BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
A.s week hebben jullie nog geen schrijf-
vacantie. Volgende week komt de vacantie-
regelir.g in de rubriek. v
VISITE.
A.s. Week en gedurende de maand Augustus
houd ik geen visiteuur. Begin September
maak ik weer een begin met inviteeren.
Best KRULLEKQBJEGezellig dat je met
je school zoo prettig uit geweest bent. Je bent
er echter niet gaaf afgekomen zeg. Zeker een
weinig onoplettend geweest. Je hebt je in
Ouwehand's Dierenpark natuurlijk uitstekend
geamuseerd. Heden wensch ik je ook een pret-
tigen dag toe. Dag Kruhekopje.
Lief TEEKENAARSTERTJE. Hartelijk
dank voor de mooie gekleurde teekeningen.
Dat zal vandaag een pret geweest zijn zeg. Heb
jij gisteren al vacantie gekregen? Ik vandaag
pas.» Wil je een boodschap voor me doen?
Goed. Haal dan voor alle vacantiegenietende
menschen, dus ook voor jezelf en mij, een dub
beltje zonneschijn met vijf cent nachtregen te
gen het stof en tweeeneenhalve cent wind, zich
aandienend als een verkwikkend koeltje. Zal je
je boodschap goed doen? Bij voorbaat m'n
dank. Dag Teekenaarstertje.
Best DUINROOSJE. Dat is even een fijn
uitje geweest. De dagen zijn je natuurlijk best
bevallen. Je hebt daarbij flink getippeld. Heb
je de Piramide van Austerlitz ook beklommen
of heb je alleen maar naar de klimpartij van
andere kinderen gekeken? Na de vacantie kom
jij met de meisjes die 1.1. Dinsdag verhinderd
waren het eerst aan de beurt. Dag Duinroosje.
Best REPELSTEELTJE. Woensdagavond,
toen alle briefjes reeds lang verzonden wa
ren. vond ik het briefje van je zus en het brief
je van jou. Ik had toen geen gelegenheid meer
de briefjes te beantwoorden. De briefjes moe
ten uiterlijk 's Woensdags twee uur in m'n be
zit zijn. Ik vond het spijtig voor jullie, maar
moest ze ter zijde leggen. Waarom heb je dit
jaar geen schoolreisje gemaakt? Kom je a.s.
Dinsdagmorgen om 9.30 even aan m'n huis,
Roggeveenstraat 27? Dag Repelsteeltje.
Best GOUDHAARTJE. In het briefje aan
je zusje staat antwoord op Je vraag. Wat on
aangenaam dat je steeds kiespijn hebt. Als de
ontsteking over is, moet je den lastpost maal
laten trekken. Ook ik krijg a.s. Zaterdag va
cantie. 'k Hoop dat Teekenaarstertje haar
boodschap goed doet, dan hebben we er al
len plezier van. Ben jij ook met geen enkel
schoolreisje mede geweest? Dag Goudhaartje.
Lief LELIETJEDERDALEN. Je hebt een
mooien schuilnaam gekozen. Na de vacantie
houd ik weer visiteuurtjes voor rubriekertjes
aan m'n huis. Met October eindigen de visite
uurtjes en houd ik cluburen elders. Tijdens je
eerste visite geef ik je antwoord op je vragen.
Je vriendinnetje kan alleen rubriekertje wor
den wanneer haar ouders geabonneerd zijn op
de IJmuider Courant.
Dag Lelietjederdalen.
Best WITWOLLETJE. Ook jij hebt een
snoezigen schuilnaam bedacht. Na de vacan
tie hoop ik je spoedig eens op visite te vragen
en zal je dan over alles wat je me gevraagd
hebt. mondeling inlichten. Heb je je in Ouwe
hand's dierenpark nogal vermaakt? De speel
tuin is daar van veel en uitstekend speelma
teriaal voorzien. Heb je de Grebbeberg nog
beklommen? Geef me in je volgend briefje
maar antwoord op m'n vragen.
Dag Witwolletje.
Best ZWARTKOPJE. Graag neem ik aan
dat je je tijdens je schoolreisje uitstekend
geamuseerd hebt. Van Naarden naar Soester-
berg, van Soesterberg naar de Piramide van
Austerlitz en van Austerlitz naar IJmuiden.
Je hebt in de bus heel wat kilometers afgelegd.
Hoe smaakten de boschbessen? Wanneer ga
je naar Meppel? Dag Zwartkopje.
Lief GOUDMUILTJE. Hartelijk dank ik
Je voor de gezonden kaart. Natuurlijk heb je
volop genoten en het echt naar je zin gehad.
Ede en omgeving is schitterend mooi. Heb je
ook de kazerne gezien? Kon je nogal goed sla
pen in de jeugdherberg? Na de vacantie her
haal ik de invitaties, zoodat je de schade kunt
inhalen. Dag Goudmuiltje.
Beste KLEINE ZUS. Jij bent er al vroeg
bij met het maken van een schoolreisje. Trof
je goed weer en was het prettig in Velserand?
Dag Kleine Zus.
Beste VERONIKA. Je kaart uit Ede heb
ik ontvangen en daarvoor m'n dank. De twee-
daagsche schoolreis is zeker wel in den smaak
gevallen. Neen, ik heb me niet vergist. Ik be
doelde natuurlijk dat ze in het eerstvolgend
briefje na het uitstapje me zou schrijven hoe
het reisje haar bevallen is. De jeugdherberg
was zeker overvol toen jullie er waren, 'k Las
dat er behalve kinderen uit IJmuiden ook kin
deren uit Zaandam en Rotterdam aanwezig-
waren. Het zal echter wel weer geweest zijn:
„hoe meer zielen hoe meer vreugd". Ook jij
mag op het eerste visiteuur na de vacantie
komen. Dag Veronika
Best ZWEMSTERTJE. Ja, 1.1. Dinsdag was
het weer heel mooi en begrijp ik dat je de
gelegenheid om eens fijn te zwemmen te baat
genomen hebt. Wat fijn dat je met je vader
te Otterlo gaat kampeeren. Met het in de zon
gaan liggen, zou ik maar een beetje voorzich
tig zijn. Verbranden is niet goed en de na
sleep heusch geen pretje. Of ik a.s. vacantie
uitga? M'n plan was het aanvankelijk wel. Het
weer vind ik echter niet zoo bijzonder en daar
ik reeds eenige vacanties achter elkander ge
heel weg ben geweest, ben ik thans besloten
te IJmuiden te blijven. Het is echter geen be
sluit van Meden en Perzen en dus voor wijzi
ging vatbaar, 'k Behoef m'n vacantie echter
niet in verveling door te brengen. Werk heb
ik te over liggen waar ik, wanneer ik school
heb, niet aan toe kan komen. Bovendien heb
ik er een tijdelijk baantje bij n.l. tot en met 6
Sept. a.s Dat baantje zal denkelijk nok wel
wat van m'n tijd vragen. Het vacantie kin
derfeest eischt ook een deel van m'n vrije da
gen op en zoo is er nog veel meer. 'k Wensch
je prettige dagen toe. Teekenaarstertje heb ik
een boodschap opgedragen en als zij zich goed
van haar opdracht kwijt, dan heb je uitgezocht
weer. Dag Zwemstertje.
Lief ZONNESTRAALTJE. - Hartelijk
lukgewenscht met de herdenking van den ge
boortedag van ie zus en speelkameraadske. Je
OP BEZOEK BIJ DEN BRILLENDOKTER
Ergens heel ver weg, in een groot, groot
bosch, stond een klein, allergezelligst huisje,
't Stond op een open plek, waar de zonnestra
len, die door de bladerkronen van de hooge
boomen vielen, den heelen dag schitterende
loovertjes strooiden. De vogels zongen hun
liedje voor de ramen en de goudsbloemen,
Afrikaantjes, fuchsia's gebroken hartjes en
nog allerlei andere ouderwetsche bloemetjes,
stonden in het kleine, gezellige tuintje, dat
voor het huisje lag.
't Was nog heel vroeg in den morgen, maar
toch hoorde je in het huisje al gerucht. Baas
Vroolijk, de brillendokter, was aan 't werk. Hij
morrelde aan de machine, waarmee hij z'n
brilleglazen sleep en ondertusschen zong hij
z'n hoogste lied.
Hoor maar eens, wat baas Vroolijk zong:
Ik slijp er m'n brillen
Voor wie ze maar willen
Zoo mooi glad en rond.
'k Verkoop ze terstond.
De roze, de blauwe, of anders de witte
'k Heb brillen voor kou, en brillen voor hitte
'k Heb brillen voor iedereen ver in het rond.
De brillen van Vroolijk die maken gezond!
Trara, trara! trara!
Die maken je daad'lijk gezond!
En toen het liedje uit was, begon baas Vroo-
hebt je zeker wel echt in de duinen vermaakt?
Nog veel genoegen. Dag Zonnestraaltje.
Best ZONDAGSKIND. Wat heerlijk dat jij
ook een schoolreisje mede kunt maken. Schrijf
je me in je volgend briefje waar je naar toe
geweest bent? 'k Ben nieuwsgierig naar den
titel van het door de Esperantoclub op te voe
ren tooneelstukje in het Eperanto. Waarom
heeft je zus heden niet geschreven? Dag Zon
dagskind.
Prettige vacantie
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF
lijk weer opnieuw, terwijl de machine lustig
snorde. En Piet, de tamme kraai, die Vroolijk's
knechtje was, tikte de maat met z'n gele sna
vel op de werktafel.
„Piet," zei de baas, toen hij een stuk of zes
brilleglazen af had en ze netjes in het montuur
had geschoven. „Piet 't wordt je tijd. Ga op
je post, jongen. Ik heb zoo'n gevoel, dat er
vandaag heel wat arme stumperds zullen ko
men om brillen te halen,
hij heel in de verte aan 't eind van een bosch
pad iets zwarts aankomen.
„Kra, kra," kraste Piet, want hij meende een
oogenblik dat het ook een kraai was, net als
hij. Maar neen, 't vloog niet, het liep. En zuch
ten en jammeren deed het ook.
„Kra, kra", zei Piet nogeens. En toen zag hij
met z'n scherpe oogjes, dat het een vrouw was,
heelemaal in het zwart gekleed en met een
dikken zwarten doek om het hoofd.
De vrouw had een mager, bleek gezicht en
ging zuchtend op een steen zitten.
„O, o foei, foei!" zei de vrouw.
„Kra, kra!" zei Piet. Dat beteekende: zoekt
u iets?"
„Ik moet naar het huisje van dokter Vroo
lijk" zuchtte de vrouw, zonder op den kraai te
letten.
„Maar wat een eind, wat een eind! 'k Heb
spijt als haren op m'n hoofd, dat ik eraan be
gonnen ben! En dan in dat winderige weer!
Je zult zien, dat ik vanavond nog eens zoo
ziek ben!"
„Winderig weer?" kraste Piet „maar m'n
goeie mensch, 't is het prachtigste weer van
de wereld! En u bent er nu haast. Ga maar
mee, dan wijs ik u den weg."
„Nu, vooruit dan maar. Maar je laat me niet
verdwalen, hoor!"
Na tien minuutjes waren ze al bij het gezel
lige huisje in het vroolijke bloementuintje. Piet
riep „kra, kra," en toen ging de deur vanzelf
open en baas Vroolijk kwam te voorschijn.
„Goeden morgen," zei hij vriendelijk.
„Heerlijk weertje, vindt u niet?"
„Dat vind ik heelemaal niet," bromde de
vrouw, ,,'t is vreeselijk winderig en buiig. Echt
verraderlijk weer. Wie weet of er straks niet
opeens plotseling regen komt!" Ik heb me ten
minste maar flink ingepakt, want als i k een
maal kou vat, dan is 't tienmaal zoo erg als bij
een gewoon mensch."
„Ja, ja," zei baas Vroolijk, „dat begrijp ik
best. Komt u binnen, komt u binnen." En hij
bood het vrouwtje zijn arm aan en leidde haar
naar zijn gemakkelijksten stoel, terwijl hij zei:
„En vertel me nu eens precies, wat eraan
„Best, baas," kraste Piet en hij vloog 't open
venster uit en het bosch in.
Nog niet lang had hij gevlogen of daar zag
scheelt". De vrouw zuchtte nu nog dieper.
„M'n lieve dokter Vroolijk," zei ze „je mag
wel liever vragen wat er niet aan scheelt.
Altijd heb ik kou en rheumatiek en kou. Dan
weer op m'n oogen, dan weer op m'n borst of
in m'n beenen. En nu zit ik nog wel den heelen
dag in huis en als ik even een boodschap moet
doen, pak ik me zoo reusachtig in!
„Maar m'n beste mensch, dat is glad ver
keerd. Naar buiten moet je, in de zon! Zie je
niet, wat een heerlijk verrukkelijk warm weer
't vandaag is?"
„Ik niet hoor! Ik vind het echt buiig, win
derig, kil en
„Stop!" zei toen baas Vroolijk opeens „nu
heb ik uw kwaal ontdekt. Uw kwaal heet
zwartkijkerij en daar heb ik een prachtige bril
voor. Een bril met gouden glazen. Zet maar op
en je bent genezen. En terwijl hij nog sprak
nam hij een groote, mooie bril van den wand
en zette die het vrouwtje op. Nu, toen gebeur
de er heusch een wonder: het vrouwtje riep
eerst oooh! en toen aah!, daarna maakte ze
een luchtsprongetje, gooide haar mantel uit en
haar hoofddoek af en riep: „Nu zie ik pas, hoe
heerlijk de zon schijnt en hoe mooi de wereld
toch eigenlijk is! Dat heb ik nooit geweten! O!
m'n lieve dokter, hoe kan ik u danken?"
„Bedanken komt later" lachte baas Vroolijk
..Draag de bril eerst maar eens een week en
kom dan nogeens terug, dan zullen we verder
zien. Wie volgt?"
Klop, klop op de deuren daar kwam Piet
alweer binnen met de volgende patiënt. O
neen, 't waren er twee: een moeder met haar
zoontje. De jongen schreeuwde moord
brand en zat van het hoofd tot de voeten vol
builen en schrammen. Z'n knieën zagen bont
en blauw en er liep een straaltje bloed langs
zijn wang.
„Wel wel" zei baas Vroolijk, „tjonge, jonge,
wat heb jij je verschrikkelijk toegetakeld!"
„Hij is een lieve, beste jongen, dokter,"
zuchtte de moeder, „maar hij heeft één gebrek:
hij is te wild! Nooit kijkt hij uit. Nu eens vliegt
hij met z'n hoofd tegen den muur, dan weer
ligt hij opeens onder een fiets. Ja, 't is eigen
lijk een wonder, dat hij nog leeft!"
Nu, ook voor die vreeselijke kwaal wist dok
ter Vroolijk raad.
„Ik zal wel een brilletje voor hem opzoeken"
beloofde hij, „maar eerst zal ik hem eens net
jes verbinden".
Zoo gezegd, zoo gedaan. Toen het gezicht
van den wilden jongen gewasschen en al zijn
wondjes en schrammen verbonden waren,
LIES WAS EEN ECHTE GOEIERD
Toen ze ziek was, begrepen de jongens pas,
wat een lief zusje ze hadden!
Eu toen werd ze fijn verwend.
„Och toe, Lies, doe jij 't dan maar vlug
even!" zei moeder.
Lies zuchtte eens en sloeg haar boek dicht.
Maar ze mopperde niet, schoot vlug haar jasje
aan en pakte de boodschappentasch van de
haak in de keuken.
.Je bent een beste meid, hoor!" zei Kees,
en dan boog hij zich weer over z'n atlas. En
Han bukte naar z'n tasch, waar een heelen
stapel boeken en schriften uit te voorschijn
kwam. ,,'k Heb zoo'n macht te doen, jo: aard
rijkskunde en jaartallen en dan nog een heele
rij woordjes en
„Hou je mond nou maarr' mompelde Kees
..daarnet heb je wel een uur op de stoep staan
praten met Anton van den overkant. Had je
net zoo goed die boodschap kunnen doen in-
plaats van Lies."
,Nou ja, kon ik 't weten, dat er nog een
boodschap was?"
„Had je direct moeten beginnen, dan was
je nu klaar geweest," preekte Kees.
„Poh, nu klaar? Lijkt er niet op! Nou, en
als jij Lies zoo zielig vindt, waarom doe je
dan'zelf niet eens wat?"
„Geen tijd, geen tijd! Morgen repetitie van
Gelderland, zoo'n akelig moeilijke provincie!"
zei Kees.
Toen was 't weer stil in de huiskamer; je
hoorde alleen het gezellig getik van de Frie-
sche klok. Moeder kwam binnen, schonk ze
ieder een kopje thee in en streelde de jongens
even over hun ijverige hoofden. Als moeder
eraan dacht, hoe vreeselijk veel die jongens
moesten leeren, nu dan zuchtte ze ook, Vooral
Kees, die van den zomer naar de H.B.S. moest!
Ze hadden nu letterlijk nooit tijd voor een
pretje en iedere boodschap was nog te veel!
Zoodoende kwam er eigenlijk veel te veel neer
op Lies, het eenige zusje, dat pas in de vierde
klas zat en 't nog niet zoo erg druk had.
Een kwartiertje later hoorden ze den sleutel
in 't slot en kwam vader thuis met Lies.
,,'k Heb heerlijk bij vader achterop geze
ten," zei 't meisje en haar zacht gezichtje
straalde. „Fijn, hoefde ik lekker dat heele eind
niet te loopen!"
.Gauw maar een kopje thee," zei moeder en
ze schonk Lies vlug in.
Vader keek z'n dochtertje eens onderzoe
kend aan en vroeg:
„Bén je moe, Lies?"
„Ja Va, vreeselijk moe. 't Is zoo benauwd
buiten met je winterjas aan en dan worden je
beenen zoo zwaar!"
„Hadden jullie een van tweeën nu die bood
schap niet kunnen doen?" zei vader.
„Och, ze hebben zooveel werk immers!"
kwam Lies goedig. Maar dan zuchtte ze nog
eens en sloot even de oogen. Hè foei, zou dat
nu alleen van de voorjaarswarmte zijn of
zou ze heusch ziek worden? 't Leek er wel een
beetje op, want haar hoofd duizelde en haar
rug deed zoo'n pijn!
„Van avond ga ik maar héél vroeg naar
bed." zei Lies. Moeder keek er verbaasd van
op. Niets voor Lies. die 't altijd zoo fijn vond
om mee te helpen afwasschen als eer échte
huisvrouw, hè mams? en die bovendien dol
op lezen was!
Lies werd echt ziek. „Een stevige griep," zei
de dokter. Veertien dagen lag ze op 't zonnige
ogeerkamertje boven en keek nergens naar om.
Ze had hooge koorts en moeder liep den heelen
dag met een bezorgd gezicht door het huis.,
zoodat de jongens van de weeromstuit ook al
treurig gingen kijken.
„Wat is 't akelig stil en ongezellig in huis,"
zuchtte Kees, maar Han zei „Och zeur nou
maar niet. Laten we liever eens vragen of we
helpen kunnen!"
Nu, hulp was er steeds noodig. Nu eens
moest er vlug iemand naar den dokter, dan
weer moesten binnen vijf minuten de medicij
nen worden gehaald en bovendien werd er
steeds gebeld door belangstellende buren en
kennissen, die kwamen vragen, hoe 't met Lies
ging.
„Jullie zult je lief, vriendelijk zusje wel erg
missen!" zei een dame uit de buurt.
„Ja, mevrouw, heel erg mevrouw," antwoord
de Han werktuigelijk. Maar 's avonds in bed
lag hij erover na te denken. „Ja," dacht hij
„Lies is een schat! Altijd aardig en gezellig,
altijd goeiig en bereid om te helpen! Gek, dat
we dat altijd maar zoo heel gewoon vonden.
Kees en ik, dat Lies de boodschappen deed en
de vervelende karweitjes opknapte. Eigenlijk
zijn we er haar nooit dankbaar voor geweest.
Ennu ze er niet is en we ons een beetje
meer moeten inspannen, komen we toch ook
klaar met ons werk."
En toen hij er den volgenden dag met vader
over sprak, zei deze: „Ja Han, een mensch
weet zelf nooit precies hoeveel hij wel verzet
ten kan als de nood aan den man komt!"
Op een prachtiger), warmen dag in April
mocht Lies voor 't eerst beneden komen. Heel
kalmpjes aan, eerst een paar uur op de rust
stoel. had de dokter gezegd.
„Fijn, eenig!" hadden Han en Kees gejubeld
en den avond te voren was er een hevig ge
fluister op hun kamertje.
...Hoeveel heb jij?"
,,'s Kijken," zei Kees, terwijl hij z'n spaar
pot omkeerde, ,,'k Geloof dat 't nogal meevalt."
Samen kwamen ze tot vijfennegentig cent.
,,'t Is niet zoo bar veel, als je werkelijk mooie
bloemen wilt koopen", peinsde Han.
„O, laat dat maar aan mij over! Als ik alles
gebruiker) mag
„Natuurlijk. Alles!" zei Han.
„Nou, dan weet ik wat eenigs! Hier in het
kleine bloemenwinkeltje op den hoek kun je
heele leuke kleine plantjes koopen in potjes.
Allerlei kleuren, maar 'k weet niet precies, hoe
ze heeten. Zal ik dat dan maar doen?"
„Best, maar dan ga ik mee!"
En dus stapten de jongens dien morgen al
om kwart over acht op de fiets en kochten
vijf potjes met gekleurde primula's: twee licht
gele, twee donkergele en een paarse en dan
nog een schattig wit plantje.
„Hoe heet dat, baas?"
„Dat is een dubbele madelief", zei de bloe-
menman. „En jullie zusjes zal er plezier van
hebben hoor! Alle knoppen komen nog uit!"
En Han en Kees konden er maar niet over
uit, dat die plantjes werkelijk maar één
dubbeltje per stuk kosten! Ze hielden nog
vijf en dertig cent over en daar werd een
prachtige bos tulpen voor gekocht, voor bij
Lies op het tafeltje
Toen moeder de jongens zag binnenkomen
met een heele boodschappentasch vol kleur
en geur, kon ze haar oogen niet gelooven;"
„Moeder, even niet kijken!", riep Kees. En
terwijl moeder langzaam de oogen sloot,
versierden de jongens den heelen erker, waar
de ruststoel van Lies zou komen te staan.
Moeder zette oogen op, dat begrijp je en
vader zei plagend „De jongens zijn blij, dat
hun boodschaploopstertje weer terug komt".
Maar daar werd Han nu toch echt boos
om!
Nooit mag Lies meer een boodschap doen!"
riep hij. „Wij zullen haar verwennen, dat zult
u - ~ns zienJ"
Nu, de jongens hielden woord. Gedurende
Lies' herstel, dat nog tamelijk lang duurde,
had je geen toegewljder broederpaar kunnen
denken dan Kees en Han. Om de beurt zaten
ze in 't erkertje bij hun zusje, lazen haar
voor of hielpen haar met haar kleine knut
selarijtjes.
En laternu, dat Lies nooit meer eens
een boodschap deed, wil ik niet beweren!
Maar dat de jongens in dien naren tijd van
ziekte eigenlijk pas goed begrepen, wat een
lief zusje ze hadden, dat is wel zeker!
R. DE RUYTER-V. D
MIJN POESJE.
Op een avond, 't was al laat,
Kriebel-krabbel aan de deur
Kwam een heel klein mager poesje,
Zwart met wit, o wat een snoesje
Bij ons binnen van de straat.
Moeder nam het op haar schoot,
Snuffel-snuffel deed zijn snuit
Met de witte snorrebaardjes
'k Streelde zacht zijn fijne haartjes,
'k Gaf het warme melk met brood.
't Poesje is nu écht van mij!
Snorre-snorre op mijn schoot
't Is mijn eigen lief Minetje,
't Slaapt in 't mandje naast mijn bedje
Als ik thuiskom is het blij!
MARIE MICRON.
vroeg baas Vroolijk: „Enhoe voel je je
nu?"
„Lekker frisch," zei de jongen.
„Zoo," zei de brillendokter „lekker frisch!"
Dan zal ik je eens wat vertellen: als jij zoo
doorgaat met niet uit te ijken, dan zul je je
nooit van je leven meer lekker frisch voelen.
Je wordt dan een echt vuil, lomp, onbeduidend
kind. En als je niet oppast, dan wil je moeder
je na een jaartje niet eens meer in huis heb
ben. Dan stopt ze je in een hoek met dikke
begon hij opeens te huilen,
tralies. Begrepen? Kijk, zoo!" En met deze
woorden zette baas Vroolijk den jongen een
bril op met allemaal zwarte streepjes over de
glazen, zoodat het precies leek of hij achter
de tralies zat. En toen de jongen dat merkte,
„Verdiende loon," zei baas Vroolijk. „Moe
der, deze bril moet hij vier weken dragen om
goed te voelen, hoe prettig het in zoo'n hok
met tralies is! Na een maand terugkomen:
Wie volgt?"
Zoo ging het den heelen morgen door in
het huisje van baas Vroolijk, den brillendok
ter. Een heele zielige oude professor met een
gezicht vol rimpels en twee brillen over elkaar
op z'n neus, kwam z'n nood klagen, dat hij
zoo moe en treurig werd van al dat studeeren.
„Ik sta 's morgens om half vijf op en denk
en studeer den heelen dag door," zei de pro
fessor. En ziet u, dan ben ik 's avonds zoo
vreeselijk verdrietig, omdat ik nog geen mil-
lioenste deel van alle geleerdheid van de we
reld heb begrepen."
„Nog geen tienmillioenste," zei baas Vroo
lijk.
„Juist, juist." Nog geen honderdmillioenste"
zei de professor.
„Maar," zei baas Vroolijk, „als ik u eens
vragen mag, protessor,als u zoo den heelen dag
studeert wanneer lacht u dan?"
„Lachen? lachen? maar
„Dacht ik wel," zei baas Vroolijk, „u lacht
nooit. Kijk, dan heb ik een bril voor u, nee
maarZet u maar vlug op!"
De bril, die de professort opkreeg, was je
begrijpt het natuurlijk al! een lachbril. En
daardoor zag de professor het heele huisje
met baas Vroolijk en Piet den kraai en de bloe
men en het boschpaadje en alles op zoo'n pot
sierlijke manier om zich heen huppelen, dat hij
onmiddellijk van zijn stoel rolde van 't lachen
en maar niet tot bedaren kon komen.
Een naaistertje, dat altijd maar in huis zat
te priegelen, kreeg een zacht-groene bril,
waardoor haar oogen uitrustten, heel veel
menschen, die van top tot teen vol zaten met
klachten, kregen gouden, roze en blauwe bril
len, waardoor ze 't leven weer wat vroolijker
gingen bekijken.
En juist toen 't spreekuur afgeloopen was,
hoorden de dokter en zijn knechtje een luid
gesnik vlak voor de deur. Daar zat op het
boschpad een klein meisje met een knap ge
zichtje en een mooi wit jurkje aan.
„Ga eens kijken, wie daar huilt," zei baas
Vroolijk tot Piet en de kraai bracht het meisje
binnen.
„Wat scheelt er aan?"
„Nee, o, nee!"
„Ben je dan verdwaald misschien?"
„Nee hoor, ik weet best den weg?"
„Maar waarom huil je dan zoo, beste meid?"
vroeg de brillendokter, terwijl hij het meisje
op z'n schoot trok.
„Ikikik vind 't zoo vreeselijk, dat
ik geen vriendinnen heb. Er wil niemand met
me spelen."
„Waar waarom dan niet?"
't Meisje trok eerst de schouders op, maar
toen zei ze: „Ze vinden 't vervelend, dat ik
zooveel speelgoed heb, en zoo netjes op m'n
jurken ben en alles zoo goed kan, weet u!"
„O," zei baas Vroolijk „en je vertelt zeker
ook den heelen dag. dat jij alles beter kunt
dan de anderen en meer kleeren hebt en
mooier speelgoed en
't Meisje keek hem aan, kreeg toen een kleur
en zei „Ja eigenlijk wel
„Prachtig", zei baas Vroolijk „nu weet ik
tenminste, welke kwaal jij hebt. Je lijdt aan
den „ik-ziekte" meisjelief, en daar heb ik een
fijn brilletje voor." En toen zette hij haar een
bril op, waar twee kleine spiegeltjes in zaten,
zoodat ze steeds voortdurend maar zichzelf zag.
En hij maakte de bril stevig om haar oortjes
vast en zei: „Beloof me, dat je ze niet alzet,
hoor! Eerst als je jezelf zóó vervelend begint
te vinden, dat je wel alles zou willen doen om
van die bril af te komen, noukom dan
maar naar me toe!
Nu, je begrijpt, dat dokter Vroolijk wel een
beetje moe was na zoo'n spreekuur. Toen het
meisje weg was, ging hij heerlijk in 't zonne
tje zitten uitrusten.
Maarzijn spreekuur komt lederen dag
terug Als er dus aan jullie 't een en ander
mankeert schrijf me dan maar gauw een
briefje, dan zal ik je zijn adres geven!
R. DE RUYTER-v. d. Feer.