan. In een minimum van tijd sluiten zich de hekken van de spoorbaan achter ons. We rijden over een paar lage duinrijen heen, dan langs een lagune, waarin een paar reigers en aalscholvers zich uitstekend amuseeren. en zoo op het strand aan. Met het te ver wachten resultaat. Tien mihuten later zitten onze beide auto's en de aanhangwagen hopeloos vast in het mulle zand. Maar aller krachten samen blij ken voldoende te zijn. De eetzaal verrijst uit zijn ingewand komen een hoop latten en stok ken en lappen te voorschijn en een half uur later ligt mijn trouwe Berger vouwboot klaar op het strand, waarop de Oceaandeining in lange rollers breekt. En wat voor deining en yè,t voor rollers! Zoo zie je ze in Schevenin gen nooit. Het Is de echte Oceaandeining van de Zuidkust van Java of de stranden van Peru. Maar die deining ken ik. Ik heb al vaker tientallen minuten en ook wel eens een half uur gewacht om het juiste oogenblik te kiezen om zee in te gaan. Na drie of vier heel groote golven komt vaak een oogenblik van betrekkelijke rust en daar moet dan snel ge bruik van worden gemaakt. Het kost wel eens een nat pak en dat is niet erg. Het is weer een stralend warme zonnedag en een badpak is meer dan genoeg. Maar als ik straks thuis wat wil laten zien, moeten fototoestellen en filmcamera's mee en dat is leelijker als de boot vol slaat. Dus alles zoo goed mogelijk verpakt en er op uit. Ik meen dat een goed oogenblik aankomt en geef het sein. Twee van mijn vrienden, Hans en At, dragen de boot, Maurits en ik ieder onze paddel, ik mijn camera's in een zak in een hemd in een bad handdoek. Nu! Te water de boot! Vooruit schuiven over die eerste uitloopende rollers heen. Nu instappen en peddeneen, het is te laat. Daar verheft zich weer een roller voor ons. De aanbruisende golf duwt den neus dei- boot even scheef. Dan slaat hij dwars. Ik kan nog uitstappen en mijn bundeltje grijpen, dan gaat de zaak hopeloos omver, zoodat Mau rits er uit rolt, maar ik kan de boot grijpen en op de uitloopende golf mee terugsleuren naai den wal. Daar staan we elkaar aan te kijken. De handdoek is nat, het hemd nog droog. Zul len wij ons door één valsche start laten ont moedigen? Niks hoor. Nog eens goed probee- ren. En nu gaat het goed. Wij kiezen het juiste moment en als de volgende groote dei ning weer komt aanrollen, tilt de golf ons een metertje op en glijden we aan den anderen kant omlaag zee in. Peddelen waj, je kunt om uit de gevaarlijke zone te raken en dan eens zien. Braaf nat ge spat en een paar liter water binnen gekregen, maar verder alles in orde. Na een minuut of tien klinkt het commando: laat loopen de boot! Eens even zien wat de beesten van onze nadering zeggen. Enwat de brandinggol- ven doen, die hoog tegen het rotseiland op- loopen. De robben nemen absoluut geen no titie van ons. Ze liggen bij honderden lang uit in de zon en waaieren met hun vinvormige pooten. Hier en daar glijdt er rustig een te wa ter of kruipt er een hobbelend als een zeehond tegen de helling op. Ze liggen tot op de hooge rotsblokken en laten zich tegen de met mos selen bedekte rotsen opspoelen door de voort jagende brandinggolven, als of ze net als mijn bootje een huid hadden van zeven lagen rubber en canvas afwisselend. Ook op de rot sen voor het eiland liggen overal groote of kleine dieren, glanzend zwart als ze nat zijn, mooi fluweelig goud-bruin als het zon netje hun pels heeft gedroogd. Tientallen, neen honderden zwemmen rond vlak bij de rots en als we wat dichter naderen, kunnen we heel duidelijk zien, dat het zeeleeuwen zijn. die ge misschien kent uit Artis. Tenmin ste, daar lijken ze het meest op, maar ze zijn twee. misschien driemaal zoo groot. Ik schat ze zeker op vijf meter lang. Er zit ook een troep aalscholvers op een rots, die roken we al in ons kamp. Een mooie kwak, een nacht, ïeiziger, zit er midden tusschen te genieten van den vischstank. We naderen tot een vijf tig meter misschien, heel kalm, steeds klaar om achteruit te slaan en nu komen ze kijken. Ge weet hoe plotseling ze kunnen opduiken, waar je ze juist niet verwacht, maar houden aardig afstand, dus ik laat de filmcamera kalm werken. Wegens dc branding en de nalatig heid heb ik alleen de filmcamera mee. Maar goed ook, wat bij de landing hebben wij even te lang werk om den wal te halen in een ove rigens goed gekozen stil moment. Een golf haal ons in, krult over den bootrand om onze lichamen heen, dan nadert bruisend de twee de, ik kan nog juist mijn camex-apakje over geven aan Hans, die komt aanhollen door het water heen, dat tot zijn middel rijkt, dan worden we scheef van achteren een meter op getild, slaan dwars en ki-ijgen de volle laag midden in de boot. Maar dank zij het spatdek bleven we drijven en kwamen er met een nat badpak af. Vijf minuten later waren Hans en Maurits alweer door de branding heen op weg naar het eiland en voeren het heelemaal rond. Toen ging de zon onder en kwam de maan op. Den geheelen nacht hoorden we het gebrul en geblaat van de dieren die blijkbaar ook heel wat aan de maan te vertellen hadden, net zoo als de honden dat zoo aardig(?) kunnen doen! En den volgenden morgen gold onze eerste blik uit de tent weer het eiland. De die ren lagen er nog. De branding was nog even sterk. Dus gauw ontbeten, camera, kijker en Movex filmcamera in stukken binnenband gebonden en er weer op uit. We leeren het. Dezen keer kom ik met Reintje keurig, bijna droog door de branding heen naar buiten. En wat we toen genoten hebben! Zeker een uur lang hebben we heen en weer liggen drij ven en deinen naast wat toch eigenlijk eexx Zuidpooltafereel was. We hebben de ouden zien vechten en de jongen zien stoeien; we zijn zoo dicht bij den in het water rond- stoeienden troep gekomen, dat in eens een zestal gi'oote dieren zich voor ons begon te intci-csseeren en telkens half, soms heele maal uit het water opspringende kwam aan- buitelen. Volle kracht achteruit dan maar. En als wij even uitpuffen van de inspanning, rijst op nog geen tien meter van ons af een lange spitse vin uit het, water op, even is een grijze rug, dan een witte buik zichtbaar. De rugvin was zeker een halve meter lang, dan moet de haai minstens vijf meter lang ge weest zijn. Dan houdt je je bloote armen een paar minuten zuinig binnenboord, maar als je dan weer kalm nadert dit fotografeert en dat filmt en daar wil zien, vergeet je al die voorzorgen weer en geniet van die typische hobbelpartijen, de lange glacéhandschoen- achterpooten en de allerkoddigste bewegingen van 'n reus van 'n vent. die jeuk onder zijn kin had en probeerde, daar met zijn achter- pootcn bij te komen. En dan sneed, nu links, die lange spitse vin weer met groote snelheid dicht langs de boot heen door het water. Och, die zal ook geen honger hebben; ei- zwemmen hier vette hapjes genoeg! Maar ein delijk moeten ook wij weer terug en maken een feillooze landing na tien minuten wach tend rijden vlak achter de overslaande gol ven. Dan gaan Hans en At uit en slaan bij de landing absoluut over den kop, zoodat wij toerennen om ze onder de boot uit te halen. Maar At was al boven met zijn pet nog op en Hans met zijn zonnebril onder de kin. De boot was vol, maar is nu alweer droog en zit weer in den wijnkelder van onzen aanhang wagen. Alles is weer gepakt. Mijn luchtma tras je en donsdeken liggen klaar. En slaap heb ik ook! Wel te rusten. (Nadruk verboden.) Verbitterd gevecht tussclien de politie en bandietenbende. Vier politiemannen gedood. WARSCHAU, 5 Juli (D.N.B.). In het Wojwodschap Lublin in Polen is het tot een vuurgevecht tusschen politie en een bende bandieten gekomen. De bandieten maakten reeds zeven jaar de Wojwodschap onveilig en hadden tallooze moorden en roofoverval len op het geweten. Vier politiemannen wer den door de bende gedood. De politie maakte gebruik van mitrailleurs en twee leden van de uit vijf personen bestaande bende werden ge dood. Jonge zeeleeuwen op een rots bij Mosselbaai. Fransche belangstelling in Enge- land's letterkunde. Het aanstaand bezoek van het Engelsche koningspaar aan de hoofdstad der Fransehen, is voor de veel gelezen Nouvelles Littéraires aanleiding geweest het nummer van verleden Zaterdag bijna geheel te vullen met bijdragen over de Engelsche litteratuur, die zonder uit zondering door eersterangs specialisten ge schreven zijn en in zeldzaam waardeerende termen vervat. Loffelijke pogingen om de buurvolken elkaar beter te doen begrijpen, door elkanders geestesproducten bekend te maken, die wellicht uiteindelijk kunnen mee- wei-ken ook belangenverschillen anders dan door vernietiging op te lossen. „Wel zijn we anders zegt Paul Hazard van het Collége de France doch laten wij probeeren de andèren te begrijpen. Te begrij pen, dat een ziel in haar rijke veelzijdigheid tegenstrijdigheden kan bevatten, dat zij be houdsgezind wil zijn en niet tot een keuze gedwongen wil woi-den. Er zijn menschen die proza en poëzie tegelijkertijd zijn, die beschei den zijn èn hoogmoedig, die koel schijnen omdat in hen de hartstocht zoo sterk is, dat zij er het stuur over z-ouden kwijtraken zoo ze die slechts lieten vermoeden. Menschen die, tenslotte, sentimenteele realisten zijn. Het zijn de EngelsehenZelfs de vrijheid, die wij gelijkelijk beminnen hebben zij lief op een andere wijze dan wij". Een der Fransche schrijvers die voor het Engelsche volk en zijn letterkunde groote be wondering koesteren, is het pas gekozen lid der Fransche Académie André Maurois. Zijn prachtige levensbeschrijving van Disraëli is ook in het Hollandsch vertaald en hier in dertijd besproken. Hij is als weinigen tehuis in de Engelsche letterkunde en behandelt in het blad, dat wij bespreken, de periode die de Engelschen die der Edwardians noemen. Hoewel Edward VII slechts tien jaar regeer de, werden in die jaren de grondslagen voor het tegenwoordig geestelijk leven van Enge land gelegd, terwijl terzelfder tijd nog ver scheidene groote figuren de voorafgegane Vic- toriaansche periode voortzetten. Maurois noemt als voorbeelden Hardy en Kipling. Maar daartegenover zijn Arnold Bennett, Galsworthy, Wells en Shaw uitblinkende fi- gui-en uit Edward's jaren. Maurois herinnert eraan hoe van dat tijdvak Wells wel eens de Rousseau en Shaw de Voltaii-e genoemd is, maar merkt daarbij op dat Engeland nooit de daarbij behoorende consequentie van een Danton noch die van een Robespierre gekend heeft, Gedeeltelijk vei-klaart hij dat door de ondoordringbaarheid van de Engelsche massa voor absti-acte ideeën. Voor hen bestond Rous seau slechts als romanschrijver en .Voltaire als dramaturg. Voor den lateren en den tegenwoordigen tijd is het alweer een lid der Académie, de ge leerde Louis Gillet, die de litteraire kunst van hen die ook onze buren zijn de revue laat passeeren. We nemen de vrijheid over dit nummer der Nouvelles Littéraires _een weinig uitvoerig te berichten omdat de lezer, die daar belang in stelt, voor een paar dubbeltjes aan de kiosk een uitnemend stel samenvattende schetsen over de Engelsche litteratuur kan machtig worden Louis Gillet dan noemt het jaar 1922 als een speciaal keei-punt in de evolutie der Engelsche litteratuur. Niet omdat er dan, in dat aangewezen jaar, van een bepaalde nieu we „school" sprake is, maar omdat in dat jaar drie boeken verschijnen, die op de pi-oductie van later grooten invloed zullen uitoefenen. Het zijn de Ulysse van Joyce, The Waste Land van T. S. Eliot en het eerste boek van D. H. Lawrence, over wien Gillet het uitvoerigst is, omdat zijn werk tot velerlei misverstand aan leiding gegeven heeft. „Bijna elk boek van Lawrence heeft een schandaaltje verwekt, zelfs het zeer mooie Sons and Lovers. De schrijver van Lady Chat- terley's Lover ging door voor den losgeslagen Engelschman, die openlijk brak met iedere conventie en zich de meest volmaakte vi'ijheid van taal voorbehield: los, cynisch, onver schillig en als het ware in zijn ondergoed. Die reputatie, die niet heelemaal gestolen is, heeft zijn boeken succes bezorgd. Men kan daar een zekere wraakneming in zien, een uitbarsting van een eeuwenlange opgeki-optheid, maar dan zou men den aard van het „geval Law rence" zeer miskennen door er het mystisch verschijnsel, de nieuwe soort religiositeit van over het hoofd te zien" enz. drieën op de voorbank van auto zitten mag alléén, als er den bestuurder 60 cm en voor 2/elken passagier 40 cm beschikbaar is (voor 'n kind tot 12 jaar: 30 cm). Wij kunnen niet teveel uit Gillet's opstel aanhalen, doch denken dat ook voor Holland- sche lezers van Lawi-ence deze Fransche kijk op den schrijver interessant is. Er is trouwens nog veel meer in het door Gillet aangevoer de, dat als voorbeeld van vergelijkende litte- i-atuurbeschouwing voor de lezers van Engel sche boeken van belang is, zoo onder andere de vergelijking der fabuleerende Garnett en Virginia Woolff nxet Jules Renard en Colette. Het ontbreekt den geleerden académicien niet aan enthousiasme voor zijn ovei'buren en hij verstaat de kunst zijn lezers nieuwsgierig te maken naar die auteurs, die zij nog niet kenden. En zwaar op de hand is Gillet ner gens. Als hij het over de nog levenden uit de Edward-periode heeft noemt hij Shaw, die zijn laatste levensjaren als een gepensioeneer- de Mefisto als sceptisch toeschouwer, de we reld door ti-ekt, en Wells die de litei'atuur uit wandelen stuurde, om zich te beperken tot het witte doek waarop hij de toekomstige catastrophes als een Mene tekel afbeeldt. Ed- mond Jaloux gaf een uitvoerige studie over de Engelsche dichtkunst, waarin alleraardig ste opmerkingen over de liefde voorkomen, en Marcel Brion behandelt de pre-raphaelieten, van Ruskin tot Oscar Wilde. Ook in Nederland is de tijd reeds lang voorbij dat men Ruskin's idealen dacht te kunnen verwezenlijkt zien. Dat de door Ruskin verheerlijkte Botticelli meer Engelsch dan Italiaansch in de keuze zijner modellen lijkt is niet onaardig gezien en verklaart misschien voor een deel de ver eering van de Brotherhood. Dat Walter Pater en Oscar Wilde weer invloed op Marcel Proust in Frankrijk hebben uitgeoefend wordt eveneens door Brion vermeld. Ondanks Ruskin's prachtigen stijl en zijn buitengewone kennis van de Middeleeuwen en de Renaissance is de door hem vooi'gestane beweging in een aristoci-atïsch apartje dood- geloopen, wat juist niet de bedoeling was. Brion ziet de oorzaak daarvan in het feit dat Ruskin die voorbije tijden idealiseerde en de reëele narigheden dier tijden negeerde. Zoo werd het eind van de pre-raphaëlitische be weging een esthetisch socialisme met een so ciale esthetiek, het een door Ruskin, het an der door William Morris voorgestaan, doch geen van beide geëigend tot duurzame betee- kenis voor de groote massa. Nu hebben wij van een groot artikel door den Sorbonne-professor Cazamian, „Van Chaucer tot Dickens" getiteld, nog geen mel ding gemaakt, noch de uitvoerige portretten besproken, die Madeleine Cazamian van de groote figuren uit het Victoriaansche tijdperk schrijvend teekende. Maar het is genoeg om te doen zien hoe tegenwoordig een heel gewoon weekblad zijn lezers al een afwisselend pano rama op de kunst van een tijd kan aanbieden. Het is alleen maar jammer dat de stukken telkens verbrokkeld over verschillende ko lommen en pagina's worden afgedrukt. Dit is een schijnbare noodzakelijkheid die ook in ons land haar intree deed en in feite meer op af braak dan op opmaak van een krant gelijkt, T. H. DE BOIS. of Om de dooje dood niet. Lustrumspel voor de viering van het negentigjarig be staan van het Delftsch Studenten Corps. et begin was al dadelijk feestelijk: Delft in lustrumtooi. Waaiende vlag gen, senaatsrijtuigen met bepluim- de paai'den, rijen meisjes die liet al oude „Gaudeamus igitur" poogden te popu- lai'iseeren langs de smalle grachten met de hooge bruggetjes, aapjeskoetsiers, studenten in rok met hunne dames en een zich verga pende menigte. Op de markt de hooge tribune. Wij die aanstonds het kostbare lijf aan dit gevaarte zullen toevertrouwen, prijzen ons ge lukkig dat aanstaande ingenieurs een wakend oog op deze bouwerij gehouden hebben. De regen is opgehouden. Een late zon ver licht nog den ouden toren, den „achtergrond" van het fantastische spel dat aanstonds zal beginnen. Tien uur. De zoeklichten spelen in de sche mering over de gigantische poppenkast die d^ar voor ons is opgesteld. De senaten en andere officieele personen nemen hun plaat sen in. Het lo vivat klinkt over het oude Marktplein. Jan Engelman heeft in zijn „Jan Klaassen" ons echt oud-vadei'landschen kost voorgezet. In de volledige entoui'age, met Katrijn, den diender, den dominee en den Dood van Pot lood treedt hij op. De onzichtbare spullebaas heeft ons al over hem ingelicht, 't Zijn weer streken en niets dan streken die Jan uithaalt. Maar de Dood verschijnt, luguber en van ontzaglijke afmetingen en Jan's laat ste uurtje schijnt geslagen. De onvermurwbare laat zich echter vermurwen en stuurt Jan de poppenkast uit, het werkelijke leven in. Hij wordt een gewoon mensch; dat wil zeggen: hij leeft als een gewoon mensch, maar inten siever en bedrijft in een korte spanne tijds de zeven hoofdzonden in optima forma. Ten slotte keert hij in zijn wereldje van karton en lappen terug, door als een bom midden in de bruiloft van zijn vrouw Katrijn en den kroegbaas te komen vallen en ook den Dood van Potlood nog leelijk bij den neus te nemen. Wat zich tijdens Jan's verblijf in de wereld afspeelt is de hoofdzaak en de schrijver is er in geslaagd zonder ergens bitter te worden, luchtig en spelenderwijs, het menschdom over den hekel te halen. Daar hadden ook de re gisseur en choreografe hun groote kans en noch Paul Storm noch Chaja Goldstein hebben die voorbij laten gaan. Voortreffelijk was al dadelijk de inzet: de stramme militairen die, meegesleept door Jan's tooverti-ompet, met den sergeant aan het hoofd zich wiegen in ij delen dans, waaraan zelfs het paard van den commandant meedoet. En daarna de dolle charge aan de Beurs, waar Philips, Deterding en lubber kelderen en stijgen of 't zoo maar niets is. Na de hebzucht den wellust in een fantastische omgeving van dans en drank, met wervelende figuren. Maar ook hier weten dominee en diender, die Jan naar het aard- sche leven zijn gevolgd, hem uit den poel des verderfs te sleuren. Een terugval vormde toen het tafereel der reizende tooneelspelers, maar prachtig was de scène waarin Jan, op aan raden van den predikant, geregeld werk gaat verrichten aan den loopenden band. Plastisch vormde dit deel wel het hoogtepunt. Die dooie groepen arbeiders, in het bruin, in het grijs en in het blauw in voortreffelijke regelmaat de eentonige en toch telkens wisselende be wegingen te zien uitvoeren, was werkelijk een genot. Maar ook deze pei'iode komt snel tot zijn eind: Jan's traagheid en zijn feilloos in stinct dat hem steeds drijft naar de plaats waar „100 pCt. alcohol" is te bemachtigen, veroorzaken een ontploffing in de fabriek en dat beteeken t het einde van zijn aardsche carrière. Dan blijft natuurlijk de groote ver rassing hoe Jan aan den greep van den Dood van Potlood zal ontkomen, want hij, de held van de poppenkast, kan en mag niet sterven. Hij is het leven zelf. En zoo zien we dan ten slotte ook de lange bleeke schim van zijn grootsten vijand omhoog zweven langs den toren aan het touw, voor Jan Klaassen be stemd. Grotesk is het spel van Engelman, maar levend. En boeiend in hooge mate. Ik stel mij de scènes in de poppenkast nog caricatu- raler voor dan zij werden uitgebeeld, de figu ren meer als poppen en minder als menschen, maar overigens heb ik alleen lof voor de heele voorstelling. Paul Storm en onmiddel lijk naast hem Chaja Goldstein hebben ge streefd naar een voortdurend bewegend ge heel: nooit ontaardde de verwarring in een warboel. En de studenten hebben zich niet alleen met plezier, maar ook met toewijding van hun groote of kleine taak gekweten. Per sonen noemen is onmogelijk, maar Jan Klaas sen zelf verdient een groote pluim op zijn zotskap. En uitstekend in den toon was ook de „spullebaas", die wij uit den aard der zaak niet te zien kregen. Behalve aan de costumeering stelt een derge lijke voorstelling hooge eischen aan de ge- luids- en de lichtinstallatie. Nu, dat klopte allemaal als een bus en het is de moeite wel waard even te vertellen dat het den electri- cien-belichter van onzen Haarlemschen Schouwburg is, onder wiens leiding dat inge wikkelde samenstel van lampen en zoeklich ten stond. Alle hulde! Van „Jan Klaassen" wordt Woensdagavond nog een voorstelling gegeven. Ik kan een be zoek van ganscher harte aanbevelen. P. H. SCHRÖDER, Als een coureur de maclït over het stuur verliest. HONOKUS (New-Jersey), 5 Juli. Op dé auto-renbaan van Honokus is een auto uit de baan gevlogen en op de toeschouwers in gereden. Een persoon werd gedood en vijftien werden gewond. Milicien prefereert de Gooisclie tram boven autobussen. De gemeenteraad van Muiden is Maandag avond in spoedvergadering bijeengekomen ten einde te protesteeren tegen de voorge nomen vervanging van de Gboische tram door autobussen. Na een uitvoerige bespre king waarbij de raadsleden van alle fracties (R.K., A.R., C.-H. en S.D) hun aanhankelijk heid aan de tram uitspraken en zeer veel nadeel voor Muiden en Muiderberg duchtten, bij de exploitatie van den autobusdienst, die den grooten rijksweg zou volgen en hun ge meente dus links zou laten liggen, werd ten slotte besloten tot de ministers van Binnen- landsche Zaken, Financiën en Waterstaat een protest te richten tegen de voorgenomen plannen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 10