M .1
Op eenzamen post...
De aankomst van president Azana aan het Gare de Lyon te Parijs,
waar hij door verschillende autoriteiten verwelkomd werd
De toebereidselen voor den start
der recordverbetering door Carac-
ciola op den nieuwen Duitschen
Rijksautoweg met zijn Mercedes-
Benz-wagen
De recordvlucht Engeland Kaapstad heen en terug. Henshaw
uitgeputten ioestand na zijn aankomst te Gravesend
De bekende zwemsters let van Feggelen, Jopie Waalberg en Rie van Veen
zijn Donderdagavond onder leiding van mevr. De Dood Koenen naar Italië
vertrokken. Het vertrek van het Centraal Station te Amsterdam
De fundeering onder de trambaan aan den Biltschqstraatweg te Utrecht,
welke gesloopt moet worden, was zoo hard, dat men met behulp van
de Genie de sloopingswerkzaamheden door middel van dynamiet-
explosies heeft vergemakkelijkt
De intocht der vluchtende Spaansche regeeringstroepen in Frank
rijk. Een tractor met kanon passeert de grenspost op weg naar
Cerbère
Terug van zijn Spaansche reis. Léon Bérard te Parijs in gezelschap
van Bonnet, wien hij verslag omtrent zijn wederwaardigheden uit
bracht
De leden van het Civiel- en Bouwkundig Studenten Gezelschap „Practische
Studie" uit Delft maakten Donderdag een excursie naar de Maastunnel-
werken te Rotterdam
FEUILLETON
KURT SIODMAK.
7)
Devilliers sloeg hem opmerkzaam gade.
„In Afrika moet je je nieuwsgierigheid af
wennen!" zei hij met de diepe stem van Ber
rier.
Berrier keek hem even misprijzend aan, trok
zijn uniformjas recht en verdween in het
café.
In een oogenblik was Devilliers njiast hem.
„Nu zal ik jou eens terzijde staan met mijn
ervaring, ter afwisseling!" zei hij vol trots.
Berrier bromde en trad op een kamer toe.
Zenuwachtig zocht hij naar den deurknop.
Verbaasd bleef hij staan. Een stemen hij
kenfïe haar. Het was de stem van generaal
Toussain, chef van den staf van het expeditie-
leger. Maar die andere
Voorzichtig bewoog hij de deurknop en trad
de kamer binnen. Eerst zag hij niet anders dan
den breeden rug van Toussain. Die verborg
een gestalte. Berrier zag een slanken voet in
een aardig schoentje gestoken. Voorzichtig
sloot hij de deur achter zich, vlak voor den
neus van Devilliers.
Generaal Toussain draaide zich om.
„Ik zocht u juist, kapiteinHij stelde
voor: „Kapitein Berrier, de man van de groote
kanonnen juffrouw Ysot de Bottberg, de
dochter van den verdwenen regimentscom
mandant". Hij sloeg zijn oogen neer. „Juffrouw
de Bottberg wilde U vragen als onderhande
laar naar fort VII te gaan. om de opstandelin
gen te verzoeken den overste tegen onze ge
vangenen uit te wisselen. Wat zegt u daar
van?"
Berrier keek naar het meisje: een wit door
schijnend, lief gezichtje, groote zwarte ang
stige oogen, kinderlijk smalle schouders
Hij richtte zijn openhartigen blik op zijn
meerdere. Zijn mond plooide zich tot een treu
rig lachje.
„Ik ben van meening, dat de Overste, toen
zijn paard onder hem werd weggeschoten,
zonder twijfel zijn onderscheidingsteekenen
heeft afgerukt, om zich voor gewoon soldaat
te kunnen uitgeven.
En als wij willen uitwisselen, dan moeten wij
met Europeesche bevelhebbers te doen heb
ben".
Hij haalde sceptisch zijn schouders op.
Ysot stond op. Berrier bekeek haar onge
merkt en geroerd. Zij was beslist nog niet
ouder dan twintig jaar en reed heelemaal al
leen met een groote auto door de woestijn om
bij haar vader te komen. Arm kind! De senti-
menteele kant in Berriers oude soldatenhart
kwam boven. Bovendien voelde hij ineens een
zacht handje op zijn arm, en een stem fluis
terde: Generaal Toussain heeft mij veel van
u verteld, kapitein, u was erbij toen mijn
vaderHaar stem stokte. Berrier bewoog
zich niet. Hij had wel op zijn knieën willen
vallen en haard hand kussen.
„Tja, dat is de oorlog", ging zij verder op
een geheel anderen toon. Maar wij moeten
hem terug zien te krijgen! Ik heb ook al een
plan gemaakt voor het geval, dat zij hem
niet willen uitleveren".
Met een fijn lachje om de lippen keek ze
de beide officieren aan. „Ik zal er heel een
voudig naar toe gaan en hem zelf terughalen!"
Berrier en Toussain zagen elkaar verwonderd
aan.
„U maakt gekheid!" waagde Berrier het, te
zeggen.
Ysot schudde haar hoofd.
„Ik maak heelemaal geen gekheid. Morgen
rijd ik de woestijn in en laat mij door de op
standelingen gevangen nemen".
„Natuurlijk, heel eenvoudig!" spotte de ka
pitein met samengeknepen lippen.
Ysot keek hem verbaasd aan.
„U zei toch, dat de bevelhebbers van de op
standelingen Europeanen waren?"
Toussain knikte.
„Welnu", zei Ysot en veegde met een hand
gebaar alle bezwaren weg. „Dan zie ik verder
geen moeilijkheden. Tot nu toeze glim
lachte, heb ik eiken man nog om mijn
vinger kunnen winden. Trekt u toch niet zulke
bezorgde gezichten! Ik ben meerderjarig en ik
weet heel goed, wat ik doe. Dat kunt u mij
toch niet beletten. Bij voorbaat mijn dank,
generaal Toussain!"
Vastbesloten reikte zij hem de hand. En
toen gaf zij den verbluften Berrier heel vriend
schappelijk een arm.
En u, kapitein, moet mij antwoord geven op
een paar vragen!"
Zij voerde hem de deur uit, langs Devilliers,
die vol ongeduld de terugkomst van zijn vriend
had afgewacht.
,Mag ik u inviteeren voor een kopje koffie?"
hoorde Devilliers de aardige jongedame tegen
Berrier zeggen.
Verbaasd keek hij den langen artillerist
na. Hij zag nu wel in, dat hij in ieder opzicht
nog iets van de oude garde kon leeren.
VL
Geesten.
Vier witte doeken lagen als vleugels van een
grooten vogel onbewegelijk in het woestijn
zand. Eindelijk kwam er beweging in. Vier
hoofden kwamen omhoog, nogmaals bogen zij
zich naar het oosten. Als zinnebeeld vloeide
zand over hun uitgespreide handen: de avond-
wassching.De vier Arabieren gingen zwij
gend zitten en staarden in gespannen af
wachting naar den horizon.
Een licht flitste op in de verte. Kort lang
kort. Een Fransche heliograaf
Zwijgend en ernstig schreven de mannen
de teekens op.
Nogmaals een lichtschijn: een vuurpijl steeg
loodrecht in den donkeren hemel, tot een dui
zelingwekkende hoogte, deed de sterren ver-
bleeken en spatte toen in helle vonken uiteen.
Zorgvuldig vergeleken de vier mannen hun
aanteekeningen en vouwden ze daarna op. Een
der bruine mannen stond op en ging naar zijn
paard, dat een eindje verder met saamgebon
den achterpooten in het zand stond en hem
met een zacht gehinnik begroette.
In de verte rommelde de donder, kwam
naderbij om dan plotseling krakend te explo-
deeren. Daarna kwam de echo; het geluid
sprong uit de dalen, weerkaatste tegen de heu
vels en bereikte knetterend het oor van den
ruiter, die kalm zijn paard losbond en in galop
in Westelijke- richting verdween.
Fort VTH onder vuur? Langzamerhand
werd het geluid van den donder sterker en
vermengde zich met krakende kanon
schoten. Soms was het ineens weer even stil.
Fort VIII!Zwijgend reed de man verder
onder den blauwen hemel, het geweer dwars
voor zich.
In gelijkmatigen cadans deint het paarden-
lichaam op en neer. Als zijn berijder de teugels
niet aantrekt, zal het zoo door blijven galop-
peeren, zonder zijn snelheid te verminderen,
tot het niet meer kan en neerstort. Zijn ge
slacht reikt eeuwen ver terug. Zij hadden een
stamboom zoolang als die der Wahabiten-
vorsten en gaande tot in het vijftiende ge
slacht. De paarden zijn goed en verstandig.
Zachtjes galoppeerde de hengst.
De berijder trok de teugels wat aan; hij
kende de trots van het paard, dat liever sterft,
dan zijn snelheid verminderen.Hij wist dat
zijn land stierf. Over de gele heuvels mar
cheerde 'n nieuwe tijd met ijzeren wagens. En
de dood liep voor hem uit. Hij kroop in de
tenten en vergiftigde het bloed.Zijn voor
vaderen hadden gestredeniedere voet
breed grond had zijn eigen bloedige geschie
denishet leven van een man is hier nu
eenmaal strijd. Hij begreep den tijd, wetend
en vertwijfeld en in doffe berusting. Hij voelde
dat het bloed van het geslacht oud was, te
oud. Maar dan moest men ook met eere ster
ven. Een dolk in de vuist en in den vergiftig
den adem der gasgranaten
Het paard hief het hoofd op, hinnikte on
lustig en hield angstig zijn schreden in.
Een roofvogel stortte uit de lucht, nam
reusachtige afmetingen aan; hij bereikte bijna
den grond. Een macninegeweer braakte venij
nige projectielen uit, die zoemend insloegen in
het zand. Daarna verdween de vlieger bijna
loodrecht stijgend in den blauwen hemel.
De hengst bleef staan en wendde zijn kop
naar het leege zadel achter zich. Hij stapte
terug en stond bevend over den bruinen man
die nu op den grond lag, de handen begraven
in het zand, dat sedert eeuwen het graf zijner
vaderen was.
Uit het Zuiden kwam een zachte bries, soms
wakkerde zij even aan, langzaam draaide de
wind wat heen en weer, dan ging zij weer
liggen. Zachtjes begon de trommel te roffelen.
Het geluid sloop om het fort, weerkaatste hel
der tegen de muren, verdween dan weer zacht
brommend naar de kleine oase, kwam plot
seling weer terug met korte droge slagen, af
en aan
Bogdanoff perste zijn handen tegen zijn
ooren. Zijn haren kleefden van het zweet. De
spieren in zijn mager gezicht trokken zenuw
achtig.
Plotseling zag hij vuur. De woestijn brandde.
Hij greep naar zijn borst; het leek wel of hij
zelf verbrandde. Fel sloegen de vlammen over
het zand, rookwolken kropen traag de lucht
in. Knetterend kwam de vuurstroom dichter
bij, met donderend geweld schoof hij het zand
voor zich uit, dat als een roode, dreigende
vloed op hem toestroomde.
(Wordt vervolgd)