BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
A'
Aan allen!
Vandaag ontvangen jullie geen briefje
vooraf.
Lief GOUDHAARTJE. Ja, in October hoop
ik weer een aanvang met ons clubwerk te
maken, 'k Begrijp dat je weer naar de gezellige
uurtjes gaat verlangen. Maar trouw schrijven
hoor. Dag Goudhaartje.
Best REPELSTEELTJE. Hoe ik het maak?
Meisjelief, gelukkig uitstekend ondanks de
vele drukke dagen die thans weer achter mij
liggen. Ben jij ook naar de firn in Thalia ge>
weest? Zoo'n schoolochtend valt zeker al heel
erg in je geest? De herfst is begonnen, hoe
wel de temperatuur de laatste dagen meer aan
den zomer doet denken. Een mooi najaar is
altijd zeer weikom. Geniet nog maar veel van
iederen mooien dag. Dag Repelsteeltje.
Bste JOPIE SLIM. Meisje, je bent van
harte welkom hoor. Ik hoop dat je me steeds
trouw zult schrijven. Natuurlijk mag je ook
clublid worden. Gezellig zoo'n knutseluurtje
waarin je een verrassing voor vader, moeder,
zus of broer moogt maken. Dag Jopie Slim.
Beste VERGEETMIJNIET. Je nichtje wil
ook graag rubriekertje en clublid worden?
Persoonlijk vind ik het altijd prettig er steeds
nieuwe vriendinnetjes en vriendjes bij te krij
gen. Ik moet echter één voorwaarde stellen
n.l. de ouders van de kinderen moeten ge
abonneerd zijn op de IJmuider Courant. Het
beste is nu dat je in je volgend briefje even
naam en adres van je nichtje opgeeft. In m'n
antwoordbrief je schrijf ik dan of ze als ru
briekertje mag toetreden. Dag Vergeetmij
niet.
Lief KRULLEKOPJE. Prettig dat je met
je klas ook naar de film mocht. Wat zal dat
een prachtig schortje worden zeg. Ik houd mij
aanbevolen het te zien als het af is. Veel succes
er mede. Dag Krullekopje.
Best ZWEMSTERTJE. Ja dat zal even
vreemd geweest zijn. Een meisje met een
zwemdiploma moet zich zoo langzamerhand
overal in het water thuisvoelen. Stel je voor
zeg. dat je ergens in het water valt en je dan
niet durft zwemmen omdat je toevallig niet
bent terecht gekomen in het zwembad de
Heerenduinen. Je zou met je zwemdiploma in
je zak doodleuk verdrinken. Je kunt zwemmen,
dus je zwemt onverschillig in welk water. Je
hebt ook je naam hoog te houden. Dag Zwem-
stertje.
Best TEEKENAARSTERTJE. r- Prettig dat
je op school een herinneringsbordje hebt ont
vangen. Er nu maar zuing op zijn en niet,
zooals sommige kinderen doen, het bordje als
boterhambordje gebruiken. Het loopt dan
groot gevaar te breken en dat zou jammer zijn.
Je hebt ook van de film genoten. Fijn zeg.
Dag Teekenaarstertje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Zeg meisje
zal jij je een volgenden keer meer tijd gun
nen voor het schrijven van een briefje? Van
een tienjarig meisje verwacht ik beter ver
zorgde briefjes. Je vader was zeer terecht
boos op je. 'k Hoop dat je me volgende week
met een keurig briefje verrast. Dag Bood-
schapstertje.
Lief ZWARTKOPJE. Schrijf me in je vol
gend briefje even hoe laat je 's Woensdags
pianoles hebt. Misschien kan ik je tegemoet
komen. Dag Zwartkopje.
Lief BIJDEHANDJE. Zoo, nu zijn de fees
ten bij je thuis weer voor eon poosje van de
baan. Heb je 1.1. Woensdag een prettig dagje
gehad? Het beste hoor. Dag Bijdehandje.
Best ZONDAGSKIND. Jammer dat je zus
1.1. Woensdag zoo ziek was. Hoe gaat het thans
met haar? Ik hoop veel beter. Je hebt in
Thalia heel wat gezien zeg. Drie films die
betrekking hadden op het 40-jarig jubileum
van H.M. de Koningin, een teekenfilm en een
lachfilm. Zoo'n schoolochtend is even fijn.
Wasch de vaat maar keurig. Dag Zondags
kind.
Best ZONNESTRAALTJE. Wat fijn dat het
weer nog zoo mooi is. Je kunt er nog volop
van genieten en in het zand spelen. Zeg als je
weer eens zandtaartjes bakt. houd ik mij aan
bevolen. Dag Zonnestraaltje.
Lief CROCUSJE. Natuurlijk wil ik je met
je breiwerk helpen. Als je een lengte van min
stens 10 centimeter hebt, mag je even bij me
komen. Het best lijkt me dat je Maandag,
door W. B.Z.
Dinsdag, Donderdag of Vrijdag direct na
schooltijd komt. Ben ik niet thuis dan kan je
even wachten. Het meisje laat je dan wel
binnen. Al wa^ het boek je bekend, toch lijkt
het me wel prettig het zelf te bezitten. Dag
Crocusje.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF
HONINGDAS EN HONINGVOGEL
Compagnons in Midden--Afrika
'k Heb een mooie pop gekregen
Ze heeft vlechtjes in het haar.
En ze draagt een vilten hoedje
Heel modern, kijk zelve maar
'k Laat haar in mijn tuintje loopen
Maar ik houd haar handje vast,
Als ze valt, dan is ze vuil hoor.
Dus voorzichtig, opgepast'
Mammie breide een blauw jasje
't Staat baar snoezig, vind je niet.
't Jurkje is van witte zijde
Jammer, dat je dat niet ziet.
Het gaat nu een beetje waaien
'k Ga maar gauw met pop naar huis.
'k Moet ook voor de andren zorgen,
Want 'k heb nog meer kindren thuis.
Wij lezen graag verhalen van reizen door
minder bekende, vreemde streken, ontdek
kingsreizen over de barre, met ijs bedekte
hoogvlakten rondom de Zuidpool en de
woeste, eeuwige sneeuwregionen in Noord-
Siberië, door de Pampa's in Zuid-Amerika en
de moerassige, haast ontoegankelijke streken
in Midden-Afrika. En als de verteller meester
van het woord is, dan zien we de exotische
landschappen met hun plantengroei en hun
dierenwereld als op een film voor ons en be
leven met den stouten reiziger de avonturen,
die maar al te dikwijls hun hoogtepunt vinden
in een vertwijfelden, bloedigen strijd om het
bestaan. Maar soms krijgen we ook aardige, op
anecdotes lijkende episoden te hooren, en zulk
een verhaal, n.l. over de samenwerking van
twee in aard en wezen verschillende dieren, wil
ik jullie heden vertellen. Deze compagnons zijn
de honingdas en de honingvogel. Beiden leven
in de deels moerassige, deels met dicht bosch
bedekte streken aan de oevers van den Blau
wen Nijl (Bahr el Asrak). De honingdas is iets
grooter en iets steviger dan de Europeesche
zijn snuit, buik en beenen zijn glanzend
zwart, overigens lijkt het alsof hij een grijze
uwharige overjas aan heeft, terwijl over zijn
rug een sneeuwwitte streep loopt. Een ken
merk, waardoor hij zich opmerkelijk van zijn
Europeeschen neef onderscheidt, is het ontbre
ken van oorschelpen. Mr. C. Court Treatt, de
welbekende Afrika-reiziger, zegt, dat de li
chaamsvormen van het dier „gestroomlijnd"
zijn. Overigens noemt hij dezen das een „gent
leman" onder de wilde dieren. Zijn perkament
achtige, met lange haren dicht bedekte huid
biedt een uitstekende bescherming tegen de
steken der bijen en tegen den beet van ver
giftige slangen.
De honingdas is een vreedzaam dier, dat stil
zijns weegs gaat en zijn medeschepselen niet
aanvalt. Maar tegen elke aanranding van- zijn
rustig bestaan verdedigt hij zich fel. Nooit laat
hij zich lijdelijk afslachten als een lam; zelfs
tegen een veel sterker dier, zooals de leeuw,
stelt hij zich heldhaftig te weer en brengt zijn
vijand met klauwen en tanden diepe snij won
den toe, alvorens hij het onderspit delft.
Zooals zijn naam aanduidt, is hij een lek
kerbek, verzot op zoetigheid, vooral honing, en
aan deze lekkernij is in dit land geen gebrek.
In aardspleten en holle boomen bouwen de
wilde bijen hun nesten, die zij dikwijls door
'n buitenwand van klei beschermen, 't Is aan
doenlijk, de blijdschap te zien van den das, als
hij zulk een nest gevonden heeft. Met zijn
lange, scherpe nagels breekt hij de kleilaag
open, terwijl hij door korte, grommende ge
luiden uitdrukking geeft aan zijn verrukking.
Zonder op de woedende aanvallen en steken
der bijen te letten, (die hem toch niet deren)
haalt hij de raten er uit en houdt een smulpar
tij, waarbij hij telkens over den rug rolt, met
de beenen spartelt en tevreden gromt. De bijen
weten hun nesten echter behoorlijk te ver-
stoppen en de das, die een slechte padvinder is,
i zou niet dikwijls in de gelegenheid zijn, zijn
snoeplusten bot te vieren, indien hij niet een
bekwamen helper had, n.l. den honingvogel.
Dit aardige diertje, zoo groot als een spreeuw,
behoort tot de koekoeksfamilie. Zijn teenen
staan paarsgewijze, twee naar voren en twee
naar achteren, zoodat hij net als een specht
gemakkelijk langs de boomstammen loopen
kan, waarbij de stijve staartveeren hun steun
geven. Ook legt hij, evenals de koekoek, zijn
eieren in vreemde nesten. Zijn veerenkleed is
van eentonige, groen-grijze kleur en wordt al
leen door een lichtgele plek op het hoofd en
twee witte staartveeren eenigszinsopgevroolijkt
Dit vogeltje heeft een bijzonder fijnen neus
voor bijennesten en het is dol op honing, kan
er echter niet bijkomen, omdat het niet in
staat is den harden kleiwand met zijn dunne
snaveltje te doorboren. Maar geen nood. de
compagnon, die dat zaakje opknapt, is steeds
bereid het slooperswerk te verrichten, en het
vogeltje weet hem ook In het bosch te vinden.
Het is buitengewoon interessant, het tweege
sprek van een honingdas en een honingvogel
te beluisteren. Op een dikken boomtak vlak
boven het leger van den das springt de vogel
opgewonden heen en weer en stoot onophou
delijk korte lokroepen uit, als wilde hij zeg
gen: „Sta op, luilak! Aan 't werk!" En de das
verstaat zijn compagnon wel en gromt vroo-
lijk „Nou, nou, maak je niet druk: ik kom al!"
En nu vliegt het vogeltje, steeds zijn lokroep
herhalend, korte stukjes van boom tot boom
in de richting van het bijennest, waaraan het
met zijn vriend een bezoek brengen wil, en de
das volgt, telkens zijn, op een lach gelijkend,
gegrom uitstootend. Het bezoek schenkt dan
ook gewoonlijk den gasten volle tevredenheid,
ofschoon de onvrijwillige gastheeren, de bijen,
er minder gesticht over zijn. De das breekt de
kleiwand gemakkelijk en bemachtigt de raten,
maar laat steeds een portie honing voor zijn
gevleugelden vriend over. Zulk een op belan
gengemeenschap gegrondveste samenwerking
van ongelijksoortige wezens noemt men met
een vreemd woord „Symbiose".
Honingvogels leven ook in streken, waar de
das niet voorkomt, zelfs in de nabijheid van
negerdorpen. Maar ook vindt het op honing-
beluste diertje gemakkelijk een helper. De rol
van den das wordt daar verricht doorden
mensch.
De vogel komt onbeschroomd vlak bij de negers
en trekt door zijn zonderling gedrag hun aan
dacht. En de negers weten heel goed, dat zij
op rijken buit rekenen kunnen als ze hem vol
gen. Daarbij bootsen zij onder het loopen het
gegrom van den das na. Heeft de menschelijke
helper het bijennest bereikt, dan is het zijn
eerste plicht, zijn gids een stuk honingraat als
belooning te geven, alvorens zijn buit binnen
te halen. Wie dezen plicht verzuimt, stelt zich
aan groote gevaren bloot. De bedrogen vogel
zal hem een volgenden keer niet naar een
bijennest lokken, maar naar een plaats, waar
een vergiftige slang of een schorpioen op hem
loert. Tenminste, de negers zijn er van over
tuigd; maar negers zijn bijgeloovige menschen
die overal magische krachten ontdekken, waar
de „verlichte" Europeaan slechts „toeval" i
ziet.
R. O.
Twee oudjes. In het Armenische dorp
Ernadzor wonen Rustan Mamedof en Savat
Mamedof, waarschijnlijk 2 broers waarvan de
eerste geboren is in 1797 en de andere in 1821.
Beide hopen in 1938 hun honderdjarige brui
loft te vieren. Hoe zou zoo'n bruiloft moeten
genoemd worden? We hébben koperen, zilveren
gouden en diamanten bruiloften. Maar wat
moet er dan volgen?
Wist je dat? De Papoea's van Nieuw-Gui-
nea kunnen niet verder dan 5 tellen.
Het telt slechts 300.000 inwoners waarvan er
52000 in de hoofdstad Luxemburg wonen. Het
leger telt maar 6 officieren en 250 soldaten
dit zijn allen vrijwilligers. De trein heeft
slechts 35 minuten noodig om dwars door 't
land te sporen. Hoewel klein staat het in de
voorste gelederen der West-Europeesche lan
den wat zijn ijzerindustrie vooral staalin
dustrie betreft.
LS jullie deze courant ontvangen is
het al 21 September geweest en is dus
volgens de almanak de zomer voor
bij en zijn we in den herfst aan
geland. Al heet September ook wel Herfst
maand, toch kunnen we nog tal van
mooie dagen krijgen, die ons zouden doen den
ken, dat een tweede zomer in aantocht is. Er
zijn dan ook wel menschen geweest, die Sep
tember na-zomermaand hebben willen noe
men. Mij dunkt kleurenmaand zou een goede
naam wezen. Want wie nu naar buiten trekt
kan zich verlustigen in de mooiste kleurscha-
keeringen, die er te bedenken zijn. Eigenlijk
hoeven jullie daarvoor niet naar buiten. Wan
del over onze bolwerken, langs onze stadspar
ken en je zult verbaasd staan over de massa
kleuren, die nu de planten vertoonen. Kleuren
in een verscheidenheid zooals je ze bijna nooit
bij elkaar ziet. Van het helste rood tot het
zachtste rose, alle tinten van geel, grosn,
blauw, oranje, zie je nu in blad, bloem en
vrucht bijeen. Ja ook in bloem en vrucht, want
het merkwaardige van September is, dat je nu
bloem en vrucht aan één plant vereenigd ziet.
Wie zonnebloemen in zijn tuin heeft, ziet nu
de groote uitgebloeide platte schijf aan den
top van den hoogen stengel vol met zwarte
ritten, maar uit de oksels van de bladstelen,
jomen nog steeds nieuwe kleinere goudgele
bloemen te voorschijn. Niet alleen bij de zon
nebloem is dit het geval, maar bij tal van an
dere planten. Wie in zijn tuin of buiten rond
kijkt, ziet de lupine nog vol met gele, blauwe,
rose of witte bloemen, maar daar tusschen
zitten de stengels vol met zaadpeulen. Aan
onze rozenstruiken zien we de oranjegele roze-
bottels zitten, naast nog tal van rozen. Zoo ook
de sneeuwbes, en de braam. Naast de vruchten
nog volop bloem. En tusschen de echte na-
jaarsbloemen zooals herfstasters, dahlia's
monbretia's zien we weer de primula's, en waar
de grond een beetje vochtig is, zooals aan den
slootkant zien we weer hier en daar de goud
gele dotters. Madelieven en paardebloemen en
koekoeksbloemen zien we hier en daar weer
in zoo groot aantal, dat we ons zouden
kunnen verbeelden het voorjaar tegemoet te
gaan. Maar als we dan weer op onze wande
ling naar buiten, de roode bessen van de kam-
perfoeli of de opengesprongen rood met oran
jegele vruchten van het kardinaalshoedje of
verborgen oranjeklant zien dan worden we er
toch wel weer zeer sterk aan herinnerd dat het
niet het voorjaar is, dat we tegemoet gaan,
maar de herfst. Ook de bladertooi van onze
boomen vertelt ons dat wel. Sommige boomen,
zooals de kastanje, zijn al bezig hun bladeren
te verliezen, andere trekken de aandacht dooi
de prachtige kleurwisseling van hun bladeren.
Niet zooals in 't voorjaar van 't zachtste groen
tot het donkerste maar nu van donkergroen
overgaande in zacht geel, tot bruingeel. Op de
korenakkers vinden we nog maar alleen de
handhaver, waarvoor het nu de tijd van oog
sten is. In 't Oosten van ons land heb ik meer
malen deze zandhaver evene hooren noemen
Vandaar misschien dat in oude almanakken
September soms ook „Evenmaand" genoemd
wordt. Of zou dit komen omdat de zon in Sep
tember in den evenaar staat?
W. B.-Z.
PROFEET OF BEDRIEGER?
De wonderlijke voorspellingen van Michaël
Nostradamus.
In de eerste helft der 16de eeuw leefde in
Zuid-Afrika een geheimzinnig persoon, die
door zijn voorspellingen grooten roem, ook
buiten de grenzen van zijn vaderland, ver
worven heeft, Michaël Nostradamus. Het is
onbekend, waar en wanneer hij geboren werd.
Wij weten alleen, dat hij in Avignon en
Montpellier studeerde en, evenals zijn vader,
het beroep van arts uitoefende. Maar spoedig
gaf hij dezen werkkring op, om zich geheel
en al aan de studie der Magie en de z.g.
„Zwarte Kunst" te wijden. Hij bewoonde in
Salon, een kleine plaats in Provence tusschen
Marseille en Avignon, een huisje, dat de bur
gers overdag met ontzag bekeken, maar waar
zij 's avonds in een wijden boog omheen
gingen. Bij den hoogen adel echter was
Nostradamus zeer gezien. De Koningin, Ka-
tharina de Medici, stuurde hem telkens rijke
gaven en Koning Karei IX benoemde hem tot
zijn lijfarts. En Nostradamus verdiende deze
eerbetuigingen, want hij was steeds bereid
noodlijdenden bij te staan, en gedurende de
groote pestepidemie, die toen Frankrijk teis
terde, had hij onbevreesd en met niets ont
ziende offervaardigheid geholpen, waar hij
kon. Zijn groote roem echter dankte hij aan
zijn voorspellingen, die hij in verzen van vier
regels inkleedde. Een paar van deze duistere
profetieën wil ik thans aanhalen en bespre
ken. Daar is in de eerste plaats het vers,
waarin hij den dood van Koning Hendrik II
voorspelde, die in een tournooi om het leven
kwam:
„Le lyon jeune le vieux surmontera
En champ bellique par singulier duelle:
Dans sage d'or les yeux luy crevera;
Deux classes uns; puis mourir, mort
cruelie".
Wij kunnen dit vertalen als volgt:
,De jonge leeuw zal den ouden overwinnen
in het tweegevecht op het krijgsveld:
Hij zal hem de oogen in gouden kooi
uitsteken.
Dit is van twee ongevallen het eerste; daar
na sterven, een gruwelijke dood".
Deze voorspelling was reeds in 1555 te Lyon
in druk verschenen. In 1559 viel Hendrik II
in het tournooi tegen den jongen graaf Mont
gomery, wiens lans door het vergulde vizier
den koning in het oog drong. Zoover is alles
nogal duidelijk: de oude leeuw is Hendrik, de
jonge de graaf Montgomery, en het uit gou
den tralies bestaande vizier van 's konings
helm is wellicht met een kooi te vergelijken.
Maar nu de vierde regel! Heeft die wellicht
betrekking op den dood van koning Hendrik
in die in 1589 door Jacques Clément vermoord
werd? Eerst na een vreeselijk lijden stierf de
koning. Dit zou dan het tweede ongeval zijn
waarop de voorspelling doelt.
Een ander vers heeft betrekking op de
Fransche revolutie, die toch eerst 240 jaren
later plaats had. Ik geeft hier de vertaling:
„De gade zal eenzaam en treurig na zijn
terugkeer met de mitra getooid worden. Door
vijf honderd zal er een aanval gedaan wor
den op den Thuille: Een verrader zal zijn
Narbon met een hoogen titel en ook Saulce,
de bewaarder van olie".
Het is bekend dat koning Lodewijk XVI
op zijn vlucht te Varennes door een kruide
nier, tevens kroeghouder, Sauce geheeten,
herkend en aan de revolutionnairen verraden
werd. De koning werd naar Parijs terugge
bracht, waar hij in het paleis de Tuilerieën
verblijf houden moest. Op de terugreis werd
hij gedwongen een roode Jacobijnenmuts op
te zetten. De Tuilerieën werden door een ben
de de z.g. Vijfhonderd bestormd, de
Zwitsersche lijfgarde werd vermoord en de
koning gevangen genomen.
Men vergelijke deze geschiedkundige feiten
met de voorspelling: mitré (d.i. met de mitra
getooid) heeft betrekking op de Jacobijnen
muts, die met de mitra wel eenige gelijkenis
heeft. Merkwaardiger zijn de namen: Thuil
le: Tuilerieën, Saulce: Sauce en het getal
vijfhonderd. Wie wordt er bedoeld met Nar
bon, den man met een hoogen titel. De minis
ter van oorlog onder Lodewijk XVI heette
graaf Narbonne-Lara. Hij viel in ongenade en
vluchtte naar Engeland; maar dat hij verraad
gepleegd had is onwaarschijnlijk. Hoe is het
mogelijk dat de in 1566 overleden Nostrada
mus deze namen noemde.
Een ander vers, betrekking hebbende op
deze en de volgende gebeurtenissen, luidt: „In
den nacht zal komen door de poort der Ko
ningin een echtpaar, Dwaalweg, de Koningin,
de witte steen en de verlaten Koning in het
grijs gekleed. Zij komen in Varennes. De
keuze van den Capetinger is de oorzaak van
den storm. Vuur, bloed, hakmes!"
Inderdaad verlieten de koning en de ko
ningin in den nacht van 20 op 21 Juli 1791
door een geheime deur in de kamer van de
koningin in 't grijs gekleed het paleis. Zij
werden in Varennes aangehouden. De woor
den vuur, bloed, hakmes, geven aan dit vers
een verschrikkelijke beteekenis. Wij zien de
brandstichtingen, de moorden en de terecht
stellingen met de guillotine gedurende de re
volutiejaren als in een vizioen.
Natuurlijk vinden wij in het boek van
Nostradamus ook verzen, die oogenschijnlijk
op Napoleon doelen:
1. „Een keizer zal geboren worden in de
nabijheid van Italië, en hij zal zijn rijk duur
te staan komen. Van de menschen, die hem
volgen, zal men zeggen, dat er minder prin
sen dan slagers onder te vinden zijn".
2. „Van de zeestad, die schatplichtig is, zal
de man met het kort geknipte haar de heer
schappij aan zich trekken. Hij zal de Garstige
wegjagen, die hem daarna vijandig gezind is.
Veertien jaren zal hij Hè heerschappij be
houden".
Welnu, Napoleon is op Corsica geboren, een
eiland in de nabijheid van Italië. Met de sla
gers die hem volgen, worden allicht zijn ge
neraals bedoeld, die bijna uitsluitend van lage
afkomst waren (geen prinsen zooals vroe
ger). De schatplichtige zeestad, vanwaar Na
poleon zijn triomtocht begon, zou Toulon
kunnen zijn.
Opmerkelijk is ook de uitdrukking de m
met de kort geknipte haren". Indien de zff
Nostradamus den toekomstigen heersch
werkelijk in een vizioen gezien heeft mopt
hem wel opvallen, dat de geweldige geeii
droeg, zooals alle koningen in zijn tijd
De „Garstige" is waarschijnlijk de revoluti#
waaraan Napoleon een eind maaktp 0„
is bekend dat de verstokte re1
vervolgens zijn bitterste en
heerschappij komen uit, als we ze
van 1799 tot 1813.
Wanneer wij de voorspellingen van Nostra
damus lezen en met de historische feiten ver
gelijken, dan komen wij tot de overtulekw
dat zij wel zeer merkwaardig zijn, maar toch
ook weer zoo duister, dat men uit het vers --
voordat de gebeurtenis plaats gehad heeft I
geen duidelijke voorstelling van het voorsneh
de feit maken kan.
Na het vorenstaande rijst bij ons de vraae-
Mogen wij Nostradamus als een ziener een
profeet beschouwen of was hij een bed'rl
een charlatan, die evenals het orakel
Delphi met dubbelzinnige gezegden de men
schen misleidde? Nog heden ten dage zijn dè
meeningen daaromtrent verdeeld. Bewust
bedrog echter wordt hem door niemand, die
zijn leven en zijn werken bestudeert, verwe
ten. Goethe heeft hem in zijn meesterwerk
Faust een onvergankelijk gedenkteeken opge-
richt. Zijn lichaam ligt in de St. Laurentius-
kerk te Salon begraven.
R. 0.
GRAPJES VAN FRITSJE.
De meester wil den kinderen het begrip
„geduld" aanschouwelijk voorstellen en ver
toont dus een plaat, waarop een visscher aan
een beek is afgebeeld. Na een lange verkla
ring vraagt hij tenslotte: „Wat heb je dus
noodig, Frits, als je gaat visschen?" „Wur
men, meneer" luidt het prompte antwoord.
Voor de Kerstvacantie komt Fritsje met het
rapport thuis en overhandigt het zijn vader.
„En Frits, heb je goed opgepast? Is het
mooi?"
„Prachtig, Pa. Ze waren allemaal ja-
loersch."
„Jaloersch? Waarom?"
„Om het mooie cadeau, dat ik van U x)t
belooning krijg."
„Let op, Fritsje", zegt moeder, die haar
zoontje met zijn rekensommetje helpt. „Als
ik een appel in vier stukken snijd, wat krijg
ik dan?"
„Vier vierdepartjes."
„En als ik die deelen weer elk in vieren
verdeel en dan nog eens, wat krijg ik dan?"
„Appelmoes", verklaart de kleine wis
kunstenaar.
ANECDOTEN OVER BISMARCK.
De groote Duitsche staatsman Bismarck
kon soms grappig uit den hoek komen. Toen
hij eens in een feestvergadering gehuldigd
werd, hield de voorzitter een lange, zeer
vleiende rede. Tenslotte na veel sierlijke
zinswendingen en lange, gekrulde zinnen riep
de man uit: „U weet, dames en heeren, dat
ik geenszins overdrijf: ik ben al sinds mijn
prilste jeugd met de waarheid gehuwd!"
Waarop Bismarck lachend uitviel: „En hoa
lang, mijnheer, bent U al weduwnaar?"
Bismarck's politieke loopbaan ging echter
niet voortdurend van een leien dakje: soms
had hij met veel tegenstand te kampen. Toen
hij eens op een dag een groote rede hield voor
een zaal met duizenden menschen, gooide
iemand van de galerij bij wijze van protest
een groote kool naar het podium. Bismarck's
tegenstanders lachten hartelijk, maar de re
denaar zelf staakte even zijn voordracht en
zei: „Een van mijn toehoorders schijnt reeds
zijn hoofd te zijn kwijt geraakt", waarop hij
kalmpjes zijn rede vervolgde.
DUIDELIJK.
De tooneelschrijver Oscar Wilde, die een
hekel had aan den schouwburg, werd eens door
een kennis overgehaald, de eerste opvoering
van een van diens stukken bij te wonen. Hij
ging in een loge zitten naast den schrijver, doch
sprak geen woord.
Ook toen na het eerste bedrijf de pauze was
aangebroken, bleef Wilde zwijgen. Hij bekeek
droomerig ziin nagels, frutste aan zijn das en
ichikte de bloem in zijn knoopsgat opnieuw.
Toen hij nu na de tweede acte nóg zweeg,
kon de schrijver van het stuk zijn nieuwsgie
righeid niet langer bedwingen en hij vroeg
zijn beroemden college, hoe hij het stuk vond.
,Och, och, wat zal het vleselijk regenen
buiten!" antwoordde Wilde alleen.
Een kanariebelasting. Die kent men in
Japan. Zooals bij ons belasting moet betaald
worden voor een hond, zoo moet in Japan de
kanarieliefhebber voor zijn kleine zangers be
lasting betalen.
Het konijn. Het vaderland van 't konijn
is Zuid-West-Europa en wel voornamelijk
Spanje. Deze naam beteekent ook Konijnen-
land. De Romeinen leerden het konijn eer»
kennen, toen ze Spanje veroverden. Toen leej-
de het konijn nog enkel in 't wild. Eerst in oe
Middeleeuwen brengt men het konijn over
naar de andere landen aan de Middellandscne
Zee en naar Engeland, Frankrijk en Duitscn-
land. Men doet dit alleen met het oog op
jacht. In de 14de eeuw gaan de adellijke dames
met pijl en boog op de konijnenjacht. Eerst m
de 12de eeuw kent men het tamme konijn.
het jaar 1700 kent men slechts 7 soorten van
tamme konijnen, die in kleur van 't wilde ko
nijn verschillen. Eerst in 17.23 kent men net
Angorakonijn. In 1850 kent men nog maar i
rassen; in 1900 al 12 rassen en 1
wei 50 rassen.