BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Deze week schrijf ik geen briefje vooraf. A.s.
week moeten de kinderen, die nog geen foto
van H.K.H. Prinses Beatrix hebben medege
bracht, een foto medebrengen.
De kinderen, die bij mij zijn ingedeeld moe
ten een schoon, ongekleurd lapje oud katoen
medebrengen. Het lapje mag de grootte heb
ben van een klein zakdoekje.
Beste ANEMOON. L.l. Woensdag heb ik,
omdat vele kinderen mij gevraagd hadden te
mogen verzuimen om Sint te verwelkomen,
geen nieuw werk laten beginnen. Niemand is
dus achter gekomen. A.s. Woensdag beginnen
we aan ons geheim. Dag Anemoon.
Beste BENJAMIN. Wel heb je Sint goed
gezien en heeft de goede man jou ook gezien?
Zeer veel kinderen hebben hun opwachting
gemaakt dank zij het zachte, droge weer. Nu
maar verder heel lief zijn. Sint Nicolaas houdt
veel van lieve kinderen. Heb je je schoen al
eens gezet. Dag Benjamin.
Lief TEEKENAARSTERTJE. Het is maar
goed dat ik je briefje na lezing verscheurd
en in de papierbak gedeponeerd heb. Kinderen
diekunnen ook 5 Dec. z'n komst niet ver
wachten. Maar gelukkig Sint noch Piet heb
ben je briefje onder de oogen gehad. Je kunt
dus nog moed houden. Je foto van school wil
ik graag zien. Dag Teekenaarstertje.
Best KRULLEKOPJE. We zullen zien
wiens voorspelling uitkomt. De voorspelling
van je moeder of van je onderwijzeres. Ja Sint
is door honderden kinderen en vele moeders
verwelkomd. Het weer werkte schitterend
mede. Verlang je ook reeds naar 5 Dec.? Dag
Krullekopje.
Beste VERGEETMIJNIET. Jij bent er ach
ter zeg. Je wilt graag dat de dagen en weken
omvliegen omdat Sint's verjaardag en de
Kerstdagen in aantocht zijn. Ik voor mij vind
het ook prettig dat de dagen vlug voorbij
gaan, maar toch, er zijn momenten genoeg
dat ik een minder snel heen vlieden prettiger
zou vinden. Maar het is niet anders. Dag Ver
geet mij niet.
Best GOUDHAARTJE. Wat ga je nu doen,
ziek worden? Ik hoop dat je weer spoedig be
ter mag zijn en op de club kunt komen. Het
beste hoor.
Dag Goudhaartje,
Best REPELSTEELTJE. Ook ik denk, dat
je door je verzuim op school niet veel achter
zult komen. Je hebt je brief weer keurig ver
sierd. Ik dank je er wei voor. Zal je a.s. Woens
dag het lapje van schoon, ongekleurd, oud
katoen niet vergeten? Dag Repelsteeltje.
Beste DICKY BTGMANS. Prettig dat je
zoo graag naar de club gaat en er zelfs an
dere pretjes voor verzuimd. Heeft Sint je nu
reeds verrast? Weet je wat ik denk? Dat hij
zich in het huis vergist heeft. De bedoeling
was de verrassing bij mij te brengen, doch ze
kwam bij jou terecht. Enfin je weet m'n huis.
De zaak komt dus nog in orde. Wat zal ik
smullen bij de thee. Dag Dicky Bigonans.
Beste JOPY SLIM. Neen maar dat is toch
al te grijs, 'k Zal Sint eens vragen of hij een
nieuwen knecht in dienst heeft, 't Lijkt me
een domoor toe. Hij vergist zich in de straten
en huizen. Chocolade schelpen, die Sint mij
beloofd heeft, brengt Pietje Roet bij jou en
bij Dicky Bigmans. Maar jij maakt wel dat
de schelp bij mij komt. Dag Jopy Slim.
Lief ZWEMSTERTJE. Dat je zoolang je
broer nog in het ziekenhuis ligt weinig tijd
hebt, begrijp ik. Je moet je dan ook maar
geen zorgen over het naar de club gaan ma
ken. Je moeder helpen is thans beter en gaat
voor eigen pretjes. Het beste met alles hoor.
Dag Zwemstertje.
Best BERGKONINGINNETJE. Voor een
achtjarig meisje heb je een heel goed gesteld
briefje geschreven. Ook kan ik zien dat je op
het schrift je best gedaan' hebt. Flink zoo.
Zingt .je zusje van pas twee jaar reeds St. Ni-
colaasversjes? Dat is een vluggertje zeg Dag
Bergkoningin netje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Het vloertje
ls zoo mooi geschilderd dat het jammer is er
op te loopen. Je koopt nu maar een polstok om
over het vloertje te springen. Moppig zeg. Zet
je, wanneer ik eens kom aanwippen ook de
stok klaar? 'k Dank je voor de gekleurde
kaart. Je hebt het kleurwerk keurig gedaan
Dag Boodschapstertje.
Lief BIJDEHANDJE. Ja meisje, ik begrijp
dat je je gemakkelijk vergist. Vind je de club
zoo fijn? Dat is prettig zeg. Borduren is ook
maar niet even prettig. Tot Woensdag Dag
Bijdehandje.
Lief NACHTEGAALTJE. Jammer dat je
moeder ziek is. Je moet haar maar flink hel
pen en goed op je broertje passen, zoodat je
moeder de noodige rust kan nemen. Het beste
met haar hoor. Dag Nachtegaaltje.
Best DOORNROOSJE. Je hebt dus thuis
veel pleizier van het door je zelf gemaakte spel.
Dat wist ik reeds van te voren. A.s. Woensdag
beginnen we aan ons geheim. Vergeet vooral
niet een lapje mede te nemen. Voor de rest
zorg ik. Je briefje heb je keurig versierd. Ook
m'n dank voor de teekening. Dag Doornroosje
Lief DAUWDRUPFELTJE. Hartelijk dank
ik je voor de drie geteekende portretten van
je. Je gaat graag naar de club. Dat vind ik
fijn. Wat het kaartenspel betreft, heeft je zus
groot gelijk. Ze heeft er veel te veel werk aan
gehad en zou het jammer zijn als de kaartjes
stuk of zoek raakten. M'n dank voor je keurige
briefversiering. Dag Dauwdruppeltje.
Lief HARLEKIJNTJE. Zoodra je 9 jaar
bent mag je weer bij mij zitten. In jullie eigen
belang moest ik de club wel in twee groepen
splitsen. Je kaartenspel mag je afmaken. Je
krijgt nu weer een nieuw werkje. Wat? Dat
schrijf ik nog niet. Maar het is een werkje dat
in je geest zal vallen. Dag Harlekijntje.
Lief SNEEUWWITJE. Je hoopt dat het
a.s. Woensdag niet gauw tijd is om weer naar
huis te gaan? Weet je wat het beste is? Dat je
van te voren de klok van den watertoren stil
zet of dat ik geen prettige werkjes meer be
denk. Je gaat je dan vervelen en duurt de tijd
langer. Afgesproken? Best hoor. Dag Sneeuw
witje. Best BRUINOOGJE. Nog wel gefelici
teerd met je jarigen meester. Jammer dat ik
het met vooruit geweten heb. 'k Was dan ze
ker ook van de partij geweest. Zeg het je
meester maar. Hij kent mij wel en ik ken hem.
BOK GAAT OP STAP
door
W. B. Z.
Bok ging op stap
Maar niet voor de grap.
Hij was al een poos
Verschrikkelijk boos.
't Is zoo gegaan:
Jan wilde bok slaan.
Bok trok stil de wagen
En werd nooit geslagen
Bok liep toen te mokken
De jongens zij trokken
Steeds strakker en strakker,
Wat deed bok, die rakker?
Hij ging er aan 't rukken,
De riem vloog aan stukken.
En bok ging op stap,
Maar niet voor de grap.
De jongens, die liepen,
De jongens, die riepen:
„Bok, bok niet zoo vlug.
Kom nu maar weer terug."
B'ok is teruggegaan.
Maar hij liet zich niet slaan.
TWEE AARDIGE RIJN-ANECDOTEN.
Gezellige verhaaltjes uit den ouden
tijd.
Dat er mooie Rijn-sagen bestaan, is wel al
gemeen bekenda Meestal zijn ze eenigszins
romantisch, zooals de Lorelei-sage of het ver
haaltje van den monnik van Heisterbaeh. Dat
er ook aardige Rijn-aneedoten verteld worden
weten slechts weinigen, tenminste in Neder
land. Daarom wil ik jullie twee leuke verhaal
tjes vertellen, die ik in Düsseldorf en Rhens
hoorde.
Het standbeeld van den hertog
Op het marktplein in Düsseldorf staat een
bronzen standbeeld van hertog Jan Willem
van Jülich und Berg.
Maar jammer genoeg is alles m'n neus voorbij
gegaan. Je bent werkend lid van Olympia?
Turn maar met genoegen. Dag Bruinoogje.
Lief LELIETJE VAN DALEN. Ja meisje
ik heb je gemist. Gelukkig ben je thans boven
water en ik hoop je a.s. Woesdagmiddag weer
in het clublokaal te zien. Je krijgt een heel
prettig werkje. Meer vertel ik je heden niet.
Tot ziens. Dag Lelietje van Dalen.
Lief RAMENLAPSTERTJE. Je hebt dus
het eerste briefje aan je gericht in de courant
gelezen. Als je trouw blijft schrijven krijg je
ook trouw van mij antwoord op je briefjes. Je
verlangt weer naar Woensdag? Ik ook, we be
ginnen aan gezellig werk. Dag Ramenlapster-
tje.
Lief BLONDJE. Gezellig vind je niet om
Zaterdags de briefjes en verhaaltjes in de kin
dercourant te kunnen lezen. Wie heeft de cou
rant het eerst in handen jij of je zus? 'k Be
grijp dat je naar ons clubuur verlangt. We
gaan een prettig werkje beginnen. Vergeet je
vooral niet om een oud, ongekleurd katoenen
lapje mede te nemen? Tot kijk. Dag Blondje.
Best GOUDMUILTJE. Prettig zeg dat je
nu geregeld op de club komt. We beginnen
a.s. Woensdag aan een nieuw werkje, 'k Zal al
vast voor je beginnen als je door het zwem
men iets later komt. Het beste met je va
der. Dag Goudmuiltje.
VUURSTEENTJE I en VUURSTEENTJE 13.
Je moeders brief heb ik ontvangen. Wil je
haar er namens mij voor bedanken? Hebben
jullie Sint en z'n knecht nog gezien? Piet
heeft Vuursteentje I onlangs bi de plassen
zien baggeren met een groote bezem. Wat ziet
Piet toch alles, 't Is haast ongelooflijk. Als
Vuursteentje I nu maar geen gard inplaats
van speelgoed krijgt. Piet hoopte dat hij
voortaan netjes om de plassen zou stappen en
zal dan z'n hand over z'n hart strijken Dag
Vuursteentje I en Vuursteentje II.
Lief DUINROOSJE. Natuurlijk blijft ons
a.s. werkje geheim. Het wordt een verrassing
voor je moeder. Misschien krijgen we het werk
in één keer af en maken dan nog een ander
werkje voor 5 Dec. Tot Woensdag. Dag Duin
roosje.
Beste KLEINE ZUS. Natuurlijk moest jij
Sint gaan verwelkomen. De goede man zou
heel bedroefd zijn geweest als hij je niet tus-
schen de jeugd had gezien. Heb je Piet nog een
hand gegeven? Dag Kleine Zus.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
Deze vorst was bij zijn onderdanen zeer be
mind, vooral bij de vrouwen van Düsseldorf,
wier hart hij gestolen had door telkens, wan
neer hij door de stad reed, aan de kinderen
snoepgoed uit te deelen.
In het jaar 1711 werd door de vroede vade
ren der stad besloten, een levensgroot bronzen
ruiterstandbeeld van den hertog op het
marktplein te plaatsen en de beroemde beeld
houwer Grupello kreeg de opdracht het beeld
te maken. De hertog, die toen nog leefde, zat
in hoogsteigen persoon voor den kunstenaar
model.
Zoodra het volk vernam wat de wijze raad
besloten had, wilde het er ook een steentje toe
bijdragen. Vooral de vrouwen waren zeer met
het plan ingenomen. Zij wilden het materiaal
voor het standbeeld leveren en brachten alle
koperen ketels, doofpotten, kandelaars
tinnen kroezen, snuifdoozen enz., die zij beza
ten, naar de werkplaats van den meester, om
het- benoodigde brons te gieten.
Gedurende vijf maanden werkte de kunste
naar met zijn twaalf gezellen ijverig aan het
beeld. De deuren van de werkplaats bleven al
dien tijd hermetisch gesloten, geen mensch
mocht er een kijkje komen nemen. Eindelijk
was het beeld gereed en Grupello noodigde den
hertog en den raad der stad uit het te komen
bezichtigen. Plechtig werd de deur geopend,
en nu stonden de raadsheeren om het kunst
werk en monsterden alle détails met kritisehen
blik, aanvankelijk bewonderend, maar weldra
ook aanmerkingen makend. De eene vond
den neus van 't paard te kort, en ander meen
de, dat de staart te lang was, een derde vond,
de plooien van 's hertogs mantel niet schil
derachtig genoeg. Ze moesten toch toonen dat
ze deskundig waren. Een raadsheer van de
groote stad Düsseldorf behoorde van alles
verstand te hebben.
De vorst zelf luisterde glimlachend naar de
ze opmerkingen maar zei. geen woord en
maakte met een ernstig gezicht aanteeke-
ningen in zijn zakboek. Toen sprak hij: „Hee-
ren, ik bewonder uw scherpen blik en uw
smaak en ik zal zorgen, dat alles volgens uw
wensch in orde komt. Over drie weken zal het
beeld gereed en zult u allen tevreden zijn".
Wederom gingen de poorten van het atelier
potdicht. Dagelijks vertoefde de meester uren
lang in de werkplaats en de gezellen schenen
het erg druk te hebben, want de nieuwsgieri
gen, die om het huis ronddwaalden en tever
geefs trachtten een blik door de kieren der
luiken naar binnen te werpen, hoorden soms
luide roepen en van tijd tot tijd liep een leer
jongen haastig met de kruik naar de brouwe
rij om een koelen dronk voor de zwoegende
werklieden te halen.
Op den 21sten dag na de eerste bezichtiging
stonden de raadsheeren de burgemeester en
de hertog wederom in het atelier, waarvan
thans deuren en vensterluiken wijd open
stonden, zoodat het volle zonnelicht op het
standbeeld viel. De strenge kunstrechters
schreden langzaam en plechtig om den sok
kel, knikten goedkeurend met het wijze hoofd
en ten slotte klopte de burgemeester den
kunstenaar op den schouder en sprak:
„Goed gedaan, meester Grupello! Gij zijt
niet te trotsch om verstandigen raad aan te ne
men. Daarom heeft de raad besloten u hon
derd dukaten boven den bedongen prijs toe te
kennen. Laat nu het beeld op het marktplein
opstellen!"
Met een plechtige buiging bedankte de kun
stenaar den burgervader, die daarna met de
raadsleden afmarcheerde. Alleen de hertog
bleef nog in het atelier. Hij wenkte Grupello
bij hem te komen en sprak:
„Vertel mij nu eens, meester, welke veran
deringen hebt gij in deze drie weken aange
bracht?"
De kunstenaar keek den vorst glimlachend
aan en sprak:
„Niemendal! heer Hertog!"
Toen sloeg hem de hertog op den schouder,
dat het klapte: „Heb ik het niet gedacht!
Meester gij zijt een verstandig man en gij
kent onze vroede vaderen. Ik heb veel van u
geleerd en weet nu ook, hoe ik ze aanpakken
moet".
Het wapen van Rhens.
Rhens is een stedeke van nauwelijks 300 in
woners op den linker Rijnoever, 9 kilometer
Zuidelijk van Koblenz. De plaats is al meer
dan 1000 jaren oud, kreeg reeds in 1338 stads
recht en werd door wallen en muren omge
ven. Thans staan er van deze vestingwerken
nog een paar brokken mum- en een oeroude,
schilderachtige stadspoort.
We stonden op het met z.g. „kinderhoofdjes"
geplaveide marktplein en keken naar de klei
ne huisjes met hun prachtige, ouderwetsche
gevels en naar het raadhuisje met zijn toren
tje, waarop het wapen der stad prijkte: een
eenvoudig schild, door een verticalen balk in
twee velden verdeeld; in het rechter veld een
kruis en in het linker twee gekruiste sleutels.
Voor oude wapens heb ik steeds groote be
langstelling gehad. Ze wekken het verlangen
op, uit te pluizen welk verband er bestaat tus-
schen de symbolische figuren aan wie het wa
pen behoort. Terwijl ik over dit probleem
stond te peinzen, voegde zich een welgedane
burger bij ons. Die man scheen mijn gedach
ten te kunnen lezen, want na een vriendelij
ken groet sprak hij„Een aardig wapen, mijn
heer, maar niet zoo oud als u denkt".
„Wat zegt u daar?" vroeg ik verbaasd. „Heeft
Rhens het niet gekregen, toen het stadsrecht
verwierf?"
„Geen sprake van", verklaarde onze leer
meester. „Driehonderd jaren lang had Rhens
geen wapen, en het had er ook geen behoef
te aan; maar na den dertigjarigen oorlog
ik geloof het was in 1650 hadden we hier
een burgemeester, een eerzuchtig man, die
beweerde: Een stad zonder wapen is geen
stad! De raadsheeren waren het met hem
eens, dus werd besloten Rhens van een stads
wapen te voorzien.
„Maar in geen geval mag 't een leeuw, een
arend, een beer, een ooievaar of zooiets on
zinnigs zijn, maar een symbool van groote be-
teekenis!" eischte de burgervader. Ook daar
omtrent heerschte eenstemmigheid in den
raad. Maar welk teeken zou men kiezen? Dat
was een lastig probleem. Na een eindeloos en
vruchteloos debat deed de oudste wethouder
een voorstel:
„Mannen, wij stellen ons morgenochtend
voor zonsopgang bij de stadspoort op en wach
ten, tot die geopend wordt. Het eerste waarop
dan ons oog valt, zal ons tot een teeken zijn,
dat de hemel ons stuurt!" Deze raad werd zon
der discussie aangenomen.
Den volgenden morgen was de raad voltal
lig bij de stadspoort vergaderd. Zoodra de
zware, eikenhouten vleugels geopend werden,
vertoonden zich de pastoor en de smid van
Rhens in de poort, de geestelijke heer met het
zilveren kruis op zijn borst en de smid met
twee sleutels in zijn hand.
„Eureka!" riep de burgervader, die eens
van Archimedes gehoord had. En „Eureka!"
riepen de raadsheeren, ofschoon zij niet wis
ten, wat dit woord beteekende. Maar aange
zien men moeilijk de figuren van den pastoor
en den smid in het wapen opnemen kon,
werden hun attributen het kruis en de beide
sleutels tot wapenteekens van Rhens verhe
ven".
R. O.
DE MOEILIJKE REKENSOM.
Wonderlijke geschiedenis van een
nikkelen horloge.
In een herberg op het platteland zitten een
paar mannen gezellig te praten om de ronde
tafel, als opeens een vreemdeling binnen
treedt. 's Is een motorrijder: hij heeft pech
met z'n motor en wil nu hier wachten tot de
reparatie klaar is.
's Blijkt een echte grappenmaker te zijn:
weldra weerklinkt een vroolijk gelach door 't
vertrek. De mannen schateren, stooten elkaar
aan en slaan zich op de knieën van pret.
Kortom, 't is echt gezellig! Maar't wordt
later en later. De grappenmaker haalt een
stevig, nikkelen horloge, een echte ouderwet
sche „knol" uit z'n zak, kijkt er op en zegt:
„lk zal toch eens moeten kijken of m'n motor
klaar is". „Een mooi horloge hetb U daar!"
zegt de dorpsklokkenmaker, die ook in den
kring zit, „mag ik eens kijken?" „Zeker." De
vreemdeling maakt de ketting los en reikt
hem het horloge toe. De klokkenmaker bekijkt
het critisch, kijkt dan naar den eigenaar en
fronst het voorhoofd. Daarna geeft hij het
horloge terug en zegt: ,,'t is een degelijk uur
werk. Waar hebt U 't gekocht?"
„Het is een erfstuk."
„Zoo, zoo, een erfstuk. Dan bentU er goed
koop aangekomen!" „Zoo is het", lacht de
grappenmaker.
„Van horloges gesproken", vervolgt nu de
klokkenmaker, die den vreemdeling maar
scherp blijft opnemen, „daar kan ik nog een
eigenaardig verhaal van vertellen, 't Is zeven
jaar geleden dat me dit is overkomen.
Eens op een avond, vlak voor dat ik wilde
sluiten, kwam een vreemde heer binnen om
een horloge te koopen. Hij koos een tweede-
handsch uurwerk, dat ik echter zoo goed ge
repareerd had, dat het practisch onverslijt
baar was. Het horloge kostte vijftien gulden
en de heer stak het direct in zijn vestzak en
legde een briefje van honderd gulden op de
toonbank. Het bankbiljet zag er nog nieuw uit:
het ritselde tusschen de vingers. Nu had ik niet
genoeg wisselgeld in kas en dus liep ik vlug
naar den herbergier, die naast me woonde, om
het gewisseld te krijgen. De man was niet
thuis, maar zijn vrouw wisselde het biljet, ik
telde den klant vijf en tachtig gulden in de
hand (briefjes en zilver) en hij ging heel
haastig weg, omdat hij volgens zijn zeggen
tenminste den trein nog moest halen.
Den volgenden morgen al vroeg kwam de
herbergier den winkel binnen. Al bij de deur
begon hij op te spelen! „Jij bent me ook een
mooie, zeg, om m'n vrouw een valsch bank
biljet in de handen te stoppen! Een flauwe
grap! Geef me maar gauw een echt briefje.
Jullie begrijpt dat ik verbaasd was! Maar
jammeren hielp niet. 't Eenige wat ik doen
kon, was naar de bank loopen om te laten
vaststellen, dat het briefje inderdaad valsch
was kijk, hier is het: ik heb 't altijd be
waard en danden herbergier een echt
briefje betalen.
„Enhoe liep de geschiedenis af?" vroe
gen de vrienden, terwijl het valsch bankbiljet
de ronde deed.
„Nu ik deed het. De herbergier was in z'n
recht. Maar voor mij was 't een vreeselijke
schadepost. En hoeveel denken jullie dat de
schade bedroeg?"
„Dat is nogal eenvoudig", zegt de timmer
man. „Verliesposten zijn ten eerste het hor
loge ter waarde van vijftien gulden, ten
tweede de vijf en tachtig gulden en ten derde
het terugbetaalde briefje van honderd, dus
samen precies twee honderd gulden."
„Fout!" roept de zadelmaker. „Het bedrag
van vijftien gulden bleef in de kas. Het ver
lies was dus honderd vijf en tachtig gulden."
„Heelemaal fout", mengt nu de bakker zich
in 't gesprek. „Die vijf en tachtig gulden, die
de dief kreeg, waren van 't wisselgeld. Hon
derd gulden wisselgeld moest worden vergoed
en het horloge van vijftien gulden was we?
Verlies dus honderd vijftien gulden."
„Praat toch geen onzin!" roept de zadel
maker weer, „ik zei daarnet toch, dat die viif*
tien gulden van 't horloge in de kas bleven'"
„Maar doe toch niet zoo dom", lacht de
bakker, „die vijftien gulden waar je 't ZOft
druk over hebt, behoorden toch ook tot het
wisselgeld. Toen dus het wisselgeld moest
worden terugbetaald, was er geen geld meer
voor het horloge. Het verlies was dus honderd
vijftien gulden."
„Laat mij nu eens eventjes aan het woord
komen!" schreeuwt eindelijk de waard temid-
den van de verwarring, ,,'t Is niet zoo er* als
't lijkt. Onze vriend de klokkenmaker neemt
eenvoudig vijf en tachtig gulden uit z'n por-
temennaie, doet er de vijftien gulden, die hii
voor 't horloge heeft ontvangen bij, en betaalt
het wisselgeld. Schade vijf en tachtig gulden"
„Ezel, die je bent," brullen ze nu allemaal
door elkaar. „En wie betaalt dan het hor-
loge?"
„O ja, 't horloge", stottert de waard, en hij
krabt zich met een bedenkelijk gezicht achter
't oor.
Op dit moment steekt de keukenjongen z'n
hoofd om 't hoekje van de deur.
„Jan", zegt de klokkenmaker, „loop jij eens
heel vlug naar den overkant, naar mijn zwa
ger, den veldwachter en vraag, of hij onmid
dellijk hier wil komen."
„Goed, mijnheer", zegt de jongen en gaat
de straat op.
ÈNIU VAN VAAT.
„Jullie moet weten", legt de klokkenmaker
uit, „dat de veldwachter uitstekend kan reke
nen. Hij zal ons wel uit den brand helpen.
En dannu dan zullen jullie nog eens iets
beleven!"
En dan wendt hij zich opeens tot den grap
penmaker en zegt: „U bent zoo stil geworden!
Kom, vertelt U ook eens, hoe U erover denkt.
Hoeveel bedroeg het verlies dat ik indertijd
geleden hebt?"
De grappenmaker lachte echter niet meer.
„Hier", zegt hij met een ernstige stem, „hier
hebt U 't valsche bankbiljet terug. En wat Uw
verlies betreft: dat bedroeg precies honderd
gulden."
De klokkenmaker vouwt stilletjes zonder dat
iemand het ziet het briefje uit elkaar..., er
komt een echt bankbiljet uit te voorschijn.
„Ja", zegt hij dan, „mijn verlies was precies
honderd gulden. Dat is de eenige goede op
lossing."
Nu komt ook de jongen terug en deelt mee,
dat de veldwachter niet thuis is.
„Dat hindert niet" zegt de klokkenmaker,
,,'t is ook niet meer noodig, want de reken
som is opgelost ende rekening vereffend!
„En ik dacht, dat we iets heel bijzonders
zouden beleven!" roepen de vrienden door
„Het bijzondere is dit", zegt de klokkenma
ker, „dat ik den schelm, die mij het valsche
briefje in de handen stopte, na jaren weer
ontmoette. Ik herkende hem onmiddellijk en
hij vergoedde mij vrijwillig de geleden schade.
Eerst was ik nog van plan, zijn naam bekend
te maken, maar later zag ik daarvan af. Mis
schien is hij er dankbaar voor en heeft hij zijn
leven gebeterd."
„Heeren", spreekt nu de vreemdeling, „t
wordt tijd dat ik vertrek". Hij schudt allen
hartelijk de hand en is verdwenen.
„Maarzegt de zadelmaker, „ik be
grijp niet
En dan beginnen ze weer opnieuw te reke
nen over het wisselgeld en het horloge. En
als ze niet in slaap gevallen zijn, rekenen ze
nog!
DE DRIE VRIENDINNEN
door W. B.Z.
Mientje en Lientje waren bij Loes op bezoekt
Ze kregen elk een kopje thee
En een plakje gemberkoek;
Ze spraken over 't mooie weer
En over de kinderen thuis.
Loes begon over Sint-Nicolaas:
Ze vroeg vast een poppenhuis.
Lien zei: „Ze had toch zoo'n mooi gezien
Bij de markt in die winkelstraat,
Zij had veel liever een pop met echt naa
Zooals daar voor den winkel staat.
Mien had zooveel op haar lijstje gezet.
Een serviesje met bloemen erop.
Een boek met veel plaatjes,
Een handwerkdoos.
En dan nog een negerpop.
Zoo babbelden Mientje en Lientje en
En dronken de theepot leeg,
Ze praatten, ze praatten honderd uit,
Maar 't poppekindje, dat zweeg.