Uatèiikstke
AMSTERDAM'S RAAD
stelt commissie van onderzoek in
Erfpachtskwestie aan de orde.
N.V. Wed. OOSTEN &Z00N's
Het prettige geluid.
DONDERDAG 12 JANUARI 1939
(Vervolg van pag. IJ
Interpellatie Kitsz.
De heer Kitsz sprak zij'n vreugde er over uit,
dat beschuldigingen zooals deze thans zijn geuit
tegen leden van den raad en van het college in
alle vrijheid en openbaarheid kunnen worden
behandeld. Zij die uit deze beschuldigingen het
meest trachten te slaan, zouden, indien zij de
baas waren, een dergelijke behandeling in het
openbaar niet toestaan. Het is spr. bekend, dat
het juist de handelaren in erfpacht zijn, de
knoeiers in het bouwbedrijf, die bijna allen lid
van de N. S. B. zijn.
Spr. herinnert aan de opmerkingen, die bij
de behandeling van de begrooting door mr. De
Groot zijn gemaakt over den handel in erfpacht
te Amsterdam. De wethouder zegde een onder
zoek toe.
Maar veertien dagen tevoren had hij al een
brief naar de sociaal-democratische raads
fractie gezonden met ernstige beschuldigingen
tegen zijn partijgenoot Gulden. De raad had
hieromtrent door het college, niet door de pers
ingelicht moeten worden. Hier schuilt de fout
van den wethouder, de oorzaak van alle publi
caties. Er is in den laatsten tijd iets gebeurd in
de Amsterdamsche bouwwereld. Een aantal
bouwers heeft zich onttrokken aan het gezag
van Amstels Bouwvereepiging. Daarna zijn de
praatjes gekomen. Er ligt nu een brief met
ernstige beschuldigingen van een wethouder
tegen een raadslid. Of deze beschuldigingen zijn
juist, en dan hoort het raadslid hier niet thuis,
of zij zijn niet juist, en dan heeft deze wethou
der noodeloos een raadslid in opspraak ge
bracht. In ieder geval is het nu duidelijk, waar
om in Amsterdam geen goedkoope volkswo
ningbouw'mogelijk is. Maar wat zullen B. ei
W. doen om aan de misstanden, die niemand
ontkent, een einde te maken?
Het onderzoek betreft een raadskwestie en
dient in handen van den raad te blijven. Daar
om heeft spr. het amendement Jansma niet ge
steund. Hij dringt er op aan, dat deze commis
sie niet uitsluitend uit vertegenwoordigers der
groote partijen zal bestaan. Hij eindigt tenslotte
met het herhalen van zijn vraag, waarom de
wethouder bij de behandeling van de begrooting
niet de hem toen reeds bekende feiten heeft
medegedeeld.
Verklaring van wethouder De Miranda.
Hierna was het woord aan den wethouder van
Publieke Werken, den heer S. R. de Miranda.
De raad, waarvan ik van 1911 af deel uit
maak, aldus de wethouder, terwijl ik sinds 1919.
met enkele onderbrekingen de stad als wethou
der dien, zal, evenals de burgerij, onder den
indruk zijn gekomen van publicaties, waarin de
eer en goede naam van den oudsten wethouder
van de hoofdstad wordt aangetast.
Ten overstaan van u allen en ten aanhoore
van de geheele burgerij, verklaar ik mij vol
komen vrij te voelen van welke handelwijze
ook, die den toets eener eerlijke critiek niet kan
doorstaan.
Nimmer is mijn beleid door een ander element
beïnvloed dan dat, ontleend aan het algemeen
belang, aan den wensch, mijn stad met hart en
ziel zonder eenige nevenbedoeling, te dienen.
Het nastreven van persoonlijke belangen van
mijzelf of van wie dan ook, is mij immer
vreemd geweest en zal mij altijd vreemd blijven,
Na dit persoonlijk woord ging spr. over tot
de beantwoording van den interpellant.
Nu het wel vaststond, dat er een commissie
van onderzoek zal worden benoemd, zou spr.
groote soberheid in acht nemen.
Vraag 1 is eenvoudig te beantwoorden. Bur
gemeester en wethouders hebben kennis geno
men van het artikel in het ochtendblad van
de Telegraaf van 6 Januari j.l. Zij hebben
zich afgevraagd hoe het mogelijk is, dat een
dergelijk artikel, zonder dat hun te voren iets
gebleken is van het voornemen tot publicatie,
zonder dat eenigerlei inlichting bij het col
lege is ingewonnen, kon verschijnen.
Op vraag 2 of B. en W. het dan niet ge-
wenscht achten, dat de raadsleden door B. en
W. volkomen worden ingelicht instede door
middel van de pers, antwoordt spr., dat B. er
W. zich bij alle te behandelen zaken beijve
ren, den raad in te lichten. Maar zij achten
het ondoenlijk en ook onge wenscht op pu
blicaties van den aard als in „De Tele
graaf" van 6 Januari j.l. zijn verschenen, eige
ner beweging in te gaan, niet „De Telegraaf"
maar de raad staat aan het hoofd der ge
meente. De idsleden, hebben hun eigen
rechten. Van n daarvan, het interpellatie-
recht, heeft de heer Kitsz gebruik gemaakt
en B. en W. juichen dit toe.
De wethouder herinnert aan de korte ver
klaring door hem aan de pers verstrekt, welke
is opgenomen in de avondbladen van Vrijdag
6 Januari j.l.
Burgemeester en wethouders ontkennen de
juistheid van de genoemde berichten. Zij
voegen daaraan het volgende toe:
Zij ontkennen met groote beslistheid dat het
stelsel van erfpacht aanleiding behoeft te
geven tot minder oirbare praktijken. Ook bij
verkoop van gronden kunnen zich onbehoor
lijke handelingen voordoen.
Booze geruchten.
Wel erkennen zij, dat de uitgifte in erf
pacht herhaaldelijk tot booze geruchten aan
leiding heeft gegeven.
Bij vorige gelegenheden concentreerden de
booze geruchten, welke in de bouwwereld re-
gelmatig de ronde doen, zich op de afdeeling
grondbedrijf. Toen, door het besluit van de
hypotheekbanken om geen hypotheek op erf-
pachtsgronden te geven, waardoor de bouw
nijverheid ernstig getroffen werd, de wethou
der, mede ter bestrijding van de werkloos
heid, zich verplicht gevoelde, zich meer direct
met enkele gevallen van uitgifte van-grond in
erfpacht bezig te houden en daarbij zijn bij
zondere aandacht besteedde aan de bou
wers, die beweerden de deuren van het grond
bedrijf gesloten te vinden, toen verplaatste
zich het booze gerucht van den dienst naar
het beleid van den wethouder.
Of er practijken zijn, waarvan voortwoeke
ren onmogelijk kan worden gemaakt, zal de
te benoemen commissie hebben na te gaan.
B. en W. herinneren den raad er aan. dat op
3 December 1925 de raadsleden Woudenberg,
Gulden. Spier, en Klaas de Vries den raad
voorstelden Burgemeester en Wethouders uit
te noodigen een onderzoek te doen instellen
naar de mogelijkheid van maatregelen, die
beoogen een einde te maken aan het uitge
ven van gemeentegronden in erfpacht aan
personen of rechtspersoonlijkheid bezittende
instellingen, die het erfpachtsrecht met spe
culatieve doeleinden in handen nemen.
Dit voorstel is in de raadszitting van 7 De
cember 1925 door B. en W. overgenomen.
[Verschillende voorstellen, inzake de erf-
>achtsuitgifte zijn sedert dien door den raad
gehandeld.
Naar aanleiding van bij de behandeling van
de begrooting 1930 gevoerde debatten is een
commissie van onderzoek ingesteld naar de
klachten over erfpachtsuitgifte van grond
door het grondbedrijf en rapport dier com
missie.
Deze commissie, bestond na eenige mutatie
uit de heeren Spier, lid-voorzitter en Ossen-
dorp, Romme, Rutgers en Thijssen, leden.
Blijkens het door de commissie op 8 Juni
1931 uitgebrachte verslag heeft zij, in over
eenstemming met de haar in algemeene be
woordingen gegeven ruime opdracht en be
voegdheid als haar taak geformuleerd: te on
derzoeken:
1. Of, en zoo ja, in welke mate bij het uit
geven van erfpachtsgronden door het gemeen
telijk grondbedrijf onregelmatigheden, even
tueel corruptieve handelingen, plaats hadden;
2. Of er ook nu nog handel wordt gedreven
in erfpachtsrechten.
De commissie kwam tot de conclusie dat zij
na grondig onderzoek van alle te harer ken
nis gekomen klachten, in zake uitgifte van
erfpachtsgronden, eenparig tot de slotsom
is gekomen niet alleen, dat haar niet is ge
bleken van onbehoorlijke bevoordeeling of
van andere handelingen van corruptieven aard,
maar tevens, dat naar haar overtuiging derge
lijke handelingen niet aanwezig zijn en dat
van alle beschuldigingen van „krasse bevoor
rechting, fraude, omkooperij", en dergelijke
geen-schijn of schaduw is overgebleven.
Handel in erfpachtsgronden.
Het tweede aan de commissie ter onderzoek
opgedragen onderwerp, n.l. de vraag of er
nog handel wordt gedreven in erfpachtsgron
den, vergt vrij wat minder omvangrijke be
spreking; het antwoord op deze vraag moet
toestemmend luiden, alhoewel vermoedelijk
de omvang van den handel minder groot is ge
worden.
Op 8 Maart 1934 richtte de directeur der
Publieke Werken een schrijven aan den wet
houder voor de publieke werken, waarin hij
uiting gaf aan de gevoelens bij hem gewekt,
door de telkens geuite aantijgingen ten op
zichte van de gestie van den dienst der pu
blieke werken met betrekking tot de uitgifte
in erfpacht van gemeenteterreinen en waarin
hij 't alternatief stelt: of instelling eener per
manente commissie van onderzoek naar klach
ten op dit punt, of persoonlijke bemoeiing van
den er bij betrokken wethouder met die uit
gifte.
De toenmalige wethouder voor de publieke
werken heeft deze aangelegenheid op' 9 en 16
Maart 1934 ter tafel van B. en W. gebracht.
Na ampele bespreking besloten B. en W. in
hun vergadering van 16 Maart 1934 den wet
houder uit te noodigen een schrijven van B.
en W. aan den directeur te doen ontwerpen,
waarbij dezen wordt bericht, dat zij volledig
vertrouwen stellen in de integriteit van de
ambtenaren, die bij den dienst der publieke
werken belast zijn met de voorbereiding van
de voorstellen tot uitgifte in erfpacht van ge
meentegronden en dat zij de herhaaldelijk
verspreide geruchten, dat bij die uitgifte de een
voorgetrokken, de ander achtergesteld wordt,
beschouwt als laster.
Zij achttien dan ook noch voor het instellen
van een commissie noch voor persoonlijke
bemoeiing van den wethouder grond aan
wezig; het wil hun voorkomen, dat zoowel de
eene als de andere maatregel, juist voedsel
zou kunnen geven aan de meening, dat de
geruchten, welke zij laster noemen, eenigen
grond van waarheid bevatten.
Uit deze opsomming blijkt, dat en burge
meester en wethouders en de raad zich her
haaldelijk met deze materie hebben bezig ge
houden.
De kwestie-Gulden.
Op de vraag, waarom de wethouder zijn be
zwaren tegen den heer Gulden niet in het
ONZE
begint MAANDAG 16 JANUARI a.s., des
morgens 10 uur. s ZIE DE ETALAGES.
ZATERDAG IS DE ZAAK GESLOTEN.
Compl. Woninginr. Barfeljorisstraat 13-17 - Haarlem
Een halve eeuw geleden
Uit Haarlem's Dagblad van 1889.
(Adv. Ingez. Med.)
college van burgemeester en wethouders aan
de orde heeft gesteld deelt spr. mede, dat hem
van de zijde van een zijner hoofdambtenaren
enkele mededeelingen zijn gedaan, niet ge
staafd door bewijzen, welke hem allereerst
aanleiding gaven niet tot een gesprek onder
vier oogen met den heer Gulden, ook niet tot
een bespreking met het bureau zijner fractie,
doch wel tot het ronduit stellen van enkele
vragen in de vergadering van zijn fractie.
De voorzitter verzocht spr. toen de kern
punten van zijn bezwaren te willen formulee
ren, waaraan hij heeft voldaan.
Het door den heer Gulden gegeven antwoord
was in de fractie nog niet behandeld, toen
sprekers brief in de Telegraaf werd gepubli
ceerd. Eerst wanneer zou zijn gebleken, dat
het antwoord onbevredigend was, zou er aan
leiding zijn geweest de zaak in het college van
B. en W. aan de orde te stellen.
Ten aanzien van de handhaving van de re
putatie van den Amsterdamschen raad, ken
ik vriend, noch partijgenoot, zegt spr.
Op de vraag van den interpellant, of B. en
W. het niet noodzakelijk achten het reglement
van orde zoodanig te wijzigen, dat hierdoor
de opgelegde geheimhouding voor de leden van
de commissie van bijstand wordt opgeheven,
zoodat ook raadsleden, die geen deel uit
maken van de commissie van bijstand, meer
aan de weet kunnen komen dan thans het ge
val is, antwoordt de wethouder, dat voortijdige
publicaties van aangelegenheden, die in voor
bereiding zijn. onteigeningszaken, uitbreidings
plannen, aankoop van gronden enz., waarom
trent de wethouder advies inwint van de com
missie van bijstand zeker in strijd kunnen ko
men met het gemeentebelang. Dergelijke be
sprekingen dienen een vertrouwelijk karakter
te blijven houden.
In geen geval mag uit het slot van de vraag
van den heer Kitsz de conclusie worden ge
trokken, dat de commissie van bijstand zich
er toe zou leenen zaken, die het daglicht niet
zouden mogen zien in besloten kring te be
handelen.
B. en W. hebben dus ernstig bezwaar de
vertrouwelijkheid van de gedachtenwisseün;
in de commissie van bijstand op te heffen.
Hiermede heeft spr. de vragen van den
interpellant beantwoord.
Laat nu de straks te benoemen commissie
zich alle stukken en besluiten doen voorleg
gen, het gevoerde beleid voor de stad minu
tieus onderzoeken en dan haar oordeel uitspre
ken. Spr. wacht dat oordeel in volle gerust
heid- af.
Toelichting van den voorzitter.
De voorzitter, mr. Kropman, wil na den wet
houder van P. W. nog een enkel woord spreken.
Met den meesten nadruk en zonder reserve
verklaart spr., dat B. en W. van het recherche
onderzoek kennis hebben gekregen Vrijdagmor
gen uit de bladen, terwijl de voorzitter van den
raad officieel pas Dinsdag kennis hiervan heeft
gekregen.
Zonder reserve verklaart spr. verder, dat de
verhouding tusschen den wethouder van Publie
ke Werken en zijn dienst, in het bijzonder den
directeur van dezen dienst, altijd normaal is ge
weest.
In de derde plaats verklaart spr. plechtig, dat
geen enkele brief van den directeur van P. W.
het college heeft bereikt buiten den wethouder
om. Alle brieven van den directeur van P. W.
zijn via den wethouder van Publieke Werken
gaan, die van eiken brief kennis kon nemen al
vorens deze bij het college kwam. Van het dos
sier hebben alle leden van het college van B.
en W. kennis genomen.
Naar aanleiding daarvan hebben de burge
meester, de wethouder van P. W. en de direc
teur van P. W. de zaak gezamenlijk besproken.
Naar aanleiding van deze bespreking heeft het
college een brief gezonden, d.d. 30 Dec. aan den
directeur van P. W., waarin het college conclu
deert, dat er geen aanleiding bestaat tot het in
stellen van een onderzoek.
Spr. heeft den directeur van Publieke
Wei'ken, den heer de Graaf, diens oor
deel over dezen brief gevraagd. Deze
antwoordde: „Ik ben volkomen content.
Ik voel me gedechargeerd, ik kan weer
werken."
Spr. vond deze mededeeling noodig om
elke legendevorming tegen te gaan.
Repliek van den heer Kitsz.
De heer Kitsz, repliceerend, blijft van mee
ning, dat de wethouder, zelfs al had hy slechts
onbewezen vermoedens, zich tot den raad en
niet tot zijn fractie had moeten wenden.
De voorzitter der soc. dem. raads
fractie aan het woord.
12 Januari:
EEN SCHOUWBURG VERBRAND
De stadsschouwburg te Novgorod in
Rusland is gedurende een voorstelling
totaal afgebrand. De brand was ontstaan
door het springen van een gasbuis. Twee
personen zijn in het gedrang dood
gedrukt en een groot aantal hebben
brandwonden bekomen
De vereeniging van beeldende kunstenaars .De Brug zal Zaterdag a.s. in
het Stedelijk Museum te Amsterdam haar jaarlijksche tentoonstelling openen.
Het inrichten der expositie
De voorzitter der soc. dem. raadsfractie, de
heer J. W. Matthijsen, zegt dat de publica
ties van Vrijdag j.l. vooral bij zijn fractie groote
verbazing hebben gewekt. Hoe is het mogelijk,
zoo vraagt spr., dat de regeering den rijks
rechercheurs opdracht geeft tot een onderzoek
naar een zoo ernstige gemeentezaak en daarbij
haar vertrouwensman in de hoofdstad, burge
meester De Vlugt, wien zij vermoedelijk bin
nenkort een ongewoon blijk van vertrouwen zal
geven door hem te verzoeken, als burgemeester
van de hoofdstad aan te blijven, passeert.
Men heeft zich erover verbaasd, dat de soc.
dem. fractie den heer Gulden niet heeft losge
laten. Maar zoo iets doet men niet onder kame
raden op grondvan twijfelachtige beschuldi
gingen, die tendeele al tevoren onjuist zijn
gebleken.
Vrijdagsmiddags heeft spr. gevraagd het oor
deel van den voorzitter over wethouder De
Miranda. Dit luidde: absoluut integer, dit
oordeel uit deze bron heeft voor spr. eenige be-
teekenis gehad. Men speelt nu zelfs tegen een
zoon van een wethouder uit, dat deze een ho
norarium voor een afgewezen bemoeiing heeft
teruggezonden. Spr. begrijpt nu de verzuchting
van een wethouder, dat men, alvorens dit ambt
te aanvaarden, eigenlijk zijn huishouden moet
opbreken en zijn kinderen afmaken.
Men verwijt den wethouder, dat hij zich niet
tot het college heeft gewend met zijn bezwaren
tegen Gulden. Maar het gaat toch niet aan, als
men van iemand iets hoort, deze voor een ge
recht te sleepen zonder eerst hem zelf over deze
beschuldigingen te hebben gesproken.
Men verwijt de soc. dem. fractie, dat zij, in
dien het onderzoek naar Gulden's houding on
gunstig zou zijn uitgevallen, de zaak onder zich
zou hebben gehouden. Dit is niet waar en spr,
kan dat toevallig bewijzen. Hij heeft zich n.l.
tot den burgemeester gewend met de vraag, of
deze, bij het onderzoek naar de erfpachts
kwestie, dat deze pas beëindigd had, iets had
ontdekt, waardoor Gulden gecompromitteerd
kon worden.
Het antwoord luidde beslist ontkennend
spr. heeft dat aan de fractie overgebracht.
Spr. herinnert aan alle vorige onderzoeken
naar de erfpachtsuitgifte. Er is nu eenmaal
een tekort aan bouwgrond in Amsterdam,
Als sommigen grond krijgen en anderen niet,
ontstaat de vraag:
Waarom hij wel en ik niet? Hier ligt de
oorzaak van het geroddel en de praatjes.
Het verdere debat.
Aan het verdere debat werd deelgenomen
door den heer Roobol (chr.-dem.), mej. Mr.
Tendeloo (v.d.) den heer Seegers (com-
mun.), mr. van Wijk (r.k.), Boissevain
(lib.)mr. Jansma (lib.)t e r Ha a r (c.h.)
Woltj er (a.r.)
Mr. Van Wyck verklaarde te willen weten
hoe de wethouder staat tegenover zijn brief
met de beschuldigingen aan het adres van
den heer 'Gulden. Handhaaft de wethouder
deze beschuldigingen of, indien niet, op welke
gronden is de wethouder dan van deze be
schuldigingen teruggekomen? Voorts stelde
spr. de vraag of het wel in orde is, dat in
de commissie voor publieke werken leden zit
ten, die zooveel belang hebben feij zaken, die
daar behandeld worden? Spr. stelde voor,
't voorstel van den her Matthijsen uit te
breiden tot een onderzoek niet alleen naai
de wijze van de uitgifte van erfpachtgronden,
maar ook naar. den verkoop van gemeente
eigendommen.
In deze commissie zou naar zijn oordeel
geen s. d.-lid zitting moeten hebben
De heer de Miranda wees er in zijn
repliek op, dat de commissie ook den brief
met de bezwaren tegen het raadslid Gulden
te behandelen krijgt, terwijl de heer Mat
thijsen geen enkele reden zaïg de soc.-
democraten van het werk der commissie uit
te sluiten.
Hierna hadden de stemmingen plaats en wer
den de leden der commissie benoemd.
De voorzitter verklaarde nog, dat de commis
sie geen doofpotcommissie zou zijn en spoedig
met haar werk zou beginnen. Volgens „Het Volk'
zou dit reeds hedenochtend kwart over negen
zijn.
VOOR DE 36STE MAAL VEROORDEELD.
De Amsterdamsche rechtbank heeft een 41-
jarigen monteur, die reeds 35 maal veroor
deeld is, thans wegens diefstal en oplichting
J veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met
aftrek van de voorloopige hechtenis. De man
heeft zich een groot deel van zijn leven bezig
gehouden met kleine diefstalletjes, oplich-
tinkjes en verduisteringen. Nu heeft hij een
fiets weggenomen en elders wist hij onder
een valsch voorwendsel een rijwiel uit een
stalling mee te nemen.
Vandaag heb ik erg laat maar met uw
permissie: ik laat mij maar ééns in de maand
knippen den laatsten Nieuw jaarswensch
in ontvangst genomen. Het was die van den
kappersbediende in een andere stad. De man
had mij nog nooit gezien en dus waardeerde ik
zijn goedgezindheid jegens den vreemdeling in
verdubbelde mate. Ik heb hem, vóór het dub
beltje, gevraagd of hij het heusch echt meen
de en hij zeide: „Ja, ik gun al m'n mede-
menschen een gelukkig 1939, op 'n paar na,
maar die komen hier niet". En na het dub
beltje zei hij: „Als alle menschen het zoo écht
meenden als ik het meen, dan was de wereld
anders, meneer". Dat was een prettig geluid
van dien vreemden kappersbediende en ik
heb er den heelen dag over nagedacht. Ik
geloof inderdaad, dat hij eerlijk was, een man
in wien geen bedrog is. en ik ben daar blij
mee. Want er zijn menschen genoeg, die het
niet meenen, er zijn zeïfs menschen die het
tegendeel meenen, wanneer ze met een aller
vriendelijkst gelaat de allervriendelijkste din
gen zeggen. Het merkwaardigste daarvan is
niet, dat die lieden huichelachtig zijn, maar
wel dat zij denken dat anderen dat niet voe
len.
Al die menschen met die vriendelijke ge
zichten, als het u goed gaat en met die mee
warige gezichten, wanneer het u slecht gaat,
bedoelen het precies andersom en niemand
die dat niet ziet en begrijpt. Ik heb iemand
gekend, die er als de kippen bij was om mij
met een droevig gelaat moed in te spreken,
wanneer ik een slecht rapport had en hoe be
ter rapport zijn eigen zoon had, des te be
droefder deed-ie tegen mij. Als knaapje, wien
de jongenskiel om de schouderen gleed, be
greep ik die onwaarachtigheid al en ik had
dien keurigen ouden meneer wel gaarne een
fikschen klap in het aangelaat gegeven, wan
neer dat niet ten strengste verboden ware.
Dit, deze menschenkennis, is ook de die
pere oorzaak van de discretie, die sommige
menschen ten opzichte van hun inkomen be
trachten.
Ik heb dat nooit zoo belangrijk gevonden.
Ik vind een verschil van honderd of twee- of
driehonderd gulden niet zoo buitengewoon
belangwekkend, maar er is voor die geheim
zinnigheid wel reden, wanneer je weet hoe
veel menschen geel-en-groen van jaloersch-
heid worden, wanneer een ander het een tien
tje beter heeft dan zij. Hoe ouder ge wordt,
hoe sceptischer ge komt te staan tegenover
den Nieuw jaarswensch van, laat ik zeggen,
eenige uwer medemenschen en derhalve, ook
om deze reden, is het zooveel heerlijker terug
te denken aan uw jeugd, waarin veel bedrog
in de menschen u vreemd en oneigen was. Hoe
prettig is het ook een kappersbediende te
ontmoeten zoo aardig en zoo eerlijk, zoo idea
listisch en zoo goed als dien, welken ik van
morgen heb ontmoet.
Laten wijnu het nieuwe jaar niet zoo gloed
nieuw meer is en nu wij zonder aarzelen de
tweede 9 van 1939 boven onze brieven heb
ben leeren schrijven, zulk een eenvoudigen en
onopvallenden man gedenken en ons voor
nemen ons aan hem ten voorbeeld te stellen.
Dan zal het ons de volgende 353 dagen goed
gaan in het bewustzijn dat het anderen goed
gaat. Zelfs: dat er zijn wien het beter gaat
dan ons zelf. Ik heb een vriend die een ton
per jaar verdient en wilt u wel gelooven dat ik
daar bepaald gelukkig om ben, telkens wan
neer hij mij een tientje leent?
Mr. E. ELIAS.
De protestresolutie der rechts
faculteiten.
Een verklaring der Zwitsersche faculteiten.
Men herinnert zich de protestresolutie te
gen de vervolgingen wegens geloof, ras of
overtumging, onder teekend door meer dan 100
rechtsfaculteiten van universiteiten uit alle
werelddeelen. De rechtsfaculteiten der zeven
Zwitsersche universiteiten Bazel, Bern. Zürich,
Fribourg, Genève, Lausanne en Neuchatel be
hoorden niet tot de anderteekenaars, maar
hebben thans gemeenschappelijk de volgende
resolutie aanvaard
„De Zwitsersche rechtsfaculteiten staan
niet onverschillig tegenover de talrijke, ern
stige inbreuken op de grondbeginselen van het
recht, waarvan de wereld sedert meer dan
twintig jaren getuige is. Zij hebben zich tot
nu toe steeds onthouden van iedere manifes
tatie van den aard, als waartoe thans het
initiatief werd genomen. Zij wijzen echter
iedere politieke interpretatie van het feit, dat
zij deze protestresolutie niet hebben onder
teekend, met nadruk van de hand. Zij betreu
ren iedere rechtsschennis, door wie ook ge-
pleerd. De Zwitsersche rechtsfaculteiten zul
len met volle kracht de rechtsbeginselen,
waarvan de verbreiding haar is opgedragen,
handhaven en keuren alle daden van vervol
ging, alle dwang- en strafmaatregelen zonder
vorm van proces, benevens alle inbreuken op
de rechten van den mensch, met nadruk af."
Aulo slipt en vliegt tegen boom.
Bestuurder zeer zwaar gewond.
Woensdagmiddag om twee uur is op den
Noordbroekscheweg te Slochteren een auto,
komende van Noordbroek en op weg naar
Slochteren, door de gladheid van den weg
geslipt en tegen een boom gereden.
In de auto was alleen de gehuwde 30-jarige
bestuurder J. Roseboom uit Scheemda geze
ten. Hij werd uit den wagen geslingerd en
bleef bewusteloos op den weg liggen. Met ern
stige verwondingen en een verbrijzeld been
werd de man opgenomen en op advies van
twee geneesheeren uit Slochteren per Groene
Kruisauto naar het Academisch Ziekenhuis te
Groningen vervoerd. Zijn toestand is zeer
ernstig. iDe auto werd totaal vernield.