w Aan allen! BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES A.s. Woensdagmiddag 2.30 houden we weer club. Het ledenaantal wordt steeds grooter en omvat nu ongeveer 40 leden. Komen er nu nog eenige kinderen bij dan wordt het aantal te groot voor mij alleen en daarom heb ik nu reeds de hulp van een assistente ingeroepen. A.s. Woensdagmiddag worden de leden in 2 groepen verdeeld. Een groep bestaande uit de jongste le den komen onder leiding van de assistente, de andere groep blijft bij mij zitten. De oudste le den vervolgen het prentbriefkaartenspel, de an dere groep krijgt nieuw werk. Verlangen jullie al weer naar ons clubuur? Ik ook. Tot Woens dag dus. Beste VERGEET MIJN IET. Wat het weer tot heden. Woensdag, betreft ben ik heusch wel tevreden. Het is tenminste zoo dat men naar buiten kan zonder door nat te worden. Bewaar de photo's van Prinses Beatrix maar tot nader order. A.s. Woensdag begint de club weer. Het leed is dus spoedig geleden. Het beste met de verkouden menschen. Dag Vergeetmijniet. Lief MADELIEFJE. Ja meisje, het is weer het oude liedje. Zoodra de club begint, komen de leden toestroomen. Ik vind het wel prettig en het bewijst mij dat het clubwerk door de ouders cn kinderen op prijs wordt gesteld. Voortaan komt er voor de jongste leden een as sistente bij, terwijl de hoofdleiding bij mij blijft. Je werk wil ik a.s. Woensdag graag zien. De photo van Prinses Beatrix moet je maar even goed bewaren. Dag Madeliefje. Best REPELSTEELTJE. Wat stond je naam keurig onder je brief. Ja als er een kind is dat geen pboto heeft dan mag jij het er één geven. Het niet houden van de club deze week was een teleurstelling voor je? Gelukkig dan maar, dat het over eenige dagen weer Woensdag is en we dan weer bij elkander komen. Tot ziens dus. Dag Repelsteeltje. Lief ZWARTKOPJE. De photo van Prinses Beatrix in het blad „Panorama' heb ik gezien. Ze was al heel mooi. Natuurlijk mag je, als je wil. haar voor het werk op de club houden. Je moet haar echter voorloopig nog goed wegber gen. Eerst moet het prentbriefkaartenspel af en dan komen de photo's aan bod. Je handwerk wil ik a.s. Woensdag graag zien. Dag Zwartkopje. Beste ANEMOON. A.s. Woensdag gaan we eerst verder met ons spel. Attie en Jan komen bij de kleintjes apart te zitten en krijgen nieuw werk.*Wij kunnen dan vlugger voortmaken. Is het spel klaar, dan komen de photo's aan de beurt.j Tot Woensdag. Dag Anemoon. Lief BENJAMINNETJE. Hartelijk dank ik je voor de mooie toeken ing. Voor meerdere exemplaren houd ik mij warm aanbevolen. Dag Benjamin. Best VUURSTEENTJE I en VUURSTEENTJE II. Gelukkig zijn jullie weer geheel hersteld. A.s. Woensdag zijn jullie dus weer present. Je zult eens zien wat een mooi en prettig werkje ik voor jullie heb uitgedacht. Tot kijk dus. Dag Vuursteentjes. Best GOUDHAARTJE. M'n dank voor hel liedje. Kan je het ook zingen? Zoo ja, dan moet je a.s. Woensdag mij het melodietje eens leeren. Dag Goudhaartje. Best NACHTEGAALTJE. Als rubriekertje en clublid ben je van harte welkom. Je schuil naam vind ik uitstekend. A.s. Woensdag 2.30 verwacht ik je op.de club. Je mag je briefje dan aan mij afgeven. Tot Woensdag dus. Dag Nachte gaaltje. Best BERGKONINGINNETJE. Evenals je vriendin ben je als rubriekertje en als clublid welkom. Je schuilnaam vind ik goed. Zal je me trouw schrijven? A.s. Woensdagmdidag 2.30 mag je op de club komen. Je kunt je briefje dan tevens aan mij afgeven. Tot Woensdag. Dag Bergkoninginnetje. Best GOUDMUILTJE. Jij mag zoowel de groote als de kleine photo in orde maken. Je moet ze echter nu nog even netjes opbergen. Het spel moet eerst af. A.s. Woensdag pakken we maar weer flink aan des te vlugger komen de photo's aan bod. Dag Goudmuiltje. Best ZWEMSTERTJE. Ja, ook ik veronder stel dat je het schrijven van brieven nu al heel goed zult leeren. M'nvoor je kamer, heb je zeker toen je uit B. terug kwam wel gevonden. Nu vond ik tijd voor een visite maar het vogel tje was gevlogen. Gelukkig dat je broer het naar omstandigheden goed maakt. Beterschap met hem. Dag Zwemstertje. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. KNAPPE MIES REGEN, REGEN STROOM door W. B.Z. Als moeder thuis komt Is het koud, Daarom nam ik wat turf en hout En maakte vlug de kachel aan. Moes heeft het mij eens voorgedaan. Als moeder thuis komt, Is ze blij. Ze zegt: „Wat zorg je goed voor mij. Ik heb het- altijd wei gezeid. Die Mies is moeders groote meid." Regen, regen stroom Daar boven uit dien boom Het boertje brengt zijn paard naar huis En wij zijn ook vooreerst niet thuis. Regen, regen stroom Regen, regen ruisch Hè waren wij maar thuis Hoor, boertjes schoenen gaan klats, klats. Het natte paardje stapt pats, pats, Regen, regen ruisch Regen, regen spat Wij worden niet doornat Al moeten wij door plassen gaan. Wij hebben regenlaarzen aan Regen, regen spat DE ONHANDIGE BARBIERSJONGEN William Turner, de beroemde Engelsche schilder van zeegezichten, was de zoon van een eenvoudig barbiertje. In zijn jonge jaren werd hij zeer tegen zijn zin natuurlijk, door zijn vader gedwongen, het schilderen op te geven en in den scheerwinkel mee te helpen. Eerst moest hij de klanten inzeepen en later ook scheren. Je begrijpt, dat William, die reeds toen droomde van zonsondergangen en zilveren golfjes, dit verschrikkelijk vond en vaak brom mend en mopperend zijn taak verrichtte. Eens op een dag had hij een student onder 't mes en William was weer zóó uit z'n humeur, dat hij dezen bij ongeluk een jaap over zijn wang- gaf. Groot spektakel in den scheerwinkel en de baas zelf moest erbij te pas komen om den vrede te herstellen. Daarna gaf hij zijn zoon "n paar flinke oorvijgen en joeg hem de deur uit met de woorden: „Ga jij maar schilderen, nietsnut! Nooit kom je meer over m'n drem pel!" Inplaats van echter wanhopig te zijn, was William blij. Hij leende wat geld van een vriend en wijdde zich met gloeienden ijver aan de schilderkunst. Vele jaren later, toen Turner door heel En geland en daarbuiten beroemd geworden was. kwam eens een heer bij hem op bezoek om een schilderij te koopen voor den verjaardag van zijn vrouw. „Hoeveel kost dit zeegezicht?" „Driehonderd pond", antwoordde Turner. ,,'t Spijt me erg, maar dat bedrag kan ik on mogelijk missen. Maar(en hij keek Tur ner verbaasd aan)u komt me zoo bekend voor! Waar kan ik u toch eerder hebben ont moet? „Ik zal uw geheugen eens opfrisschen," zei Turner. „Ik was de onhandige barbiersjongen, die u twintig jaar geleden een jaap over uw wang gaf. Ik moet u dus eigenlijk wel zeer dankbaar zijn, want juist door dit ongelukje zag mijn vader in, dat ik niet voor barbier deugde en joeg me de deur uit. Zonder u zou ik misschien nooit schilder geworden zijn! En dusmoogt u het schilderij voor honderd pond hebben! Je begrijpt, dat de heer blij was. Hij kocht het schilderij en maakte er zijn vrouw geluk kig mee. In 1850 werd ditzelfde doek door zijn erfgenamen voor vijfduizend pond verkocht! Op school behandelt de juffrouw de breu ken. Ze vraagt: „Frits, als jij een appel hebt en er komen drie vriendjes bij je. Wat doe je dan?" „Ik wacht tot ze weg zijn, juffrouw en dan eet ik hem op," antwoordt Fritsje zonder aar zelen. EEN GRAPJE VAN MIJNHEER BLÜMCHEN. Mijnheer Blümchen in Pima had zijn neef uit Amerika te logeeren. Deze was een gewel dige opsnijder. Alles wat zijn oom hem toonde bekeek hij met minachting en beweerde steeds dat ze dat in Amerika veel grooter en gewel diger hadden. Blümchen had hem meegenomen naar de „Saksische Schweiz" waar hij hem vol trots de prachtige zandsteenrotsen en den waterval bij Schmilka wees. „Bah!" zei neef John, „noemen ze dat rot sen? Moet je bij ons in Amerika het Natio- naalpark zien. En pen waterval? Het lijkt wel een regengootl Moet je bij ons de Niagara zien!" Toen ze met dc boot naar Schandau voeren, vroeg John: „Is dat nou de Elbe? En dat is de grootste stroom in Saksen?" Oom Blümchen bromde iets in zijn baard, want hij wist nu al, wat er op volgen zou. Hij had zich niet vergist, want John begon sma lend te lachen: „De grootste rivier! Een snert beekje is het. Moet je bij ons in Amerika de Missisippi zien. Als je op den rechteroever staat kun je den linker niet zien, zon breed is die! „Grootere rivieren dan wij hebben jullie wel in Amerika, maar kleinere, smallere hebben jullie zeker niet!" „Wat? hebben wij ze niet kleiner? Bij ons zijn er rivieren, die je met de vuist dichtstop pen kunt!" „Kan wel zijn," antwoordde Blümchen Tiomfantelijk. „maar bij ons in Saksen heb ben we rivieren, die zijn zoo smal, dat ze in 't geheel maar één oever hebben." DE VROOLIJKE TOOVENAAR Grapjes van den wereldberoemden Bellachini. Een der populairste „toovenaars" die ooit geleefd hebben, was de Pool Bellachini. Hij legde zulk een verbluffende handigheid in het goochelen aan den dag, dat hij door heel Euro pa beroemd was. Zijn loopbaan begon in 1845, in het Poolsche stadje Ligatta, waar een reizend goochelaar eens een paar voorstellingen gaf. 't Was er een van het ouderwetsche soort, die met 'n heele reeks tooverapparaten, kisten met dubbele bodem, valsche kaarten, speciale messen, trom mels en pistolen van stad tot stad trok. Na de vlaatste voorstelling meldde zich een lange, bleeke jongen bij den goochelaar aan. Hij heette Ernst Berlach, was de zoon van een herbergier en zeventien jaar oud. Wat hij wilde? „Toovenaar worden, net als u." Zoo begon de loopbaan van den toovenaar Bellachini. Na een paar maanden was hij zijn eersten meester volkomend e baas.Niemand kon zóó handig als hij een geldstuk in een kana rievogel veranderen en andere verbluffende streken uithalen. Een paar jaar later is hij wereldberoemd. In Europa wordt hij aan vorstenhoven genoodigd, in Indië overtrof hij zelfs de fakirs. De keizer van Rusland en de sultan van Turkije benoe men hem tot hof too venaar en de laatste bo vendien tot professor in de tooverkunst. Het aardige van Bellachini is echter, dat hij nooit om de gunst van vorsten of hooge hee- ren bedelt, zelfs steekt hij meermalen in zijn humoristische causerieën, die aan de voorstel lingen voorafgaan, den draak met hen. In Dresden vraagt hij b.v. in een besloten kring- van vorsten en adellijke personen, wie van de dames of heeren misschien toevalligeen schoonen zakdoek bij zich heerc! Bellachini munt uit door tegenwoordigheid van geest: nooit laat hij zich uit het veld slaan. Als hij in Weenen plotseling een mensch van het tooneel doet verdwijnen en er een hond voor in de plaats stelt, zoodat sommige men schen bang' worden, dat hij werkelijk menschen in dieren kan veranderen, vraagt een overmoe dig studentje hem of hij ook misschien men schen opeet „Natuurlijk," antwoordt Bellachini kalm. „Met 't grootste genoegen! Komt u maar eens op het tooneel!" De brutale student heeft al spijt van zijn grapje, maar er is niets aan te doen: hij wordt door de anderen op het tooneel geduwd. Bella chini loopt een paar keer om hem heen, be tast zijn lichaam en zijn wangen, trekt tien meter wit band uit zijn zak, toovert een ka nonskogel uit zijn vest en zegt dan: „Hm, een beetje mager! Maar als avondeten zal 't wel gaan." En dan bijt hij den student in het oor. De jongeling valt haast flauw van angst en loopt schreeuwend van het tooneel. „Hoe komt. u erbij" gilt hij verontwaardigd. „U bijt wer kelijk!" „Natuurlijk, goede vriend," antwoordt Bel lachini onder het daverend gelach der toe schouwers, „als ik u wil opeten, moet ik toch ergens beginnen te bijten!" Bellachini maakte een paar reizen naar In dië en bracht vandaar de truc van de snel groeiende planten mee. Net als de Indische fa kirs stopte hij voor de oogen der toeschouwers een zaadkorrel in een bloempot en tooverde hieruit in een paar minuten eeA plantje te voorschijn, wierp er een doek overheen, trok dien weg en liet zien, dat het plantje minstens zes centimeter gegroeid was. En daarmee ging hij net zoo lang voort, tot een plant van een halven meter hoog in den pot stond. Een ver bluffend staaltje, dat toch heel eenvoudig is: in de vouwen van den tooverdoek waren plant jes van verschillende grootte verborgen, die Bellachini met verbluffende snelheid wist te verwisselen. Ook hl het dagelijksch leven gaf de groote goochelaar vaak voor de grap allerlei staaltjes van zijn kunnen ten beste. Eens kwam hij op straat een vriend tegen en ging met dezen een weddenschap aan, dat hij een daalder uit zijn gesloten hand kon toove- ren. De vriend knijpt de hand stijf dicht en concentreert er al zijn aandacht op, terwijl Bellachini langzaam tot drie telt. Dan doet de vriend zijn hand open en straalt! De daalder is er nog! Bellachini doet net of hij een beetje boos is. Hij bromt: „Ik moet noodig weg! Hoe laat is het?" De vriend grijpt naar zijn horloge.'t is weg, evenals de ketting. Terwijl hij enkel op zijn hand lette heeft de goochelaar het weggenomen.^ Dit experiment was Bellachini best een daalder waard, want het bewees hem. van hoeveel belang het is de opmerkzaamheid van de toeschouwers op bijkomstigheden te vestigen NOG IETS OVER WATER. Dat het water vaak de oorzaak van allerlei ziekten kon wezen, wisten onze voorouders reeds, hoewel die zoo goed als geen water dron ken. Dat was goed voor kikkers en eenden, meenden ze. Zij dronken wijn of bier. Maar toen in 1540 Karei V de wensch te kennen had gegeven een vergadering van de Staten van Holland te willen bijwonen, zaten de heeren met de handen in 't haar. Het was immers be kend, dat Zijne Majesteit niets liever dronk dan frisch, versch getapt water en dat had men in Amsterdam niet Men besloot toen de bedoelde vergadering te Haarlem te houden, want daar had men heerlijk, frisch water, dat uit de duinen kon gehaald worden en men kon zoodoende voorkomen dat Karei V of één of meer leden van zijn gevolg een ziekte zou den opdoen door het drinken van onzuiver water. Toch bracht dit onzuivere water ook nog wel voordeel. Het Delftsche bier b.v. was in die dagen wijd en zijn bekend en gezocht om zijn pittigheid. En die had het te danken aan het gebruik van 't Delftsche grachtwater bij het brouwen. Alle afval van mensch en dier dier smeten de Delftenaren in de stadsgrach ten en dat veroorzaakte de pittigheid. Later werd door het stadsbestuur aan het vervuilen der grachten paal en perk gesteld. Ook Amer- foortsch bier was om diezelfde reden zeer ge zocht. Toch had men in vroeger tijden al fil ters in gebruik. Johan v. Oldenbarneveldt ge bruikte er indertijd reeds een. Een Italiaan Petrus Silverer, die in 1530 een reis door ons land gemaakt had, was opgeto gen over alles wat hij gezien had. Hij had maar één aanmerking. Hij vond het drink water afschuwelijk. Hij wilde nu bovengrond- sche pijpleidingen aanleggen om daardoor het water van de heide naar de steden te voeren, om die zoodoende van zuiver drinkwater te voorzien. De Staten voelden niets voor dit plan maar als de heer Silverer voor eigen rekening zijn plan wilde uitvoeren, dan mocht hij zijn gang gaan. Dat het water besmettingsgevaar opleveren kon, vond men nog lang na Silverer om te lachen. Toen in 1831 een cholera-epide mie in ons land heerschte waren er wel dok toren, die de vraag stelden of het water ook de verspreiding zou bevorderen. Doch de ge leerde Rotterdammer dokter G. J. Mulder, la ter professor te Utrecht, beweerde dat men gerust water drinken kon en men dronk met een gerust geweten het besmette rivierwater. Maar toen in 1866 de ziekte opnieuw uitbrak, hadden plaatsen met een waterleiding, waar onder ook Haarlem, het minst van de ziekte te lijden. W. B.—Z. EEN GRAPJE VAN MIJNHEER BLÜMCHEN Mijnheer Blümchen was spoorwegambtenaar in Pirna. Hij verkocht aan een der loketten van het station kaartjes en deed zulks plichtge trouw en met toewijding. Op een goeden dag kwam een vreemdeling aan het loket en vroeg een spoorkaartje tweede klas naar Dresden. Mijnheer Blümchen bekeek den sportief uit- zienden man met een kritisch oog, echter zon der hem het kartonnetje, dat recht op ver voer naar de hoofdstad van het land waar borgde, te overhandigen. „Mijn waarde heer," sprak hij eindelijk, „waarom wilt U naar Dresden? Daar is van daag niets te doen. Gaat U toch liever naar Arnsdorf!" De vreemdeling, wien zooiets zeker nog nooit overkomen was, lachte hartelijk en ant woordde „Maar m'n lieve man, ik moet niet naar Arnsdorf, maar naar Dresden, waar ik zaken te doen heb." Maar Blümchen was niet zoo gauw van zijn stuk gebracht. ,De zaken hebben toch geen haast, en bo vendien is 't vandaag Zondag en dan zijn geen zaken te doen in Dresden. Gaat U morgen naar Dresden en heden eerst naar Arnsdorf". Nu werd de vreemdeling ongeduldig, maar hij bedwong zijn drift en vroeg kwasi nieuws gierig: „Ja maar zeg eens, waarom wilt U mij toch naar Arnsdorf hebben?" „Nou ziet U, mijnheertje, in Arnsdorf is van daag kegelwedstrijd en daarna dansen in de open lucht." „Kan mij geen zier schelen, ik kegel niet en ik dans niet. Geef mij nu maar gauw een kaartje naar Dresden." ,Och m'n beste mijnheer," pleitte Blüm chen onverstoorbaar, zonder aan zijn wensch te voldoen, „waarom wilt U toch niet naar Arnsdorf? In Arnsdorf is 't toch zoo mooi enverder kwam hij niet. De getergde rei ziger sloeg woedend met de vuist op het ven sterbankje en schreeuwde: „Nu is 't uit! Wilt U mij nu direct een kaartje naar Dresden ge ven of moet ik mij bij de Directie ovpv tt l klagen?'- uveiube. R. o. MENEER KWIBUS WOND ZICH OpT" „Een gek geval," zegt rechter Jansen it grijp u niet. meneer Kwibus! Nu bent tt jarenlang de beste maatjes met meneerV ber, U hebt nooit ruzie of oneenigheiri gehad en op 15 Juni om 4 uur 's midda?? gint u opeens meneer Faber uit te schelde bedreigen en U wilt hem zelfs met uw wai? stok te lijf!" wwandel- Ik begrijp er niets van. Heeft meneer pnw U misschien beleedigd?" „Ja, meneer de rechter, Faber heeft mp h leedigd hoewel hij het stellig niet zoo doeld heeft. Mag ik u hiervan een kleine leg geven?" m' „Zeker, meneer Kwibus." „Om de zaak goed duidelijk te maken mp neer de rechter, moet ik u even een zeer m soonlijke vraag stellen: waar hebt u tochdï mooien vulpenhouder gekocht?" „Bij Bastiaanse op de groote markt" „Dank u, meneer de rechter. Dus, ik ga donr 't Was 15 Juni, een prachtige zomerdag Tt wandelde met mijn wandelstok.... pard0n meneer de rechter, waar hebt u ook weer diü' vulpenhouder gekocht?" n „Bij Bastiaanse op de groote markt," ze°t dP rechter een beetje geërgerd „O, ja, dat is waar ook. Ik wandel dus een eindje met mijn nieuwen stok. En dan kom ik een heel rijtje kennissen tegen. Allemaal von- den ze den stok prachtig en ze vroegen., n ja, dat is waar ook, meneer de rechter' waar hebt U ook weer die vulpen gekocht?" „Bij Bastiaanse ojl de groote markt" schreeuwt de rechter met een vuurrood hoofd en hij slaat met z'n vuist op tafel. „Dank U. Nu Gieskens kwam eerst, toen Wil- lemsen, toen Roggeveen, daarna Petersen" daarna Van Dongen. En toen Meier, en Kla- zema en Van der Velde en toenenfin noz een stuk of drie. Maar apropos, meneer de rechter, waar hebt u toch die mooie vulpen gekocht?" De rechter windt zich op. Hij brult: „Drom mels nog toe, verdedigt u zich inplaats van me voor den gek te houden!" Kwibus buigt: ,,'tis al haast gebeurd, meneer de rechter, 't Spijt me, dat ik u boos heb gemaakt. Maar ziet U, ik heb u nog maar vier keer gevraagd, waar U den vulpenhouder vandaan hebt en ik ben wel twaalf keer gevraagd geworden: „hoe kom je aan dien stok?" En toen kwam Faber als der- tiende enDe rechter is volkomen bevre digd. Meneer Faber ook. Als trouwe vrienden; verlaten Kwibus ep Faber de rechtszaal en aj3 ze samen een kop koffie gaan drinken, waagt' meneer Faber: „Ziezoo en vertel nu eindelijk eens, waar je dien stok vandaan hebt!" IE van jullie een vader of moeder heeft, die geboren Amsterdammer of Amsterdamsche is heeft misschien van hem of haar of anders van grootvader of grootmoeder wel eens gehoord, "dat ze in hun jeugd één week in 't jaar op de Koopmansbeurs vrij mochten trommelen. Dat kwam zoo. In 't jaar 1622 het Twaalfjarig Bestand was pas geëindigd heeft men ge probeerd het toenmalige Beursgebouw in de lucht te laten vliegen. Men kon onder dat ge bouw doorvaren en men had hier onder ge varen een schuit met buskruit. Dit werd ont dekt, door een Amsterdamschen weesjongen, wiens bal onder de beurs was geraakt. Bij zijn pogingen om den bal terug te krijgen, kwam hij tot die belangrijke ontdekking, waarvan hij dadelijk kennis gaf aan het stadsbestuur, dat dadelijk opdracht gaf het schip met de gevaarlijke lading te verwijderen. Niets na tuurlijker dan dat men den jongen, aan wien men te danken had dat de stad voor een groote ramp was gespaard gebleven, wilde be- loonen. Men bood hem dan ook een flinke som gelds ter belooning aan. Tot verbazing van ae Heeren weigerde de jongen, maar vroeg als belooning, dat in 't vervolg alle Amsterdam sche jongens elk jaar gedurende een week op- de Amsterdamsche Beurs, mochten trommelen Dit werd toegestaan en de Amsterdamsche jon gens hebben dit recht behouden tot aan 't be gin dezer eeuw, toen het nieuwe Beursgebouw dat nu aan 't Damrak staat in gebruik werd genomen. Zaterdag, 5 November is de Londen- sche jeugd in actie, ook als gevolg van een poging om een Londensch gebouw door miaaei van buskruit in de lucht te laten vliegen. De Londensche jeugd viert de herdenkine van dezen mislukten aanslag niet door tromgeroffe- m het gespaarde gebouw maar door het afsteken van allerlei vuurwerk. Zooals bij ons tegen Sint-Maarten trekt de Londensche jeugd ai weken van te voren op de vreemdsoortigs^ wijze uitgedost door de straten, belt huis aan huis, of bedelt op drukke punten om een klei nigheid om straks op zoo luidruchtig mogelijke manier den mislukten aanslag te kunnen ner- denken. Het vuurwerk, met zijn knaken, zijn vonken en zijn vlammen moet doen denken aan de groote ontploffing, die Londen wera gespaard. Ook wordt vaak nog rondgetrokken met een kar waarop een stroopop of een groow aangekleede pop in een kinderwagen. De pop wordt ten slotte verbrand, waarvoor ook soms al dagen van te voren een brandstapel wa opgericht. Wel heeft de politie verboden n vuurwerk op straat af te steken en bevoien het te doen in zijn achtertuin, maar n streng schijnt de politie op dezen dag niec zijn. Ook de anti-lawaai-bond, die in Londen heeft, doet op dien dag alsoi niets hoort. De herdenking van dit *elt den Engelschen zoo in 't bloed, dat eeni aj, - heel verbod van 't afsteken van vuurwerk waarschijnlijk geen kans van slagen zou i ben. Trouwens de regeer ing zelf is oorzaa* men zich dezen aanslag steeds blijft ren, want hoewel het feit zelf reeds in i heeft plaats gehad, wordt elk jaar voor de n opening van 't parlement het geheele geo van boven tot onder en in alle hoekeri en s welven doorzocht of er geen vaatjes bu» verborgen zijn. Men is er natuurlijk va voren al vast v n overtuigd, dat men vinden zal, maar toch houdt men aan gewoonte vast.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 8