BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Aan allen!
A'
M'n briefje vooraf kan achterwege blijven,
daar ik geen extra nieuws heb mee te deelen.
VISITE
A.s. Dinsdag, 12 Juli. mogen MADELIEFJE,
KRULLEKOPJE, ZWARTKOPJE en TEEKE-
NAARSTERTJE op visite komen.
Ik verwacht ze om 4.30. Zij, die nog werk on
derhanden hebben, brengen dat werk mede. De
meisjes die geen werk bezitten, krijgen werk
van mij. Niet te vroeg, maar ook niet te laat
komen, m.a.w. zorgt precies op tijd te zijn.
Fietsen mogen medegebracht worden. Tot a.s.
Dinsdag dus.
Lief BENJAMINNETJE. Wat gezellig zeg
dat je zoo vaak bij Jan F. mag spelen. Is je
kaart al af of moet ik je nog eens helpen? Ik
hoop dat je 1.1. Woensdag en Donderdag pret
tige dagen hebt gehad. Wannen ben jij ja
rig? Dag Benjaminnetje.
Beste ANEMOON. De regen die gevallen
is, was hard noodig. Zoowel de tuinders als de
vee- en bouwboeren verlangden naar flinke
buien. Wij, die voor ons werk geen regen noo
dig hebben, vinden het spoedig onprettig als
het regent. We moeten echter ook aan andere
menschen denken en aan hun belangen en
niet mopperen wanneer het weer ons minder
aangenaam is. Heb je 1.1. Donderdag nog een
prettigen dag gehad en heb je m'n kaart ont
vangen? Dag Anemoon.
Best CROCUSJE. L.l. Zondag was het
niet erg druk aan het strand? Dat neem ik
graag aan. Ik vond het absoluut geen strand
weer. De wind was verbazend koud. Tot on
geveer 5 uur heb ik in m'n tuintje kunnen zit
ten, toen werd het me te koud en ben ik naar
binnen gegaan. Heb je 1.1. Vrijdag een gezelli-
gen dag gehad? Was je moeder blij met het,
door jou gehaakte, kleed? Je bent natuurlijk
1.1. Dinsdag droog thuis gekomen. Dag Cro-
cusje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Heb je nu
al weer een zeven voor je teekening? Flink
zoo. Je schrijft dat je thans op school gewone
deelsommen moet maken. Bestaan er dan ook
nog ongewone deelsommen? Je bedoelt na
tuurlijk dat de deelsommen heel gemakkelijk
zijn. Ben je 1.1. Dinsdag nog droog over geko
men? Je moeder kwam je halen toen je reeds
eenige minuten weg was. Heeft Jannie het bij
me op visite komen prettig gevonden? Dag
Boodschapstertje.
Lief BIJDEHANDJE. Prettig hè, dat jij
1.1. Dinsdag ook van de partij was. Of je nog
eens een keertje mag komen? Ja hoor, zoodra
je weer aan de beurt bent. Met October mag je
natuurlijk op de club komen. Is dat niet even
fijn? Dag Bijdehandje.
Beste REINA. Je bent van harte welkom
als rubriekertje en als vriendinnetje. De ge
kozen schuilnamen vind ik goed. Je moet er
echter één uitkiezen. Dus Doornroosje of Duin
roosje. In je volgend briefje schrijf je me
maar hoe je wilt heeten. Binnenkort hoop ik
persoonlijk met je kennis te maken. Als Ve-
ronika weer op visite mag komen noodig ik je
ook uit. We zien en spreken elkander dan. Zal
je me trouw schrijven? Dag Reina.
Beste KLEINE ZUS. Ga jij nog voor de
vacantie een schoolreisje maken? Dat is ook
even fijn zeg. Als je gaat wensch ik je mooi
.weer en veel genoegen. Dag Kleine Zus.
Beste VERONIKA. M'n dank voor de uit
breiding van m'n vriendinnenschaar. Prettig
dat de vergrooting van het kussen zoo goed
geslaagd is. Het werken van 2000 kruisjes lijkt
heel veel, maar als je eenmaal flink aanpakt
is het werk vlug klaar. Als je de twintig rijen
gewerkt hebt, wil ik het graag zien. Werk met
plezier. Dag Veronika.
Lief ZONNESTRAALTJE. Prettig dat jij
voor je moeder's- verjaardag iets moois gaat
maken. Je moeder zal echt blij met het door
je zelf gemaakte cadeautje zijn. Veel succes
met je werk. Dag Zonnestraaltje.
KNAPPE, GROOTE BROER,
door W. B.-Z,
KAMPEEREN
door W. B. Z.
Vader was op zee
En moeder was lang ziek.
Maar groote broer was sterk
En groote broer was kwiek.
Hij kon een vuurtje stoken.
Hij kon het eten koken.
Hij kookte kleine broertjes pap
En voerde hem, dat deed hij knap,
Hij zette kleertjes in het sop
En maakte broertjes bedje op
Soms, achter 't bedgordijntje
Keek moeder naar het kleintje
En dacht: „wat lig ik hier toch goed.
Wat is die kleine baas toch zoet."
Dan zei ze: „Groote, knappe vent,
Wat jij een steun voor moeder bent.
Zoo'n jongen, die bestaat er niet,
Zoo'n goede zorg als mijn zoon Piet,"
En groote Piet geeft moes een zoen,
Voor moeder wil hij alles doen.
Hier heb je een kiek van ons kampement,
Je ziet heel duidelijk de groote tent
En ook een stukje van de hei
Met 't mooie meertje en 't boschje erbij.
Ik, Truus, heb geholpen een vuurtje te
stoken,
Broer Bram is nu. bezig aardappels te koken,
't Kampleven is toch zoo heerlijk en fijn",
Maar 't weertje moet ook wel echt zonnig zijn
Toen 't Maandag zoo regende steeds maar
door.
Toen vond ik het niet zoo prettig hoor.
Moeder zei: „Als 't zoo blijft, ga 'k morgen
naar huis".
En vader zuchtte: ,,'k Ben nu liever thuis!"
Het vuur bleef maar rooken
Wij konden niet koken.
Wij konden niet zitten,
Wij konden niet spitten
't Was overal nat,
Waar of je ook zat.
Maar 's avonds hoera, daar scheen weer
de zon,
't Was of de kamptijd opnieuw begon,
We namen in 't meertje een heerlijk bad.
En niemand verlangde weer terug naar
de stad.
Best ZONDAGSKIND. Dat zal 1.1. Vrijdag
een feest geweest zijn zeg. 'k Begrijp dat je
moeder ter eere één dag het werken heeft ge
staakt. Kan het versje, dat je voor de gele
genheid geleerd hebt, gezongen worden? De
woordjes vind ik aardig vooral van het 2e en
3e coupletje. Je schrijft me zeker wel hoe de
dag verloopen is?. Hoewel laat, feliciteer ik je
van harte. Wil je ook je ouders namens mij
feliciteeren? Dag Zondagskind.
Best ZWEMSTERTJE. Ja, Olympia heeft
1.1. Zaterdag den eersten prijs behaald. De le
den zagen er ook allen weer keurig uit. 'k Ben
nieuwsgierig naar het resultaat van je zwem-
pestaties die je 1.1. Donderdag geleverd hebt.
Heb je je zwemdiploma gehaald, dan zal je
waarschijnlijk wat rustiger worden en niet
meer steeds gejaagd zijn om naar het zwem
bad te gaan. Sport is goed, zoolang men niet
overdrijft, 'k Hoop dat je succes hebt gehad.
M'n groeten aan allen. Dag Zwemstertje.
Beste VERGEETMIJNIET. Je bent van
harte welkom zeg. Prettig dat ik er steeds
nieuwe vriendinnen bij krijg. Wat heb je je
briefje keurig en duidelijk geschreven. Flink
zoo. Je schuilnaam vind ik uitstekend. Ben je
een zusje van Nellie F. Je mag tegelijk met
Veronika en Reina Z. op visite komen. Je moet
maar steeds de namen onder het opschrift
„Visite" lezen, zoodat je intijds weet wanneer
je komen mag. We maken dan tevens persoon
lijk kennis met elkaar. Schrijf je me vooral
trouw? Dag Vergeetmijniet.
Lief GOUDMUILTJE. Hartelijk dank ik
je voor de uitbreiding van m'n vriendinnen-
schaar. In één week heb ik er drie vriendin
netjes bij gekregen. Prettig hoor. Hoe meer,
hoe liever. Als je weer op visite komt, dan
noodig ik Edelsteentje ook uit. Je hebt bij
mij thuis een bedelstukje (poesje) verloren. Ik
heb het voor je opgeborgen en zal het je, wan
neer je weer bij me komt, geven.
Lief EDELSTEENTJE. Meisjelief, je bent
van harte welkom en ik hoop dat je me steeds
trouw zult schrijven, graag op visite komt en
met October clublid wordt. Je schuilnaam vind
ik heel goed. Vertel je me eens in je volgend
briefje waar je school gaat? Als je mooi kunt
teekenen, mag je me ook een teekening stu
ren. Je mag gelijk met Goudmuiltje bij me op
visite komen. Wanneer? Je moet maar steeds
de namen onder het opschrift „Visite" lezen,
dag Edelsteentje.
Best TEEKENAARSTERTJE. Hartelijk
dank ik je voor je mooie teekening. Het is
een schitterend taf reel. Prettig, dat je binnen
kort met de meisjes ver eeniging uit gaat Ik
wensch je mooi weer en veel genoegen toe. Dag
Teekenaarstertje.
Lief KRULLEKOPJE. Dat wordt met
recht een uitgaansvacantie zeg. Het is nu
maar te wenschen dat je goed blijft, zoodat je
mede kunt gaan. Eet je nog flink en ga je
nog steeds bij tijds naar bed? Je schrijft me
zeker over ieder uitje wel iets? Hoe gaat het
met je moeder? Is ze weer thuis? Dag Krul-
lekopje.
Lief MADELIEFJE. Dus jij gaat 15 Juli
e.k. met de klas naar Utrecht, mijn geboorte
plaats, en vandaar naar Soesterberg. Dat kan
een prettig reisje worden. Na 15 Juli schrijf je
me maar, waar je alzoo geweest bent en wat
je gezien hebt. Ga je dit jaar nog naar de
U. L. O.? A.s. Dinsdag mag je met je vriendin
weer op visite komen. Breng je je kussen
mede? Tot Dinsdag dus. Dag Madeliefje.
Beste ERMELOSCHE VRIENDEN. Zeg
jongens, hoe staat het leven? Ik heb in we
ken niets van jullie vernomen. Het is in den
regel wel „geen tijding, goede tijding", maar
toch, zal ik blij zijn wanneer ik weer een
schrijven van jullie ontvang en verneem hoe
jullie vaart. Dag jongens.
Lief ZUSJESBESCHERMSTERTJE. Je
rapport vond ik uitstekend. Dat vijfje voor
plantkunde laat je op je volgend rapport
plaats maken voor een zes of zeven. Afgespro
ken? Prachtig. Veel succes verder. Dag Zusjes-
beschermstertje.
Best HANDWERKSTERTJE. Van je zus
vernam ik dat je nog meer ansichten ontvan
gen hebt. Je was nu de veertig reeds lang ge
passeerd. Hoe waren de sinaasappelen die ik
je moeder voor je heb medegegeven? Smaak
ten ze naar meer? Nog eenige dagen en dan....
ga je weer naar huis. Al ben je dan nog niet
beter, je bent weer thuis en dat beteekent. voor
je zelf en je ouders reeds h^ei wat. Van harte
wensch ik je het beste toe en kom je zoodra
je thuis bent, heel gauw opzoeken. Tot ziens
dus. Dag Handwerkstertje.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
PETER DE ZWARTKOP.
De ware geschiedenis van een tamracn kraai.
Nu ga ik jullie eerus een waar gebeurd ver
haal vertellen uit m'n eigen jeugd.
Toen ik een jongen was, woonde ik in een
dorpje midden in de bosschen, waar erg veel
kraaien huisden. Den heelen dag door hoorde
je in de hooge boornen hun gekras en ge
schreeuw van kra-kra-kra! Maar gek eigenlijk,
nooit kreeg je die vogels eens van nabij te zien.
Nooit? Ja toch, eens heb ik zelf een tammen
kraai gehad en die noemden we Peter de
Zwartkop. Ik zal je vertellen, hoe ik. aan hem
kwam.
Eens opeen dag, toen ik voor het.huis aan
't spelen was, zag ik de oude Flip recht op me
toekomen. Hij kwam uit het bosch met een
grooten zak sprokkelhout op den rug. Z'n klee-
ren zaten, als altijd, vol scheuren en z'n oude
gerafelde hoed had hij rondom vol kraaien-
veeren gestoken. We kenden ouden Flip alle
maal al zoolang als we om ons heen konden
kijken. Altijd zag hij er zoo verwaarloosd uit
en steeds scharrelde hij door het dorp rond om
hier of daar een klein karweitje op te knappen
of eens te probeeren of hij van een goedige
huismoeder niet eén kopje koffie los kon krij
gen. 't Was een wonderlijke zwerver, die Flip!
Maar wat me dien dag aan Flip het meest
interesseerde, dat was een groote donker
blauwe zakdoek, dien hij als een bundeltje in
de hand droeg. Wat zou daar inzitten? Had hij
paddenstoelen gezocht, ofIk liep nieuws
gierig op hem toe en zag toen opeens, dat de
doek bewoog.
„Flip", zei ik, „wat heb je daar toch?" De
oude man begon te lachen, wenkte me nader
bij en liet me in den doek kijken.
Ik schrok! Een heel partijtje jonge zwarte
vogels lagen daar door elkaar en keken me
met hun glinsterende oogen aan. 't Waren
kraaien.
Voorzichtig stak ikm'n hand in het bun-
deltje om de kopjes en vleugels te voelen en
ze zachtjes te streelen. Een haalde ik er zelfs
uit, hield hem tusschen mijn handen omhoog
en bekeek hem nieuwsgierig.
„Wat kijk je toch?" vroeg de oude Flip. „Kijk
er al het vet niet van af, hoor! Want straks
worden ze gebraden".
„Je wilt ze toch niet doodmaken?" vroeg ik
verbaasd en ik voelde, hoe ik opeens verdrie
tig werd.
„Natuurlijk," zei de oude Flip, „wat dacht
jij dan? Moeten ze dan levend in de pan?"
Ik keek hem verontwaardigd aan en zei
toen opeens, „maar deze krijg je niet meer".
En meteen zette ik het met den jongen kraai
op een loopen!
Ik hoorde nog, dat Flip me iets achterna
riep, maar of hij lachte of schold dat hoorde ik
niet eens meer, want in een ommezientje was
ik een heel eind weg.
Van dien dag af woonde Peter de Zwartkop
bij ons. Ik liet hem in een kamer, waar hij vrij
heen en weer kon vliegen en voerde heQi iede-
ren dag. Al gauw merkte ik, dat hij bijzonder
veel hield van rauw vleesch envan suiker!
„Je moet maar banketbakker worden, Peter,"
zei ik vaak tegen hem. Peter verstond dit na
tuurlijk niet, maar wat hij wel verstond, dat
was zijn naam. Die verstond hij zelfs zóó goed.
dat hij hem al gauw zeggen kon.
Leuk was dat! Als ik hem vroeg „hoe heet
je?" dan antwoordde hij dadelijk „Peter".
„Je bent een zwartkop, Peter," zei ik dan, „je
moet toch maar geen banketbakker worden
maar schoorsteenveger."
Peter zat bij die toespraken meestal op mijn
hand en keek me heel aandachtig aan, net of
hij probeeren wou, er iets meer van te begrij
pen. Nu, zooveel begreep hij er wel van, dat ik
't goed met hem meende, en al heel gauw was
hij zóó tam, dat hij mij overal navloog.
Ja, Peter was een echt huisdier geworden,
die er niet over dacht, de vrijheid van het
bosch weer op te zoeken.
't Wonderlijkste van de geschiedenis was
nog, dat hij heel vaak uit het open raam den
tuin invloog. Daar zaten dan groote troepen
kraaien in de boomen op hem te wachten en
als hij dan luid en schel ,;Peter, Peter!" riep,
dan verstomde voor een oogenblik hun gekras.
Die taal verstonden ze heelemaal niet! Dat
een van hen „Peter" schreeuwde, terwijl ze
allemaal maar gewoon kra-kra-kra zeiden,
dat die kraai, die net zoo groot en precies even
zwart was als zij, weer door een raam in het
huis terugvloog, terwijl zij in het bosch ble
ven, neen, dat ging hun kraaienverstand te
boven! En toch kwamen ze telkens terug,
lederen dag zaten ze in de boomen van den
tuin en wachtten tot Peter buiten kwam. Want
ze hadden wel begrepen, dat hij, hoewel hij
eigenlijk niet bij den troep hoorde, toch hun
vriend was. Want weet je wat hij met zijn eten
deed? Nauwelijks had hij van een van ons een
stukje vleesch gekregen of hij vloog ermee
naar buiten en verstopte het in den tuin. Ge
woonlijk legde hij 't zoomaar op den grond en
spreidde er een blad over uit. En als de andere
kraaien dan op visite kwamen, vonden zij een
welvoorziene disch.
Ja, die Peter was een grappige vogel! Nog
een eigenaardigheid van hem was, dat hij erg
lief was tegen de huisgenooten, maar vreese-
lijk venijnig kon zijn, zoodra er vreemden over
den vloer kwamen. Als hij 's zomers soms meis
jes met witte schoentjes zag, dan stoof hij er
op af en pikte ze zoo wild in de voeten, dat ze
gillend wegliepen. Ja, zelfs mannen durfde hij
aanvallen. En zoo gebeurde het op een goeden
dag, dat hij zonder het te weten natuurlijk!
een vreeselijke wraak nam op den man, die
hem bijna in zijn braadpan had gestopt!
Eens op een morgen kwam nJ. de oude Flip
kalmpjes op ons huis toegestapt. Hij zag er
nog precies zoo gehavend uit als op den zomer
dag, toen ik hem Peter had afgepakt en begon
al uit de verte plagerig tegen me te lachen.
„Ik kom dien kraai terughalen, die je van
me gestolen hebt!" riep hij.
„Wat, Peter?" zei ik. „Die krijg je niet! Nie
mand krijgt hem, niemand!" en ik kwam zoo
dreigend op den ouden man af, dat hij opeens
uit een ander vaatje begon te tappen
kalmpjes zei:
„Tut, tut, ik zal jou en je vogel niets doen.
Ik wou alleen aan je vader vragen, of ik wat
hout mag sprokkelen in z'n boschje."
Nu, Flip kan me nog veel meer vertellen, ik
geloofde hem eenvoudig niet. M'n hart begon
opeens wild te kloppen en ik dacht: „Wie weet,
wat hij in z'n schild voert! Misschien vraagt hij
alleen naar m'n vader om den vogel in 't
te krijgen, en hem dan te vangen en mee te
nemen."
En daarom zei ik slim: „M'n vader is heele
maal niet thuis. Kom een anderen keer maar
terug."
Maar kijk, op 't zelfde oogenblik ging de deur
open omdat er iemand het huis uit kwam en
Flip zag mijn vader in de kamer zitten. En
zonder verder op mij te letten, liep hij naar
binnen. Maar ik bleef hem op de hielen volgen
en schreeuwde angstig: „Vader, Flip komt Pe
ter terughalen! Niet doen, vader, geef hem
niet!"
Intusschen was de kraai op mijn hand gaan
zitten en keek den haveloozen Flip scherp
aan. En toen ik met hem de kamer uit wou
gaan, sloeg de oude man plagerig met zijn
hoed naar Peter.
Later heb ik wel begrepen, dat Flip 't niet
zoo kwaad meende. Hij bedoelde heusch niets
anders dan vader te vragen of hij wat hout
mocht sprokkelen, maar Peter werd om dien
onverhoedschen aanval al even woedend als
ik. Opeens vloog hij op Flip af, ging op zijn
rug zitten en begon hem in zijn nek te pik
kennee maar, vreeselijk gewoon.
„Ga je weg, leelijkerd?" riep Flip, terwijl hij
heftig met de hand naar hem sloeg. Maar Pe
ter liet zich niet wegjagen. Hij pikte nogeens
en nogeens, begon dan woedend om Flip's
hoofd te vliegen en wéér te pikken, 't Werd
zóó erg, dat de oude man tenslotte schreeu
wend de beenen nam.
Toen hij eindelijk nog opgewonden en vuur
rood van angst op straat stond en zich het
zweet van 't voorhoofd wlschte, kon Flip stel
lig maar niet begrijpen, hoe zoo'n kraai zóó
kwaad op hem kon zijn.
Nou, ik begreep het best: Peter had natuur
lijk wraak willen nemen omdat die oude baas
hem ruim een jaar geleden in de pan had wil
len braden!
Nog drie jaar bleef Peter bij ons, tot vreug
de van de heele familie en we dachten niet
anders, of we zouden hem wel tot zijn dood
toe houden.
Maar dit liep anders uit. Eens op een da-
was de vogel opeens verdwenen. Ik zocht hem
't heele huis door, in den tuin en in 't bosch
maar tevergeefs! Peter de Zwartkop was en
bleef weg. Een oogenblik dacht ik nog aan
den oude Flip: zou die hem gevangen heb
ben en tóch nog gebraden om wraak te nemen
over die venijnige pikken in z'n nek?
Maar neen, Flip had het niet gedaan. Stellig
was de roepstem van zijn kameraden uit het
bosch Peter tenslotte te sterk geweest en was
hij weer een der hunnen geworden. We heb
ben hem nooit teruggezien!
OOM KEES.
LS we over Amerika lezen dan den
ken we zeer waarschijnlijk het eerst
aan Columbus en we repeteeren nog
eens uit ons jaartallenboekje „1492.
Columbus ontdekt Amerika". Misschien dat
we dan nog even verder denken aan de West-
Indische Compagnie en aan Nieuw-Amsterdam
dat nu New-York heet, maar dan zijn we in
den regel aan 't eind van onze kermis over de
wording van den tegenwoordigen Amerikaan-
schen Staat. Misschien denken we wel, dat in
dien ouden tijd onze voorouders de eenigen
geweest zijn, die er op uittrokken naar die
verre streken om daar gebied te veroveren. En
niets is minder waar. Betrekkelijk kort na
onze vestiging in Amerika het was 12 Sept.
1609 dat het eerste schip der W. I. Comp. de
later zoogenoemde Hudson-rivier opvoer
kwam er een ander Europeeesch volk zich in
Amerika vestigen en wel de Zweden. Nadat in
het najaar van 1637 twee scheepjes de „Kal-
mar Nyckel" en de „Fagel Grip" uit de haven
van Zwedens grootste handelsstad Göteborg,
waren uitgevaren, lieten ze 8 April 1638 de
reis duurde dus heel wat langer dan tegen
woordig het anker vallen aan de Delaware.
Ze deden als onze voorouders, kochten er een
stuk grond van de Indianen en stichtten er
de Zweedsclie kolonie Nieuw-Zweden, op z'n
Zweedsch „Nya Sverige". Waar Henri Hudson
in zijn scheepsjournaal over dit gebied schreef
als het land van witte stranden en weelderige
bosschen, moet het op de Zweden wel een
overweldigenden indruk gemaakt hebben, want
ze noemden hun landingsplaats „Paradijs
kaap".
Merkwaardig genoeg was deze Zweedsche
DAT SIGNAAL KEN IK NIET
Toen Engeland en Frankrijk eens met elkan
der in oorlog waren werd een jong Engelsch
tamboer door de Franschen gevangen geno
men. Men bracht hem voor den generaal, in de
hbop, een spion te pakken te hebben.
Op de vraag van dezen, wie hij was, ant
woordde de Engelschman trotsch:
„Een tamboer van Zijne Majesteit den ko
ning van Engeland."
„Ik wil eens kijken, of je de waarheid
.preekt." zei de generaal. Hij liet een trommel
halen en beval den tamboer,, het signaal voor
de terugtocht te trommen.
„Dat signaal ken ik niet.' zei de gevangene
met trotsch opgeheven hoofd. ..Ik heb dat nog
ooit getrommeld."
De Fransehe generaal was door dit ant
woord zoo getroffen, dat hij den Engelschman
in vrijheid stelde.
ONZE KLEINE ZUS
door W. B.—Z.
Dit is mijn zusje Loesje!
Zeg, vind je 't niet een snoesje.
Ze roept naar alle kindertjes
En lacht tegen de vlindertjes
Het vogeltje zingt blij een lied.
Van wiedewiedewiet - wiet - wiet.
Loes hoort 't vogeltje zingen.
Ze zit er bij te springen.
Ze kijkt naar de vergeet-mij-niet
En ziet maar niet de kleine piet.
Ons vogeltje zingt blij zijn lied
Van wiedewiedewiet - wiet - wiet.
'k Til haar nu hoog in de lucht
't Vogeltje gaat op de vlucht.
Loes ziet het vogeltje niet meer.
Ze hoort hem wel nog telkens weer.
Neen, hij vergeet ons Loesje niet.
Hoor hoe hij fluit: wiet, wiet, wiet, wiet.
stichting toch eigenlijk ook weer Nederlandsch
want ze was op touw gezet door een oud-be
stuurder en een oud-ambtenaar der West-Ind.
Comp. n.l. Samuel Bloemaert en Peter Minuit.
Nog geen 30 jaar is dit gebied Zweedsch geble
ven; in 1655 we zijn dan in oorlog met Zwe
den wordt het door Pieier Stuyvesant voor
de W. I. Comp. veroverd en bij de Nederl. kolo
nie Nieuw-Amsterdam gevoegd. Maar ook wij
houden het niet lang ons bezit, want wij
moeten ons bezit daar in 1667 afstaan aan
Engeland. Hoewel het Zweedsche deel maar
kort in ons bezit geweest is, zijn er toch nog
hier en daar namen die er aan herinneren.
Zoo vinden we in Wilmington, een stad in De
laware, o.a. den naam „Brandwijnsgracht".
Hoewel de Zweden dus geen eigen kolonie meer
hadden, bleef de trek van Zweden naar het
nieuwe werelddeel tot aan 't begin dezer eeuw
bestaan en het verwondert ons dan ook niet
dat er steden zijn waar duizenden Zweden wo
nen; zoo o.a. in Minneapolis, een stad zoo
groot als den Haag met ruim 450.000 inwoners,
waarvan een zesde deel Zweden zijn. Geen
wonder dat we hier hebben Zweedsche kranten
Zweedsche scholen en kerken waar in het
Zweedsch gepreekt wordt. De invloed der Zwe
den op het latere Amerika moet wel heel
groot geweest zijn en nog zijn want er worden
op 't oogenblik groote feesten gevierd ter
herdenking van de stichting van dat „Nieuw-
Zweden", waaruit de tegenwoordige staat
Pensylvanië is ontstaan. Deze feesten worden
gevierd in Zweden zooweel als in Amerika zelf.
Wie dezen zomer in zijn vacantiie soms in
Zweden terechtkomt moet niet verzuimen naar
Gothenburg te gaan. Daar kan hij 2 bronzen
gedenkplaten bewonderen, die aangebracht
zijn in een museum, dat gebouwd is op de
rots, van welker voet in 1637 de 2 schepen ver
trokken. De Amerikaan, die deze platen ont
hulde, de gouverneur van Pensylvanië, was
een afstammeling van één der eerste Zweed
sche kolonisten, evenals Lindbergh. Evenals tal
van beroemde Amerikanen er zich op beroe
men van Nederlandschen oorsprong te wezen,
zoo zijn er ook tal van Amerikaansche be
roemdheden, die prat gaan op hun Zweedsche
afkomst.
W. B.—Z.