BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Aan allen! A' M'n briefje vooraf kan achterwege blijven, daar ik geen extra nieuws heb mee te deelen. VISITE A.s. Dinsdag, 12 Juli. mogen MADELIEFJE, KRULLEKOPJE, ZWARTKOPJE en TEEKE- NAARSTERTJE op visite komen. Ik verwacht ze om 4.30. Zij, die nog werk on derhanden hebben, brengen dat werk mede. De meisjes die geen werk bezitten, krijgen werk van mij. Niet te vroeg, maar ook niet te laat komen, m.a.w. zorgt precies op tijd te zijn. Fietsen mogen medegebracht worden. Tot a.s. Dinsdag dus. Lief BENJAMINNETJE. Wat gezellig zeg dat je zoo vaak bij Jan F. mag spelen. Is je kaart al af of moet ik je nog eens helpen? Ik hoop dat je 1.1. Woensdag en Donderdag pret tige dagen hebt gehad. Wannen ben jij ja rig? Dag Benjaminnetje. Beste ANEMOON. De regen die gevallen is, was hard noodig. Zoowel de tuinders als de vee- en bouwboeren verlangden naar flinke buien. Wij, die voor ons werk geen regen noo dig hebben, vinden het spoedig onprettig als het regent. We moeten echter ook aan andere menschen denken en aan hun belangen en niet mopperen wanneer het weer ons minder aangenaam is. Heb je 1.1. Donderdag nog een prettigen dag gehad en heb je m'n kaart ont vangen? Dag Anemoon. Best CROCUSJE. L.l. Zondag was het niet erg druk aan het strand? Dat neem ik graag aan. Ik vond het absoluut geen strand weer. De wind was verbazend koud. Tot on geveer 5 uur heb ik in m'n tuintje kunnen zit ten, toen werd het me te koud en ben ik naar binnen gegaan. Heb je 1.1. Vrijdag een gezelli- gen dag gehad? Was je moeder blij met het, door jou gehaakte, kleed? Je bent natuurlijk 1.1. Dinsdag droog thuis gekomen. Dag Cro- cusje. Lief BOODSCHAPSTERTJE. Heb je nu al weer een zeven voor je teekening? Flink zoo. Je schrijft dat je thans op school gewone deelsommen moet maken. Bestaan er dan ook nog ongewone deelsommen? Je bedoelt na tuurlijk dat de deelsommen heel gemakkelijk zijn. Ben je 1.1. Dinsdag nog droog over geko men? Je moeder kwam je halen toen je reeds eenige minuten weg was. Heeft Jannie het bij me op visite komen prettig gevonden? Dag Boodschapstertje. Lief BIJDEHANDJE. Prettig hè, dat jij 1.1. Dinsdag ook van de partij was. Of je nog eens een keertje mag komen? Ja hoor, zoodra je weer aan de beurt bent. Met October mag je natuurlijk op de club komen. Is dat niet even fijn? Dag Bijdehandje. Beste REINA. Je bent van harte welkom als rubriekertje en als vriendinnetje. De ge kozen schuilnamen vind ik goed. Je moet er echter één uitkiezen. Dus Doornroosje of Duin roosje. In je volgend briefje schrijf je me maar hoe je wilt heeten. Binnenkort hoop ik persoonlijk met je kennis te maken. Als Ve- ronika weer op visite mag komen noodig ik je ook uit. We zien en spreken elkander dan. Zal je me trouw schrijven? Dag Reina. Beste KLEINE ZUS. Ga jij nog voor de vacantie een schoolreisje maken? Dat is ook even fijn zeg. Als je gaat wensch ik je mooi .weer en veel genoegen. Dag Kleine Zus. Beste VERONIKA. M'n dank voor de uit breiding van m'n vriendinnenschaar. Prettig dat de vergrooting van het kussen zoo goed geslaagd is. Het werken van 2000 kruisjes lijkt heel veel, maar als je eenmaal flink aanpakt is het werk vlug klaar. Als je de twintig rijen gewerkt hebt, wil ik het graag zien. Werk met plezier. Dag Veronika. Lief ZONNESTRAALTJE. Prettig dat jij voor je moeder's- verjaardag iets moois gaat maken. Je moeder zal echt blij met het door je zelf gemaakte cadeautje zijn. Veel succes met je werk. Dag Zonnestraaltje. KNAPPE, GROOTE BROER, door W. B.-Z, KAMPEEREN door W. B. Z. Vader was op zee En moeder was lang ziek. Maar groote broer was sterk En groote broer was kwiek. Hij kon een vuurtje stoken. Hij kon het eten koken. Hij kookte kleine broertjes pap En voerde hem, dat deed hij knap, Hij zette kleertjes in het sop En maakte broertjes bedje op Soms, achter 't bedgordijntje Keek moeder naar het kleintje En dacht: „wat lig ik hier toch goed. Wat is die kleine baas toch zoet." Dan zei ze: „Groote, knappe vent, Wat jij een steun voor moeder bent. Zoo'n jongen, die bestaat er niet, Zoo'n goede zorg als mijn zoon Piet," En groote Piet geeft moes een zoen, Voor moeder wil hij alles doen. Hier heb je een kiek van ons kampement, Je ziet heel duidelijk de groote tent En ook een stukje van de hei Met 't mooie meertje en 't boschje erbij. Ik, Truus, heb geholpen een vuurtje te stoken, Broer Bram is nu. bezig aardappels te koken, 't Kampleven is toch zoo heerlijk en fijn", Maar 't weertje moet ook wel echt zonnig zijn Toen 't Maandag zoo regende steeds maar door. Toen vond ik het niet zoo prettig hoor. Moeder zei: „Als 't zoo blijft, ga 'k morgen naar huis". En vader zuchtte: ,,'k Ben nu liever thuis!" Het vuur bleef maar rooken Wij konden niet koken. Wij konden niet zitten, Wij konden niet spitten 't Was overal nat, Waar of je ook zat. Maar 's avonds hoera, daar scheen weer de zon, 't Was of de kamptijd opnieuw begon, We namen in 't meertje een heerlijk bad. En niemand verlangde weer terug naar de stad. Best ZONDAGSKIND. Dat zal 1.1. Vrijdag een feest geweest zijn zeg. 'k Begrijp dat je moeder ter eere één dag het werken heeft ge staakt. Kan het versje, dat je voor de gele genheid geleerd hebt, gezongen worden? De woordjes vind ik aardig vooral van het 2e en 3e coupletje. Je schrijft me zeker wel hoe de dag verloopen is?. Hoewel laat, feliciteer ik je van harte. Wil je ook je ouders namens mij feliciteeren? Dag Zondagskind. Best ZWEMSTERTJE. Ja, Olympia heeft 1.1. Zaterdag den eersten prijs behaald. De le den zagen er ook allen weer keurig uit. 'k Ben nieuwsgierig naar het resultaat van je zwem- pestaties die je 1.1. Donderdag geleverd hebt. Heb je je zwemdiploma gehaald, dan zal je waarschijnlijk wat rustiger worden en niet meer steeds gejaagd zijn om naar het zwem bad te gaan. Sport is goed, zoolang men niet overdrijft, 'k Hoop dat je succes hebt gehad. M'n groeten aan allen. Dag Zwemstertje. Beste VERGEETMIJNIET. Je bent van harte welkom zeg. Prettig dat ik er steeds nieuwe vriendinnen bij krijg. Wat heb je je briefje keurig en duidelijk geschreven. Flink zoo. Je schuilnaam vind ik uitstekend. Ben je een zusje van Nellie F. Je mag tegelijk met Veronika en Reina Z. op visite komen. Je moet maar steeds de namen onder het opschrift „Visite" lezen, zoodat je intijds weet wanneer je komen mag. We maken dan tevens persoon lijk kennis met elkaar. Schrijf je me vooral trouw? Dag Vergeetmijniet. Lief GOUDMUILTJE. Hartelijk dank ik je voor de uitbreiding van m'n vriendinnen- schaar. In één week heb ik er drie vriendin netjes bij gekregen. Prettig hoor. Hoe meer, hoe liever. Als je weer op visite komt, dan noodig ik Edelsteentje ook uit. Je hebt bij mij thuis een bedelstukje (poesje) verloren. Ik heb het voor je opgeborgen en zal het je, wan neer je weer bij me komt, geven. Lief EDELSTEENTJE. Meisjelief, je bent van harte welkom en ik hoop dat je me steeds trouw zult schrijven, graag op visite komt en met October clublid wordt. Je schuilnaam vind ik heel goed. Vertel je me eens in je volgend briefje waar je school gaat? Als je mooi kunt teekenen, mag je me ook een teekening stu ren. Je mag gelijk met Goudmuiltje bij me op visite komen. Wanneer? Je moet maar steeds de namen onder het opschrift „Visite" lezen, dag Edelsteentje. Best TEEKENAARSTERTJE. Hartelijk dank ik je voor je mooie teekening. Het is een schitterend taf reel. Prettig, dat je binnen kort met de meisjes ver eeniging uit gaat Ik wensch je mooi weer en veel genoegen toe. Dag Teekenaarstertje. Lief KRULLEKOPJE. Dat wordt met recht een uitgaansvacantie zeg. Het is nu maar te wenschen dat je goed blijft, zoodat je mede kunt gaan. Eet je nog flink en ga je nog steeds bij tijds naar bed? Je schrijft me zeker over ieder uitje wel iets? Hoe gaat het met je moeder? Is ze weer thuis? Dag Krul- lekopje. Lief MADELIEFJE. Dus jij gaat 15 Juli e.k. met de klas naar Utrecht, mijn geboorte plaats, en vandaar naar Soesterberg. Dat kan een prettig reisje worden. Na 15 Juli schrijf je me maar, waar je alzoo geweest bent en wat je gezien hebt. Ga je dit jaar nog naar de U. L. O.? A.s. Dinsdag mag je met je vriendin weer op visite komen. Breng je je kussen mede? Tot Dinsdag dus. Dag Madeliefje. Beste ERMELOSCHE VRIENDEN. Zeg jongens, hoe staat het leven? Ik heb in we ken niets van jullie vernomen. Het is in den regel wel „geen tijding, goede tijding", maar toch, zal ik blij zijn wanneer ik weer een schrijven van jullie ontvang en verneem hoe jullie vaart. Dag jongens. Lief ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Je rapport vond ik uitstekend. Dat vijfje voor plantkunde laat je op je volgend rapport plaats maken voor een zes of zeven. Afgespro ken? Prachtig. Veel succes verder. Dag Zusjes- beschermstertje. Best HANDWERKSTERTJE. Van je zus vernam ik dat je nog meer ansichten ontvan gen hebt. Je was nu de veertig reeds lang ge passeerd. Hoe waren de sinaasappelen die ik je moeder voor je heb medegegeven? Smaak ten ze naar meer? Nog eenige dagen en dan.... ga je weer naar huis. Al ben je dan nog niet beter, je bent weer thuis en dat beteekent. voor je zelf en je ouders reeds h^ei wat. Van harte wensch ik je het beste toe en kom je zoodra je thuis bent, heel gauw opzoeken. Tot ziens dus. Dag Handwerkstertje. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. PETER DE ZWARTKOP. De ware geschiedenis van een tamracn kraai. Nu ga ik jullie eerus een waar gebeurd ver haal vertellen uit m'n eigen jeugd. Toen ik een jongen was, woonde ik in een dorpje midden in de bosschen, waar erg veel kraaien huisden. Den heelen dag door hoorde je in de hooge boornen hun gekras en ge schreeuw van kra-kra-kra! Maar gek eigenlijk, nooit kreeg je die vogels eens van nabij te zien. Nooit? Ja toch, eens heb ik zelf een tammen kraai gehad en die noemden we Peter de Zwartkop. Ik zal je vertellen, hoe ik. aan hem kwam. Eens opeen dag, toen ik voor het.huis aan 't spelen was, zag ik de oude Flip recht op me toekomen. Hij kwam uit het bosch met een grooten zak sprokkelhout op den rug. Z'n klee- ren zaten, als altijd, vol scheuren en z'n oude gerafelde hoed had hij rondom vol kraaien- veeren gestoken. We kenden ouden Flip alle maal al zoolang als we om ons heen konden kijken. Altijd zag hij er zoo verwaarloosd uit en steeds scharrelde hij door het dorp rond om hier of daar een klein karweitje op te knappen of eens te probeeren of hij van een goedige huismoeder niet eén kopje koffie los kon krij gen. 't Was een wonderlijke zwerver, die Flip! Maar wat me dien dag aan Flip het meest interesseerde, dat was een groote donker blauwe zakdoek, dien hij als een bundeltje in de hand droeg. Wat zou daar inzitten? Had hij paddenstoelen gezocht, ofIk liep nieuws gierig op hem toe en zag toen opeens, dat de doek bewoog. „Flip", zei ik, „wat heb je daar toch?" De oude man begon te lachen, wenkte me nader bij en liet me in den doek kijken. Ik schrok! Een heel partijtje jonge zwarte vogels lagen daar door elkaar en keken me met hun glinsterende oogen aan. 't Waren kraaien. Voorzichtig stak ikm'n hand in het bun- deltje om de kopjes en vleugels te voelen en ze zachtjes te streelen. Een haalde ik er zelfs uit, hield hem tusschen mijn handen omhoog en bekeek hem nieuwsgierig. „Wat kijk je toch?" vroeg de oude Flip. „Kijk er al het vet niet van af, hoor! Want straks worden ze gebraden". „Je wilt ze toch niet doodmaken?" vroeg ik verbaasd en ik voelde, hoe ik opeens verdrie tig werd. „Natuurlijk," zei de oude Flip, „wat dacht jij dan? Moeten ze dan levend in de pan?" Ik keek hem verontwaardigd aan en zei toen opeens, „maar deze krijg je niet meer". En meteen zette ik het met den jongen kraai op een loopen! Ik hoorde nog, dat Flip me iets achterna riep, maar of hij lachte of schold dat hoorde ik niet eens meer, want in een ommezientje was ik een heel eind weg. Van dien dag af woonde Peter de Zwartkop bij ons. Ik liet hem in een kamer, waar hij vrij heen en weer kon vliegen en voerde heQi iede- ren dag. Al gauw merkte ik, dat hij bijzonder veel hield van rauw vleesch envan suiker! „Je moet maar banketbakker worden, Peter," zei ik vaak tegen hem. Peter verstond dit na tuurlijk niet, maar wat hij wel verstond, dat was zijn naam. Die verstond hij zelfs zóó goed. dat hij hem al gauw zeggen kon. Leuk was dat! Als ik hem vroeg „hoe heet je?" dan antwoordde hij dadelijk „Peter". „Je bent een zwartkop, Peter," zei ik dan, „je moet toch maar geen banketbakker worden maar schoorsteenveger." Peter zat bij die toespraken meestal op mijn hand en keek me heel aandachtig aan, net of hij probeeren wou, er iets meer van te begrij pen. Nu, zooveel begreep hij er wel van, dat ik 't goed met hem meende, en al heel gauw was hij zóó tam, dat hij mij overal navloog. Ja, Peter was een echt huisdier geworden, die er niet over dacht, de vrijheid van het bosch weer op te zoeken. 't Wonderlijkste van de geschiedenis was nog, dat hij heel vaak uit het open raam den tuin invloog. Daar zaten dan groote troepen kraaien in de boomen op hem te wachten en als hij dan luid en schel ,;Peter, Peter!" riep, dan verstomde voor een oogenblik hun gekras. Die taal verstonden ze heelemaal niet! Dat een van hen „Peter" schreeuwde, terwijl ze allemaal maar gewoon kra-kra-kra zeiden, dat die kraai, die net zoo groot en precies even zwart was als zij, weer door een raam in het huis terugvloog, terwijl zij in het bosch ble ven, neen, dat ging hun kraaienverstand te boven! En toch kwamen ze telkens terug, lederen dag zaten ze in de boomen van den tuin en wachtten tot Peter buiten kwam. Want ze hadden wel begrepen, dat hij, hoewel hij eigenlijk niet bij den troep hoorde, toch hun vriend was. Want weet je wat hij met zijn eten deed? Nauwelijks had hij van een van ons een stukje vleesch gekregen of hij vloog ermee naar buiten en verstopte het in den tuin. Ge woonlijk legde hij 't zoomaar op den grond en spreidde er een blad over uit. En als de andere kraaien dan op visite kwamen, vonden zij een welvoorziene disch. Ja, die Peter was een grappige vogel! Nog een eigenaardigheid van hem was, dat hij erg lief was tegen de huisgenooten, maar vreese- lijk venijnig kon zijn, zoodra er vreemden over den vloer kwamen. Als hij 's zomers soms meis jes met witte schoentjes zag, dan stoof hij er op af en pikte ze zoo wild in de voeten, dat ze gillend wegliepen. Ja, zelfs mannen durfde hij aanvallen. En zoo gebeurde het op een goeden dag, dat hij zonder het te weten natuurlijk! een vreeselijke wraak nam op den man, die hem bijna in zijn braadpan had gestopt! Eens op een morgen kwam nJ. de oude Flip kalmpjes op ons huis toegestapt. Hij zag er nog precies zoo gehavend uit als op den zomer dag, toen ik hem Peter had afgepakt en begon al uit de verte plagerig tegen me te lachen. „Ik kom dien kraai terughalen, die je van me gestolen hebt!" riep hij. „Wat, Peter?" zei ik. „Die krijg je niet! Nie mand krijgt hem, niemand!" en ik kwam zoo dreigend op den ouden man af, dat hij opeens uit een ander vaatje begon te tappen kalmpjes zei: „Tut, tut, ik zal jou en je vogel niets doen. Ik wou alleen aan je vader vragen, of ik wat hout mag sprokkelen in z'n boschje." Nu, Flip kan me nog veel meer vertellen, ik geloofde hem eenvoudig niet. M'n hart begon opeens wild te kloppen en ik dacht: „Wie weet, wat hij in z'n schild voert! Misschien vraagt hij alleen naar m'n vader om den vogel in 't te krijgen, en hem dan te vangen en mee te nemen." En daarom zei ik slim: „M'n vader is heele maal niet thuis. Kom een anderen keer maar terug." Maar kijk, op 't zelfde oogenblik ging de deur open omdat er iemand het huis uit kwam en Flip zag mijn vader in de kamer zitten. En zonder verder op mij te letten, liep hij naar binnen. Maar ik bleef hem op de hielen volgen en schreeuwde angstig: „Vader, Flip komt Pe ter terughalen! Niet doen, vader, geef hem niet!" Intusschen was de kraai op mijn hand gaan zitten en keek den haveloozen Flip scherp aan. En toen ik met hem de kamer uit wou gaan, sloeg de oude man plagerig met zijn hoed naar Peter. Later heb ik wel begrepen, dat Flip 't niet zoo kwaad meende. Hij bedoelde heusch niets anders dan vader te vragen of hij wat hout mocht sprokkelen, maar Peter werd om dien onverhoedschen aanval al even woedend als ik. Opeens vloog hij op Flip af, ging op zijn rug zitten en begon hem in zijn nek te pik kennee maar, vreeselijk gewoon. „Ga je weg, leelijkerd?" riep Flip, terwijl hij heftig met de hand naar hem sloeg. Maar Pe ter liet zich niet wegjagen. Hij pikte nogeens en nogeens, begon dan woedend om Flip's hoofd te vliegen en wéér te pikken, 't Werd zóó erg, dat de oude man tenslotte schreeu wend de beenen nam. Toen hij eindelijk nog opgewonden en vuur rood van angst op straat stond en zich het zweet van 't voorhoofd wlschte, kon Flip stel lig maar niet begrijpen, hoe zoo'n kraai zóó kwaad op hem kon zijn. Nou, ik begreep het best: Peter had natuur lijk wraak willen nemen omdat die oude baas hem ruim een jaar geleden in de pan had wil len braden! Nog drie jaar bleef Peter bij ons, tot vreug de van de heele familie en we dachten niet anders, of we zouden hem wel tot zijn dood toe houden. Maar dit liep anders uit. Eens op een da- was de vogel opeens verdwenen. Ik zocht hem 't heele huis door, in den tuin en in 't bosch maar tevergeefs! Peter de Zwartkop was en bleef weg. Een oogenblik dacht ik nog aan den oude Flip: zou die hem gevangen heb ben en tóch nog gebraden om wraak te nemen over die venijnige pikken in z'n nek? Maar neen, Flip had het niet gedaan. Stellig was de roepstem van zijn kameraden uit het bosch Peter tenslotte te sterk geweest en was hij weer een der hunnen geworden. We heb ben hem nooit teruggezien! OOM KEES. LS we over Amerika lezen dan den ken we zeer waarschijnlijk het eerst aan Columbus en we repeteeren nog eens uit ons jaartallenboekje „1492. Columbus ontdekt Amerika". Misschien dat we dan nog even verder denken aan de West- Indische Compagnie en aan Nieuw-Amsterdam dat nu New-York heet, maar dan zijn we in den regel aan 't eind van onze kermis over de wording van den tegenwoordigen Amerikaan- schen Staat. Misschien denken we wel, dat in dien ouden tijd onze voorouders de eenigen geweest zijn, die er op uittrokken naar die verre streken om daar gebied te veroveren. En niets is minder waar. Betrekkelijk kort na onze vestiging in Amerika het was 12 Sept. 1609 dat het eerste schip der W. I. Comp. de later zoogenoemde Hudson-rivier opvoer kwam er een ander Europeeesch volk zich in Amerika vestigen en wel de Zweden. Nadat in het najaar van 1637 twee scheepjes de „Kal- mar Nyckel" en de „Fagel Grip" uit de haven van Zwedens grootste handelsstad Göteborg, waren uitgevaren, lieten ze 8 April 1638 de reis duurde dus heel wat langer dan tegen woordig het anker vallen aan de Delaware. Ze deden als onze voorouders, kochten er een stuk grond van de Indianen en stichtten er de Zweedsclie kolonie Nieuw-Zweden, op z'n Zweedsch „Nya Sverige". Waar Henri Hudson in zijn scheepsjournaal over dit gebied schreef als het land van witte stranden en weelderige bosschen, moet het op de Zweden wel een overweldigenden indruk gemaakt hebben, want ze noemden hun landingsplaats „Paradijs kaap". Merkwaardig genoeg was deze Zweedsche DAT SIGNAAL KEN IK NIET Toen Engeland en Frankrijk eens met elkan der in oorlog waren werd een jong Engelsch tamboer door de Franschen gevangen geno men. Men bracht hem voor den generaal, in de hbop, een spion te pakken te hebben. Op de vraag van dezen, wie hij was, ant woordde de Engelschman trotsch: „Een tamboer van Zijne Majesteit den ko ning van Engeland." „Ik wil eens kijken, of je de waarheid .preekt." zei de generaal. Hij liet een trommel halen en beval den tamboer,, het signaal voor de terugtocht te trommen. „Dat signaal ken ik niet.' zei de gevangene met trotsch opgeheven hoofd. ..Ik heb dat nog ooit getrommeld." De Fransehe generaal was door dit ant woord zoo getroffen, dat hij den Engelschman in vrijheid stelde. ONZE KLEINE ZUS door W. B.—Z. Dit is mijn zusje Loesje! Zeg, vind je 't niet een snoesje. Ze roept naar alle kindertjes En lacht tegen de vlindertjes Het vogeltje zingt blij een lied. Van wiedewiedewiet - wiet - wiet. Loes hoort 't vogeltje zingen. Ze zit er bij te springen. Ze kijkt naar de vergeet-mij-niet En ziet maar niet de kleine piet. Ons vogeltje zingt blij zijn lied Van wiedewiedewiet - wiet - wiet. 'k Til haar nu hoog in de lucht 't Vogeltje gaat op de vlucht. Loes ziet het vogeltje niet meer. Ze hoort hem wel nog telkens weer. Neen, hij vergeet ons Loesje niet. Hoor hoe hij fluit: wiet, wiet, wiet, wiet. stichting toch eigenlijk ook weer Nederlandsch want ze was op touw gezet door een oud-be stuurder en een oud-ambtenaar der West-Ind. Comp. n.l. Samuel Bloemaert en Peter Minuit. Nog geen 30 jaar is dit gebied Zweedsch geble ven; in 1655 we zijn dan in oorlog met Zwe den wordt het door Pieier Stuyvesant voor de W. I. Comp. veroverd en bij de Nederl. kolo nie Nieuw-Amsterdam gevoegd. Maar ook wij houden het niet lang ons bezit, want wij moeten ons bezit daar in 1667 afstaan aan Engeland. Hoewel het Zweedsche deel maar kort in ons bezit geweest is, zijn er toch nog hier en daar namen die er aan herinneren. Zoo vinden we in Wilmington, een stad in De laware, o.a. den naam „Brandwijnsgracht". Hoewel de Zweden dus geen eigen kolonie meer hadden, bleef de trek van Zweden naar het nieuwe werelddeel tot aan 't begin dezer eeuw bestaan en het verwondert ons dan ook niet dat er steden zijn waar duizenden Zweden wo nen; zoo o.a. in Minneapolis, een stad zoo groot als den Haag met ruim 450.000 inwoners, waarvan een zesde deel Zweden zijn. Geen wonder dat we hier hebben Zweedsche kranten Zweedsche scholen en kerken waar in het Zweedsch gepreekt wordt. De invloed der Zwe den op het latere Amerika moet wel heel groot geweest zijn en nog zijn want er worden op 't oogenblik groote feesten gevierd ter herdenking van de stichting van dat „Nieuw- Zweden", waaruit de tegenwoordige staat Pensylvanië is ontstaan. Deze feesten worden gevierd in Zweden zooweel als in Amerika zelf. Wie dezen zomer in zijn vacantiie soms in Zweden terechtkomt moet niet verzuimen naar Gothenburg te gaan. Daar kan hij 2 bronzen gedenkplaten bewonderen, die aangebracht zijn in een museum, dat gebouwd is op de rots, van welker voet in 1637 de 2 schepen ver trokken. De Amerikaan, die deze platen ont hulde, de gouverneur van Pensylvanië, was een afstammeling van één der eerste Zweed sche kolonisten, evenals Lindbergh. Evenals tal van beroemde Amerikanen er zich op beroe men van Nederlandschen oorsprong te wezen, zoo zijn er ook tal van Amerikaansche be roemdheden, die prat gaan op hun Zweedsche afkomst. W. B.—Z.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 7