OP BEZOEK BIJ
TIMMERMANS.
Het boekjaar 1937/38
was voor Philips
ongunstig.
De schrijver
HET heeft heel wat voeten in de aarde
gehad, maar nu zit ik toch diep weg
gedoken in een moiligen fauteuil te
genover een der belangrijkste fi
guren der huidige Vlaamsche letterkunde:
Felix Timmermans. Die bezwaren kwamen
niet van de zijde van den schrijver. Integen
deel! Deze was, met Vlaamsche gulhartig
heid, onmiddellijk bereid, mij een oogen
blikje van zijn kostbaren tijd af te staan.
Maar andere bezigheden hadden mij zoozeer
opgehouden, dat er voor een bezoek aan Lier
nog slechts anderhalf uur was overgebleven.
En inplaats van rustig te kunnen genieten
van het herzien van het fraaie oude stadje,
met zijn eeuwenoude gebouwen, zijn fraaie
marktplein met het prachtige stadhuis en de
schilderachtige vleeschhal, draafde ik over de
hobbelige keien langs de stille Nethe, waarin
de wondermooie gevels der oude huizen zich
ijdel spiegelden, naar de woning van den
schrijver, een groot wit huis. in de onmiddel
lijke nabijheid van de prachtige oude Goma-
ruskerk.
Felix Timmermans.
Aan de wanden van de gezellig gemeubi
leerde kamer hangen fel-vervige schilderijen.
Tk herken de drie Koningen uit het Kerstspel
„Waar de ster bleef stille staan", en op mijn
vraag, wat hij liever doet, schrijven of schil
deren, antwoordt de schrijver: „Och het een
zoo graag als het ander! Nu eens trekt de
schilderkunst mij 't meest en dan zet ik maan
denlang geen pen op het papier, om daarna
weer geruimen tijd het palet te veronachtza
men. Dan wordt ik meegenomen door mijn let
terkundigen arbeid en dan leef ik geheel met
de figuren uit mijn boeken.
Een nieuwe roman.
IK heb nu geruimen tijd allerlei werk
gehad, dat mij erg heeft opgehouden.
Daardoor kon ik niet doorwerken aan den ro
man, waar ik aan bezig was. Zoo heb ik mijn
boek „Anna Maria" bewerkt voor een opera
en ook heb ik het „Filmspel van St.-Fran-
ciscus" beschreven, naar „De harp van St.-
Franciscus". Maar dat is nu gelukkig van de
baan. Dan zijn er natuurlijk ook altijd nog
lezingen, hier en in Holland, maar ik wil mij
nu weer zooveel mogelijk aan mijn nieuwen
roman wijden.
Dat wordt een familiekroniek, die in 1780
begint en eindigt in den tegenwoordigen tijd.
Het wordt echter volstrekt geen historischen
roman. De historie is voor mij bijzaak, waar
het op aankomst zijn de menschen, hoe zij
handelen en denken. Het wordt ook geen
groot boek, hoewel ik bij het verzamelen van
de gegevens telkens nieuwe stof op doe. Maar
die zal ik dan weer in andere boeken verwer
ken."
„Een cyclus dus?" waag ik.
„Neen, dat niet. Die andere boeken zullen er
geheel los van staan, al zullen er misschien
ook wel personen uit dit boek in voorkomen.
Maar dit wordt een afgerond geheel. Het is
het verhaal van een Hongaarschen officier,
die met het leger van Maria Theresia naar
Vlaanderen komt en daar trouwt met een
meisje uit Lier. Het boek speelt dus, als zoo
veel van mijn romans, hier in Lier en de
stof put ik voor een groot deel uit de brieven
en bescheiden van mijn eigen familie en die
van mijn vrouw. Maar wanneer het boek
gereed zal zijn, weet ik niet. Ik werk al naar
ik goesting heb. Bovendien ben ik nog aan een
klein boekje bezig, dat al bijna, af is. „Ik zag
Caecilia komen", een liefdesverhaal, of eigen
lijk meer nog, een lied in proza".
De schrijver pauzeert een oogenblikje en ik
maak van die gelegenheid gebruik om hem
iets te vragen over zijn laatste boek „Boeren
psalm". „Het publiek en ook de critici in Hol
land zijn daar heel goed over te spreken.
Men noemt het uw beste boek. Maar hoe
denkt u daar zelf over?"
Timmermans knikt peinzend. „Het is na
tuurlijk heel moeilijk, je eigen werk te be-
oordeelen. Elk boek bevat gedeelten, die je
zelf ook zeer goed vindt, terwijl andere frag
menten minder bevredigen. Ik voor mij reken
echter inderdaad „Boerenpsalm" mét „De zeer
schoone uren van me juffer Symforosa" en
„Pallieter" tot mijn meest geslaagde boeken.
„Een schrijver wil in zijn werk leven", ver
volgt Timmermans. „Het moet uit het hart ge
schreven zijn en de beelden van zijn geest
weerspiegelen. Ik geloof, dat ik daarin het
Detail van de fraaie oude Vleeschhal op het
marktplein te Lier.
over zichzelf en anderen.
best geslaagd ben in de drie boeken die ik
noemde".
„Waar haalt u uw stof vandaan? Hebben
uw figuren hier werkelijk geleefd, of is alles
louter fantasie?" waag ik te vragen, op het
gevaar af, dat de schrijver zal denken, dat ik
het snoode voornemen koester, zijn bronnen
ook aan te boren.
„Dat is heel verschillend. Ik ken hier veel
menschen en spreek met allerlei personen.
Dan hoor je wel eens iets vertellen, dat je
wel interessant vindt. Maar het is toch niet
belangrijk genoeg om er een verhaal van te
maken. Je gaat er dan over loopen peizen,
maakt er zelf wat bij, combineert soms twee
of drie verhalen en zoo groeit langzaam een
intrige, die belangrijk genoeg is, om tot een
roman of een novelle verwerkt te worden.
Boer Wortel.
fvr EEM bijvoorbeeld Boer Wortel, uit
-L^ „Boerenpsalm". Natuurlijk heeft hij,
zooals ik hem in het boek geteekend heb,
nooit bestaan. Maar ik kende een boer, hier
aan de Nethe, die mij tot deze figuur heeft
geïnspireerd. Natuurlijk was die anders. Hij
was nog meer met zijn grond vergroeid. Een
ruwe kerel, zoo brutaal, dat hij geen psalm
kost zeggen. Wortel is anders. Die wil hooger-
op en zoekt dat hoogere waar het voor hem,
den boer, bereikbaar is, nl. in zijn werk. Het
geluk te kunnen werken, is voor hem iets hei
ligs.
Hatuurlijk is ook de taal van het boek niet
de taal van een Vlaamschen boer. Ik spreek
voor hem in mijn boek, want een boer kan
niet spreken. Maar ik ben in de huid van dien
boer gekropen en heb hem midden in mijn
verhaal geplaatst. Daarom móest ik ook in den
ik-Vorm schrijven. De figuren om hem heen
zijn veel vager, zijn vrouw, zijn kinderen, die
zijn niet scherp geteekend.Dat was de entourage
die ik noodig had voor mijn verhaal. Maar
boer Wortel was de hoofdfiguur".
Nu komt de vraag van elk interview en ik
aarzel even, voor ik haar stel. Maar Tim
mermans glimlacht vergoelijkend. „Wan
neer ik begonnen ben met het schrijven? Och
dat is al zoo lang geleden, dat ik het niet zoo
heel precies meer weet. Als kind al, nog voor
ik schrijven kost, maakte ik rijmpjes en latei-
begon ik gedichtjes te maken. Mijn eerste
prozastuk was een Kerstverhaal. Kerstmis
maakt op mij altijd een bijzonderen indruk.
Dan komt er 'nen heiligen balsem over de
wereld en ik heb daar altijd graag over ge
schreven.
„Ik ben hier in Lier geboren en mijn vader
ook en mijn grootvader. Ik heb er mijn jeugd
door gebracht en er mijn geheele leven ge
woond. Daarom is het ook vaak over Lier en
zijn inwoners dat ik schrijf. De jeugd heeft
een heel grooten invloed op het leven van den
mensch. Men droomt dan veel en men bewaart
daar een vage herinnering aan, als aan een
droom, die verbleekt is bij het ontwaken,
maar ons toch nog vaag bewust is. Elk
mensch leeft twee levens, dat wat hij zich
droomt, zooals hij het zou willen leven, en
zooals het werkelijk geleefd wordt. Daardoor
is elk boek, elke figuur in meerdere of min
dere mate autobiografie. Van het werkelijke,
of van het gedroomde leven".
Een voortreffelijke boekerij.
ER is een korte pauze. Mijn blikken glij
den langs de ruggen der romans in de
gróote boekenkasten, die de muren der kamer
tot halve hoogte bedekken. Een voortreffelijke
bibliotheek van de moderne Noord- en Zuid-
Nederlandsche letterkunde is daar bijeenge
bracht, waarin ook het allerlaatste niet ont
breekt Ons gesprek komt daardoor op 't werk
der jongeren. De schrijver aarzelt een oogen-
HET TOONEEL
Karei Capek
„Hoe een tooneelstuk ontstaat'
(Uitg. Van Holkema en
Warendorf, Amsterdam)
De Tsjech Karei Capek is een geestig
schrijver. Wij wisten het reeds uit zijn „Over
Holland" en „Het Jaar van den Tuinman"
en het wordt weer bevestigd in zijn thans ver
schenen: „Hoe een tooneelstuk ontstaat".
Capek geeft in dit zeer amusante boekje zijn
ondervindingen als tooneelschrijver en hij
beschrijft op dikwijls onweerstaanbaar hu
moristische wijze den martelweg, dien een
auteur van de lezing van zijn stuk tot de pre
mière en zelfs daarna moet doormaken.
Men moet al die ellende, die angsten en wan
hoop zelfs hebben doorstaan om het fijne en
smakelijke van dit boekje geheel te proeven.
Uit elke bladzijde blijkt, dat Capek het too-
neel van zeer nabij kent is hij niet de
schrijver van het ook hier door het Rotter-
damsch Hofstad Tooneel gespeelde „De witte
Ziekte"? en doordat hij een rijk gevoel
voor humor heeft, weet hij van zijn contact
met het tooneel op levendige en hoogst ver
makelijke wijze te vertellen.
Als satiricus overdrijft hij, maar toch nooit
zooveel, dat wij in zijn geestige beschrijvin
gen niet eigen ondervindingen weer door
leven. Hoe kostelijk is bijvoorbeeld niet dat
hoofdstuk van de lezing van een tooneelstuk!
En waarlijk, zoo heel veel verschilt dat niet
met de werkelijkheid! Ik meen, om u een
denkbeeld van dit zeer amusante boekje te
geven, niet beter te kunnen doen, dan dit
hoofdstuk der lezing hier in zijn geheel over
te nemen.
„Bent u reeds tooneelschrijver, of bent u
van plan het te worden, laat mij u dan den
goeden raad geven, nooit naar een eerste re
petitie of lezing van uw stuk te gaan. Dat is
namelijk vernietigend.
Er komen 6 of 8 tooneelspelers bij elkaar,
ze zien er totaal uitgeput uit, gapen en rillen;
staan of zitten op een kluitje bij elkaar en
hoesten gedempt doch smartelijk. Deze droef
geestige, brommerige samenscholing duurt
circa een half uur, dan roept eindelijk de re
gisseur: „Mooi, we gaan beginnen, dames en
heer en".
Het doodelijk vermoeide ensemble gaat zit
ten. rondom een wankele tafel.
„De Pelgrimsstaf. Blijspel in 3 bedrijven",
begint de regisseur voor te lezen, waarna hij
snel de tooneelaankleeding afdreunt. „Armoe
dige burgermanskamer, rechts deur naar de
voorkamer, links naar de slaapkamer. In het
midden een tafel, enzoovoorts. George Da-
netsch komt op".
Niets.
„Waar is mijnheer H.?" barst 'de régisseur
blik. „Ik kan er eigenlijk zoo weinig over
zeggen, omdat ik te weinig lees. Daar blijft
haast geen tijd voor. Maar ik heb me wel
voorgenomen om de jongeren beter te leeren
kennen. Hun werk heb ik hier wel, maar de
tijd ontbrak me tot nu toe, om het te lezen.
„Antoon Coolen stuurt mij geregeld zijn
nieuwe boeken. Daar heb ik ook wel het een
en ander van gelezen en ik beschouw hem
als een groot kunstenaar. Maar dat wil niet
zeggen, dat ik hem als den grootste be
schouw. Ik kan uiteraard geen oordeel vel
len, voor ik het werk van anderen ook ken.
„Wel geloof ik, dat de Vlaamsche prozaïs
ten sterker zijn, tex-wijl Holland beter dich
ters heeft/Vooral Werumeus Buning heeft heel
mooie dingen geschreven. Bijv. zijn „Maria
Lecina", al is het soms een beetje duister voor
mij. Ik begrijp het niet overal. Ook geloof ik,
dat wanneer men de mooie Spaansche namen
zou vervangen door nuchtere Holla ndsche. het
gedicht veel van zijn bekoring zou verliezen.
„Van de jongere Vlaamsche prozaïsten zou
ik Gerard Walschap willen noemen. Vooral
in zijn korte verhalen, als „De dood in het
dorp" is hij heel knap. Een der talentvolste
jongeren is ook ongetwijfeld Maurice Gil-
liams. Zijn „Elias, of het gevecht met de
nachtegalen" bevat heel schoone fragmen
ten, maar het is nog te onpersoonlijk. Als hij
Rilke kan vergeten, verwacht ik nog veel
schoons van hem.
„Maar deze opmerkingen hebben tenslotte
zeer weinig waarde. Later, als ik een oud man
zal zijn maar misschien ben ik dat al, hoe
wel ik nog een stuk of tien boeken moet
schrijven zou ik veel willen lezen. Dan wil
ik kennis nemen, van wat anderen geschreven
hebben."
Ik haast mij, te verzekeren, dat de schrij
ver nog allerminst oud is. Dat is geen be-
leefdheids-phrase, doch de waarheid. Want
den man, die daar tegenover mij zit, zou men
niet aanzien, dat hij de vijftig reeds is ge
passeerd. Hij is nog jong, lichamelijk en gees
telijk, ook in zijn werk. Dat heeft zijn laatste
boek bewezen.
Terwijl we zoo zitten te praten, is de tijd
omgevlogen. Helder klinken de klokketonen
van den Gomarustoren over het stille stadje.
Ik zal mij moeten haasten, mijn trein nog te
halen. Den laatsten trein naar Holland. Met
een krachtigen handdruk nemen wij afscheid
en weer spoed ik mij door de oude bochtige
straten van dit, als door den tijd vergeten
stadje, waar men elk oogenblik verwacht,
meneer Pirroen in zijn purpelen frak om een
straathoek te zien verschijnen. Waar het
heerlijk, intens rustig is en het plesant wer
ken moet zijn.
KO ZWEERES.
Het torentje van het mooie oude stadhuis.
uit. „Weet hij niet, dat we vandaag lezing heb
ben?'
„Hij repeteert op het tooneel". bromt iemand
onwillig.
J)an lees ik zijn rol", besluit de regisseur....
George Danetsoh komt op. „Klara, er is mij
iets onverwachts overkomen".
Niets.
„Wel allemachtig!" zegt de regisseur. „Waar
is Klara?"
Niets.
„Waar is mevrouw IJ.?"
„Misschien is zij wel ziek", meent een treu
rige stem.
„Ze is hier alleen maar als gast", stookt een
ander.
„Gisteren heeft Mary mij verteld", begint
iemand te roddelen, „zij was
„Dan lees ik de rol van Klara ook", breekt
de regisseur af en ratelt zoo snel als het maar
kan de dialoog af tusschen George Danetsch
en Klara. Niemand luistert. Er ontspint ach
zachtjes een gesprek aan het andere einde van
de tafel.
„Katja komt op", herademt eindelijk de
regisseur.
Niets.
„Nou juffrouw", valt. de regisseur uit, „Iet
toch op! U bent toch Katja?"
„Ik weet het!" zegt de ingenue vinnig lief.
„Vooruit, leest u dan, lente-acte. Katja
komt op".
„Ik heb mijn rol thuis laten liggen", ver
klaart de ingenue.
De regisseur mompelt iets verschrikkelijks
en brabbelt zelf de dialoog tusschen Katja en
Klara, afraffelend en onverstaanbaar. Alleen
de aanwezige auteur tracht te luisteren, voor
de rest speelt het heele geval zich af onder
een totaal gebrek aan belangstelling.
„Gustaaf Bienert komt op", eindigt de re
gisseur met een heesche zucht.
Een der acteurs schrikt op uit zijn over
peinzingen en begint in al zijn zakken naar
zijn bril te zoeken; wanneer hij hem eindelijk
heeft opgezet, bladert hij overdreven in zijn
rol. „Welke pagina?" vraagt hij tenslotte.
„Pagina 6!"
De acteur slaat bladzijde zes op en begint
met een grafstem zijn rol te lezen.
„Maar mijnheer" kreunt zachtjes de schrij
ver, „dat moet toch een vroolijke bon-vivant
zijn".
Onverstaanbaar dreunen de Klara-vertegen
woordigende regisseur en de bonvivant-spe-
lende acteur hun treurige litanie af, die
eigenlijk een sprankelende dialoog had moe
ten zijn.
„Wanneer komt uw eegas terug?" leest de
tooneelspeler met holle stem.
„Eega!" verbetert de regisseur.
Bij mij staat eegas", houdt de tooneelspeler
vol.
„Dat is dan een tikfout! Verbeter het alstu
blieft!"
„Dan moeten ze maar behoorlijk tikken",
zegt de tooneelspeler slecht gehumeurd en
krast nijdig in zijn rol.
Er is inmiddels eenig leven gekomen in het
NIEUW LID VAN PROV. STATEN
MEVR. SCHELTEMA AANVAARDT
BENOEMING.
HAARLEM Vrijdag.
De voorzitter van het centraal stembureau
voor de verkiezing van de leden van de Pro
vinciale Staten maakt bekend, dat bij zijn be
sluit van 6 Juli tot lid van de Provinciale Sta
ten van Noordholland is benoemd verklaard:
mevrouw mr. E. A. J. Scheltema geb. Conradi
te Haarlem, zulks ter voorziening in de vaca
ture, in dat college ontstaan door het ont
slag nemen van mr. A. J. Enschedé ais lid dier
Staten.
Naar wij vernemen zal mevr. Scheltema de
benoeming aanvaarden.
UITSLAG VEILING
HAARLEM Vrijdag.
Uitslag der veiling, gehouden in ,,'t Notaris
huis" op Donderdagavond.
Het huis en erf te Haarlem aan den
Spaarndamschenweg no. 432, groot 94 centi
aren. 4100. Tr. A. van Dam.
Een heerenhuis met voor- en achtertuin te
Haarlem aan het Oranjeplein no. 9, groot 2
aren 99 centiaren 5500. A.B. Slothouwer q.q.
Het dubbel winkelhuis met bovenwoning te
Haarlem aan de Barrevoetestraat nos. 6 en 6A
groot 1 are, 66 centiaren, 7250.—.
Het café met bovenwoning en afzonderlijke
werkplaats te Haarlem aan den Schoterweg
no. 44 groot 1 are, 19 centiaren, 7300 A. D.
Quelle.
Het woonhuis met erf te Haarlem aan de
Duvenvoordestraat no. 52 groot 1 are 59 centi
aren. 4450. Opgehouden.
Het woonhuis te Haarlem aan de Ged.
Raamgracht no. 11, groot 29 centiaren, 1440
A. van Meel.
Een halve villa met schuur, erf en tuin te
Bentveld aan de Sparrenlaan no. 25, kad. ge
meente Bloemendaal, groot 8 aren, 42 centi
aren. 9100. A. Lassing q.q.
Een hecht en sterk heerenhuis met erf,
schuur en grooten tuin te Haarlem aan de
Zomerluststraat no. 8, groot 3 aren, 34 centi
aren. 5920. N.N. q.q.
Het woonhuis met garage en erf te Haar
lem aan de Altenastraat nos. 4 en 6, groot 1
are, 91 centiaren, 5875. W. Bosman.
Het heerenhuis met erf en tuin te Haarlem
aan het Wilhelminapark no. 1, groot 9 aren,
80 centiaren, 9650. J. Bongers q.q.
Een halve villa met erf, tuin en garage te
Aerdenhout (gemeente Bloemendaal) aan de
Clematislaan no. 15, groot 4 aren 23 centiaren.
8500. Mr. L. G. van Dam q.q.
Een huis en erf gelegen te Haarlem aan de
Aelbertsbergstraat no. 48, groot 1 are 8 centi
aren. 3490. J. Eckhardt q.q.
Een winkel-woonhuis met erf gelegen te
Haarlem aan de Kritzingerstraat no. 24, uit
gang hebbende aan de Maraisstraat, groot
64 centiaren, 2275. Opgeh.
Het huis en erf te Haarlem aan de Sche
persstraat no. 47, groot 76 centiaren, 2800.
G. F. Struik.
Een Burger-woonhuis met erf en tuin te
Haarlem aan de Adriaan Loosjesstraat no. 48,
groot 98 centiaren, 2900. D. Koel q.q.
Een heerenhuis met schuur, erf en tuin te
Heemstede aan de Van Slingelandtlaan no.
15, groot 3 aren, 85 centiaren, 6900. J. Feil-
zer.
Een winkel- en woonhuis met erf en tuin ën
afzonderlijk opgaande bovenwoning te Haar
lem aan de Leidschestraat nos. 46 zwart en
rood, hoek Oranjeboomstraat, groot 1 are.
4060. J. J". Beekelaar.
Een woonhuis met erf en plaats te Haarlem
aan de Vrouwensteeg no. 1 B, groot 49 centi
aren. 1375. C. J. J. Jacques q.q.
Een perceel hooi- of weiland in den Veree-
nigde Binnenpolder onder Spaarnwoude, tus
schen den Lage Dijk en den Kerkweg. 3025.
P. F. Bulters.
Een huis met erf waarin café, met afzon
derlijk opgaande bovenwoning te Haarlem
aan de Tulpenstraat nos. 47 zwart en rood,
groot 44 centiaren, 1005. H. I. van Goor q.q.
bijna bevroren ensemble; zoo nu en dan
dreunen de wanden er zelfs van; op eens
stop! in één der rollen mankeert een zin;
stop! Hier is een coupure van af den zin
„waar de eerste liefde" tot aan „eet u graag."
Stop! Daar ontbreken heele gedeelten. Voor
uit, verder! Hortend, stootend en overhaast
wordt het „met spanning verwachte nieuwe
stuk" afgejakkerd. Zoodra iemand met zijn
rol klaar is, pakt hij zijn bullen bij elkaar en
gaat er van door, ook al zijn er nog maar 3
pagina's van het stuk te lezen; niemand
schijnt er zich voor te interesseeren, hoe het
afloopt. Eindelijk valt dan het laatste woord
en er treedt een stilte in, de stilte, waarin
het nieuwe stuk door zijn eerste vertolkers
gewogen en beoordeeld moet worden.
„Wat voor kleeren moet ik daar nou in aan
trekken?" barst de heldin plotseling uit te
midden van de stilte.
De schrijver wankelt naar buiten, diep ver
slagen en overtuigd, dat er nooit en te nim
mer in de heele wereldgeschiedenis zoo'n ho
peloos slecht stuk werd geschreven als het
zijne."
„Overdreven?" zult u misschien zeggen.
Vraagt u het aan aan een tooneelschrijver,
die de ellende van de lezing van zijn stukken
heeft doorgemaakt.
Op dezelfde amusante, dikwijls dol-komi-
sche wijze beschrijft Capek ons de wordings
geschiedenis van een stuk van de lezing tot
de première toe en de misère, die de schrijver
daarna nog moet doormaken. Het is, of Ca
pek mijn eigen ondervindingen neerschrijft,
als hij vertelt van den auteur, die achter de
schermen van twee tooneelknechten het vol
gende gesprek opvangt:
„Vervelend stukkie, vanavond!"
„Veels te lang!"
„Da's nooit voor elleven uit!"
En wilt u weten, wat voor leering de schrij
ver uit de kritieken trekt?
Dat zijn stuk:
1 succes heeft gehad, 2 koel werd ontvangen,
3 dat een deel van het publiek gefloten zou
hebben en 4 het succes hartelijk en verdiend
was.
Dat de regie:
1 niets te doen had, 2 deed, wat zij kon, 3
niét en 4 zéér verzorgd was.
Dat er gespeeld werd:
1 vlot, 2 zonder tempo, 3 met geestdrift,
maar 4 dat de acteurs hun rollen niet kenden
en 5 iedereen het zijne bijdroeg tot het succes
van het stuk.
Dat Klara:
1 prachtig, 2 klaarblijkelijk niet gedispo
neerd was, 3 een verkeerde opvatting van haar
rol had, 4 de rol diep doorleefd had en
dat de monteering
1 precies was wat het moest zijn en 2 hee-
lemaal niet in het karakter van het stuk
paste.
Wie zou durven zeggen, dat Capek hier
overdrijft?
Als geheel een boekje, dat op allergeestigste,
ironiseerende wijze vertelt van het tooneel en
door Jan Teulings zeer goed voor Nederland
is bewerkt,
J. B. SCHUIL
Conjunctuurdaling van Najaar 1937
deed zich gevoelen
In het 26ste jaarverslag der N.V. Philips'
gloeilampenfabrieken over de periode 1 Mei
1937 tot en met 30 April 1938, wordt o.a. het
volgende vermeld:
Het batig saldo der exploitatierekening be
draagt f 8.015.307, tegenover een saldo van
f 19.673.975 over het vorige boekjaar.
Ondanks het feit, dat de monetaire maat
regelen hier te lande in September 1936 ge
nomen, een gunstigen invloed hebben uitge
oefend, bleef het resultaat van het verslag
jaar in tegenstelling tot de aanvankelijke
verwachting verre beneden dat van het
vorige jaar. Voor een deel is dit te wijten aan
de in het najaar van 1937 plotseling opgetre
den omslag in de conjunctuur. Deze had juist
daarom een grooten invloed op het resultaat,
omdat deze cmslag midden in ons verkoop
seizoen optrad, terwijl uit den aard der zaak
alle maatregelen voor fabricage en verkoop
reeds getroffen waren.
De personeelbezetting van onze Nederland-
sche bedrijven was in Mei 19000 en buiten
Nederland 25.000.
De vooruitzichten op een vermindering der
belemmering in het internationale goederen
en geldverkeer moeten ongetwijfeld gering
geacht worden.
De geldomzetten van het concern waren
hooger dan in het vorig verslagjaar, hetgeen
uitsluitend is toe te schrijven aan het bijzon
der gunstige eerste halfjaar, aangezien daarna
de invloed van bovengenoemden conjunc
tuuromslag zich sterk deed gevoelen.
Wederom hebben wij aanzienlijke verliezen
geleden door koersdaling van buitenlandsche
valuta's, speciaal van den Franschen franc
De investeer ingen in fabrieksgebouwen,
installaties, machines, enz. bedroegen voor
het verslagjaar f 10.951.076 tegenover
f 4.863.640 voor het boekjaar 19361937.
Op 30 April 1938 beschikte ons concern over:
f 58.650 6 pet. cum. pref. winstdeelende aan-
deelen gemeenschappelijk bezit van aandeelen
Philips' Gloeilampeifabrieken.
f 1.538.850 gewone aandeelen gemeenschap
pelijk bezit van aandeelen Philips' Gloei-lam-
penfabrieken.
De post „liquide middelen" in onze concern
balans is bepaald tot f 32.626.663 tegenover
f 55.624.777 per 30 April 1937.
De verklaring van deze afname ligt voorna
melijk in de grootere voorraden en het lagere
exploitatiesaldo.
Wij konden onze positie op de markt ten
volle handhaven. Dit geldt in de allereerste
plaats voor de artikelen, behoorende tot het
gebied der verlichting en van de radio.
De omzet in telefonie-apparatuur ontwikkelt
zich op bevredigende wijze. De onderzoekingen
ten behoeve der draaggolftelefonie hebben
reeds geleid tot belangrijke opdrachten op dit
veelbelovende gebied.
Na een jaar van uitgebreide proefnemingen
zullen wij binnenkort onze eerste filmpro
jectietoestellen, waarbij de gebruikelijke kool-
boogverlichting vervangen is door een kwik
dampverlichting, kunnen leveren.
DE MULO-EXAMENS.
Donderdag slaagden te Haarlem voor het
A-diploma: A. J. van Prooyen, W. Bruins, E.
O. Lanz, H. Oderkerk, J. F. Rekker, W. Jilles,
J. M. Tollenaar, J. M. Gerritsen, J. G. Elfrink,
B. Dinkla en L. M. de Jong, allen te Haar
lem; T. Doeve te Beverwijk; W. C. van der
Meije te Zandvoort; J. C. Kuit, W. Toepoel, B.
J. Cassee, C. H. J. Cassee en E. R. Bijkerk,
allen te Bloemendaal; E. Kruyt te Santpoort;
F. Kok, M. Dalhuyzen, F. Walthuis en G. Falk,
allen te IJmuiden.
Voor het B-diploma slaagden: W. M. Clay
te Hoofddorp; J. C. Drees, A. Zwartepoort, W.
Koomen, J. v. d. Borgh, A. v. d. Schaaf en A.
A. Nederkoorn, allen te Haarlem; C. H. F. T.
de Brouwer te Heemstede.
EINDEXAMEN 1ste H. B. S. B MET
5-J. CURSUS
HAARLEM Vrijdag.
Voor het eindexamen aan de 1ste H. B. S. b
met 5-jarigen cursus, Zijlvest 27, zijn geslaagd:
Groep VI: J. W. den Otter, B. H. Pot, Mej.
Maria F. J. E. v. d. Putten, Mej. Johanna M.
Schmit Jongbloed, G. Stenger, H. E. Verheus,
H. van Zijl.
Afgewezen: 3.
Het examen is geëindigd.
In totaal zijn 64 candidaten geëxamineerd.
Hiervan zijn er 8 afgewezen.
HANDELSOVEREENKOMST MET DENE
MARKEN ONDERTEEKEND
De regeeringspersdienst meldt:
Op Woensdag 6 dezer is de nieuwe handels
overeenkomst met Denemarken, waarvan de
tekst op 27 Juni j.l. was geparafeerd, te 's Gra-
venhage onderteekend en met terugwerkende
kracht van 1 Juli 1938 af tot 30 Juni 1939 in
werking gesteld.
Gratie voor Mc. Call geweigerd.
TALLAHASSEE (Florida) 8 Juli. Het hof
van gratie heeft geweigerd Franklin Pierce
Mac Call, die ter dood veroordeeld is wegens
den moord op den kleinen Jimmy Cash, gratie
te verleenen. (A. N. P.)
De positie van Goering.
Practisch de leider der regeering.
BERLIJN, 8 Juli (Havas. De positie van
Goering in de Duitsche regeering blijkt uit
een brief, welke aan hem is gericht door
Rudolf Hess, den permanenten plaatsvervan
ger van den Führer als leider van de partij,
welke brief is gepubliceerd in het officieele
orgaan van leger en luchtmacht. Hess ver
zoekt Goering hierin de ministers mede te
deelen, dat de nationaal-socialistische partij
een einde wil maken aan de woorden „werk
gevers en werknemers" en deze wil vervan
gen door „hoofd der onderneming en gezellen
(gefolgschaft)", aangezien de oude benaming
teveel riekt naar den klassestrijd.
Het belang van deze mededeeling ligt voor
al in het feit, dat Goering wordt verzocht de
overige ministers hiermede in kennis te stel
len. Hieruit blijkt, dat Goering, zonder offi
cieel de titel van rijkskanselier of leider van
de regeering te dragen, practisch de functie
van dit ambt vervult.