BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Aan allen!
M'n briefje vooraf blijft dit keer achterwege.
Beste ANEMOON. Je wilt je leven beteren.
Dat vind ik prettig, 'k Hoop dat je je aan je
woord- zult houden. Ben je nog naar de film
„Sneeuwwitje" geweest?
Dag Anemoon.
Lief BENJAMINNETJE. Ben je ook naar
de film „Sneeuwwitje'' geweest? Ik heb haar
ook gezien en vond haar snoezig. Je bent goed
met je gelukspop gevorderd. A.s. Woensdag mag
je haar mede naar huis nemen. Dag Benjamin
netje.
Best BLONDJE. Wat zal dat een snoezig
poppens telletje worden. Een hemdbroekje
(geen hembroekje) een jurkje, een mutsje en
een paar slofjes. Ja, verleden week Woensdag
heb ik het te An. heel prettig gehad. Des avonds
werd er een tooneelvoorsteliing gegeven die in
de puntjes verzorgd was. Vele oude kennissen
heb ik weer eens gezien en gesproken en dat is
ook altijd prettig. Wil je je ouders m'n groeten
terug doen? Dag Blondje.
Best GOUDMUILTJE. Bij je thuis lijkt het
dus veel op een ziekenhuis. Gelukkig dat jij
niet ziek bent en je dus de familie kunt verzor
gen. Het is momenteel een tijd waarin veel men-
schen ziek zijn, maar gelukkig zijn de gevallen
niet ernstig en is het leed na een kleine week
weer geleden. Het beste met allen. Dag Goud
muiltje.
Lief JOPIE SLIM. Zoo meisje ben je er
weer? Valt de gelukspop in je smaak? A.s. week
het hoofd vastplakken, een koordje door den
romp en klaar is de pop. Je mag haar dan
mede naar huis nemen. Je begint daarna aan
een nieuw werkje. Fijn hè? Dag Jopie Slim.
Best DOORNROOSJE. Wat een keurig por
tret heb je van je broer Leo geteekend. Je
vraagt mij, de teekening in de courant te laten
afdrukken. Maai- dat gaat zoo maar niet. Van
ieder plaatje dat men in een courant of boek
geplaatst wil hebben, moet een cliché gemaakt
worden. Een negatieve voorstelling van het
plaatje in koper of lood, bevestigd op een blok
hout. Het maken van een cliché is tamelijk kost
baar. De prijs wordt meestal per vierkante cen
timeter berekend. Je begrijpt nu wel dat ik je
teekening niet kan laten plaatsen. Het neemt
echter niet weg, dat ik haar heel aardig vind.
Ik geloof echter niet dat je broertje met een
tak, dwars door z'n borst en rug gestoken, rond
loopt zooals op je teekening. Dag Doornroosje.
Lief HARLEKIJNTJE. Meisjes die de club
zonder noodzaak verzuimen, schrijf ik af. Jij
moest echter wegens ziekte thuis blijven, en
bent dus niet afgeschreven. Prettig dat je weel
beter bent en dus weer leunt komen, 'k Hoop
dat je nu niet meer ziek zult worden.
Dag Harlekijntje.
Best RAMENLAPSTERTJE. Het leed is al
weer geleden. Je hebt 1.1. Woensdag weer de
club kunnen bezoeken. Dat zal 15 Februari een
feest bij je thuis worden. Familiedagen in een
groot gezin zijn altijd dol gezellig. Zelf heb ik
ook nog "tal van aangename herinneringen aan
zulke dagen in m'n ouderlijk huis. 'k Wensch je
met je ouders, broer en zusters een prettigen
dag toe. Dag Ramenlapstertje.
Lief BERGKONINGINNETJE. Verleden
week mocht je schrijfvacantie nemen. Nu is het
echter weer uit met de pret en verwacht ik
van alle rubriekertjes en clubleden dat zij trouw
iedere week schrijven. Gelukkig dat je vader
weer hersteld is. Je kleine zus moet nog maar
eenïge jaartjes geduld houden. Nu kan ik haar
nog niet op de club gebruiken. Dag Bergko-
ninginnetje.
Best BELLEFLEURTJE. Tot slot mocht je
dus met den Prins trouwen? Dat zal een vroo-
lijk eind geweest zijn. Met recht, eind goed, al
goed. 'k Begrijp dat je, nu je moeder ziek is,
weinig tijd voor schrijven hebt. Je moogt wel
volstaan met een zeer kort briefje. Het beste
met haar. Dag Bellefleurtje.
Best LELIETJE VAN DALEN. Natuurlijk
mag je vriendinnetje, als haar ouders op de
IJM. Crt. geabonneerd zijn, rubriekertje en
clublid worden. Ze moet echter beginnen met
rubriekertje te worden en als ze me tot 28 Fe
bruari trouw geschreven heeft, mag ze Woens
dag 1 Maart op de club komen. Vertel het haar
of nog beter, ala.t haar dit briefje lezen. Dag
Lelietje van Dalen.
Lief SNEEUWWITJE. Jammer dat je zus
de club niet kon bezoeken. Misschien later, als
zij op een ander uur godsdienstonderwijs heeft.
Jammer dat je Grootmoeder langzamerhand
achteruit gaat. 'k Wensch haar het beste toe.
Zie ik je a.s. Woensdag weer? Dag Sneeuwwitje.
Beste VERGEET MIJ NIET. Je mocht ver
leden week schrijfvacantie nemen. Je verzuim
was dus niet erg. Als je, doordat je thuis veel
moet helpen, geen gelegenheid hebt voor een
uitvoerig schrijven, dan ben ik met een kort
briefje ook content. Heb je m'n kaart ontvan
gen? Heb je een prettigen dag gehad? Dag Ver
geet mij niet.
Lieve DICKY BIGMANS. Dat het vreemd
voor je is, wanneer je een vrijen clubmiddag
hebt, wil ik graag gelooven. Het kon dit keer
echter niet anders. De dame, die ik ben gaan
feliciteeren, werd 72 jaar. De gelegenheid om
haar te bezoeken, was er nog en die wilde ik
niet laten voorbij gaan. Nu mag je weer ge
regeld komen. Dag Dicky Bigmans.
Best REPELSTEELTJE. Je bent met je
vriendin 1.1. Zondag langs m'n huis gewandeld?
Natuurlijk heb je mij niet gezien. Ilc was reeds
vroeg in den morgen naar Haarlem gegaan en
kwam pas laat thuis. Ja, het weer was 1.1. Maan
dag en Dinsdag prachtig, 'k Had wel uren ver
willen wandelen. Rie's broertje is reeds 14 da
gen uit het ziekenhuis en gaat weer naar school.
Dag Repelsteeltje.
Lief BRUINOOGJE. Bij je nichtje thuis,
lijkt het veel op een ziekenhuis, 'k Hoop dat al
len weer spoedig hersteld mogen zijn en dat
Kwikstaartje a.s. Woensdag weer op de club kan
komen. Je kleine zus is flink gegroeid. Nog een
poosje en dan is ze te zwaar om door je gedra
gen te worden. Het beste met haar. Dag Bruin
oogje.
Best GOUDHAARTJE. Wat een geluk dat
ik clubuur houd. Alle briefjes bevatten hetzelf
de nieuws nl. „Wat jammer dat u verleden week
geen club kon houden" en „gelukkig dat er a.s.
Woensdag weer club is", 'k Vind het prettig dat
het werk door alle leden zoo erg op prijs wordt
gesteld. Ja de berijpte boomen waren schitte-
JANTJE.
door
W. B. Z.
In dit witte ledïkantje
Ligt mijn kleine broertje Jantje.
Hij is o zoo erg verkouden
En moet nu zijn bedje houden.
Om verveling te verdrijven
Mag hij wel eens even schrijven.
Als hij heel erg ligt te zeuren,
Gaan wij voor hem plaatjes kleuren.
In zijn witte ledikantje
Kijkt hij guitig boven 't randje,
„Ik ben weer beter", roept de guit,
„Ik wil zoo graag mijn bedje uit".
Uit het witte ledikantje
Stapt heel spoedig onze Jantje.
Hij is nu niet meer verkouden,
Kon 't in bed niet langer houden.
rend. Jammer maar dat al dat moois veelal zoo
kort van duur is. Er is een rijmpje dat luidt:
„Rijp op het hout,
Wordt geen twee dagen oud".
Dag Goudhaartje.
Best ZONDAGSKIND. 'k Hoop je a.s.
Dinsdag een kaart te sturen en wensch je een
prettigen dag toe. Het was 1.1. Maandag en
Dinsdag schitterend weer en uitstekend voor je
zusjes om buiten te spelen. Woensdag zie ik je
niet? Tot acht dagen later dus.
Dag Zondagskind.
Lief ZONNESTRAALTJE. Wat heerlijk dat
je iederen dag een eind gaat wandelen. Begin
van deze week was het weer al heel mooi en
lokte tot wandelen uit. Geniet maar volop van
iederen mooien dag. Dag Zonnestraaltje.
Best CROCUSJE. Momenteel kan ik aan
je verzoek niet voldoen. Je weet het, ik houd
mij aan gelijke monniken, gelijke kappen. Heb
ben de andere meisjes het werk af en jij nog
niet, dan zal ik wel zorgen dat je ook klaar
komt. Tot zoolang dus maar geduld houden.
Dag Crocusje.
Lief MADELIEFJE. Je bent dus ook pas
kort geleden ziek geweest. Gelukkig dat er toen
geen club was en je dus niet behoefde te ver
zuimen. Je hebt al heel wat boeken gelezen. Ver
schillende er van zijn mij bekend o.a. „Aflees
Tiental". Je bent echter nog lang aan het eind
en hebt er nog heel wat op je lijstje staan. Pret
tig dat je nog tijd hebt om te lezen, 'k Wensch
je nog menig gezellig leesuurtje toe. Dag Ma
deliefje.
Best ZWARTKOPJE. Verleden week
Woensdag kon ik geen club houden. De leden
heb ik 's Woensdags tevoren gezegd dat er geen
club zou zijn. Dat je niet gegaan bent, kwam
dus heel goed uit Als je op de a.s. openb. mu
ziekles uit je hoofd moet spelen, mag je wel
goed studeeren. 'k Wensch je veel succes toe.
Dag Zwartkopje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Hartelijk
dank ik je voor het Verkadeplaatje en voor de
kwitanties. Heb je zelf een schrijfbureau op je
kamer gemaakt? Dat wonder wil ik graag aan
schouwen. Wanneer ik een oogenblikje heb, wip
ik even aan om je werk te zien. Zal je het bu
reau telkens keurig opruimen? Tot kijk. Dag
Boodschapstertje.
Best BIJ-DÊ-HANDJE. Ben jij op visite
bij mej. De V. geweest? Dat vermoedde ik wel.
Er was een jarige, dus moest je van de partij
zijn. Natuurlijk heb je prettig gespeeld met
Joopje en met Simon. Dag Bijde-handje.
Lief ZANGERESJE. Ja, verleden week
Woensdag ben ik heel prettig uit geweest. Je
mocht toen schrijfvacantie nemen. Dat het te
koud was om in een schuur te handwerken,
neem ik graag aan. Dat je moeder geen gele
genheid heeft om al je vriendinnen eenige uren
in huis te nemen eveneens. We gaan echter een
goeden tijd tegemoet. Wanneer het mooi voor
jaarsweer is, kan je in het zonnetje buiten gaan
handwerken. Je roept je vriendinnen dan maar
weer bijeen. Dag Zangeresje.
Lief TEEKENAARSTERTJE. Acht van de
tien sommen goed, vind ik niet slecht, doch het
kan beter, 'k Hoop dat ik over eenige weken
lees: ,,'k Had alle tien m'n sommen goed". Pret
tig dat je je vriendin te gast mocht hebben. Wil
je moeder m'n groeten doen -toekomen? Dag
Teekenaarstertje.
Best KRULLEKOPJE. Is mijnheer L. ook
ziek? Er zijn momenteel veel menschen ziek,
maar gelukkig de meeste niet ernstig. „Griep"
noemt men het. 'k Geloof echter dat men, als
men tegenwoordig wat verkouden is, en men
zich minder prettig gevoelt, men meent dat men
Griep heeft. In mijn jeugd noemde men het in
fluenza. Het schortje dat je op school gemaakt
hebt ziet er keurig uit. Heb je het stikwerk op
de machine ook zelf genaaid? Het beste met je
verkoudheid. Dag Krullekopje.
Beste POLLY. Zat je Zaterdag weer op 4
pooten? Op bed- of stoelpooten? Wat doe je ook
met keelpijn? Je wilt ook altijd van alles me
de profiteeren tot zelfs van keelpijn toe. Na het
drinken van warme citroen onder de wol is een
probaat middel, 'k Hoop dat jij en je broer er
ook baat bij gevonden hebben. Het beste hoor.
'k Hoop dat je leven spoedig op twee beenen
staat en gaat. Dag Polly.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
IJSBERENJACHT OP SPITSBERGEN
Toen de proviand van de robbenvangers
bijna op was.
't Was bitter koud, zoo vertelt een stoer rob-
benvanger, die in de nabijheid van Spitsbergen
rondkruiste op zoek naar jachtbuit. Urenlang
had de Noordenwind ons ijskoude sneeuwvlok
ken in 't gezicht gejaagd. Nu zaten we behage-
lijk in de kleine kajuit van onze „Express" en
lepelden peinzend ons bordje heete erwtensoep.
Dat was heerlijk! We kwamen dan ook weldra
in een goede stemming, die ons allen de door
gestane koude deed vergeten.
Eén was er echter, die een beetje somber deed,
en dat was onze kok. Hij keek bepaald sip en
toen we hem vroegen, wat hiervan de reden was,
vertelde hij, dat we zooeven ons allerlaatste
bordje erwtensoep hadden verorberd. We wa
ren door de vreeselijke koude veel en veel te
lang onderweg geweest. Wel was er nog wat
scheepsbeschuit, koffie en gecondenseerde melk,
maar dat was dan ook alles!
En nu werdén we opeens allemaal stil. Geen
prettige mededeeling als je nog dagen en dagen
varens van de bewoonde wereld af bent. „En
ijsberen komen we ook al niet tegen," zuchtte
een Noor, die 't klappen van de zweep kende.
„Och, je kunt nooit weten: misschien komt er
plotseling een opduiken," veronderstelde een
ander.
Zoo gebeurde het ook inderdaad. Een paar da
gen later, toen we weer in de kajuit zaten, hoor
den we opeens vlugge voetstappen op het dek en
daar stond de kok voor ons. Opgewonden
schreeuwde hij ons toe: „Een ijsbeer!" Onmiddel
lijk namen we den verrekijker ter hand en snel
den aan dek.
De sneeuwstorm was gaan liggen. Een schuch
ter wintei'zonnetje kwam lusschen grauwe wol
ken doorkijken en bescheen het onafzienbare ijs
veld, omzoomd met drijf ijs. En temiden van al
dit wit zagen we één vuilgele vlek: de ijsbeer.
We volgden het dier met onzen kijker. Af en toe
bleef het staan om vluchtholen van robben te
onderzoeken. Hij scheen zich van het naderkomen
van onze boot niets aan te trekken. Voorloopig
moesten we onzen jachtlust nog in bedwang
houden, want zoolang de beer niet was gaan lig
gen, hadden we absoluut geen kans op succes.
Dus was wachten de boodschap. Maar onmid
dellijk na het „middageten", dat bestond uit een
stuk scheepsbeschuit met koffie, kwam onze har
poenier melden, dat het thans tijd was.
Terwijl de groote vangboot "te water werd ge
laten, hielden we het dier zorgvuldig in het oog.
De beer was plat op het ijsveld gaan liggen met
zijn pooten vooruit gestrekt. Hij lag blijkbaar
op de loer voor een robbenhol. Om hem niet te
verontrusten voeren wij in groote bogen langs
den kant van het ijsveld en betraden, onge
veer een kilometer van hem verwijderd zoo stil
mogelijk, het ijs. 't Kwam er nu op aan, den
grooten poolroover den weg naar de bergen af
te snijden. Daarom omsingelden wij, dat wil zeg
gen mijn zes kameraden en ik, "bij gunstigen
wind, het nog altijd stil liggende dier.
Eerst ging alles goed, maar toen we hem tot
op een goede vierhonderd meter genaderd waren,
stond de beer plotseling op. keek en snuffelde
om zich heen en.zette zich in galop, de
richting van het vasteland uit. Nu werd het hol
len voor ons! Het loopen in de diepe sneeuwlaag
was al geen pretje geweest, maar dit was 't nog
veel minder. We waren dik gekleed, maar op
deze inspannende jacht was ieder kleedingstulc
nog te veel: weldra vlogen dan ook leeren jas
sen, wollen vesten enz. op het ijs. Die dingen
konden we later wel weer gaan ophalen, dach
ten wij.
Daar de wind schuin van het vasteland naar
de kust blies, kreeg de beer ons plotseling in den
neus en hij maakte rechtsomkeert naar het
strand. Als een pijl uit den boog stoof hij voor
uit. O, als we nu maar sneeuwschoenen hadden
gehad!
Met gejuich begroetten de Noren de verande
ring in de vluchtrichting van den beer. Nu kon
hij ons, als we een beetje, geluk hadden, niet
meer ontgaan!
Zonder nog één keer om te kijken, holde de
beer naar de kust; toen hij het drijfijs bereikt
had, stortte hij zich pardoes in het water. Nu
werd het beenen maken, immers wij wisten, dat
een ijsbeer, vooral als hij in noodverkeert, ver
bazend vlug zwemmen kan. Als het hem ge
lukte, een van de vele kleine eilandjes te berei
ken, dan zou hij weldra in veiligheid zijn.
Intusschen waren wij bij den rand van het
vasteland aangekomen: voor ons dansten de
schotsen op en neer. Onze Noren sprongen met
verbluffende behendigheid van schots op schots
en wij volgden voorzichtig.
Daar kwam onze boot aan! Vlug gingen we aan
boord, omdat het stilstaan niet meeviel, daar we
door en door warm geworden waren van het
harde loopen. De klauterpartij had een heelen
tijd geduurd, en daardoor had de ijsbeer een g'e-
weldigen voorsprong gekregen! Als een klein
wit stipje zagen we in de verte zijn kop boven
het donkere water uitkomen.
Doch onze Noren konden reusachtig roeien.
Snel verminderde de afstand en weldra zagen
we het dier in woeste vaart voor ons uithollen
en dan weer een eindje zwemmen. Hoe dichter
we bij hem kwamen hoe onrustiger hij werd en
telkens keek hij naar ons om.
Nu schenen zijn krachten af te nemen. Met
een ontzaggelijken sprong was hij bovenop een
ijsschots terechtgekomen en keek nu om zich
heen om een uitweg te zoeken. Deze aarzeling
werd hem echter noodlottig. Nog één keer keek
hij om en toen stortte hij zich weer in 't water,
't Was gelukkig voor hem, dat de wind steeds
weer schollen deed opkruien, want terwijl de
beer hier luchtig als een danseresje overheen
huppelde, moesten wij ons met behulp van stan
gen een weg banen.
Zoo ging 'teen half uur lang, toen kwamen we
weer in ruimer vaarwater. De beer had de gun
stige gelegenheid om terzijde weg te duiken la
ten voorbijgaan en nu kon hij ons niet meer ont-
loopen. Dichter en dichter naderden wij, doch
de beer wilde zijn leven blijkbaar zoo duur mo
gelijk verkoopen. Juist toen de boot hem had in
gehaald, keerde hij zich met verbluffende snel
heid om, pakte een roeii'iem in zijn klauwen,
beet deze doormidden en stortte zich op 't zelf
de moment boven op de boot: een vreeselijk
beeld van woede! Een stoot met een riem hield
hem een oogenblik terug en nog vóór hij een
nieuwen aanval kon wagen, had hij een kogel in
den kop en plompte dood in het water.
Op dit oogenblik klonk een luid „hallo" achter
ons. 't Was de „Express" die ons was gevolgd.
Weldra ging de hijschkraan omlaag en werd het
reusachtige lichaam aan dek geheschen. Des
avonds vierden wij ons jachtavontuur met ge
braden berenvleesch en heete koffie en we zon
gen zóó luid en vroolijk, dat de robben verbaasd
toeluisterden!
EEN BRIK OF EEN BRAK?
Wie helpt me uit den brand en lost dit
probleem op?
Heel, héél ver weg, op een eiland in de Stille
Zuidzee, woonde een vreemd volkje, dat geheel
bestond uit twee groote stammen, de Brikken
en de Brakken. Ze leken precies op elkaar en
waren alleen van elkaar te onderscheiden door
het feit, dat de Brikken altijd jokten en de Brak
ken nooit. Eens op een dag kwam. er een ontdek
kingsreiziger op het eiland aan. Hij had 't een
en ander gehoord over dit vreemde volkje en
toen hij dan ook een Brik en een Brak op zich af
zag komen, vroeg hij een van hen: „Ben jij een
Brik of een Brak?"
De man mompelde iets onverstaanbaars. De
reiziger wendde zich tot den ander en vroeg:
„Wat zegt hij?"
De tweede antwoordde: „Hij zegt, dat hij een
Brak is."
Vertellen jullie me nu eens vlug: wie van de
twee was een Brik en wie was een Brak?
Heb je 't antwoord gevonden? Dan mag je kij
ken want hier volgt het: de eerste was een
Brik.
Waarom? Luister.
De tweede antwoordde: „Hij zegt. dat hij een
Brak is." Als de tweede een Brik was, jokte hij
altijd. De eerste had dan dus gezegd: „Ik ben een
Brik". Maar de eerste moest dan een Brak ge
weest zijn en hij kon, daar de Brakken nooit
jokken, dus nooit gezegd hebben, dat hij een
Bril? was.
De eerste was dus een Brik. Deze jokte toen
hij zei: „Ik ben een Brak" en de tweede dus
een Brak sprak de waarheid, toen hij ant
woordde: „Hij zegt, dat hij een Brak is."
Had je dat ook gevonden?
KONING DER ZWENDELAARS.
In Los Angeles is onlangs een man gestor
ven, die de koning der zwendelaars genoemd
werd. 't Is haast ongelooflijk als je leest wat
deze Arthur Ferguson voor gekke streken heeft
uitgehaald. In zijn jeugd was hij tooneelspe-
ler en toen hij eens geweldig veel succes had
in de rol van een aartsbedrieger, die honder
den menschen voor 't lapje hield, besloot hij
het spel in werkelijkheid om te zetten.
Toen hij eenige dagen daarna door Londen
wandelde, zag hij daar op het beroemde Tra-
falgarplein een heer staan, die de Nelsonzuil
met bewonderende blikken bekeek. Ferguson
knoopte een gesprek aan en vertelde den
vreemdeling, dat hij een hoog regeerings-
ambtenaar was en dat de regeering hem had
opgedragen, de zuil met het standbeeld van
Nelson te verkoopen. Na veel heen en weer
gepraat werden ze 't eens voor 5000 pond,
contant te betalen. De zaak kwam eerst aan
'het licht, toen de kooper, een Amerikaan, een
transportonderneming de opdracht gaf, Nelson
te komen halen en naar Amerika over te bren
gen. Je begrijpt dat Ferguson toen reeds lang
spoorloos verdwenen was. Intusschen had hij
echter ook nog gauw even kans gezien, de be
roemde Big Ben-klok voor 1000 pond aan een
anderen Amerikaan te verkoopen. Met het
i
Zooals jullie ziet, bestaat deze cirkel uit 7
stralen. In 't middenpunt staat een hoofdletter
B. Nu is dit de opgaaf:
los Moet je den cirkel nateekenen, vervol
gens moet je langs de stralen woorden zetten
van 7 letters. Ieder woord moet natuurlijk met
een B beginnen. Maar de slotletters van' die
woorden moeten samen een werkwoord vormen.
Om het je een beetje gemakkelijk te maken, zal
ik de woorden toelichten.
Straal I een jongensnaam.
Straal II een drank.
Straal III een ander woord voor lawaai.
Straal IV iemand, die naast ons woont.
Straal V een soort ambacht, dat 's winters
vaak stil ligt.
Straal VI het tegenovergestelde van een
vreemde.
Straal VII een werkwoord, dat glimmen be-
teekent.
geld, dat hij met deze zaakjes „verdiend" had,
scheepte hp zich in naar Amerika, waar hij
er steeds weer in slaagde, ij dele en goedgeloo-
vige menschen, die belangstelling voor stand
beelden e.d. hadden, erin te laten loopen.
't Kan niet uitblijven, dat zijn succes hem
tenslotte naar het hoofd steeg en hij onvoor
zichtig werd. Aan de haven van New-York
maakte hij eens op een dag kennis met een
rijken Australischen schapenfokker, die met
bewonderende blikken stond te kijken naar
het geweldige vrijheidsbeeld. Ferguson rook
een voordeelig zaakje. Hij wist het vertrouwen
van den man te winnen en vertelde hem zoo
terloops, dat het toch zoo jammer was, dat
dit prachtbeeld moest verdwijnen. De haven
moest n.l. worden uitgebreid en nu had hij als
hoofd van het betreffende regeeringsbureau
de opdracht gekregen het beeld te verkoopen.
't Klinkt ongelooflijk, als ik je vertel dat ook
dit zwendelzaakje gelukte: de Australiër kocht
het Amerikaansohe vrijheidsbeeld voor het
peulschilletje van 100.000 dollar.
Ferguson beging echter in zijn overmoed een
groote fout; hij liet zich met den kooper door
een straatfotograaf kieken. Hierdoor werd hij
later, toen het bedrog aan 't licht was geko
men, tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Hij zat zijn tijd uit, maar niemand heeft er
ooit'achter kunnen komen, waar hij zijn geld
belegd had. Na zijn invrijheidstelling leefde
Ferguson verder braaf. In zijn testament ver
maakte hij 50.000 dQllar aan de regeering voor
het onderhoud van standbeelden. Zoo
eindigde dit zwendelaarsleven met een goede
grap.
NAAR aanleiding van mijn babbeltje met
jullie over de gebroeders Grimm en
hun sprookjes, krijg ik in een briefje
het verzoek om nu ook eens wat van
Andersen te vertellen. De vraagster vraagt o.a.
ook of Andersen in tegenstelling de Grimms zijn
sprookjes wel zelf gemaakt heeft. Laat ik voor
ik verder ga maar beginnen met deze vraag te
beantwoorden. Ja, Andersen heeft zijn sprookjes
alle zelf gemaakt, dus niet verzameld, wat herri
door anderen verteld is. Hans Christiaan Ander-1
sen werd als zoon van een armen schoenmaker
den 2den April in 1805 te Odense in Denemar
ken geboren. Vader Andersen had betere dagen
gekend en kon zich moeilijk schikken in de ver
anderde omstandigheden; dit maakte hem vaak
onredelijk zoowel tegenover zijn vrouw als zijn
zoontje Hans. De kleine Hans zocht vaak zijn toe
vlucht bij zijn grootvader, die zoo heerlijk ver
tellen kon en als grootvader er eens niet was,
dan ging hij in den tuin onder de aalbessen-
struiken zitten met wat oude lappen en dan
dacht hij zich feeën en heksen en kabouters om
zich heen. En hij droomde dan reeds zijn mooi
ste sprookjes. Dat deed hij ook als hij eens een
enkelen keer met vader en moeder mee geweest
was naar den schouwburg. Dan droomde hij dien
nacht van een ander tooneelstulc, dat hij zelf in
elkaar gezet had. Toen zijn vader gestorven was,
moest Hans al heel gauw van school af'om iets
te verdienen en moeder, die hem zoo vaak lap
pen aan elkaar had zien naaien,vond dat hij lkeer-
maker moest worden. Zelf had hij er niet veel
zin in; veel liever wilde hij schrijver, en dan too-
neelschrijver worden.
Toen hij 14 jaar geworden was, vertelde hij
zijn moeder dat hij zoo graag naar Kopenhagen
wou, hier dacht hij een beroemd man te kun
nen worden. Nu herinnerde moeder zich, dat er
eens iemand geweest was die gezegd had, dat
haar jongen nog eens een beroemd man zou wor
den en dat heel Odense eens geïllumineerd zou
worden te zijner eer. Hieraan denkende liet moe
der Andersen haar Hans gaan. In Kopenhagen
aangekomen werd hij allervriendelijkst ontvan
gen door den directeur van het muziekconser
vatorium; die beloofde hem te helpen, wat ech
ter op niets uitliep, omdat hij geen stem bleek te
hebben voor opera-zanger. Toch kon hij door
bemiddeling van 'n zekeren meneer Goldberg in
Kopenhagen blijven en les nemen in vreemde
talen. Na korten tijd slaagde hij voor de Latijn-
sche school te Slagelse, een plaatsje aan de
spoorlijn KorsoerKopenhagen op 't eiland
Seeland. Hier begon hij te dichten en zijn ge
dichten werden zeer mooi gevonden. Daarna
ging hij sprookjes schrijven, die door groot en
klein, oud en jong prachtig gevonden werden.
Nu werd hij werkelijk een beroemd man. Van
alle kanten ontving hij uitnoodigingen. Op groote
buitenplaatsen, in de eenzame natuur vroeg men
hem te logeeren, want men wist het wel, dat hij
zijn mooiste sprookjes schreef te midden van
Gods heerlijke schepping, ver van 't gewoel der
wereld. Hij werd steeds beroemder. De koning
zond hem zelfs een groote som gelds om te kun
nen gaan reizen. Zoo is hij ook tweemaal in ons
land geweest en heeft daar o.a. kennis gemaakt
met den schrijver Jacob van Lennep én den dich
ter Ten Kate. Bij Jacob v. Lennep werd hij ten
eten gevraagd en bij 't dessert werd een taart
rondgediend, waarop een suikeren ooievaar stond
In een brief naar zijn moeder schreef hij toen:
„Die Van Lennep wist wel, dat de ooievaar mijn
lievelings-sprookjesvogel is." Uit zijn sprookjes
Het meisje met de lucifershoutjes, De Vertellin
gen van de Maan, De tol en de bal, De Zwijnen
hoeder, De Nachtegaal en nog vele andere blijkt
wel hoeveel hij van kinderen hield. Op zijn 60ste
jaar werd hij benoemd tot eereburger van Odense
de heele stad vierde feest en 's avonds was er
overal illuminatie. Andersen is 70 jaar geworden
en aan 't eind van zijn leven schrijft hij: „Het
sprookje van mijn leven ligt voor mij. Ik ben ge
leid geworden zoo heerlijk, als ik het zelf niet
had kunnen uitdenken. Ik voel dat ilc een ge
lukskind ben. Bijna alle menschen komen mij
liefderijk tegemoet. Het is een zaligheid te leven,
aan God en de menschen te gelooven. Ik begrijp
heel dikwijls zelf niet, waarom juist mij zooveel
vreugde en geluk zijn toebedeeld." Een van de
redenen zal wel zijn dat hij altijd de zonzijde ge
zocht heeft en steeds geloofde, dat alles goed is,
zooals het is.
W. B.—Z.