BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Deze week schrijf ik geen briefje vooraf. A.s. week moeten de kinderen, die nog geen foto van H.K.H. Prinses Beatrix hebben medege bracht, een foto medebrengen. De kinderen, die bij mij zijn ingedeeld moe ten een schoon, ongekleurd lapje oud katoen medebrengen. Het lapje mag de grootte heb ben van een klein zakdoekje. Beste ANEMOON. L.l. Woensdag heb ik, omdat vele kinderen mij gevraagd hadden te mogen verzuimen om Sint te verwelkomen, geen nieuw werk laten beginnen. Niemand is dus achter gekomen. A.s. Woensdag beginnen we aan ons geheim. Dag Anemoon. Beste BENJAMIN. Wel heb je Sint goed gezien en heeft de goede man jou ook gezien? Zeer veel kinderen hebben hun opwachting gemaakt dank zij het zachte, droge weer. Nu maar verder heel lief zijn. Sint Nicolaas houdt veel van lieve kinderen. Heb je je schoen al eens gezet. Dag Benjamin. Lief TEEKENAARSTERTJE. Het is maar goed dat ik je briefje na lezing verscheurd en in de papierbak gedeponeerd heb. Kinderen diekunnen ook 5 Dec. z'n komst niet ver wachten. Maar gelukkig Sint noch Piet heb ben je briefje onder de oogen gehad. Je kunt dus nog moed houden. Je foto van school wil ik graag zien. Dag Teekenaarstertje. Best KRULLEKOPJE. We zullen zien wiens voorspelling uitkomt. De voorspelling van je moeder of van je onderwijzeres. Ja Sint is door honderden kinderen en vele moeders verwelkomd. Het weer werkte schitterend mede. Verlang je ook reeds naar 5 Dec.? Dag Krullekopje. Beste VERGEETMIJNIET. Jij bent er ach ter zeg. Je wilt graag dat de dagen en weken omvliegen omdat Sint's verjaardag en de Kerstdagen in aantocht zijn. Ik voor mij vind het ook prettig dat de dagen vlug voorbij gaan, maar toch, er zijn momenten genoeg dat ik een minder snel heen vlieden prettiger zou vinden. Maar het is niet anders. Dag Ver geet mij niet. Best GOUDHAARTJE. Wat ga je nu doen, ziek worden? Ik hoop dat je weer spoedig be ter mag zijn en op de club kunt komen. Het beste hoor. Dag Goudhaartje, Best REPELSTEELTJE. Ook ik denk, dat je door je verzuim op school niet veel achter zult komen. Je hebt je brief weer keurig ver sierd. Ik dank je er wei voor. Zal je a.s. Woens dag het lapje van schoon, ongekleurd, oud katoen niet vergeten? Dag Repelsteeltje. Beste DICKY BTGMANS. Prettig dat je zoo graag naar de club gaat en er zelfs an dere pretjes voor verzuimd. Heeft Sint je nu reeds verrast? Weet je wat ik denk? Dat hij zich in het huis vergist heeft. De bedoeling was de verrassing bij mij te brengen, doch ze kwam bij jou terecht. Enfin je weet m'n huis. De zaak komt dus nog in orde. Wat zal ik smullen bij de thee. Dag Dicky Bigonans. Beste JOPY SLIM. Neen maar dat is toch al te grijs, 'k Zal Sint eens vragen of hij een nieuwen knecht in dienst heeft, 't Lijkt me een domoor toe. Hij vergist zich in de straten en huizen. Chocolade schelpen, die Sint mij beloofd heeft, brengt Pietje Roet bij jou en bij Dicky Bigmans. Maar jij maakt wel dat de schelp bij mij komt. Dag Jopy Slim. Lief ZWEMSTERTJE. Dat je zoolang je broer nog in het ziekenhuis ligt weinig tijd hebt, begrijp ik. Je moet je dan ook maar geen zorgen over het naar de club gaan ma ken. Je moeder helpen is thans beter en gaat voor eigen pretjes. Het beste met alles hoor. Dag Zwemstertje. Best BERGKONINGINNETJE. Voor een achtjarig meisje heb je een heel goed gesteld briefje geschreven. Ook kan ik zien dat je op het schrift je best gedaan' hebt. Flink zoo. Zingt .je zusje van pas twee jaar reeds St. Ni- colaasversjes? Dat is een vluggertje zeg Dag Bergkoningin netje. Lief BOODSCHAPSTERTJE. Het vloertje ls zoo mooi geschilderd dat het jammer is er op te loopen. Je koopt nu maar een polstok om over het vloertje te springen. Moppig zeg. Zet je, wanneer ik eens kom aanwippen ook de stok klaar? 'k Dank je voor de gekleurde kaart. Je hebt het kleurwerk keurig gedaan Dag Boodschapstertje. Lief BIJDEHANDJE. Ja meisje, ik begrijp dat je je gemakkelijk vergist. Vind je de club zoo fijn? Dat is prettig zeg. Borduren is ook maar niet even prettig. Tot Woensdag Dag Bijdehandje. Lief NACHTEGAALTJE. Jammer dat je moeder ziek is. Je moet haar maar flink hel pen en goed op je broertje passen, zoodat je moeder de noodige rust kan nemen. Het beste met haar hoor. Dag Nachtegaaltje. Best DOORNROOSJE. Je hebt dus thuis veel pleizier van het door je zelf gemaakte spel. Dat wist ik reeds van te voren. A.s. Woensdag beginnen we aan ons geheim. Vergeet vooral niet een lapje mede te nemen. Voor de rest zorg ik. Je briefje heb je keurig versierd. Ook m'n dank voor de teekening. Dag Doornroosje Lief DAUWDRUPFELTJE. Hartelijk dank ik je voor de drie geteekende portretten van je. Je gaat graag naar de club. Dat vind ik fijn. Wat het kaartenspel betreft, heeft je zus groot gelijk. Ze heeft er veel te veel werk aan gehad en zou het jammer zijn als de kaartjes stuk of zoek raakten. M'n dank voor je keurige briefversiering. Dag Dauwdruppeltje. Lief HARLEKIJNTJE. Zoodra je 9 jaar bent mag je weer bij mij zitten. In jullie eigen belang moest ik de club wel in twee groepen splitsen. Je kaartenspel mag je afmaken. Je krijgt nu weer een nieuw werkje. Wat? Dat schrijf ik nog niet. Maar het is een werkje dat in je geest zal vallen. Dag Harlekijntje. Lief SNEEUWWITJE. Je hoopt dat het a.s. Woensdag niet gauw tijd is om weer naar huis te gaan? Weet je wat het beste is? Dat je van te voren de klok van den watertoren stil zet of dat ik geen prettige werkjes meer be denk. Je gaat je dan vervelen en duurt de tijd langer. Afgesproken? Best hoor. Dag Sneeuw witje. Best BRUINOOGJE. Nog wel gefelici teerd met je jarigen meester. Jammer dat ik het met vooruit geweten heb. 'k Was dan ze ker ook van de partij geweest. Zeg het je meester maar. Hij kent mij wel en ik ken hem. BOK GAAT OP STAP door W. B. Z. Bok ging op stap Maar niet voor de grap. Hij was al een poos Verschrikkelijk boos. 't Is zoo gegaan: Jan wilde bok slaan. Bok trok stil de wagen En werd nooit geslagen Bok liep toen te mokken De jongens zij trokken Steeds strakker en strakker, Wat deed bok, die rakker? Hij ging er aan 't rukken, De riem vloog aan stukken. En bok ging op stap, Maar niet voor de grap. De jongens, die liepen, De jongens, die riepen: „Bok, bok niet zoo vlug. Kom nu maar weer terug." B'ok is teruggegaan. Maar hij liet zich niet slaan. TWEE AARDIGE RIJN-ANECDOTEN. Gezellige verhaaltjes uit den ouden tijd. Dat er mooie Rijn-sagen bestaan, is wel al gemeen bekenda Meestal zijn ze eenigszins romantisch, zooals de Lorelei-sage of het ver haaltje van den monnik van Heisterbaeh. Dat er ook aardige Rijn-aneedoten verteld worden weten slechts weinigen, tenminste in Neder land. Daarom wil ik jullie twee leuke verhaal tjes vertellen, die ik in Düsseldorf en Rhens hoorde. Het standbeeld van den hertog Op het marktplein in Düsseldorf staat een bronzen standbeeld van hertog Jan Willem van Jülich und Berg. Maar jammer genoeg is alles m'n neus voorbij gegaan. Je bent werkend lid van Olympia? Turn maar met genoegen. Dag Bruinoogje. Lief LELIETJE VAN DALEN. Ja meisje ik heb je gemist. Gelukkig ben je thans boven water en ik hoop je a.s. Woesdagmiddag weer in het clublokaal te zien. Je krijgt een heel prettig werkje. Meer vertel ik je heden niet. Tot ziens. Dag Lelietje van Dalen. Lief RAMENLAPSTERTJE. Je hebt dus het eerste briefje aan je gericht in de courant gelezen. Als je trouw blijft schrijven krijg je ook trouw van mij antwoord op je briefjes. Je verlangt weer naar Woensdag? Ik ook, we be ginnen aan gezellig werk. Dag Ramenlapster- tje. Lief BLONDJE. Gezellig vind je niet om Zaterdags de briefjes en verhaaltjes in de kin dercourant te kunnen lezen. Wie heeft de cou rant het eerst in handen jij of je zus? 'k Be grijp dat je naar ons clubuur verlangt. We gaan een prettig werkje beginnen. Vergeet je vooral niet om een oud, ongekleurd katoenen lapje mede te nemen? Tot kijk. Dag Blondje. Best GOUDMUILTJE. Prettig zeg dat je nu geregeld op de club komt. We beginnen a.s. Woensdag aan een nieuw werkje, 'k Zal al vast voor je beginnen als je door het zwem men iets later komt. Het beste met je va der. Dag Goudmuiltje. VUURSTEENTJE I en VUURSTEENTJE 13. Je moeders brief heb ik ontvangen. Wil je haar er namens mij voor bedanken? Hebben jullie Sint en z'n knecht nog gezien? Piet heeft Vuursteentje I onlangs bi de plassen zien baggeren met een groote bezem. Wat ziet Piet toch alles, 't Is haast ongelooflijk. Als Vuursteentje I nu maar geen gard inplaats van speelgoed krijgt. Piet hoopte dat hij voortaan netjes om de plassen zou stappen en zal dan z'n hand over z'n hart strijken Dag Vuursteentje I en Vuursteentje II. Lief DUINROOSJE. Natuurlijk blijft ons a.s. werkje geheim. Het wordt een verrassing voor je moeder. Misschien krijgen we het werk in één keer af en maken dan nog een ander werkje voor 5 Dec. Tot Woensdag. Dag Duin roosje. Beste KLEINE ZUS. Natuurlijk moest jij Sint gaan verwelkomen. De goede man zou heel bedroefd zijn geweest als hij je niet tus- schen de jeugd had gezien. Heb je Piet nog een hand gegeven? Dag Kleine Zus. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. Deze vorst was bij zijn onderdanen zeer be mind, vooral bij de vrouwen van Düsseldorf, wier hart hij gestolen had door telkens, wan neer hij door de stad reed, aan de kinderen snoepgoed uit te deelen. In het jaar 1711 werd door de vroede vade ren der stad besloten, een levensgroot bronzen ruiterstandbeeld van den hertog op het marktplein te plaatsen en de beroemde beeld houwer Grupello kreeg de opdracht het beeld te maken. De hertog, die toen nog leefde, zat in hoogsteigen persoon voor den kunstenaar model. Zoodra het volk vernam wat de wijze raad besloten had, wilde het er ook een steentje toe bijdragen. Vooral de vrouwen waren zeer met het plan ingenomen. Zij wilden het materiaal voor het standbeeld leveren en brachten alle koperen ketels, doofpotten, kandelaars tinnen kroezen, snuifdoozen enz., die zij beza ten, naar de werkplaats van den meester, om het- benoodigde brons te gieten. Gedurende vijf maanden werkte de kunste naar met zijn twaalf gezellen ijverig aan het beeld. De deuren van de werkplaats bleven al dien tijd hermetisch gesloten, geen mensch mocht er een kijkje komen nemen. Eindelijk was het beeld gereed en Grupello noodigde den hertog en den raad der stad uit het te komen bezichtigen. Plechtig werd de deur geopend, en nu stonden de raadsheeren om het kunst werk en monsterden alle détails met kritisehen blik, aanvankelijk bewonderend, maar weldra ook aanmerkingen makend. De eene vond den neus van 't paard te kort, en ander meen de, dat de staart te lang was, een derde vond, de plooien van 's hertogs mantel niet schil derachtig genoeg. Ze moesten toch toonen dat ze deskundig waren. Een raadsheer van de groote stad Düsseldorf behoorde van alles verstand te hebben. De vorst zelf luisterde glimlachend naar de ze opmerkingen maar zei. geen woord en maakte met een ernstig gezicht aanteeke- ningen in zijn zakboek. Toen sprak hij: „Hee- ren, ik bewonder uw scherpen blik en uw smaak en ik zal zorgen, dat alles volgens uw wensch in orde komt. Over drie weken zal het beeld gereed en zult u allen tevreden zijn". Wederom gingen de poorten van het atelier potdicht. Dagelijks vertoefde de meester uren lang in de werkplaats en de gezellen schenen het erg druk te hebben, want de nieuwsgieri gen, die om het huis ronddwaalden en tever geefs trachtten een blik door de kieren der luiken naar binnen te werpen, hoorden soms luide roepen en van tijd tot tijd liep een leer jongen haastig met de kruik naar de brouwe rij om een koelen dronk voor de zwoegende werklieden te halen. Op den 21sten dag na de eerste bezichtiging stonden de raadsheeren de burgemeester en de hertog wederom in het atelier, waarvan thans deuren en vensterluiken wijd open stonden, zoodat het volle zonnelicht op het standbeeld viel. De strenge kunstrechters schreden langzaam en plechtig om den sok kel, knikten goedkeurend met het wijze hoofd en ten slotte klopte de burgemeester den kunstenaar op den schouder en sprak: „Goed gedaan, meester Grupello! Gij zijt niet te trotsch om verstandigen raad aan te ne men. Daarom heeft de raad besloten u hon derd dukaten boven den bedongen prijs toe te kennen. Laat nu het beeld op het marktplein opstellen!" Met een plechtige buiging bedankte de kun stenaar den burgervader, die daarna met de raadsleden afmarcheerde. Alleen de hertog bleef nog in het atelier. Hij wenkte Grupello bij hem te komen en sprak: „Vertel mij nu eens, meester, welke veran deringen hebt gij in deze drie weken aange bracht?" De kunstenaar keek den vorst glimlachend aan en sprak: „Niemendal! heer Hertog!" Toen sloeg hem de hertog op den schouder, dat het klapte: „Heb ik het niet gedacht! Meester gij zijt een verstandig man en gij kent onze vroede vaderen. Ik heb veel van u geleerd en weet nu ook, hoe ik ze aanpakken moet". Het wapen van Rhens. Rhens is een stedeke van nauwelijks 300 in woners op den linker Rijnoever, 9 kilometer Zuidelijk van Koblenz. De plaats is al meer dan 1000 jaren oud, kreeg reeds in 1338 stads recht en werd door wallen en muren omge ven. Thans staan er van deze vestingwerken nog een paar brokken mum- en een oeroude, schilderachtige stadspoort. We stonden op het met z.g. „kinderhoofdjes" geplaveide marktplein en keken naar de klei ne huisjes met hun prachtige, ouderwetsche gevels en naar het raadhuisje met zijn toren tje, waarop het wapen der stad prijkte: een eenvoudig schild, door een verticalen balk in twee velden verdeeld; in het rechter veld een kruis en in het linker twee gekruiste sleutels. Voor oude wapens heb ik steeds groote be langstelling gehad. Ze wekken het verlangen op, uit te pluizen welk verband er bestaat tus- schen de symbolische figuren aan wie het wa pen behoort. Terwijl ik over dit probleem stond te peinzen, voegde zich een welgedane burger bij ons. Die man scheen mijn gedach ten te kunnen lezen, want na een vriendelij ken groet sprak hij„Een aardig wapen, mijn heer, maar niet zoo oud als u denkt". „Wat zegt u daar?" vroeg ik verbaasd. „Heeft Rhens het niet gekregen, toen het stadsrecht verwierf?" „Geen sprake van", verklaarde onze leer meester. „Driehonderd jaren lang had Rhens geen wapen, en het had er ook geen behoef te aan; maar na den dertigjarigen oorlog ik geloof het was in 1650 hadden we hier een burgemeester, een eerzuchtig man, die beweerde: Een stad zonder wapen is geen stad! De raadsheeren waren het met hem eens, dus werd besloten Rhens van een stads wapen te voorzien. „Maar in geen geval mag 't een leeuw, een arend, een beer, een ooievaar of zooiets on zinnigs zijn, maar een symbool van groote be- teekenis!" eischte de burgervader. Ook daar omtrent heerschte eenstemmigheid in den raad. Maar welk teeken zou men kiezen? Dat was een lastig probleem. Na een eindeloos en vruchteloos debat deed de oudste wethouder een voorstel: „Mannen, wij stellen ons morgenochtend voor zonsopgang bij de stadspoort op en wach ten, tot die geopend wordt. Het eerste waarop dan ons oog valt, zal ons tot een teeken zijn, dat de hemel ons stuurt!" Deze raad werd zon der discussie aangenomen. Den volgenden morgen was de raad voltal lig bij de stadspoort vergaderd. Zoodra de zware, eikenhouten vleugels geopend werden, vertoonden zich de pastoor en de smid van Rhens in de poort, de geestelijke heer met het zilveren kruis op zijn borst en de smid met twee sleutels in zijn hand. „Eureka!" riep de burgervader, die eens van Archimedes gehoord had. En „Eureka!" riepen de raadsheeren, ofschoon zij niet wis ten, wat dit woord beteekende. Maar aange zien men moeilijk de figuren van den pastoor en den smid in het wapen opnemen kon, werden hun attributen het kruis en de beide sleutels tot wapenteekens van Rhens verhe ven". R. O. DE MOEILIJKE REKENSOM. Wonderlijke geschiedenis van een nikkelen horloge. In een herberg op het platteland zitten een paar mannen gezellig te praten om de ronde tafel, als opeens een vreemdeling binnen treedt. 's Is een motorrijder: hij heeft pech met z'n motor en wil nu hier wachten tot de reparatie klaar is. 's Blijkt een echte grappenmaker te zijn: weldra weerklinkt een vroolijk gelach door 't vertrek. De mannen schateren, stooten elkaar aan en slaan zich op de knieën van pret. Kortom, 't is echt gezellig! Maar't wordt later en later. De grappenmaker haalt een stevig, nikkelen horloge, een echte ouderwet sche „knol" uit z'n zak, kijkt er op en zegt: „lk zal toch eens moeten kijken of m'n motor klaar is". „Een mooi horloge hetb U daar!" zegt de dorpsklokkenmaker, die ook in den kring zit, „mag ik eens kijken?" „Zeker." De vreemdeling maakt de ketting los en reikt hem het horloge toe. De klokkenmaker bekijkt het critisch, kijkt dan naar den eigenaar en fronst het voorhoofd. Daarna geeft hij het horloge terug en zegt: ,,'t is een degelijk uur werk. Waar hebt U 't gekocht?" „Het is een erfstuk." „Zoo, zoo, een erfstuk. Dan bentU er goed koop aangekomen!" „Zoo is het", lacht de grappenmaker. „Van horloges gesproken", vervolgt nu de klokkenmaker, die den vreemdeling maar scherp blijft opnemen, „daar kan ik nog een eigenaardig verhaal van vertellen, 't Is zeven jaar geleden dat me dit is overkomen. Eens op een avond, vlak voor dat ik wilde sluiten, kwam een vreemde heer binnen om een horloge te koopen. Hij koos een tweede- handsch uurwerk, dat ik echter zoo goed ge repareerd had, dat het practisch onverslijt baar was. Het horloge kostte vijftien gulden en de heer stak het direct in zijn vestzak en legde een briefje van honderd gulden op de toonbank. Het bankbiljet zag er nog nieuw uit: het ritselde tusschen de vingers. Nu had ik niet genoeg wisselgeld in kas en dus liep ik vlug naar den herbergier, die naast me woonde, om het gewisseld te krijgen. De man was niet thuis, maar zijn vrouw wisselde het biljet, ik telde den klant vijf en tachtig gulden in de hand (briefjes en zilver) en hij ging heel haastig weg, omdat hij volgens zijn zeggen tenminste den trein nog moest halen. Den volgenden morgen al vroeg kwam de herbergier den winkel binnen. Al bij de deur begon hij op te spelen! „Jij bent me ook een mooie, zeg, om m'n vrouw een valsch bank biljet in de handen te stoppen! Een flauwe grap! Geef me maar gauw een echt briefje. Jullie begrijpt dat ik verbaasd was! Maar jammeren hielp niet. 't Eenige wat ik doen kon, was naar de bank loopen om te laten vaststellen, dat het briefje inderdaad valsch was kijk, hier is het: ik heb 't altijd be waard en danden herbergier een echt briefje betalen. „Enhoe liep de geschiedenis af?" vroe gen de vrienden, terwijl het valsch bankbiljet de ronde deed. „Nu ik deed het. De herbergier was in z'n recht. Maar voor mij was 't een vreeselijke schadepost. En hoeveel denken jullie dat de schade bedroeg?" „Dat is nogal eenvoudig", zegt de timmer man. „Verliesposten zijn ten eerste het hor loge ter waarde van vijftien gulden, ten tweede de vijf en tachtig gulden en ten derde het terugbetaalde briefje van honderd, dus samen precies twee honderd gulden." „Fout!" roept de zadelmaker. „Het bedrag van vijftien gulden bleef in de kas. Het ver lies was dus honderd vijf en tachtig gulden." „Heelemaal fout", mengt nu de bakker zich in 't gesprek. „Die vijf en tachtig gulden, die de dief kreeg, waren van 't wisselgeld. Hon derd gulden wisselgeld moest worden vergoed en het horloge van vijftien gulden was we? Verlies dus honderd vijftien gulden." „Praat toch geen onzin!" roept de zadel maker weer, „ik zei daarnet toch, dat die viif* tien gulden van 't horloge in de kas bleven'" „Maar doe toch niet zoo dom", lacht de bakker, „die vijftien gulden waar je 't ZOft druk over hebt, behoorden toch ook tot het wisselgeld. Toen dus het wisselgeld moest worden terugbetaald, was er geen geld meer voor het horloge. Het verlies was dus honderd vijftien gulden." „Laat mij nu eens eventjes aan het woord komen!" schreeuwt eindelijk de waard temid- den van de verwarring, ,,'t Is niet zoo er* als 't lijkt. Onze vriend de klokkenmaker neemt eenvoudig vijf en tachtig gulden uit z'n por- temennaie, doet er de vijftien gulden, die hii voor 't horloge heeft ontvangen bij, en betaalt het wisselgeld. Schade vijf en tachtig gulden" „Ezel, die je bent," brullen ze nu allemaal door elkaar. „En wie betaalt dan het hor- loge?" „O ja, 't horloge", stottert de waard, en hij krabt zich met een bedenkelijk gezicht achter 't oor. Op dit moment steekt de keukenjongen z'n hoofd om 't hoekje van de deur. „Jan", zegt de klokkenmaker, „loop jij eens heel vlug naar den overkant, naar mijn zwa ger, den veldwachter en vraag, of hij onmid dellijk hier wil komen." „Goed, mijnheer", zegt de jongen en gaat de straat op. ÈNIU VAN VAAT. „Jullie moet weten", legt de klokkenmaker uit, „dat de veldwachter uitstekend kan reke nen. Hij zal ons wel uit den brand helpen. En dannu dan zullen jullie nog eens iets beleven!" En dan wendt hij zich opeens tot den grap penmaker en zegt: „U bent zoo stil geworden! Kom, vertelt U ook eens, hoe U erover denkt. Hoeveel bedroeg het verlies dat ik indertijd geleden hebt?" De grappenmaker lachte echter niet meer. „Hier", zegt hij met een ernstige stem, „hier hebt U 't valsche bankbiljet terug. En wat Uw verlies betreft: dat bedroeg precies honderd gulden." De klokkenmaker vouwt stilletjes zonder dat iemand het ziet het briefje uit elkaar..., er komt een echt bankbiljet uit te voorschijn. „Ja", zegt hij dan, „mijn verlies was precies honderd gulden. Dat is de eenige goede op lossing." Nu komt ook de jongen terug en deelt mee, dat de veldwachter niet thuis is. „Dat hindert niet" zegt de klokkenmaker, ,,'t is ook niet meer noodig, want de reken som is opgelost ende rekening vereffend! „En ik dacht, dat we iets heel bijzonders zouden beleven!" roepen de vrienden door „Het bijzondere is dit", zegt de klokkenma ker, „dat ik den schelm, die mij het valsche briefje in de handen stopte, na jaren weer ontmoette. Ik herkende hem onmiddellijk en hij vergoedde mij vrijwillig de geleden schade. Eerst was ik nog van plan, zijn naam bekend te maken, maar later zag ik daarvan af. Mis schien is hij er dankbaar voor en heeft hij zijn leven gebeterd." „Heeren", spreekt nu de vreemdeling, „t wordt tijd dat ik vertrek". Hij schudt allen hartelijk de hand en is verdwenen. „Maarzegt de zadelmaker, „ik be grijp niet En dan beginnen ze weer opnieuw te reke nen over het wisselgeld en het horloge. En als ze niet in slaap gevallen zijn, rekenen ze nog! DE DRIE VRIENDINNEN door W. B.Z. Mientje en Lientje waren bij Loes op bezoekt Ze kregen elk een kopje thee En een plakje gemberkoek; Ze spraken over 't mooie weer En over de kinderen thuis. Loes begon over Sint-Nicolaas: Ze vroeg vast een poppenhuis. Lien zei: „Ze had toch zoo'n mooi gezien Bij de markt in die winkelstraat, Zij had veel liever een pop met echt naa Zooals daar voor den winkel staat. Mien had zooveel op haar lijstje gezet. Een serviesje met bloemen erop. Een boek met veel plaatjes, Een handwerkdoos. En dan nog een negerpop. Zoo babbelden Mientje en Lientje en En dronken de theepot leeg, Ze praatten, ze praatten honderd uit, Maar 't poppekindje, dat zweeg.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1938 | | pagina 8