NIEUWJAARSZANGEN.
Aan allen!
BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Zooals afgesproken komen er vandaag geen
antwoordbrief es in de rubriek. Niemand be
hoefde mij te schrijven. Ter eere van de
sneeuwpret, en de oliebollencampagne hebben
alle rubriekertjes een week schrijfvacantie
gekregen. Ik heb echter beloofd eenige
raadsels op te geven enbelofte maakt
schuld.
Dé oplossingen schrijven jullie maar in
de briefjes voor a.s. Woensdag.
Eenige prijsjes en troostprijsjes worden
voor de goede oplossingen door mij beschik
baar gesteld. Behalve op de oplossing zal door
mij ook gelet worden op het schrift! Jullie
weet, ik houd van keurig werk.
'k Wensch jullie veel succes en hoop veel
prijsjes te kunnen uitreiken.
Raadsel I.
Wat voor een spreekwoord kan men uit
onderstaande maken? Voor iéder streepje
moet een letter worden ingevuld.
G-e-r-z-n z-n-e- d-o-n-n.
Raadsel It.
Van links naar rechts en van boven naar
beneden ben ik een andere naam voor de
maand „Maart",
lentemaand
e xxxxxxxx
n xxxxxxx
t xxxxxx
e xxxxx
m xxxx
a xxx
a xx
n x
d
lentemaand
plaats in N.-Brabant.
fabrieksplaats in Overijsel
plaats in N.-Brabant.
jongensnaam,
meisjesnaam
meisjesnaam
voorzetsel.
'ander woord voor heden
medeklinker
'k Heb jullie reeds een weinig op weg ge
holpen doar het invullen van de beginlet
ters
Invuloefening.
Vul onderstaande regel in. Ze bevat een
wensch voor alle menschen.
E-n g-l-k-i- e-n-e -9-8 e- e-n v-o-s-o-d-g
j-a- 2-3-.
Raadsel IV.
Ken gij een huisje wit en dicht
Waarin geen enkel deurtje zit?
Het is heel bros, het is heel teer,
Laat ge het Vallen, dan is het geen
huisje meer.
Voor dit keer genoeg. Ik ben benieuwd
hoeveel rubriekertjes alle raadsels goed op
lossen en de invuloefening juist invullen.
Veel succes en veel groeten van
MejE. VTJLBREBF.
EEN TELEURSTELLING
„Hè, mammie, wat was dat mooi," zuchtte
Liesje. „En zijn mammie en pappie heele-
maal niet boos meer op dat stoute konijntje?
Kunnen de menschen ook de kaboutertjes en
elfjes zien?"
„Nee, Liesje, de menschen kunnen ze niet
zien. Want als er menschen aankomen, dan ver
stoppen ze zich achter de struiken of ze gaan
gauw hun huisjes binnen. Maar 's nachts, als het
heelemaal donker is en de menschen slapen, dan
gaan ze naar een groote open plek in 't bosch. En
daar gaan ze dan spelen en de elfjes gaan dan
sen en zingen. Maar nu moet ons Lieske naar bed,
hoor."
Lieske ging gewillig naar bed, nog geheel on
der den indruk van het verhaaltje, dat mammie
zoo prachtig had verteld. Toen ze in bed lag,
kon ze net een paar sterren en een stukje van
de maan zien, die nieuwsgierig door het gor
dijntje gluurden. Hè, wat zou ze graag eens al
die kaboutertjes en elfjes en konijntjes willen
zien. Zou Witstaartje, dat leuke konijntje, al een
nieuw schortje hebben? Ze had het heelemaal
verscheurd. En dat kaboutertje, die ondeugende
Kwikzilver, zou die nog altijd zijn broertjes en
zusjes zoo plagen?
Zoo lag ze maar te denken en opeens kwam
er een gedachte bij haar op. Ze Inreeg er een
kleur van. Maar ze kon de gedachte om naar het
bosch te gaan, niet van zich af zetten. Ze wist
wel, dat ze het niet doen mocht. Ze nam een
kloek besluit en sprong uit bed. Ze trok vlug
haar kleertjes aan en sloop naar beneden Haar
vader en moeder hoorde ze in de huiskamer pra
ten. Ze deed haar manteltje maar niet aan, want
dat hing aan den kapstok en daar kon ze niet bij.
Nu voorzichtig de keukendeur dicht. Hè, het was
toch wel een beetje koud. Maar vlug doorstappen
De weg naar de open plek in 't bosch wist ze
heel goed. Daar was ze vaak met mammie ge
weest. Mammie had wel gezegd, dat de dieren
pas om 12 uur zouden komen, maar het was nu
toch ook al heelemaal donker.
Nu was ze bij het bosch. Ze schrok wel een
beetje terug; het bosch was ook zoo donker, maar
moedig stapte ze verder. Hier nu nog dit laantje
en dan was ze er. Even voelde ze teleurstelling,
ze waren er nog niet. Maar dan ging ze op een
heuveltje zitten; het was ook nog wel wat vroeg.
Het wachten duurde Lieske vreeselijk lang.
Maar, kijk, daar kwam een konijntje heel voor
zichtig om een struik kijken. Ze werd weer hee
lemaal klaar wakker. Wie zou dat zijn? Wit
staartje? Wipneusje of was het misschien Glin-
steroogje? O, wat jammer, daar ging het weer
weg. Misschien kwam het terug met andere ko
nijntjes? Een kaboutertje had ze nog niet gezien
En ze kreeg zoo'n slaap.
„O, mammie," snikte ze opeens, „ik wil naar
huis."
Haar moeder, die ondertusschen eens naar
Liesje was gaan kijken, vond het bedje leeg. He
vig ontsteld ging zij naar de huiskamer, waar
jLiesjes vader zat. Samen zochten ze het heele
TOEN ER SNEEUW LAG
door W. B.—Z.
huis door, maar ze vonden geen Liesje. Toen her
innerde haar moeder zich ineens, dat Liesje al
tijd 's avonds naar het bosch wilde om de ka
boutertjes en elfjes te zien. Samen gingen ze
naar het bosch en ja hoor, vlak bij de open plek
zagen ze Liesje zitten. Toen ze haar moeder zag,
riep ze teleurgesteld uit: „O, mammie ik heb
maar één konijntje gezien, en niet één kabou
tertje of elfje."
H. DONKER.
BIJ OMA OP OUDEJAARSAVOND
door W. B.Z.
Keesje mag bij Oma komen,
Morgenavond, dan is 't feest,
Verleden jaar, hij weet 't goed hoor,
Is hij er ook heel geweest.
Een klein hoekje van de tafel
Zal alleen voor Keesje zijn.
Met een kerstservet, een kaarsje,
Is 't een plekje wonderfijn.
Keesje krijgt twee oliebollen,
Met den suikerpot erbij,
Keesje zegt: „Hè, dat is lekker,
'k Lust ze graag hoor, allebei.
Daar staat ook chocolade,
Maar die is nu nog te heet.
Keesje denkt: ,,'k Geloof, dat 'k eerst maar
Beide oliebollen eet."
Keesje smult dan o zoo heerlijk,
Eindlijk is hij er mee klaar,
En dan zegt hij: „Lieve Oma,
Drinkt U die chocolade maar."
MIS POES!
door W. B.-Z.
Muisjes, muisjes, loop nu vlug,
Naar je moeders huisje terug
Want de kater van den boer
Ligt daar op de loer.
Muisjes, muisjes, haast je voort.
Heb je poes dan niet gehoord?
Ga denzelfden weg terug.
Haast je, loop dan vlug.
Dikke poes is opgestaan
En het tuinpad opgegaan.
Ha hij ziet daar juist een muis
Heel dicht bij het huis.
Hij steekt al zijn voorpoot uit
Naar die lekkre, malsche buit.
Maar de muizen rennen vlug,
Keeren niet terug.
Mis poes, ga maar weer naar huis,
Beide muisjes zijn al thuis.
Zeg nu maar: miauw, miauw,
Zo waren mij te gauw
We hadden een stapel ballen gemaakt
En hebben elkaar toen eens even geraakt.
De sneeuwballen patsten overal neer
De sneeuwvlokken vielen steeds meer en
en steeds meer.
Aan d'overzij kwam juist een dame aan
Jan is toen dadelijk aan 't gooien gegaan,
De sneeuwbal kwam er net tegen haar rug
Maar Jan kreeg van ons wel twee
sneeuwballen terug.
,,'t Is laf Jan, wat jij daar net hebt gedaan,
Die dame had moeite om verder te gaan.
Versta je 't Jan, je doet niet meer zoo raar,
We werpen met sneeuwballen tegen elkaar."
We hebben samen een sneeuwpop gemaakt.
We hebben elkaar nog eens even geraakt.
Tenslotte gleden we fijn op de baan
En zijn toen tezamen naar huis toe gegaan.
TWEE LEVENSREDSTERS.
Tusschen de Kerrybergen in Ierland ligt
een meertje en aan den oever daarvan zit een
man te slapen. Hij is gekleed in een oude
loden jas en naast hem ligt een volgepropte
rugzak.
Twee boerinnen uit de bergen kwamen aan
gewandeld met zware korven op den rug. Ze
zijn op weg naar de markt en schrikken er
heusch van, als ze zien, dat de bank, waarop
ze anders altijd vijf minuten uitrusten, bezet
,Een reiziger", zegt de eene. „Ken je hem,
Katy?"
„Neen, ik heb hem nog nooit gezien,
Miumy. Maar een reizger is 't vast niet; die
hebben koffers bij zich en geen rugzakken".
De beide vrouwen gaan links en rechts
naast den slapende zltte, en praten zachtjes
om hem niet te wekken.
,,'t Schijnt een arme drommel te zijn" zegt
Katy, „kijk maar, hoe moe en zorgelijk hij
eruit ziet! Misschien is hij wel doodongeluk
kig. Ik heb laatst nog in de krant gelezen over
een beambte, die zich verdronken heeft".
„Vreeselijk!"
„Ja, verbeeld je, aan den overkant van het
meertje daar heeft de stakkerd zich in het
water geowrpen. Drie dagen geleden hebben
ze hem gevonden. Een vader van drie kinde
ren
Miumy kijkt nu zeer medelijdend naar den
slaper en dan naar zijn rugzak: „Verbeeld je,
als deze ook eenswat zou er in dien zak
zitten?"
Beide vrouwen maken den zak open en roe
pen ontzet: „Steenen!"
„Ja", siddert Katy, „hij is van plan om zich
te verdrinken,'nu zie je 't duidelijk! Wat een
steenen, minstens 20 kilo!" En een rilling van
ontzetting liep den beiden vrouwen over den
rug, als ze ontdekken, dat ook de zakken van
den vreemdeling geheel met steenen zijn ge
vuld.
„Die stakkerd! Dat moeten we verhinderen,
Katy! 't Is onze menschelijke plicht".
En de beide levensredsters gaan aan 't werk.
Voorzichtig en behoedzaam slepen ze den rug.
zak naar het meertje en storten hem in het
water leeg. Alle steen plompen in de diepte
en dan halen ze de andere steenen uit de
zakken van den zieligen stakkerd en slingeren
ze ver weg het water in.
Juist als hiermede klaar zijnwordt de
man wakker. Hij geeuwt, rekt zich uit én
meewarig tegelijk aankijken?
„O, ik heb zeker geslapen" zegt de man
verward.
„Ja u hebt geslapen. Maar nu moet weer
moed vatten! Denk toch aan uw vrouw en
kinderen, m'n beste man!"
De man kijkt verward en ontsteld om zich
heen. Hij begrijpt blijkbaar niet van. Dan
staat hij plotseling met een ruk op en
schreewt: „M'n rugzak, m'n rugzakleeg.
Waar zijn de steenen gebleven?"
Katy klopt hem bemoedigend op den schou
der en zegt: Heusch meneer, geloof me, 't is
beter zoo. We hebben de steenen allemaal in
't water gegooid en
De vreemdeling begin nu te schelden en te
tieren, dat hooren en zien den vrouwen ver
gaat en dan loopt hij woedend weg!
Dienzelfden avond komt de beroemde geo
loog professor MacCardy op het station te
Dublin een vriend tegen. Hij ziet er vreeselijk
moe en verslagen uit.
„Verbeeld Je", zegt hij, „nu ben ik vandaag
zes uren door de bergen geklauterd op zoek
naar zeldzame steensoorten. Ik had een kost
bare collectie bijelkaar, zit even op een bank
te slapen en daar komen me twee boerinnen,
die den heelen voorraad ijskoud in het water
gooien. O, zou je ze niet?"
Proeven van Stadstrompettersdichtkunst.
HAARLEM Vrijdag.
TOEN schrijver dezes zich ongeveer 35
jaar geleden in Haarlem vestigde, was
er nog een torenwachter. Vele lezers
zullen zich uit de schooljaren den to
renwachter der middeleeuwsche kasteelen her
inneren. Hij had tot taak dag en nacht uit te
zien of soms een vijandelijke macht het kasteel
naderde. Was dit zoo dan kreeg ook de poort
achter zijn sein en in weinige oogenblikken
was het kasteel in staat van tegenv%er ge
bracht. Die taak had ook de stadstorenwachter
in dagen van beroering en strijd. Onze stad zag
November 1813 de Fransche soldaten aftrekken
en zag pas in 1914 weer vreemde soldaten,
maar.als geïnterneerden Maar toen was de
torenwachter, een schilder uit de Korte Zijl
straat, er niet meer. Wat was dan voor dien tijd
de taak van den hoogsten burger, nl. op de to
rentrans, geworden? Wel, hij moest op geregelde
tijden zijn wandeling om de trans maken om te
zien of ergens brand was.
Beter georganiseerd politietoezicht en vooral
de telefoon hebben den torenwachter onnoodig
gemaakt en zoo is dan, meer dan een kwarteeuw
geleden het oude instituut door Haarlem's Raad
afgeschaft. Maar de torenwachter deed nog iets,
dat we nu nog sporadisch in ver afgelegen stre
ken kennen nl. de brave burgerij verrassen met
een Nieuwjaarszang. Jaar en jaar prijkte op de
bovenhelft een houtdruk van de Sint Bavo. Na
tuurlijk is daarbij het beeld der Groote Markt
heel wat rustiger. Ge ziet er nog de Zandvoort-
sche visschersvrouw met haar vischban op den
rug en de bierdrager zijn vaatje voor zich uit
i'ollend. Van drie zulke „zangen" heb ik thans
aanteekeningen gemaakt. Ik begin daarom met
het oudste der drie nl. Nieuwjaarswensch, Ge
schonken aan alle onze Medeburgers der Stad
Haai-lem door hunne Dienaaren Johann Conrad
Dröse en Johann Gottlieb Krebs, Stads-Trom-
petters binnen Haarlem. Op den Eersten Dag
van 't jaar 1809. Dit vers werd gedrukt bij J.
Met en Meijlink in de Lange Bagijnestraat en
was gewrocht door P. Spanjaard. Ik mag hier
zeker wel een paar citaten geven?
Als gij stil en zagt gaat rusten;
Hoort gij steeds ons zoet geluit,
Soms verheeven, soms vol besten
Galmend tot den Heemel fluit;
Ja, wij uwe Toorn-Wachters
Wenschen Haarlems Burgerij
Heil en Vree, o! dat de achters
Van mijn Jesus 't stil getij
Zacht en lieffelijk ontfangen
Streeft er na. Hij roept en wenkt:
Kan Trompet iets meerder speelen
Blij aan U mijn Burgerij,
Nooit zal ons .de Nagt verveelen
Wij zien hoger op, maar gij
Moet, zal onzen wenscht vervult zijn,
Voorspoet hebben tans dit jaar.
Hoort! ach hoort, het Priester zingen!
Lieflijker als van zijn boog,
God Jehova deel U lieden
't Besten goed, het jongenshart,
Ach! laat dat aan Hem gebieden
Voorts leeft eeuwig vrij van smart.
Bij het begin van 1874, dus 65 jaar geleden,
was het Nieuwjaarsgedicht der Stadstrompet-
ters onderteekend door H. Hessels en A. van
der Voort, wel bekende Haarlemsche namen niet
waar? Zij eindigen met den zegenwensch:
En gij getrouwe Burgerschaar,
Wij wenschen van den hemel
Zegen in het Nieuwe jaar.
Al zal iedereen hun dienst gewaardeerd heb
ben, toch meenden zij die te moeten schetsen.
Luister maar!
Als wij de torentrap betree
Rijst ons de moed vol rust en vree
Te waken op 't waggelend buiten rond,
Straks met de trompet aan de mond.
Al brult de storm ook van den trans
Al flikkert 't bliksemlicht,
Al vliegt de jachtsneeuw gierend rond
Zijn oog blijft toch gericht.
Vijftig jaar geleden in 1889 liet de Stadstrom-
petter H. Hessels zijn nieuwjaarsgedicht bij
Gebrs. Nobels drukken. Het 3e en 4e couplet
vormt weer de bede om zegen en eindigt met
wat wij ook nu in deze benarde tijden beamen
nl.: „En Bescherm ons Vaderland". Geheel zijn
we 't ook eens met zijn eerste twee verzen, nL:
't Oude jaar is heen gesneld!
Wat al vreugde, wat al smarte,
Bracht het aan zoo menig harte!
Veel zelfs, dat geen krant vermeldt!
Nieuw! Wat bergt gij in uw schoot:
Blijdschap, droefheid, voorspoed, zorgen?
Moogt gij schoon zijn als de morgen,
Wen hij daagt in goud en rood!
DRIFTBUITJE VAN EEN KONING
't Is algemeen bekend, dat Frederik Wilhelm I
de vader van den lateren Frederik den Grooten,
zeer driftig was. Als zoo'n bui hem eenmaal te
pakken had, wist hij niet meer wat hij deed.
Eens aan tafel liet zijn oudste dochter prin
ses Wilhelmina zich zeer scherp uit over iets,
dat aan het hof gebeurd was. De koning werd
rood Van woede, pakte een mes van de tafel
en wilde haar daarmee te lijf. Hij zou stellig de
prinses verwond hebben, als de jager, die ach
ter den koning stond, niet bliksemsnel zijn rol
stoel had omgedraaid, zoodat hij niets dan een
spiegel tegenover zich zag om zijn woede op te
koelen. Woedend sprong de koning op en dreef
den jager met een stok de kamer uit. De arme
man geloofde na dit voorval vast en zeker, dat
hij voorgoed uit de gunst was en verwachtte niet
anders dan zijn onmiddellijk ontslag of nog er
ger. Hij beefde dan ook over al zijn leden, toen
hij na afloop van het diner bij den koning werd
geroepen.
„Kerel!" schreeuwde deze hem toe, „hoe heb
je het durven wagen, mij als een speelding om te
draaien?"
„Ik vraag vergiffenis, Sire," sprak de jager,
„ik deed het om Uwe Majesteit te behoeden voor
een daad van geweld, waarop zeker de vreese-
lijkste wroeging zou zijn gevolgd."
„En nu denk je dus, dat ik je nog dankbaar
moet zijn?" vroeg de koning.
„Ik verwacht geen dank, Sire, enkel vergif
fenis," zei de jager.
Toen reikte zijn meester hem de hand en
sprak: „Ik heb je niet te vergeven, ik heb je
slechts te danken. Je hebt goed gehandeld en
ik ontsla je."
De koning zweeg en keek een oogenblik pein
zend naar het bedroefde gezicht van zijn trou
wen dienaar. Dan vulde hij aan „ik ontsla je
om je tot opperhoutvester te benoemen."
Slapende dieren. Olifanten en paarden doen
dit in den regel staande, koeien soms, maar in
den regel doen ze het liggend evenals schapen en
varkens. Katten, leeuwen, tijgers liggend, met de
staart onder den neus; honden, wolven, vossen
eveneens liggend maar met den neus op de naar
voren uitgestrekte voorpooten,
ALS er een maand in 't jaar is die rijk
aan feestdagen is dan is 't wel de De
cembermaand. Dat begint al met Sin
terklaas, dan komen de Kerstdagen en
dan eindigt de maand met den Oudejaarsdag, die
toch eigenlijk ook een feestdag is. In sommige
streken van ons land heeft men nog meer feest
dagen in deze maand. Daar is ook 27 en 28 De
cember een feestdag. Ook 26 December wordt in
die streken op een bijzondere wijze gevierd. In
tal van Limburgsche en Brabantsche dorpen b.v.
gaat de jeugd al zingende of roepende „heio"
van huis tot huis en nemen appelen en noten in
ontvangst. In oude almanakken staat deze dag
aangegeven als Sint Stefanusdag. Deze Sint Ste-
fanus was de beschermheilige der paarden. Van
daar zeer waarschijnlijk dan ook dat op dien dag
in tal van landen de boerenjongens met de paar
den rondrijden. Behalve in 't Oosten van ons
land doet men dit ook in Zweden, Engeland, Fin
land, Estland, in Noord-Duitschland in Holstein.
Bij ons noemt men het „Sint Steffenrieën" of
„Sinte-Steffen jagen". In Drente gaat de jeugd
met een bosje hooi of stroo onder den arm langs
de boerenhuizen, geven wat van 't hooi of stroo
aan de koeien en zeggen dan tegen de boeren:
„Ik steffen joe koe". Soms wordt er bij 't stef-
fenen het volgende lied gezongen:
Hum, koe, hum,
Sint Steffen is gekomen
Hard geloopen, duur verkoopen,
Honderd gulden veur dieë koe
En een dikke stoetbrugge toe.
Op sommige plaatsen wordt aan dit schoone
lied nog toegevoegd:
Met dikke boter, die mag ik, en die mag elk,
Dan geef de koe ook botter en melk.
In wijn verbouwende landen wordt ook 27 De
cember gevierd. Deze dag is gewijd aan den
Evangelist Johannes en is bekend onder den
naam van Johannesdag. In Brabant en Limburg
en ook in België en hier vooral in Vlaanderen is
28 December een feestdag voor de kinderen. Ja
ren geleden heb ik eens een Kerstvacantie door
gebracht in een Brabantsch dorpje in de buurt
van Breda. Ik herinner me nog levendig hoe
vreemd ik opkeek, toen ik op 28 December daar
de jeugd in het kleeren van de ouders, ooms en
tante's over straat zag wandelen. Af en toe werd
er het volgende liedje bij gezongen:
't Is vandaag Onnoozele Kinderdag,
Geeft de moerkens en de vaarkens wat?
Geeft wat, houdt wat.
't Naaste jaar nog wat!
Ik weet daar nog een goede vrouw,
Die mij zoo geern wat geven zou,
Zij zal mij wel wat geven;
Hoe lang mag zij leven?
Honderd jaar en éénen dag,
Zoolang als ze kaas en brookes mag.
Deze dag zou dan herinneren aan den Bethle-
hemschen kindermoord.'De laatste feestdag van
't jaar is dan 31 December. Het feest bestaat dan
voornamelijk eerst in 't bakken van oliebollen
of appelbeignets en dan in 't opeten van deze
lekkernijen. Wie van jullie later in zoo'n goeden
doen raakt, dat hij zich tegen het eind van 't
jaar een flinke bootreis kan veroorlooven, moet
dan eens een tocht maken naar het eiland Ma
deira. Hier bestaat een commissie, die 't heele
jaar gelden inzamelt om den laatsten dag van
't jaar een groot feest te kunnen aanrichten in
de hoofdstad Funchal, die dan in alle straten tot
zelfs boven in de bergen een feeërieke verlich
ting heeft. Tegen twaalven is het daar een ge
kraak en geknetter en gesis van vuurwerk, zoo
heftig en zoo aanhoudend, dat men volgens oog-
en oorgetuigen soms zou meenen dat er een
ontzettend onweer boven de stad is losgebroken.
;v. E.—Z,