II TERUGBLIK NEDERLAND RECEERINCSJUBILEUM IN DE LUCHT 7ATERDAG 3 SEPTEMBER 1938 door Prof. Dr. J. HUIZINCA Hoogleeraar te Leiden OP NEDERLANDS GROEI IN DE VEERTIG JAREN VAN HET LrAW Prof. J. Huizinga. EEN vriend vroeg mijwaarom besteedt uien thans alle aandacht en alle geest drift aan het "vieren van den dag, waar na voor veertig jaar de Koningin gekroond werd terwijl toch over twee jaar een veel luisterrijker getij ommekomt? Tegen het ein de van 1940 zal Wilhelmina een halve eeuw Koningin der Nederlanden zijn geweest. De geschiedenis telt de jaren van een regeering doorgaans van het tijdstip der opvolging af en niet eerst van de aanvaarding der regee- riiFstaak. Waarom niet gewacht? De opmer king scheen mij niet ongegrond. Inderdaad, e'engrootscher viering blijft in uitzicht. Doch welaan, er zal opnieuw feestvreugde en dank baarheid te over zijn, als het lot gunstig blijft. En het feest zal uit zich zelf een ande ren stempel dragen. Het zal in zekeren zin, meer dan nu het geval is, het koningschap zelf, het Oranjehuis, de Kroon zijn, wat in 1940 het voorwerp der hulde wordt, terwijl het. thans bovenal de persoon van Koningin Wilhelmina is, wie de hulde geldt, de Vrouw en Moeder, die van de dagen af, dat anderen het onbezorgde levensperk van twintig nog wacht, den zwaren last van 's Lands bestier gedragen heeft. Zoo heeft wellicht toch het feest van 1938 een noot van innigheid, die 1940 niet overtreffen kan. De ouderen, wier heugenis tot 1880 of ver der teruggaat, kunnen nog de teerheid navoe len, waarmee men in die tijden eerst van het Prinsesje en later van het Koninginnetje heeft gesproken. Het kostte moeite, van dat zachte verkleinwoord afscheid te nemen, toen de achttienjarige de taak van haar Moeder de Regenses had overgenomen. De vlaag van diepe aandoening over al wat het feit dei- kroning inhield en voor de jonge Koningin zou meebrengen, ging opeens veel verder dan de kringen, die in een sterke gehechtheid aan vorstenhuis en monarchie leefden. Er trilde een snaar in het nationaal bewustzijn die in lang niet zoo sterk en wellicht nooit zoo zuiver geklonken had. 1898, wat lijkt het ver af! Welk een andere tijd, en welk een ander Nederland! Laat ons hier niet van staatkundige vragen en partijbeleid spreken, en liever trachten, ons een oogenblik in stemmingen van voorheen terug te denken, de Nederlandsche wereld vluchtig even weer aan te zien met de oogen van 1898. O" et liberale tijdperk neigde ten einde. Het 11 was menig Nederlander voorgekomen als 'n soort van burgerlijk millennium, waarvan nog geen einde in zicht was. Hoe, het liberalisme in Nederland aan zijn einde? Het scheen nog steeds zoo vanzelfsprekend, zooals het schip van staat op het liberale koeltje voortgleed. Niemand twijfelde aan den Vooruitgang en slechts weinigen aan de gezondheid van ons parlementaire stelsel. Iedereen hield onze po litieke groepeeringen voor echte staatspar tijen, al begonnen zijscheuren en barsten te vertoonen, die niet meer te lijmen zouden blijken. De grondtoon van het openbare le ven was nog die van het protestantsche mo dernisme, dat aan zijn randen overging in een volslagen onkerkelijkheid en een uiterste verslapping van christelijke voorstellingen, die door luttel wijsgeerig inzicht of belang stelling gecompenseerd werd. Het talrijke volksdeel, dat in een hecht godsgeloof leefde, was politiek reeds grootendeels gemobiliseerd, maar de herleving van kerkelijken zin ook buiten die kringen was nog verre, al zou er spoedig van het parool christelijk-historisch een sterk herzamelende werking uitgaan. Sedert enkele jaren had het socialisme in Nederland een ander aangezicht gekregen. Al was de geest vanhet „Nieuwenhuis mot zakkies plakken" nog in breede kringen van gemiddelde geborneerdheid lang niet afge storven, in twee gedaanten won onder de in- tellectueelen de idee van het socialisme krachtig veld: van Troelstra uit door den weerzin tegen de maatschappelijke euvelen, en van de sfeer van P. L. Tak en F. van der Goes uit in een vorm, waarin de ernstige be studeering van Marx zich met een sterk aesthetisch moment, dat aanknoopte 'bij Wil liam Morris, verbond. De wereld zag er, ten spijt van Dreyfus- affaire en van het nog niet uitgeziekte anar chisme van de daad, eigenlijk nog hoopvol uit. En daar ging, geen twee weken vóór de kroning in de Nieuwe kerk, de nota uit van Keizer Nicolaas, rampzaliger gedachtenis, die den wereldvrede te beloven scheen, en wel dra gevolgd werd door de keuze van den Haag als uitverkoren plek, waar dat heil geboren zou worden. De jonge vorstin begon haar ernstige taak wel in een zeer bijzonder tijdsgewricht. Wat moet er aan hoop en ver wachting in haar jeugdig hoofd zijn omge gaan! Een jaar later begon de Boerenoorlog: In een zeldzame eensgezindheid leefde Neder land de spannende ontwikkeling van het conflict in Zuid-Afrika mee, eerst een tijdlang m wilde hoop op het haast onmogelijke: een ?cgepraal der stamverwante Boeren, dan in bittere verontwaardiging over de harde da den van het Britsche imperialisme. Hoe ver af ligt dat alles! De voor-oorlogsche periode. He zestien regeeringsjaren van Koningin Wilhelmina van de kroning tot 't uitbreken van den wereldoorlog hebben aan 's Lands regeering, en daarmede in de eerste plaats aan de Kroon zelve, hoogere eischen gesteld dan het rustige, ietwat afzijds gelegen Neder land van het laatste kwart der negentiende eeuw gewoon was geweest te aanvaarden. De bijkans naïeve verzekerdheid van een veilig nationaal bestaan, dat zich van het „buiten land" niet al te veel behoefde aan te trekken, en het vertrouwen in een beproefde maat schappelijke orde, die nog in de bedding van burgerlijke welvaart en vrijen handel onge stoord voortkabbelde, moest stuk voor stuk worden prijsgegeven. Nederland moest zich allengs zijn plaats bewust worden, niet ter zijde van de groote mogendheden, maar mid den tusschen deze, op een der gewichtigste en meest blootgestelde.punten van 'n ziedend Europa. De zending van de Gelderland, om den grijzen overwonneling van Trans vaal naar zijn toevluchtsoord te brengen, kon nog een min of meer geïsoleerde kloeke daad van buitenlandsch beleid heeten. Toch mar keerde zij reeds de richting, welke dat beleid voortaan had te nemen: handelen naar eigen inzicht van goed recht, zonder vrees voor onwelwillendheid van machtige buren. De Nederlandsche politiek moest door de ver anderde omstandigheden zelf gaandeweg grooter van formaat worden. Een schok als die der spoorwegstaking van 1903 had het land nog niet ondergaan. De ernst van den toestand dwong tot forscher maatregelen dan men gewoon was. De onuitgesproken rus tige verwachting, waarin men zoo lang ge meend had, dat alle dingen in hun eigen spoor wel gunstig zouden verloopen, bleek onhoudbaar. Alles eischte voortaan nauw keurige waarneming, gezette bestudeering. Men moest voorzien, ontwerpen, ingrijpen. Het gansche openbare bestel werd allengs van actiever aard. Duidelijker dan op eenig ander gebied sprak dit feit in alles wat de „Koloniën" betrof. Was de eerste Atjeh-oor- log in de jaren zeventig nog niet veel meer geweest dan een incident van plaatselijken aard zonder ver strekkende consequenties, de pacificatie van Sumatra in het eerste decen nium na 1900 werd gedragen door het leven dig besef, dat men in het Oosten een groot rijk te besturen had, waarvan alle deelen, hoe ver uiteengelegen, ten nauwste samenhingen. De buitenbezittingen eischten de aandacht, al de problemen van de behandeling der in- heemsche bevolking daagden op, en naast de vraagstukken van exploitatie en bestuur diende zich welhaast dat der verdedigbaar heid aan. en verandering van beginsel, die slechts in beperkte mate tot de volksverbeelding sprak lag opgesloten in de prijsgave van de bevoor rechting van het openbare onderwijs. De op vatting, dat de overheid wel zou zorgen voor goed onderwijs, en dat speciaal het hooger onderwijs, met de daaraan verbonden acade mische graden en bevoegdheden, tot het do mein van den staat behoorde, was door den loop der omstandigheden een privilege van het liberaal gezinde volksdeel geworden, hoe wel zij in den grond met het begrip van vrij heid niet strookte, en veeleer een erfstuk uit het Napoleonisme was. Het,was een omkeer van zeer' verre strékking,, tben de wet van 1905 den effectus civilis van hét bijzonder hooger onderwijs erkende. De algeheele be vrediging op onderwijsgebied, al zou zij eerst in 1917 haar beslag krijgen, was daarmee in uitzicht gesteld. Niemand kon toen nog voor zien, dat deze erkenning van een vrijheids beginsel tegen de almacht van den staat in, eenmaal een kostbaar pand van geestelijke vrijheid zou blijken, naarmate elders een nieuwe gezagsstaat zich veel uitdrukkelijker en aan-matigender dan ooit tevoren het mo nopolie van nationale opvoeding zou toe kennen. Hetzelfde jaar, dat de bevrediging van het onderwijsvraagstuk .bracht, en dezelfde zucht naar billijkheid en vrijheid, die deze laatste oplossing had bezield, deed helaas ook het stelsel van evenredige vertegenwoordiging geboren worden. Het leek zoo rechtvaardig en zoo eenvoudig: elke meening van politieken aard heeft recht op zooveel invloed in 's lands vergaderzaal als het aantal van haar aan hangers meebrengt. Het was inderdaad een ondoordachte overschatting van de deugde lijkheid van het parlementaire stelsel, een noodlottige misvatting, die het geraamte der democratie voor het wezen der zaak aanzag, het levende element uit den politieken strijd verbande, en ons opscheepte met den blikken vorm, waaruit alle vier jaar dezelfde pudding- te voorschijn komt. -it nmiddels had Nederland gedurende de •"■vier jaren van den wereldoorlog, onder de vaste hand van Haar, die voor al de moei lijke beslissingen de hoogste verantwoorde lijkheid droeg, en die voor geen inspanning, van haar geestkracht en vertrouwen gevergd, bezweek, op treffender wijze, dan iemand mo gelijk had kunnen achten, een beeld geleverd van het embleem, dat eens de Vader des Va derlands tot het zijne gekozen had: een ijsvogel met de spreuk saevis tranquillus in undis: rustig te midden der woeste baren. Waarlijk, al kan de dierkunde het oude volks geloof niet onderschrijven, men mocht dat vogeltje wel onder onze nationale symbolen een plaats geven. Wie zich afvraagt, welke naspeurlijke fac toren tot de bewaring van Nederland voor den wereldbrand hebben bijgedragen, dunkt ons, allereerst moeten erkennen, dat er destijds, ook midden in den strijd, nog meer van het volkenrecht overeind bleef staan, dan de nu laatst verloopen jaren ons bij voortduring te zien geven. Ons land kon, door nauwlettend op de geldende regelen van het internationale recht te staan, zelfs in nete lige vragen nog op eenig ontzag voor het recht aanspraak maken bij de machtigen, die letterlijk over ons hoofd heen de wapens kruisten. Zich zelf zijn en zich door niemand vrees laten aanjagen, zich niet plooien om verkeerden uitleg van zijn houding te ont gaan, op zijn recht staan en van niemand iets verlangen of begeeren, dat zijn de begin selen geweest, die tijdens den oorlog de juiste en heilzame waren gebleken, en die ook na den oorlog de integriteit van ons grondge bied hebben doen ontzien. Op dien grondslag hebben wij ons goed recht, in geen verbonden te treden, erkend gezien. Op dien grondslag heeft ons volk ondanks dreigementen neen egd, toen 's lands eer en de zeggenschap over eigen bodem op het spel schenen te staan. Die beginselen tenslotte hebben het fiere parool ingegeven, dat Nederland van niemand een waarborg van zijn onaantast baarheid begeert, daar het van niemand een schending verwacht. In dat besef van eigen verantwoordelijkheid weet het volk zich een met de in menige zware beproeving tot rusti ge wijsheid gerijpte en bezonkene persoon lijkheid van Haar, die de kroon draagt. Het was niet louter eigen geestkracht, wat Nederland, .toen alles uiteen scheen te scheu ren, tot een waardige, houding in staat stelde. Het fundament van Nederlands geestelijke houding. O" et bezat een onschatbaar voorrecht, dat °-zulk 'n houding veroorloofde en voorschreef in zijn nationale beslotenheid en gelijksoor tigheid. Zonder aanspraak te maken op een duimbreed gronds buiten de grenzen, zonder minderheids- of taalkwesties binnen de gren- zen (want de Friezen zijn de kern van het Nederlandsche volk zelf, al wordt dat soms door enkelen hunner in de hitte van hun taaigeestdrift vergeten), met een taak te vervullen, in Europa en in het Oosten, die niemand met schade bedreigt, en velen tot heil kan zijn, is de Nederlandsche staat een zeer positief element in de politieke samenle ving van heden. Waarom positief? Omdat Nederland vasthoudt en vasthouden moet aan een ideaal van echte en heilzame sa menleving onder staten en volken, een inter nationale rechtsorde, die niet een vrome wensch is van het bespiegelend verstand, maar een noodzakelijkheid, die door de gan sche wereldorde aan volken zoowel als aan individuen is opgelegd, en die tegen alle negatieve invloeden in, die haar tijdelijk ver tragen, zich dagelijks onafwendbaarder ver wezenlijkt. Ons woord samenleving is een mooi woord. De omringende talen hebben er geen volkomen equivalent voor. Het houdt voorstellingen in van actieve orde en vrucht bare eendracht, van elkander verdragen en helpen, als in een goed gezin. Het woord wordt ook wel gebruikt in negatieven zin samenleven als hond en kat. Indien de poli tieke samenleving eer de gedachte wekt aan dit laatste, dan is het, omdat tal van volken en staten zelf hond of kat willen zijn. De nationale zelfgenoegzaamheid is een zuiver negatief beginsel, gebaseerd op ontkenning van het grootere tcrwille van het geringere. Een internationale zin behoeft den meesten Nederlanders niet te worden aangeleerd. Zij dragen dien krachtens hun gansche volks verleden en staatsbesef in zich. Er is een tijd geweest, en hij ligt merkwaardig dicht achter ons, dat de Nederlander, altijd tot een zekere intellectualistische geesteshouding geneigd, zich wat al te licht liet wiegen in de illusiën van een beter en veiliger statenstelsel, dat op komst scheen. De uiterlijke gebeurtenissen en omstandigheden hadden dien trek van een hoopvol internationalisme nog versterkt. Ne derland had de eerste en de tweede vredes- conferentie mogen herbergen. In den Haag was eerst het Hof van Arbitrage, dan het Vredespaleis, dan het Permanente Hof van Internationale Justitie gevestigd geworden, De geest van Grotius had er opnieuw gebloeid in Asser en Van Vollenhoven. Het land was (bednegelijke proef op de som van het paci fisme.) ondanks een te kleine weermacht, met zijn rijke en begeerlijke bezit over zee, voor de stormen der eeuw gespaard gebleven. En thans kwam de Volkenbond al onze hoop volste verwachtingen in een duurzamen. hechten vorm gieten. Het was geen wonder, dat de Volkenbond geen trouwer aanhanger vond en behield dan Nederland. Nu leven wij in de ontgoocheling. Het vlam metje van het volkenrecht flakkert kwijnend in de bedorven lucht van een door booze hartstochten verpeste wereld. De stemmen, die tot internationale eendracht manen, klinken zwak. Beteekent dit, dat de idee van vrede en recht de neerlaag heeft geleden? Of dat onz. volksgeest in het ongelijk is gesteld en schad- leed? Geenszins. De harde lessen van de ver bijsterend-e jaren, die achter ons liggen, zijn ons tot voordeel geweest. Is het, zooals een regel van Camoens luidt, lafheid, onder scha pen een leeuw te zijn, het is het ook, om onder wilde dieren een lam te zijn, dis men anders kan. Het-'Nederland van heden weet, dat het anders kan, en anders moet, en wil het. De laatste jaren hebben, in ons van na ture weinig militaire land, een stijging van het aanzien der weermacht opgeleverd, als sinds 1831 niet meer was aanschouwd. De be reidheid tot opoffering, de vaste wil tot ver dediging van ons goed recht zijn algemeen geworden. Het wezen van Nederland zelf brengt mee dat elke krachtige verlevendiging van ons staat- en volksbesef, hetzij door een dreigend gevaar of door een groote idee, zich steeds ontlaadde in een zich samenscharen rondom Oranje. Zoo was het in het verleden, zoo is het nu. Maar het is thans niet een psycholo gische reactir van zich bergen, wat de Kroon meer dan ooit te voren tot middelpunt van ons streven maakt. De veertig jaren van Wil- helmina's regeering hebben van lieverlede het aanzien van het koningschap zelf tot ver boven de tevreden aanvaarding der monar chie in haar eerste eeuw doen stijgen De negentiende eeuw had nog te veel wortels in het rationalisme der voorafgaande, te veel geloof in het meerderheidsbeginsel en in de gezagsopdracht bij keuze, om niet in theorie toch eigenlijk aan een republiek als besten staatsvorm de voorkeur te geven. Overal waar niet de eerbied voor goddelijke inzetting bij voorbaat den doorslag gaf, konden toch het erfelijk koningschap en de souvereiniteit ge vestigd in de kroon voor het staatkundig den ken der eeuw niet veel anders zijn dan een anomalie, die men hier te lande gereedelijk. aanvaardde, ornaat het Oranje betrof. De twintigste eeuw heeft de verstandelijke uit gangspunten van zulk een staatsgedachte ge schokt. Voorzoover niet de staatswetenschap zelf overtuigde hoe kostbaar een erfelijk en eenhoofdig gezag, mits in vrijheid gegrond vest, in alle dingen des levens pleegt te zijn, leverde de praktijk der recente historie het bewijs, hoe benijdenswaard de volken zijn, die hun monarchale continuïteit in democrati- schen vorm ongeschokt mogen bewaren. Het aanzien der republiek als staatsvorm daalde welhaast tot dat van een pis aller. Het geluk ,wil, dat Nederland's stamhuis in nieuwen bloei de afsluiting van dit perk van vier maal tien regeeringsjaren en den aan vang van een nieuw tijdvak beleeft. Lange regeeringen zijn door de gansche geschiede nis heen in den regel den rijken tot zegen ge weest. Dit geldt dubbel, wanneer zulk een lange periode het beeld te zien geeft van een staats- en volksbestaan, dat in we loverlegden uitbouw van zijn eigen mogelijkheden, in be hoedzame wering van schadelijke invloeden, in ernstige bestrijding van maatschappelijke euvelen en gebreken, zijn heil mag toevertrou wen aan een opperste leiding, aan wier weer- galooze toewijding en volmaakte onzelfzuch tigheid nooit iemand getwijfeld heeft. J. HUIZINGA DOOR A. PLESMAN DIRECTEUR VAN DE K.L.M. EN K.N.I.L.M. Een beelddat nog velen zich zullen herinnerenKoningin-MoederKoningin en Prinses. A. Plesman N de laatste twintig jaren der Regeering van H.M. de Koningin is een nieuw ver keer ontstaan langs de wegen der lucht. Het is snelverkeer bij uitnemendheid en de ontwikkeling er van is met een zoo ver rassende snelheid geschied, dat wanneer men heden den aardbol beziet, waarop het net staat aangegeven, dat steden en landen en wereldde-elen verbindt, men zich móeilij-k kan voorstellen, dat hiervoor amper twintig jaren noodig zijn geweest. Over Europa en de Vereenigde Staten is dit net het dichtst gesponnen, doch ook over Zuid-Amerika, over Australië, Britsch-Indië, Nederlandsch-Indië, Oost-Azië en Afrika liggen de vertakkingen van groote luchtver- keerslijnen, die met een aanzienlijke frequen tie hun diensten uitvoeren. In de laatste tien jaren zijn de interconti nentale luchtlijnen geleidelijk ontwikkeld en kregen wij de verbindingen tusschen het Verre Oosten en Europa, Europa en Afrika, Afrika en Zuid-Amerika en tenslotte den lucht- dienst over den Stillen Oceaan, de Westkust van Amerika verbindend met de Philippijnen en China, terwijl de verbinding over den Noord-Atlantischen Oceaan in voorberei ding is. Uit een bescheiden begin is hier een reus achtig internationaal verkeer gegroeid en het moge de trots zijn van Nederland en Ne derlandsch-Indië, dat vliegtuigen onder Ne derlandsche vlag in dezen groei een belang rijk aandeel hebben gehad en groot pioniers^- werk hebben verricht. Het net der K.L.xC spreidt zich over een groot deel van Europa uit en ontwikkelt zich reeds krachtig in Mid- den-Amerika. Driemaal per week vliegen in beide richtingen de toestellen der K.L.M. tusschen Amsterdam en Batavia en zijn op dit traject van 14.500 K.M. bekend om hun snelheid en regelmatigheid. In onzen Archipel heeft de K.N.I.L.M. haar groote luchtnet uitgesponnen, eerst over Java en Sumatra, daarna naar Singapore, ten slotte naar Borneo en Celebes, om onlangs haar luchtnet uit te breiden met den dubbel- weekschen dienst Batavia—Sydney in aan sluiting op den K. L. M.-dienst Amsterdam— Batavia, terwijl op 30 Augustus 1938 haar luchtlijn naar Singapore is doorgetrokken tot Saigon. In het wereldluchtnet en met name in de groote sneldiensten van werelddeel tot we relddeel heeft de Nederlandsche luchtvaart zich op een vooraanstaande plaats weten te vestigen en mag de Nederlandsche driekleur worden gerekend tot de meest geziene met de Britsche, de Amerikaansche en de Fran- Een groote taak ligt nog voor de Neder landsche luchtvaart te wachten, maar zooals tot nu toe. gedragen door het vertrouwen van een geheel volk, dat van meet aan de waarde van dit snelverkeer heeft begrepen, de Neder landsche luchtvaart is gegroeid, zoo zal zeer zeker in de komende jaren deze krachtige groei zich voortzetten, daar met de ontwik keling van het Nederlandsche luchtverkeer het vertrouwen dat Nederlanders daarin, hebben steeds krachtiger is geworden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 15