Aan allen!
BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Vandaag krijgen jullie geen briefje vooraf.
Lief BLONDJE. Jij kunt het dus in de
gemeente Velsen best vinden. Je zus nog niet,
maar ze zal wel wennen, daar ben ik niet bang
voor. Prettig dat je aan 't handwerkje van de
club zoo keurig werkt. Is Ramenlapstertje a.s.
Maandag jarig? Als ik er aan denk, stuur ik
haar een kaart.
Dag Blondje.
Best BRUINOOGJE. Nu weet ik hoe je
zus heet, Lenie. Wie mij dat geschreven
heeft? Probeer maar eens te raden. Is Kwik
staartje een nichtje van je? Ik wensch je met
je ouders een verdere familieleden a.s. Zon
dag een prettigen dag toe.
Dag Bruinoogje.
Lief ZANGERESJE, Wat was je deze
week een ongeluksvogel. Gelukkig, dat je er
zoo goed bent afgekomen. Je dacht zeker dat
de boom wel voor je zou uitwijken? Dat is mis-
gedacht. Neem van mij aan dat boomen de
beleefdheid van uitwijken niet verstaan. Je
zult dus voortaan goed moeten uitkijken en
langs de boomen heen moeten loopen. 'k Hoop
dat je a-s. week fortuinlijker bent.
Dag Zangeresje?
Beste KLEINE ZUS. L.l. Maandag hen
je weer naar school gegaan. Nu maar weer
goed je best doen en de schade probeeren in
te halen. Het beste hoor.
Dag Kleine Zus.
Beste VERONIKA. Wat we op het slui
tingsclubavondje zullen doen? Ik weet het
nog niet. We hebben nog weken tijd. Het is
dus niet noodig nu al plannen te maken. In
ieder geval vertoon ik platen. Met elkander
eenige mooie liederen zingen ter afwisseling
vindt ik uitstekend. Het opvoeren van een
tooneelstukje laten we dit jaar achterwege.
Tot kijk.
Dag Veronika.
Lief STERRENKONINGINNETJE. Heb je
tijdens de trouwplechtigheid van je tante en
oom als bruidsmeisje dienst gedaan. Dat
heb je zeker wel prettig gevonden? Met de pop
die mama kan zeggen speel je zeker als je je
in huis moet vermaken. De autoped op lucht
banden wacht natuurlijk op mooi weer, Speel
maar prettig.
Dag Sterrenkoninginnetje.
Best SNEEUWWITJE. Prettig dat je graag
naar de club gaat. Het is er ook steeds even
gezellig. Je werk zal heusch snoezig worden.
Als het" af is mag je er je moeder mede ver
rassen. Jammer dat je grootmoeder zoo erg
ziek is. Het beste met haar.
Dag Sneeuwwitje.
Lief RAMENLAPSTERTJE. Als jij zoo'n
mooi eetservies hebt dan kom ik eens bij je
dineeren of, als je dat te vroeg op den dag
lijkt, dan soupeern. Je kunt dan meteen je
kookkunst demonstreeren. Ik houd van alles
wat goed is klaargemaakt. Dus tot
Dag Ramenlapstertje.
Best ZWARTKOPJE. Tegenwoordig spa
ren zoowel meisjes als jongens postzegels. Vroe
ger was het meer een jongensliefhebberij en
spaarden de meisjes reclameplaatjes die men
in winkels cadeau kreeg. Ook z.g.n. zwartjes
werden gespaard. Zwartjes waren kleine fo-
tos' die op de verpakking van chocoladeta
bletten zaten bevestigd. In m'n jeugd heb ik
menig album volgespaard. Had men de plaat
jes dubbel, dan ruilde men onderling, zooals
men tegenwoordig nog met Verkade's plaatjes
doet. Breng je het kussendek eens op de club
als het af is?
Dag Zwartkopje.
Best DOORNROOSJE. M'n dank voor de
keurige briefversiering. Ja, het werk op de
club gaat uitstekend. De meeste meisjes zijn
flink gevorderd. Er moeten echter heel wat
steekjes gemaakt worden, voor het werk af is.
De meisjes die den eersten rand af hebben, krij
gen volgende week een werkzijde van afste
kende kleur. Tot Woensdag.
Dag Doornroosje.
Lief DAUWDRUPJE. Volgende week be
ginnen de meisjes die geheel alleen het ge
oefende muizentrapje kunnen maken, een ge-
lukspop. Armen en beenen worden gemaakt
van muizentrapjes in twee kleuren. De romp
van de pop maken we van een vouwblad
(vouwen, inknippen en plakken). Het hoofd
van een rond stuk carton met plakfig. voor
oogen, neus en mond. Dus maar goed je best
IK GA MIJN PAPJE KOKEN.
door W. B.—Z.
Ik ga eerst 't vuurtje stoken.
Dan ga 'k mijn papje koken,
Ik zing er dan een liedje bij
Van hoeplasa, joechhei.
Dan moet ik steeds maar roeren..
Dat zag ik bij de boeren
Ik dans er dan een dansje bij
Van hoeplasa, joechhei.
Als mijn vuurtje is gestookt,
En mijn papje is gekookt,
Dan haal ik er mijn lepel bij
Van hoeplasa, joechhei.
Ik smul dan van mijn papje
Maar maak meteen een grapje
Ik trappel met mijn voetjes blij
Van hoeplasa, joechhei.
doen. Als de pop af is, mag je haar medene^
men. Prettig hé.
Dag Dauwdrupje.
Lief MADELIEFJEOok ik vind dat d<
Woensdag een drukke dag voor je is. Je zou
toch, ondanks de drukte, het clubuur niet
graag missen. Ja, inderdaad, de stof, die je
onderhanden hebt werkt prettig. Je moet bij
het Nut geen boek reulen maar rui 1 en.
KKies maar mooie boeken en lees met ge
noegen.
Dag Madeliefje.
Best ZONDAGSKIND. Ja, het moet de
afgeloopen week des nachts nog al flink ge
regend hebben. Ik heb er echter niets van ge
hoord. Als ik te bed li? dan slaap ik en dat is
maar goed ook. Ik sta 's morgens erg vroeg
op. Minstens drie maal per week om 4.45. Zou
ik dus de uren dat ik te bed lig niet goed be
nutten, dan hield ik het niet vol. Nu heb ik er
geen last van en vind vroeg op zelfs prettig.
Dag Zondagskind.
Lief ZONNESTRAALTJE. Prettig dat je
tijdens goed weer, met je zus gaat wandelen.
Geniet maar zooveel je kunt. Het is goed
voor je.
Dag Zonnestraaltje.
Best CROCUSJE. Je hebt zeker wel een
prettigen verjaardag gehad? Ik vind het leuk
dat je me volgende week over de ontvangen
cadeaux schrijft. Ik geloof dat ik één cadeau
reeds weet. Een regenkapje. NuGoed ge
zien?
Dag Crocusje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Wist je nu
heusch niet meer te schrijven? Je briefje is
deze week al heel simpel en wat erger is, niet
keurig geschreven. Maar ik weet wel hoe het
komt. De logeerpartij van je tante en nicht
maken dat je je geen tijd gunt voor je werk.
Volgende week maar beter.
Dag Boodschapstertje.
Lief BIJDEHANDJE. De cadeaux die je
tante en nicht hebben medegebracht heb ik
gezien. Wat een gezellig tuinameublement
heeft Rie gekregen. De tafel klapt net een
der dicht als mijn tuintafel. Je serviesje vind
ik ook snoezig. Je mag er wel voorzichtig me
de zijn. Het is van steen en kan dus stuk val
len. Speel met pleizier.
Dag Bijdehandje,
Best BELLEFLEURTJE. Je schuilnaam
vind ik snoezig. Hoe heet het tooneelstukje
waarin je in de hoofdrol als Bellefleurtje op
trad? Schrijf me er in je volgend briefje eens
iets van. Je hebt dan met een stof voor een
briefje. Waar ga je op school? Je postpapier
vind ik mooi.
Dag Bellefleurtje.
Lief KWIKSTAAARTJE. Ja. je juffrouw
ken ik. Ze is 1.1. zomer nog bij mij thuis ge
weest. Wil je graag dat het weer gaat sneeu
wen, zoodat je de slede kunt gebruiken? De
winter is nog niet om, dus maar moed hou
den. Wie weet?
Dag Kwikstaartje.
Best KRULLEKOPJE. Is je moeder zoo
nieuwsgierig naar het handwerkje dat je op
de club maakt? We zullen haar nieuwsgierig
houden tot dat je werk klaar is. Het is veel
aardiger wanneer ze het werk ziet wanneer
het af is. Doe m'n groeten maar aan Lorre en
zeg hem dat ik vind dat hij z'n tijd wel eens
beter mocht benutten.
Dag Krullekopje.
Lief TEEKENAARSTERTJE. Goed zoo,
zorg jij maar dat ik voortaan keurige briefjes
krijg. Je nichtje S. V. had 1.1. Woensdagmid
dag tijdens het clubuur, graag regen gehad.
Ze vindt het zoo gezellig buiten regen en bin
nen met een groote club handwerken.. Jij was
echter blij dat het droog weer was en lekker
wandelweer, zoodat je naar het clubgebouwtje
kon wandelen. Gelukkig maar dat niemand
iets over de weersgestelheid heeft in te bren
gen, maar moet aanvaarden zonder meer.
Dag Teekenaarstertje.
Beste BENJAMIN. Je hebt op de club een
nieuw werkje geleerd. Als je nu eens niet weet
wat je doen moet, ga je maar muizentrapjes
maken. Lange, korte, breede smalle trapjes,
enz. A.s. Woensdag mogen jullie aan de ge-
lukspop beginnen. Is dat niet even fijn?
Tot Woensdag dus.
Dag Benjamin.
Beste ANEMOON. Gretha T. heeft heel
veel kaarten met haar verjaardag ontvangen,
Ze heeft een pretttigen dag gehad en was
zelf, naar omstandigheden, in goede condi
tie. 's Middags ben ik met vijf meisjes uit
m'n klas naar haar toe geweest. Ieder bracht
een klein presentje mede. Greet vond de
visite echt fijn. Veel succes met de uitvoe
ring van de gymnastiekles.
Dag Anemoon.
Best REPELSTEELTJE. Ja, ook ik vind
het dolgezellig op de club. De kwartieren vlie
gen om. Als ik meer tijd had, zou ik er vast
nog een minstens een half uur aan vastknoo-
pen. Het kan echter onmogelijk. Na het club
uur moet ik vlug aan het beantwoorden van
de briefjes beginnen en ligt er vaak nog
ander werk. Momenteel o.a. een stapel schrif
ten van m'n klas, waar altijd heel veel aan
te doen is en het schrijven van de popbestel-
lijst voor a.s. Vrijdag.
Maar enfin, we zijn al blij dat er club ge
houden kan worden.
Dag Repelsteeltje.
Lief GOUDHAARTJE. Je hoofdpijn kan
heel goed een gevolg zijn van minder goede
oogen. De dokter kan dat natuurlijk consta-
teeren. Het is dus goed om hem eens met een
bezoek te vereeren. Nog wel gefeliciteerd met
de jarigen. Tot Woensdag.
Dag Goudhaartje.
Beste POLLY. Je verhaaltje heb ik bij je
briefje gevonden. Tijd om even door te le
zen ontbrak mé echter. Ik heb het nu ter
zijde gelegd en, hoop a.s. week even tijd er
voor te hebben. Met plaatsing in de rubriek
moet je dus nog even geduld hebben. Hoe staat
momenteel het leven? Op twee beenen of op
vier pooten? Het beste hoor?
Dag Polly.
Namens Gretha Tolman en haar ouders
dank ik alle rubriekertjes en lezers (lezeres
sen) van de IJm. Courant voor de vele blijken
van belangstelling die ze met haar verjaardag
heeft ontvangen.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
MOEDER IS ZIEK.
door W. B.—Z.
ENNI VAN LAER.
'k Ben al heel vroeg opgestaan
En heb moeder's werk gedaan.
'lc Haalde eerst maar anthraciet
Anders doet de kachel 't niet.
'k Heb de aschla nog geleegd
En de kamer aangeveegd.
Toen ben 'k vader maar gaan wekken,
Zusje Rie zou tafeldekken.
'k Heb voor moeder thee gezet
Bracht een kopje bij haar bed.
Moes zei: „Jongen dat is fijn,
Nu durf ik heusch ziek te zijn.
Een beschuitje wil 'k ook graag,
Want ik heb zoo'n leege maag".
Ik ging weer heel vlug naar beneden,
Vader had al brood gesneden.
'k Bracht aan moes wat op een blaadje,
Maakte even nog een praatje.
Toen heb 'k gauw zelf ontbeten,
'k Moest naar school toe, moet je weten.
Vader zei: „Jog, jij bent kwiek"!
Nu dat moet ook: Moes is ziek.
MALLE ZUS!
door W. B.—Z.
Toen onze Miesje jarig was,
Kreeg ze een paraplu.
En 't zonnetje scheen juist zoo mooi,
Maar kijk, wat doet ze nu.
Ze gaat met 't parapluutje uit,
En ieder moet het zien.
Al lacht het zonnetje haar uit,
Straks regent het misschien.
Een ieder kijkt ons Miesje aan.
Maar zij lacht even blij.
En zegt: „Die mooie paraplu
Die is nu echt van mij!"
ADHAESIE.
Geleerden kunnen soms echt vervelend
doen, wanneer zij in het gesprek vreemde
woorden gebruiken, die een gewoon mensch
niet verstaat. Dat noemen zij „vaktermen".
Van een dokter kunnen wij het begrijpen, als
hij een patiënt op diens vraag naar den aard
van zijn lijden, kalmeert, door te zeggen:
„Niet ernstig, een kleine erisipelas", want als
de zenuwachtige patient wist, dat het een ge
vaarlijke belroos is, zou hij zich doodschrik
ken! Maar als een plantkundige ons alles en
nog wat over de teelt van allium cepa ver
telt, dan kijken we hem aan of we het in
Keulen hooren onweeren, omdat we niet we
ten, welke exotische plant hij bedoelt, tot we
hooren, dat hij 't over de gewone ui heeft.
Een woord dat wij in alle natuurboeken
tegenkomen is „adhaesie". Om jullie een be
grip te geven wat men onder „adhaesie" ver
staat, wil ik liever dan een nietszeggende
vertaling van het woord neer te schrijven
een paar voorbeelden geven, die het duidelijk
maken.
Snijdt men een looden kogel met een scherp
mes middendoor en drukt men daarna de
stukken weer tegen elkander, dan blijven ze
aan elkaar kleven, en het is moeilijk ze op
nieuw te scheiden.
In de glasfabrieken heeft men twee glas
platen, die op elkaar lagen zoo sterk zien
aaneenkleven, dat men ze niet van elkaar
kon scheiden zonder ze te breken.
Poedervormige lichamen (meel of stof)
worden niet gemakkelijk door vloeistoffen be
vochtigd. Ofschoon de microscopisch kleine
korrels schijnbaar heel losjes met elkander
verbonden zijn, hechten zij zich toch zoo sterk
aaneen, dat het vocht er niet binnendrin
gen kan. Wanneer het op een stoffigen weg
regent, ziet men de druppels van den grond
opspringen met behoud van hun bolvormige
gedaante, totdat het stof slijk is. geworden.
Je kunt zelf een leuke proef nemen om te
bewijzen, dat heel fijn verdeeld poeder een
sterke adhaesie vertoont.
Als je een zilveren lepel boven een kaars
vlam houdt, wordt hij spoedig met een laag
lampzwart bedekt. Dompel hem in een glas
water en zie, de lepel lijkt niet meer zwart!
Hij heeft zijn metaalglans teruggekregen en
weerkaatst aan zijn oppervlakte het licht van
de kaars of van andere schitterende voor
werpen.
Je haalt hem uit het water in de meening
dat het lampzwart er af isvolstrekt
niet, hij is nog altijd fraai-dof zwart. Zonder
ling, vindt jullie niet? Toch is de verklaring
van het verschijnsel zeer eenvoudig: het lamp
zwart wordt, tengevolge van zijn buitengewone
fijnheid, niet door het water bevochtigd; het
water heeft dus vlak rondom den lepel een
gebogen vorm aangenomen, overeenstemmen
de met dien van den lepel, en hierop wordt
het licht teruggekaatst als op een metalen
spiegel.
Je kunt deze aardige proef op de volgende
manier wijzigen: Maak een ei zwart boven
een kaars, of nog beter boven een walmende
petroleumvlam; wanneer dat ei in het water
gedompeld wordt, zal het terstond een schit
terend, metaalglanzend oppervlak vertoonen,
alsof het verzilverd is, om weer zwart te wor
den, zoodra je het uit het water haalt
WIE BEN JIJ?
Toen 't nog wit was in het land,
Stond een sneeuwpop aan den kant.
't Was een mooie groote hoor,
Met zijn hoedje op één oor.
Kleine Jan liep door het bosch,
Sneeuw bedekte nog het mos,
Maar daar bleef hij eensklaps staan,
Keek verbaasd de sneeuwpop aan.
„Zeg, juffrouw, zeg wie ben jij?
Zeg dat nu eens tegen mij.
'k Heb je vroeger nooit gezien
Of ben je verdwaald misschien"
Sneeuwpop bleef maar rustig staan
Is niet van haar plaats gegaan.
Jantje kwam toen heel dichtbij
Een vroeg nog eens: „Wie ben jii?2"
Sneeuwpop zakte in elkaar
Jantje vond dat heel erg raar.
Hij bleef toen niet langer staan
Maar is gauw naar huis gegaan.
TOEN ik onlangs voor een klein clubje kin
ieren een verhaal zocht om te vertellen,
viel mijn keus ten slotte op een der
vele sprookjes van Grimm. Jullie weet
wel de man, die het sprookje van „Het dappere
snijdertje" en „Tafeitje-dek-je" en nog vele an
dere gemaakt heeft. Eigenlijk moet ik niet zeg
gen de sprookjes van Grimm, maar van de ge
broeders Grimm. Het waren toch de beide ge
broeders Jacob en Wilhelm die te zamen de naar
hen genoemde sprookjes niet maakten, maar ver
zamelden. Toen ik nu eenmaal een keus uit hun
verzameling had gedaan, bekroop me de lust
om wat meer van deze beide heeren gewaar te
worden. Wat ik van hen opdiepte, leek wel de
moeite waai'd om voor jullie hier neer te schrij
ven. Beiden zijn geboren te Hanau bij Frankfort
en beiden zijn hoogleeraar geweest aan de uni
versiteit te Göttingen en Hannover en later te
Berlijn. Tijdgenooten van hen beschrijven hen
als twee eigenaardige kerels, die steeds in el-
kaars gezelschap waren. Waar de een was, was
ook de ander, niettegenstaande de een onge
huwd en de ander zeer gelukkig getrouwd was.
Het waren menschen, waarvan iedereen op het
eerste gezicht al hield. In 1812, ze waren toen
27 en 26 jaar oud, begonnen ze hun verzameling.
De eerste sprookjes werden hun verteld door
een boerin, Viehmann geheeten, uit het dorpje
Zwehrn en door een oude dienstbode, Marie, van
een vriend van hen uit Kassei. Toen ze eenmaal
begonnen waren, speurden ze overal naar
sprookjes, schaapherders en vrachtrijders, groot
moeders van allerlei kennissen, dienstboden, ja
zelfs zwervers werden aangeklampt om hun te
vertellen, wat deze van oude verhalen wisten te
vertellen. Vele van de door hen te boek gestelde
sprookjes, waren heel, heel oud. Van geslacht op
geslacht hadden de ouderen ze aan de jongeren
verteld.. Vandaar dat er sommige bij zijn, waar
van men den oorsprong moet zoeken in den tijd
van vóór het begin onzer jaartelling. Dat er ook
vele bij zijn, die veel later ontstaan zijn blijkt
o.a. dat er vele zijn, die spelen in de vrije ste
den. Merkwaardig is dat het in tal van sprookjes
gaat over handwerkslieden en huursoldaten. Bij
een zeer groot deel speelt het bosch een voor
name rol, waarin wilde dieren rondzwerven,
terwijl de vos altijd als de slimmerik wordt voor
gesteld en de wolf altijd trotsch is. Onder da
handwerkslieden gaat het vaak over een kleer
maker, die bijna altijd slim en dapper is. Ook
de bezembinder en de kolenbrander spelen een
rol in verschillende sprookjes; veel goeds wordi
er niet over hen verteld, evenmin als van dok
ters, geestelijken en advocaten. Wanneer er in
hun sprookje boeren voorkomen, zijn ze altijd
doodarm. Jammer dat in vele sprookjes ik zou
haast zeggen de wreedheden met menschen en
dieren niet van de lucht zijn, denk maar aan de
booze stiefmoeder, den schoenlapper en den
wonderlijken speelman. Hoewel de eene Grimm
zeer gelukkig getrouwd was, is het merkwaardig,
dat de vrouwen in him sprookjes er nooit te best
afkomen. Als ik dit alles overdenk, dan houd
ik het meer met de sprookjes van Andersen, die
lang niet zoo'n wreede geest ademen.
W. B.—Z.
MEESTERSCHUTTER
Avontuur van den man uit de schiettent.
De man van de schiettent keek op z'n horloge,
't Was elf uur en er was niemand meer te zien
op de dorpskermis. Dus zou hij nu maar sluiten.
Hij pakte al z'n prijzen, kopjes en schoteltjes,
bonbons, kistjes sigaren en sigaretten bij elkaar
en liet juist het doek voor z'n tent vallen, toen
er een forsch-gebouwd man kwam aanwande
len. Deze greep zwijgend een geweer, mikte en
zei: „Geef me eens een met een langeren loop."
De man van de schiettent gehoorzaamde.
„In orde," zei de schutter. Hij laadde en schoot
precies raak. Drie-, viermaal achtereen.
„U kimt schieten," prees de man van de tent.
En meteen zuchtte hij eens diep. Hij vond, dat
hij een geweldige pech had. Den heelen dag had
hij nog bijna niets verdiend en nu kwam me daar
op 't laatste nippertje zoo'n meesterschutter z'n
prijzen wegsleepen! Zwijgend overhandigde hij
den ander het eene kistje sigaren na het andere.
Eindelijk scheen de vreemdeling er genoeg van
te hebben.
„Sluit U nu maar," zei hij, „maar geef me eerst
vlug den inhoud van uw kas.'
De man van de schiettent wilde protesteeren,
maar een kleine revolver die de vreemdeling op
hem richtte, bracht hem tot andere gedachten.
De meesterschutter hield een klein zakje op.
„Schud in!" commandeerde hij. En de man van
de schiettent leegde zijn kas.
„U hebt nu gezien, hoe ik schiet," besloot de
vreemdeling. „Als u 't waagt uw mond open te
doen over deze zaak, dan bent U een kind des
doods". Hij keerde zich om en was verdwenen.
De man van de schiettent stond minutenlang
onbewegelijk. Dan begon hij vlug zijn prijzen
weg te ruimen en sloot de tent.
Eerst toen hij hiermee klaar was, wreef hij
zich in de handen en zei glimlachend bij zich
zelf: „Domme kerel! Voor de sigaren had hij heel
wat geld kunnen krijgen! Maar hij wou met alle
geweld de kas hebben, waar alleen maar...,
zijn eigen dubbeltjes in zaten!"
WONDERLIJKE DINGEN UIT DE HEELE
WERELD
Een boer uit Kingsford (Wales) heeft de eigen
aardige eigenschap, dat hij het weer van tevo
ren „ruiken" kan. Op zijn voorspellingen kan
men vaster vertrouwen dan op die van het me
teorologisch instituut.
Eer. Amerikaansche dokter heeft een middel
uitgevonden om Indianen een witte huid te ge
ven. Door dit middel wordt n.l. het roodbruine
pigment in hun huidcellen opgelost. De Indianen-
willen echter voor geen geld „bleekgezichten"
worden; ze hebben den dokter met zijn middel
van het grondgebied verdreven.
Een ingenieur uit Warschau vond onlangs een
actentasch uit, die begint te gillen als ze gesto
len wordt. Slechts de wettige eigenaar weet het
knopje te vinden, waarop moet worden gedrukt
om het gegil te doen ophouden.