BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES A.s week hebben jullie nog geen schrijf- vacantie. Volgende week komt de vacantie- regelir.g in de rubriek. v VISITE. A.s. Week en gedurende de maand Augustus houd ik geen visiteuur. Begin September maak ik weer een begin met inviteeren. Best KRULLEKQBJEGezellig dat je met je school zoo prettig uit geweest bent. Je bent er echter niet gaaf afgekomen zeg. Zeker een weinig onoplettend geweest. Je hebt je in Ouwehand's Dierenpark natuurlijk uitstekend geamuseerd. Heden wensch ik je ook een pret- tigen dag toe. Dag Kruhekopje. Lief TEEKENAARSTERTJE. Hartelijk dank voor de mooie gekleurde teekeningen. Dat zal vandaag een pret geweest zijn zeg. Heb jij gisteren al vacantie gekregen? Ik vandaag pas.» Wil je een boodschap voor me doen? Goed. Haal dan voor alle vacantiegenietende menschen, dus ook voor jezelf en mij, een dub beltje zonneschijn met vijf cent nachtregen te gen het stof en tweeeneenhalve cent wind, zich aandienend als een verkwikkend koeltje. Zal je je boodschap goed doen? Bij voorbaat m'n dank. Dag Teekenaarstertje. Best DUINROOSJE. Dat is even een fijn uitje geweest. De dagen zijn je natuurlijk best bevallen. Je hebt daarbij flink getippeld. Heb je de Piramide van Austerlitz ook beklommen of heb je alleen maar naar de klimpartij van andere kinderen gekeken? Na de vacantie kom jij met de meisjes die 1.1. Dinsdag verhinderd waren het eerst aan de beurt. Dag Duinroosje. Best REPELSTEELTJE. Woensdagavond, toen alle briefjes reeds lang verzonden wa ren. vond ik het briefje van je zus en het brief je van jou. Ik had toen geen gelegenheid meer de briefjes te beantwoorden. De briefjes moe ten uiterlijk 's Woensdags twee uur in m'n be zit zijn. Ik vond het spijtig voor jullie, maar moest ze ter zijde leggen. Waarom heb je dit jaar geen schoolreisje gemaakt? Kom je a.s. Dinsdagmorgen om 9.30 even aan m'n huis, Roggeveenstraat 27? Dag Repelsteeltje. Best GOUDHAARTJE. In het briefje aan je zusje staat antwoord op Je vraag. Wat on aangenaam dat je steeds kiespijn hebt. Als de ontsteking over is, moet je den lastpost maal laten trekken. Ook ik krijg a.s. Zaterdag va cantie. 'k Hoop dat Teekenaarstertje haar boodschap goed doet, dan hebben we er al len plezier van. Ben jij ook met geen enkel schoolreisje mede geweest? Dag Goudhaartje. Lief LELIETJEDERDALEN. Je hebt een mooien schuilnaam gekozen. Na de vacantie houd ik weer visiteuurtjes voor rubriekertjes aan m'n huis. Met October eindigen de visite uurtjes en houd ik cluburen elders. Tijdens je eerste visite geef ik je antwoord op je vragen. Je vriendinnetje kan alleen rubriekertje wor den wanneer haar ouders geabonneerd zijn op de IJmuider Courant. Dag Lelietjederdalen. Best WITWOLLETJE. Ook jij hebt een snoezigen schuilnaam bedacht. Na de vacan tie hoop ik je spoedig eens op visite te vragen en zal je dan over alles wat je me gevraagd hebt. mondeling inlichten. Heb je je in Ouwe hand's dierenpark nogal vermaakt? De speel tuin is daar van veel en uitstekend speelma teriaal voorzien. Heb je de Grebbeberg nog beklommen? Geef me in je volgend briefje maar antwoord op m'n vragen. Dag Witwolletje. Best ZWARTKOPJE. Graag neem ik aan dat je je tijdens je schoolreisje uitstekend geamuseerd hebt. Van Naarden naar Soester- berg, van Soesterberg naar de Piramide van Austerlitz en van Austerlitz naar IJmuiden. Je hebt in de bus heel wat kilometers afgelegd. Hoe smaakten de boschbessen? Wanneer ga je naar Meppel? Dag Zwartkopje. Lief GOUDMUILTJE. Hartelijk dank ik Je voor de gezonden kaart. Natuurlijk heb je volop genoten en het echt naar je zin gehad. Ede en omgeving is schitterend mooi. Heb je ook de kazerne gezien? Kon je nogal goed sla pen in de jeugdherberg? Na de vacantie her haal ik de invitaties, zoodat je de schade kunt inhalen. Dag Goudmuiltje. Beste KLEINE ZUS. Jij bent er al vroeg bij met het maken van een schoolreisje. Trof je goed weer en was het prettig in Velserand? Dag Kleine Zus. Beste VERONIKA. Je kaart uit Ede heb ik ontvangen en daarvoor m'n dank. De twee- daagsche schoolreis is zeker wel in den smaak gevallen. Neen, ik heb me niet vergist. Ik be doelde natuurlijk dat ze in het eerstvolgend briefje na het uitstapje me zou schrijven hoe het reisje haar bevallen is. De jeugdherberg was zeker overvol toen jullie er waren, 'k Las dat er behalve kinderen uit IJmuiden ook kin deren uit Zaandam en Rotterdam aanwezig- waren. Het zal echter wel weer geweest zijn: „hoe meer zielen hoe meer vreugd". Ook jij mag op het eerste visiteuur na de vacantie komen. Dag Veronika Best ZWEMSTERTJE. Ja, 1.1. Dinsdag was het weer heel mooi en begrijp ik dat je de gelegenheid om eens fijn te zwemmen te baat genomen hebt. Wat fijn dat je met je vader te Otterlo gaat kampeeren. Met het in de zon gaan liggen, zou ik maar een beetje voorzich tig zijn. Verbranden is niet goed en de na sleep heusch geen pretje. Of ik a.s. vacantie uitga? M'n plan was het aanvankelijk wel. Het weer vind ik echter niet zoo bijzonder en daar ik reeds eenige vacanties achter elkander ge heel weg ben geweest, ben ik thans besloten te IJmuiden te blijven. Het is echter geen be sluit van Meden en Perzen en dus voor wijzi ging vatbaar, 'k Behoef m'n vacantie echter niet in verveling door te brengen. Werk heb ik te over liggen waar ik, wanneer ik school heb, niet aan toe kan komen. Bovendien heb ik er een tijdelijk baantje bij n.l. tot en met 6 Sept. a.s Dat baantje zal denkelijk nok wel wat van m'n tijd vragen. Het vacantie kin derfeest eischt ook een deel van m'n vrije da gen op en zoo is er nog veel meer. 'k Wensch je prettige dagen toe. Teekenaarstertje heb ik een boodschap opgedragen en als zij zich goed van haar opdracht kwijt, dan heb je uitgezocht weer. Dag Zwemstertje. Lief ZONNESTRAALTJE. - Hartelijk lukgewenscht met de herdenking van den ge boortedag van ie zus en speelkameraadske. Je OP BEZOEK BIJ DEN BRILLENDOKTER Ergens heel ver weg, in een groot, groot bosch, stond een klein, allergezelligst huisje, 't Stond op een open plek, waar de zonnestra len, die door de bladerkronen van de hooge boomen vielen, den heelen dag schitterende loovertjes strooiden. De vogels zongen hun liedje voor de ramen en de goudsbloemen, Afrikaantjes, fuchsia's gebroken hartjes en nog allerlei andere ouderwetsche bloemetjes, stonden in het kleine, gezellige tuintje, dat voor het huisje lag. 't Was nog heel vroeg in den morgen, maar toch hoorde je in het huisje al gerucht. Baas Vroolijk, de brillendokter, was aan 't werk. Hij morrelde aan de machine, waarmee hij z'n brilleglazen sleep en ondertusschen zong hij z'n hoogste lied. Hoor maar eens, wat baas Vroolijk zong: Ik slijp er m'n brillen Voor wie ze maar willen Zoo mooi glad en rond. 'k Verkoop ze terstond. De roze, de blauwe, of anders de witte 'k Heb brillen voor kou, en brillen voor hitte 'k Heb brillen voor iedereen ver in het rond. De brillen van Vroolijk die maken gezond! Trara, trara! trara! Die maken je daad'lijk gezond! En toen het liedje uit was, begon baas Vroo- hebt je zeker wel echt in de duinen vermaakt? Nog veel genoegen. Dag Zonnestraaltje. Best ZONDAGSKIND. Wat heerlijk dat jij ook een schoolreisje mede kunt maken. Schrijf je me in je volgend briefje waar je naar toe geweest bent? 'k Ben nieuwsgierig naar den titel van het door de Esperantoclub op te voe ren tooneelstukje in het Eperanto. Waarom heeft je zus heden niet geschreven? Dag Zon dagskind. Prettige vacantie Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF lijk weer opnieuw, terwijl de machine lustig snorde. En Piet, de tamme kraai, die Vroolijk's knechtje was, tikte de maat met z'n gele sna vel op de werktafel. „Piet," zei de baas, toen hij een stuk of zes brilleglazen af had en ze netjes in het montuur had geschoven. „Piet 't wordt je tijd. Ga op je post, jongen. Ik heb zoo'n gevoel, dat er vandaag heel wat arme stumperds zullen ko men om brillen te halen, hij heel in de verte aan 't eind van een bosch pad iets zwarts aankomen. „Kra, kra," kraste Piet, want hij meende een oogenblik dat het ook een kraai was, net als hij. Maar neen, 't vloog niet, het liep. En zuch ten en jammeren deed het ook. „Kra, kra", zei Piet nogeens. En toen zag hij met z'n scherpe oogjes, dat het een vrouw was, heelemaal in het zwart gekleed en met een dikken zwarten doek om het hoofd. De vrouw had een mager, bleek gezicht en ging zuchtend op een steen zitten. „O, o foei, foei!" zei de vrouw. „Kra, kra!" zei Piet. Dat beteekende: zoekt u iets?" „Ik moet naar het huisje van dokter Vroo lijk" zuchtte de vrouw, zonder op den kraai te letten. „Maar wat een eind, wat een eind! 'k Heb spijt als haren op m'n hoofd, dat ik eraan be gonnen ben! En dan in dat winderige weer! Je zult zien, dat ik vanavond nog eens zoo ziek ben!" „Winderig weer?" kraste Piet „maar m'n goeie mensch, 't is het prachtigste weer van de wereld! En u bent er nu haast. Ga maar mee, dan wijs ik u den weg." „Nu, vooruit dan maar. Maar je laat me niet verdwalen, hoor!" Na tien minuutjes waren ze al bij het gezel lige huisje in het vroolijke bloementuintje. Piet riep „kra, kra," en toen ging de deur vanzelf open en baas Vroolijk kwam te voorschijn. „Goeden morgen," zei hij vriendelijk. „Heerlijk weertje, vindt u niet?" „Dat vind ik heelemaal niet," bromde de vrouw, ,,'t is vreeselijk winderig en buiig. Echt verraderlijk weer. Wie weet of er straks niet opeens plotseling regen komt!" Ik heb me ten minste maar flink ingepakt, want als i k een maal kou vat, dan is 't tienmaal zoo erg als bij een gewoon mensch." „Ja, ja," zei baas Vroolijk, „dat begrijp ik best. Komt u binnen, komt u binnen." En hij bood het vrouwtje zijn arm aan en leidde haar naar zijn gemakkelijksten stoel, terwijl hij zei: „En vertel me nu eens precies, wat eraan „Best, baas," kraste Piet en hij vloog 't open venster uit en het bosch in. Nog niet lang had hij gevlogen of daar zag scheelt". De vrouw zuchtte nu nog dieper. „M'n lieve dokter Vroolijk," zei ze „je mag wel liever vragen wat er niet aan scheelt. Altijd heb ik kou en rheumatiek en kou. Dan weer op m'n oogen, dan weer op m'n borst of in m'n beenen. En nu zit ik nog wel den heelen dag in huis en als ik even een boodschap moet doen, pak ik me zoo reusachtig in! „Maar m'n beste mensch, dat is glad ver keerd. Naar buiten moet je, in de zon! Zie je niet, wat een heerlijk verrukkelijk warm weer 't vandaag is?" „Ik niet hoor! Ik vind het echt buiig, win derig, kil en „Stop!" zei toen baas Vroolijk opeens „nu heb ik uw kwaal ontdekt. Uw kwaal heet zwartkijkerij en daar heb ik een prachtige bril voor. Een bril met gouden glazen. Zet maar op en je bent genezen. En terwijl hij nog sprak nam hij een groote, mooie bril van den wand en zette die het vrouwtje op. Nu, toen gebeur de er heusch een wonder: het vrouwtje riep eerst oooh! en toen aah!, daarna maakte ze een luchtsprongetje, gooide haar mantel uit en haar hoofddoek af en riep: „Nu zie ik pas, hoe heerlijk de zon schijnt en hoe mooi de wereld toch eigenlijk is! Dat heb ik nooit geweten! O! m'n lieve dokter, hoe kan ik u danken?" „Bedanken komt later" lachte baas Vroolijk ..Draag de bril eerst maar eens een week en kom dan nogeens terug, dan zullen we verder zien. Wie volgt?" Klop, klop op de deuren daar kwam Piet alweer binnen met de volgende patiënt. O neen, 't waren er twee: een moeder met haar zoontje. De jongen schreeuwde moord brand en zat van het hoofd tot de voeten vol builen en schrammen. Z'n knieën zagen bont en blauw en er liep een straaltje bloed langs zijn wang. „Wel wel" zei baas Vroolijk, „tjonge, jonge, wat heb jij je verschrikkelijk toegetakeld!" „Hij is een lieve, beste jongen, dokter," zuchtte de moeder, „maar hij heeft één gebrek: hij is te wild! Nooit kijkt hij uit. Nu eens vliegt hij met z'n hoofd tegen den muur, dan weer ligt hij opeens onder een fiets. Ja, 't is eigen lijk een wonder, dat hij nog leeft!" Nu, ook voor die vreeselijke kwaal wist dok ter Vroolijk raad. „Ik zal wel een brilletje voor hem opzoeken" beloofde hij, „maar eerst zal ik hem eens net jes verbinden". Zoo gezegd, zoo gedaan. Toen het gezicht van den wilden jongen gewasschen en al zijn wondjes en schrammen verbonden waren, LIES WAS EEN ECHTE GOEIERD Toen ze ziek was, begrepen de jongens pas, wat een lief zusje ze hadden! Eu toen werd ze fijn verwend. „Och toe, Lies, doe jij 't dan maar vlug even!" zei moeder. Lies zuchtte eens en sloeg haar boek dicht. Maar ze mopperde niet, schoot vlug haar jasje aan en pakte de boodschappentasch van de haak in de keuken. .Je bent een beste meid, hoor!" zei Kees, en dan boog hij zich weer over z'n atlas. En Han bukte naar z'n tasch, waar een heelen stapel boeken en schriften uit te voorschijn kwam. ,,'k Heb zoo'n macht te doen, jo: aard rijkskunde en jaartallen en dan nog een heele rij woordjes en „Hou je mond nou maarr' mompelde Kees ..daarnet heb je wel een uur op de stoep staan praten met Anton van den overkant. Had je net zoo goed die boodschap kunnen doen in- plaats van Lies." ,Nou ja, kon ik 't weten, dat er nog een boodschap was?" „Had je direct moeten beginnen, dan was je nu klaar geweest," preekte Kees. „Poh, nu klaar? Lijkt er niet op! Nou, en als jij Lies zoo zielig vindt, waarom doe je dan'zelf niet eens wat?" „Geen tijd, geen tijd! Morgen repetitie van Gelderland, zoo'n akelig moeilijke provincie!" zei Kees. Toen was 't weer stil in de huiskamer; je hoorde alleen het gezellig getik van de Frie- sche klok. Moeder kwam binnen, schonk ze ieder een kopje thee in en streelde de jongens even over hun ijverige hoofden. Als moeder eraan dacht, hoe vreeselijk veel die jongens moesten leeren, nu dan zuchtte ze ook, Vooral Kees, die van den zomer naar de H.B.S. moest! Ze hadden nu letterlijk nooit tijd voor een pretje en iedere boodschap was nog te veel! Zoodoende kwam er eigenlijk veel te veel neer op Lies, het eenige zusje, dat pas in de vierde klas zat en 't nog niet zoo erg druk had. Een kwartiertje later hoorden ze den sleutel in 't slot en kwam vader thuis met Lies. ,,'k Heb heerlijk bij vader achterop geze ten," zei 't meisje en haar zacht gezichtje straalde. „Fijn, hoefde ik lekker dat heele eind niet te loopen!" .Gauw maar een kopje thee," zei moeder en ze schonk Lies vlug in. Vader keek z'n dochtertje eens onderzoe kend aan en vroeg: „Bén je moe, Lies?" „Ja Va, vreeselijk moe. 't Is zoo benauwd buiten met je winterjas aan en dan worden je beenen zoo zwaar!" „Hadden jullie een van tweeën nu die bood schap niet kunnen doen?" zei vader. „Och, ze hebben zooveel werk immers!" kwam Lies goedig. Maar dan zuchtte ze nog eens en sloot even de oogen. Hè foei, zou dat nu alleen van de voorjaarswarmte zijn of zou ze heusch ziek worden? 't Leek er wel een beetje op, want haar hoofd duizelde en haar rug deed zoo'n pijn! „Van avond ga ik maar héél vroeg naar bed." zei Lies. Moeder keek er verbaasd van op. Niets voor Lies. die 't altijd zoo fijn vond om mee te helpen afwasschen als eer échte huisvrouw, hè mams? en die bovendien dol op lezen was! Lies werd echt ziek. „Een stevige griep," zei de dokter. Veertien dagen lag ze op 't zonnige ogeerkamertje boven en keek nergens naar om. Ze had hooge koorts en moeder liep den heelen dag met een bezorgd gezicht door het huis., zoodat de jongens van de weeromstuit ook al treurig gingen kijken. „Wat is 't akelig stil en ongezellig in huis," zuchtte Kees, maar Han zei „Och zeur nou maar niet. Laten we liever eens vragen of we helpen kunnen!" Nu, hulp was er steeds noodig. Nu eens moest er vlug iemand naar den dokter, dan weer moesten binnen vijf minuten de medicij nen worden gehaald en bovendien werd er steeds gebeld door belangstellende buren en kennissen, die kwamen vragen, hoe 't met Lies ging. „Jullie zult je lief, vriendelijk zusje wel erg missen!" zei een dame uit de buurt. „Ja, mevrouw, heel erg mevrouw," antwoord de Han werktuigelijk. Maar 's avonds in bed lag hij erover na te denken. „Ja," dacht hij „Lies is een schat! Altijd aardig en gezellig, altijd goeiig en bereid om te helpen! Gek, dat we dat altijd maar zoo heel gewoon vonden. Kees en ik, dat Lies de boodschappen deed en de vervelende karweitjes opknapte. Eigenlijk zijn we er haar nooit dankbaar voor geweest. Ennu ze er niet is en we ons een beetje meer moeten inspannen, komen we toch ook klaar met ons werk." En toen hij er den volgenden dag met vader over sprak, zei deze: „Ja Han, een mensch weet zelf nooit precies hoeveel hij wel verzet ten kan als de nood aan den man komt!" Op een prachtiger), warmen dag in April mocht Lies voor 't eerst beneden komen. Heel kalmpjes aan, eerst een paar uur op de rust stoel. had de dokter gezegd. „Fijn, eenig!" hadden Han en Kees gejubeld en den avond te voren was er een hevig ge fluister op hun kamertje. ...Hoeveel heb jij?" ,,'s Kijken," zei Kees, terwijl hij z'n spaar pot omkeerde, ,,'k Geloof dat 't nogal meevalt." Samen kwamen ze tot vijfennegentig cent. ,,'t Is niet zoo bar veel, als je werkelijk mooie bloemen wilt koopen", peinsde Han. „O, laat dat maar aan mij over! Als ik alles gebruiker) mag „Natuurlijk. Alles!" zei Han. „Nou, dan weet ik wat eenigs! Hier in het kleine bloemenwinkeltje op den hoek kun je heele leuke kleine plantjes koopen in potjes. Allerlei kleuren, maar 'k weet niet precies, hoe ze heeten. Zal ik dat dan maar doen?" „Best, maar dan ga ik mee!" En dus stapten de jongens dien morgen al om kwart over acht op de fiets en kochten vijf potjes met gekleurde primula's: twee licht gele, twee donkergele en een paarse en dan nog een schattig wit plantje. „Hoe heet dat, baas?" „Dat is een dubbele madelief", zei de bloe- menman. „En jullie zusjes zal er plezier van hebben hoor! Alle knoppen komen nog uit!" En Han en Kees konden er maar niet over uit, dat die plantjes werkelijk maar één dubbeltje per stuk kosten! Ze hielden nog vijf en dertig cent over en daar werd een prachtige bos tulpen voor gekocht, voor bij Lies op het tafeltje Toen moeder de jongens zag binnenkomen met een heele boodschappentasch vol kleur en geur, kon ze haar oogen niet gelooven;" „Moeder, even niet kijken!", riep Kees. En terwijl moeder langzaam de oogen sloot, versierden de jongens den heelen erker, waar de ruststoel van Lies zou komen te staan. Moeder zette oogen op, dat begrijp je en vader zei plagend „De jongens zijn blij, dat hun boodschaploopstertje weer terug komt". Maar daar werd Han nu toch echt boos om! Nooit mag Lies meer een boodschap doen!" riep hij. „Wij zullen haar verwennen, dat zult u - ~ns zienJ" Nu, de jongens hielden woord. Gedurende Lies' herstel, dat nog tamelijk lang duurde, had je geen toegewljder broederpaar kunnen denken dan Kees en Han. Om de beurt zaten ze in 't erkertje bij hun zusje, lazen haar voor of hielpen haar met haar kleine knut selarijtjes. En laternu, dat Lies nooit meer eens een boodschap deed, wil ik niet beweren! Maar dat de jongens in dien naren tijd van ziekte eigenlijk pas goed begrepen, wat een lief zusje ze hadden, dat is wel zeker! R. DE RUYTER-V. D MIJN POESJE. Op een avond, 't was al laat, Kriebel-krabbel aan de deur Kwam een heel klein mager poesje, Zwart met wit, o wat een snoesje Bij ons binnen van de straat. Moeder nam het op haar schoot, Snuffel-snuffel deed zijn snuit Met de witte snorrebaardjes 'k Streelde zacht zijn fijne haartjes, 'k Gaf het warme melk met brood. 't Poesje is nu écht van mij! Snorre-snorre op mijn schoot 't Is mijn eigen lief Minetje, 't Slaapt in 't mandje naast mijn bedje Als ik thuiskom is het blij! MARIE MICRON. vroeg baas Vroolijk: „Enhoe voel je je nu?" „Lekker frisch," zei de jongen. „Zoo," zei de brillendokter „lekker frisch!" Dan zal ik je eens wat vertellen: als jij zoo doorgaat met niet uit te ijken, dan zul je je nooit van je leven meer lekker frisch voelen. Je wordt dan een echt vuil, lomp, onbeduidend kind. En als je niet oppast, dan wil je moeder je na een jaartje niet eens meer in huis heb ben. Dan stopt ze je in een hoek met dikke begon hij opeens te huilen, tralies. Begrepen? Kijk, zoo!" En met deze woorden zette baas Vroolijk den jongen een bril op met allemaal zwarte streepjes over de glazen, zoodat het precies leek of hij achter de tralies zat. En toen de jongen dat merkte, „Verdiende loon," zei baas Vroolijk. „Moe der, deze bril moet hij vier weken dragen om goed te voelen, hoe prettig het in zoo'n hok met tralies is! Na een maand terugkomen: Wie volgt?" Zoo ging het den heelen morgen door in het huisje van baas Vroolijk, den brillendok ter. Een heele zielige oude professor met een gezicht vol rimpels en twee brillen over elkaar op z'n neus, kwam z'n nood klagen, dat hij zoo moe en treurig werd van al dat studeeren. „Ik sta 's morgens om half vijf op en denk en studeer den heelen dag door," zei de pro fessor. En ziet u, dan ben ik 's avonds zoo vreeselijk verdrietig, omdat ik nog geen mil- lioenste deel van alle geleerdheid van de we reld heb begrepen." „Nog geen tienmillioenste," zei baas Vroo lijk. „Juist, juist." Nog geen honderdmillioenste" zei de professor. „Maar," zei baas Vroolijk, „als ik u eens vragen mag, protessor,als u zoo den heelen dag studeert wanneer lacht u dan?" „Lachen? lachen? maar „Dacht ik wel," zei baas Vroolijk, „u lacht nooit. Kijk, dan heb ik een bril voor u, nee maarZet u maar vlug op!" De bril, die de professort opkreeg, was je begrijpt het natuurlijk al! een lachbril. En daardoor zag de professor het heele huisje met baas Vroolijk en Piet den kraai en de bloe men en het boschpaadje en alles op zoo'n pot sierlijke manier om zich heen huppelen, dat hij onmiddellijk van zijn stoel rolde van 't lachen en maar niet tot bedaren kon komen. Een naaistertje, dat altijd maar in huis zat te priegelen, kreeg een zacht-groene bril, waardoor haar oogen uitrustten, heel veel menschen, die van top tot teen vol zaten met klachten, kregen gouden, roze en blauwe bril len, waardoor ze 't leven weer wat vroolijker gingen bekijken. En juist toen 't spreekuur afgeloopen was, hoorden de dokter en zijn knechtje een luid gesnik vlak voor de deur. Daar zat op het boschpad een klein meisje met een knap ge zichtje en een mooi wit jurkje aan. „Ga eens kijken, wie daar huilt," zei baas Vroolijk tot Piet en de kraai bracht het meisje binnen. „Wat scheelt er aan?" „Nee, o, nee!" „Ben je dan verdwaald misschien?" „Nee hoor, ik weet best den weg?" „Maar waarom huil je dan zoo, beste meid?" vroeg de brillendokter, terwijl hij het meisje op z'n schoot trok. „Ikikik vind 't zoo vreeselijk, dat ik geen vriendinnen heb. Er wil niemand met me spelen." „Waar waarom dan niet?" 't Meisje trok eerst de schouders op, maar toen zei ze: „Ze vinden 't vervelend, dat ik zooveel speelgoed heb, en zoo netjes op m'n jurken ben en alles zoo goed kan, weet u!" „O," zei baas Vroolijk „en je vertelt zeker ook den heelen dag. dat jij alles beter kunt dan de anderen en meer kleeren hebt en mooier speelgoed en 't Meisje keek hem aan, kreeg toen een kleur en zei „Ja eigenlijk wel „Prachtig", zei baas Vroolijk „nu weet ik tenminste, welke kwaal jij hebt. Je lijdt aan den „ik-ziekte" meisjelief, en daar heb ik een fijn brilletje voor." En toen zette hij haar een bril op, waar twee kleine spiegeltjes in zaten, zoodat ze steeds voortdurend maar zichzelf zag. En hij maakte de bril stevig om haar oortjes vast en zei: „Beloof me, dat je ze niet alzet, hoor! Eerst als je jezelf zóó vervelend begint te vinden, dat je wel alles zou willen doen om van die bril af te komen, noukom dan maar naar me toe! Nu, je begrijpt, dat dokter Vroolijk wel een beetje moe was na zoo'n spreekuur. Toen het meisje weg was, ging hij heerlijk in 't zonne tje zitten uitrusten. Maarzijn spreekuur komt lederen dag terug Als er dus aan jullie 't een en ander mankeert schrijf me dan maar gauw een briefje, dan zal ik je zijn adres geven! R. DE RUYTER-v. d. Feer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 8