BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES Aan allen! M'n briefje vooraf blijft dit keer achterwege. Beste ANEMOON. Je wilt je leven beteren. Dat vind ik prettig, 'k Hoop dat je je aan je woord- zult houden. Ben je nog naar de film „Sneeuwwitje" geweest? Dag Anemoon. Lief BENJAMINNETJE. Ben je ook naar de film „Sneeuwwitje'' geweest? Ik heb haar ook gezien en vond haar snoezig. Je bent goed met je gelukspop gevorderd. A.s. Woensdag mag je haar mede naar huis nemen. Dag Benjamin netje. Best BLONDJE. Wat zal dat een snoezig poppens telletje worden. Een hemdbroekje (geen hembroekje) een jurkje, een mutsje en een paar slofjes. Ja, verleden week Woensdag heb ik het te An. heel prettig gehad. Des avonds werd er een tooneelvoorsteliing gegeven die in de puntjes verzorgd was. Vele oude kennissen heb ik weer eens gezien en gesproken en dat is ook altijd prettig. Wil je je ouders m'n groeten terug doen? Dag Blondje. Best GOUDMUILTJE. Bij je thuis lijkt het dus veel op een ziekenhuis. Gelukkig dat jij niet ziek bent en je dus de familie kunt verzor gen. Het is momenteel een tijd waarin veel men- schen ziek zijn, maar gelukkig zijn de gevallen niet ernstig en is het leed na een kleine week weer geleden. Het beste met allen. Dag Goud muiltje. Lief JOPIE SLIM. Zoo meisje ben je er weer? Valt de gelukspop in je smaak? A.s. week het hoofd vastplakken, een koordje door den romp en klaar is de pop. Je mag haar dan mede naar huis nemen. Je begint daarna aan een nieuw werkje. Fijn hè? Dag Jopie Slim. Best DOORNROOSJE. Wat een keurig por tret heb je van je broer Leo geteekend. Je vraagt mij, de teekening in de courant te laten afdrukken. Maai- dat gaat zoo maar niet. Van ieder plaatje dat men in een courant of boek geplaatst wil hebben, moet een cliché gemaakt worden. Een negatieve voorstelling van het plaatje in koper of lood, bevestigd op een blok hout. Het maken van een cliché is tamelijk kost baar. De prijs wordt meestal per vierkante cen timeter berekend. Je begrijpt nu wel dat ik je teekening niet kan laten plaatsen. Het neemt echter niet weg, dat ik haar heel aardig vind. Ik geloof echter niet dat je broertje met een tak, dwars door z'n borst en rug gestoken, rond loopt zooals op je teekening. Dag Doornroosje. Lief HARLEKIJNTJE. Meisjes die de club zonder noodzaak verzuimen, schrijf ik af. Jij moest echter wegens ziekte thuis blijven, en bent dus niet afgeschreven. Prettig dat je weel beter bent en dus weer leunt komen, 'k Hoop dat je nu niet meer ziek zult worden. Dag Harlekijntje. Best RAMENLAPSTERTJE. Het leed is al weer geleden. Je hebt 1.1. Woensdag weer de club kunnen bezoeken. Dat zal 15 Februari een feest bij je thuis worden. Familiedagen in een groot gezin zijn altijd dol gezellig. Zelf heb ik ook nog "tal van aangename herinneringen aan zulke dagen in m'n ouderlijk huis. 'k Wensch je met je ouders, broer en zusters een prettigen dag toe. Dag Ramenlapstertje. Lief BERGKONINGINNETJE. Verleden week mocht je schrijfvacantie nemen. Nu is het echter weer uit met de pret en verwacht ik van alle rubriekertjes en clubleden dat zij trouw iedere week schrijven. Gelukkig dat je vader weer hersteld is. Je kleine zus moet nog maar eenïge jaartjes geduld houden. Nu kan ik haar nog niet op de club gebruiken. Dag Bergko- ninginnetje. Best BELLEFLEURTJE. Tot slot mocht je dus met den Prins trouwen? Dat zal een vroo- lijk eind geweest zijn. Met recht, eind goed, al goed. 'k Begrijp dat je, nu je moeder ziek is, weinig tijd voor schrijven hebt. Je moogt wel volstaan met een zeer kort briefje. Het beste met haar. Dag Bellefleurtje. Best LELIETJE VAN DALEN. Natuurlijk mag je vriendinnetje, als haar ouders op de IJM. Crt. geabonneerd zijn, rubriekertje en clublid worden. Ze moet echter beginnen met rubriekertje te worden en als ze me tot 28 Fe bruari trouw geschreven heeft, mag ze Woens dag 1 Maart op de club komen. Vertel het haar of nog beter, ala.t haar dit briefje lezen. Dag Lelietje van Dalen. Lief SNEEUWWITJE. Jammer dat je zus de club niet kon bezoeken. Misschien later, als zij op een ander uur godsdienstonderwijs heeft. Jammer dat je Grootmoeder langzamerhand achteruit gaat. 'k Wensch haar het beste toe. Zie ik je a.s. Woensdag weer? Dag Sneeuwwitje. Beste VERGEET MIJ NIET. Je mocht ver leden week schrijfvacantie nemen. Je verzuim was dus niet erg. Als je, doordat je thuis veel moet helpen, geen gelegenheid hebt voor een uitvoerig schrijven, dan ben ik met een kort briefje ook content. Heb je m'n kaart ontvan gen? Heb je een prettigen dag gehad? Dag Ver geet mij niet. Lieve DICKY BIGMANS. Dat het vreemd voor je is, wanneer je een vrijen clubmiddag hebt, wil ik graag gelooven. Het kon dit keer echter niet anders. De dame, die ik ben gaan feliciteeren, werd 72 jaar. De gelegenheid om haar te bezoeken, was er nog en die wilde ik niet laten voorbij gaan. Nu mag je weer ge regeld komen. Dag Dicky Bigmans. Best REPELSTEELTJE. Je bent met je vriendin 1.1. Zondag langs m'n huis gewandeld? Natuurlijk heb je mij niet gezien. Ilc was reeds vroeg in den morgen naar Haarlem gegaan en kwam pas laat thuis. Ja, het weer was 1.1. Maan dag en Dinsdag prachtig, 'k Had wel uren ver willen wandelen. Rie's broertje is reeds 14 da gen uit het ziekenhuis en gaat weer naar school. Dag Repelsteeltje. Lief BRUINOOGJE. Bij je nichtje thuis, lijkt het veel op een ziekenhuis, 'k Hoop dat al len weer spoedig hersteld mogen zijn en dat Kwikstaartje a.s. Woensdag weer op de club kan komen. Je kleine zus is flink gegroeid. Nog een poosje en dan is ze te zwaar om door je gedra gen te worden. Het beste met haar. Dag Bruin oogje. Best GOUDHAARTJE. Wat een geluk dat ik clubuur houd. Alle briefjes bevatten hetzelf de nieuws nl. „Wat jammer dat u verleden week geen club kon houden" en „gelukkig dat er a.s. Woensdag weer club is", 'k Vind het prettig dat het werk door alle leden zoo erg op prijs wordt gesteld. Ja de berijpte boomen waren schitte- JANTJE. door W. B. Z. In dit witte ledïkantje Ligt mijn kleine broertje Jantje. Hij is o zoo erg verkouden En moet nu zijn bedje houden. Om verveling te verdrijven Mag hij wel eens even schrijven. Als hij heel erg ligt te zeuren, Gaan wij voor hem plaatjes kleuren. In zijn witte ledikantje Kijkt hij guitig boven 't randje, „Ik ben weer beter", roept de guit, „Ik wil zoo graag mijn bedje uit". Uit het witte ledikantje Stapt heel spoedig onze Jantje. Hij is nu niet meer verkouden, Kon 't in bed niet langer houden. rend. Jammer maar dat al dat moois veelal zoo kort van duur is. Er is een rijmpje dat luidt: „Rijp op het hout, Wordt geen twee dagen oud". Dag Goudhaartje. Best ZONDAGSKIND. 'k Hoop je a.s. Dinsdag een kaart te sturen en wensch je een prettigen dag toe. Het was 1.1. Maandag en Dinsdag schitterend weer en uitstekend voor je zusjes om buiten te spelen. Woensdag zie ik je niet? Tot acht dagen later dus. Dag Zondagskind. Lief ZONNESTRAALTJE. Wat heerlijk dat je iederen dag een eind gaat wandelen. Begin van deze week was het weer al heel mooi en lokte tot wandelen uit. Geniet maar volop van iederen mooien dag. Dag Zonnestraaltje. Best CROCUSJE. Momenteel kan ik aan je verzoek niet voldoen. Je weet het, ik houd mij aan gelijke monniken, gelijke kappen. Heb ben de andere meisjes het werk af en jij nog niet, dan zal ik wel zorgen dat je ook klaar komt. Tot zoolang dus maar geduld houden. Dag Crocusje. Lief MADELIEFJE. Je bent dus ook pas kort geleden ziek geweest. Gelukkig dat er toen geen club was en je dus niet behoefde te ver zuimen. Je hebt al heel wat boeken gelezen. Ver schillende er van zijn mij bekend o.a. „Aflees Tiental". Je bent echter nog lang aan het eind en hebt er nog heel wat op je lijstje staan. Pret tig dat je nog tijd hebt om te lezen, 'k Wensch je nog menig gezellig leesuurtje toe. Dag Ma deliefje. Best ZWARTKOPJE. Verleden week Woensdag kon ik geen club houden. De leden heb ik 's Woensdags tevoren gezegd dat er geen club zou zijn. Dat je niet gegaan bent, kwam dus heel goed uit Als je op de a.s. openb. mu ziekles uit je hoofd moet spelen, mag je wel goed studeeren. 'k Wensch je veel succes toe. Dag Zwartkopje. Lief BOODSCHAPSTERTJE. Hartelijk dank ik je voor het Verkadeplaatje en voor de kwitanties. Heb je zelf een schrijfbureau op je kamer gemaakt? Dat wonder wil ik graag aan schouwen. Wanneer ik een oogenblikje heb, wip ik even aan om je werk te zien. Zal je het bu reau telkens keurig opruimen? Tot kijk. Dag Boodschapstertje. Best BIJ-DÊ-HANDJE. Ben jij op visite bij mej. De V. geweest? Dat vermoedde ik wel. Er was een jarige, dus moest je van de partij zijn. Natuurlijk heb je prettig gespeeld met Joopje en met Simon. Dag Bijde-handje. Lief ZANGERESJE. Ja, verleden week Woensdag ben ik heel prettig uit geweest. Je mocht toen schrijfvacantie nemen. Dat het te koud was om in een schuur te handwerken, neem ik graag aan. Dat je moeder geen gele genheid heeft om al je vriendinnen eenige uren in huis te nemen eveneens. We gaan echter een goeden tijd tegemoet. Wanneer het mooi voor jaarsweer is, kan je in het zonnetje buiten gaan handwerken. Je roept je vriendinnen dan maar weer bijeen. Dag Zangeresje. Lief TEEKENAARSTERTJE. Acht van de tien sommen goed, vind ik niet slecht, doch het kan beter, 'k Hoop dat ik over eenige weken lees: ,,'k Had alle tien m'n sommen goed". Pret tig dat je je vriendin te gast mocht hebben. Wil je moeder m'n groeten doen -toekomen? Dag Teekenaarstertje. Best KRULLEKOPJE. Is mijnheer L. ook ziek? Er zijn momenteel veel menschen ziek, maar gelukkig de meeste niet ernstig. „Griep" noemt men het. 'k Geloof echter dat men, als men tegenwoordig wat verkouden is, en men zich minder prettig gevoelt, men meent dat men Griep heeft. In mijn jeugd noemde men het in fluenza. Het schortje dat je op school gemaakt hebt ziet er keurig uit. Heb je het stikwerk op de machine ook zelf genaaid? Het beste met je verkoudheid. Dag Krullekopje. Beste POLLY. Zat je Zaterdag weer op 4 pooten? Op bed- of stoelpooten? Wat doe je ook met keelpijn? Je wilt ook altijd van alles me de profiteeren tot zelfs van keelpijn toe. Na het drinken van warme citroen onder de wol is een probaat middel, 'k Hoop dat jij en je broer er ook baat bij gevonden hebben. Het beste hoor. 'k Hoop dat je leven spoedig op twee beenen staat en gaat. Dag Polly. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. IJSBERENJACHT OP SPITSBERGEN Toen de proviand van de robbenvangers bijna op was. 't Was bitter koud, zoo vertelt een stoer rob- benvanger, die in de nabijheid van Spitsbergen rondkruiste op zoek naar jachtbuit. Urenlang had de Noordenwind ons ijskoude sneeuwvlok ken in 't gezicht gejaagd. Nu zaten we behage- lijk in de kleine kajuit van onze „Express" en lepelden peinzend ons bordje heete erwtensoep. Dat was heerlijk! We kwamen dan ook weldra in een goede stemming, die ons allen de door gestane koude deed vergeten. Eén was er echter, die een beetje somber deed, en dat was onze kok. Hij keek bepaald sip en toen we hem vroegen, wat hiervan de reden was, vertelde hij, dat we zooeven ons allerlaatste bordje erwtensoep hadden verorberd. We wa ren door de vreeselijke koude veel en veel te lang onderweg geweest. Wel was er nog wat scheepsbeschuit, koffie en gecondenseerde melk, maar dat was dan ook alles! En nu werdén we opeens allemaal stil. Geen prettige mededeeling als je nog dagen en dagen varens van de bewoonde wereld af bent. „En ijsberen komen we ook al niet tegen," zuchtte een Noor, die 't klappen van de zweep kende. „Och, je kunt nooit weten: misschien komt er plotseling een opduiken," veronderstelde een ander. Zoo gebeurde het ook inderdaad. Een paar da gen later, toen we weer in de kajuit zaten, hoor den we opeens vlugge voetstappen op het dek en daar stond de kok voor ons. Opgewonden schreeuwde hij ons toe: „Een ijsbeer!" Onmiddel lijk namen we den verrekijker ter hand en snel den aan dek. De sneeuwstorm was gaan liggen. Een schuch ter wintei'zonnetje kwam lusschen grauwe wol ken doorkijken en bescheen het onafzienbare ijs veld, omzoomd met drijf ijs. En temiden van al dit wit zagen we één vuilgele vlek: de ijsbeer. We volgden het dier met onzen kijker. Af en toe bleef het staan om vluchtholen van robben te onderzoeken. Hij scheen zich van het naderkomen van onze boot niets aan te trekken. Voorloopig moesten we onzen jachtlust nog in bedwang houden, want zoolang de beer niet was gaan lig gen, hadden we absoluut geen kans op succes. Dus was wachten de boodschap. Maar onmid dellijk na het „middageten", dat bestond uit een stuk scheepsbeschuit met koffie, kwam onze har poenier melden, dat het thans tijd was. Terwijl de groote vangboot "te water werd ge laten, hielden we het dier zorgvuldig in het oog. De beer was plat op het ijsveld gaan liggen met zijn pooten vooruit gestrekt. Hij lag blijkbaar op de loer voor een robbenhol. Om hem niet te verontrusten voeren wij in groote bogen langs den kant van het ijsveld en betraden, onge veer een kilometer van hem verwijderd zoo stil mogelijk, het ijs. 't Kwam er nu op aan, den grooten poolroover den weg naar de bergen af te snijden. Daarom omsingelden wij, dat wil zeg gen mijn zes kameraden en ik, "bij gunstigen wind, het nog altijd stil liggende dier. Eerst ging alles goed, maar toen we hem tot op een goede vierhonderd meter genaderd waren, stond de beer plotseling op. keek en snuffelde om zich heen en.zette zich in galop, de richting van het vasteland uit. Nu werd het hol len voor ons! Het loopen in de diepe sneeuwlaag was al geen pretje geweest, maar dit was 't nog veel minder. We waren dik gekleed, maar op deze inspannende jacht was ieder kleedingstulc nog te veel: weldra vlogen dan ook leeren jas sen, wollen vesten enz. op het ijs. Die dingen konden we later wel weer gaan ophalen, dach ten wij. Daar de wind schuin van het vasteland naar de kust blies, kreeg de beer ons plotseling in den neus en hij maakte rechtsomkeert naar het strand. Als een pijl uit den boog stoof hij voor uit. O, als we nu maar sneeuwschoenen hadden gehad! Met gejuich begroetten de Noren de verande ring in de vluchtrichting van den beer. Nu kon hij ons, als we een beetje, geluk hadden, niet meer ontgaan! Zonder nog één keer om te kijken, holde de beer naar de kust; toen hij het drijfijs bereikt had, stortte hij zich pardoes in het water. Nu werd het beenen maken, immers wij wisten, dat een ijsbeer, vooral als hij in noodverkeert, ver bazend vlug zwemmen kan. Als het hem ge lukte, een van de vele kleine eilandjes te berei ken, dan zou hij weldra in veiligheid zijn. Intusschen waren wij bij den rand van het vasteland aangekomen: voor ons dansten de schotsen op en neer. Onze Noren sprongen met verbluffende behendigheid van schots op schots en wij volgden voorzichtig. Daar kwam onze boot aan! Vlug gingen we aan boord, omdat het stilstaan niet meeviel, daar we door en door warm geworden waren van het harde loopen. De klauterpartij had een heelen tijd geduurd, en daardoor had de ijsbeer een g'e- weldigen voorsprong gekregen! Als een klein wit stipje zagen we in de verte zijn kop boven het donkere water uitkomen. Doch onze Noren konden reusachtig roeien. Snel verminderde de afstand en weldra zagen we het dier in woeste vaart voor ons uithollen en dan weer een eindje zwemmen. Hoe dichter we bij hem kwamen hoe onrustiger hij werd en telkens keek hij naar ons om. Nu schenen zijn krachten af te nemen. Met een ontzaggelijken sprong was hij bovenop een ijsschots terechtgekomen en keek nu om zich heen om een uitweg te zoeken. Deze aarzeling werd hem echter noodlottig. Nog één keer keek hij om en toen stortte hij zich weer in 't water, 't Was gelukkig voor hem, dat de wind steeds weer schollen deed opkruien, want terwijl de beer hier luchtig als een danseresje overheen huppelde, moesten wij ons met behulp van stan gen een weg banen. Zoo ging 'teen half uur lang, toen kwamen we weer in ruimer vaarwater. De beer had de gun stige gelegenheid om terzijde weg te duiken la ten voorbijgaan en nu kon hij ons niet meer ont- loopen. Dichter en dichter naderden wij, doch de beer wilde zijn leven blijkbaar zoo duur mo gelijk verkoopen. Juist toen de boot hem had in gehaald, keerde hij zich met verbluffende snel heid om, pakte een roeii'iem in zijn klauwen, beet deze doormidden en stortte zich op 't zelf de moment boven op de boot: een vreeselijk beeld van woede! Een stoot met een riem hield hem een oogenblik terug en nog vóór hij een nieuwen aanval kon wagen, had hij een kogel in den kop en plompte dood in het water. Op dit oogenblik klonk een luid „hallo" achter ons. 't Was de „Express" die ons was gevolgd. Weldra ging de hijschkraan omlaag en werd het reusachtige lichaam aan dek geheschen. Des avonds vierden wij ons jachtavontuur met ge braden berenvleesch en heete koffie en we zon gen zóó luid en vroolijk, dat de robben verbaasd toeluisterden! EEN BRIK OF EEN BRAK? Wie helpt me uit den brand en lost dit probleem op? Heel, héél ver weg, op een eiland in de Stille Zuidzee, woonde een vreemd volkje, dat geheel bestond uit twee groote stammen, de Brikken en de Brakken. Ze leken precies op elkaar en waren alleen van elkaar te onderscheiden door het feit, dat de Brikken altijd jokten en de Brak ken nooit. Eens op een dag kwam. er een ontdek kingsreiziger op het eiland aan. Hij had 't een en ander gehoord over dit vreemde volkje en toen hij dan ook een Brik en een Brak op zich af zag komen, vroeg hij een van hen: „Ben jij een Brik of een Brak?" De man mompelde iets onverstaanbaars. De reiziger wendde zich tot den ander en vroeg: „Wat zegt hij?" De tweede antwoordde: „Hij zegt, dat hij een Brak is." Vertellen jullie me nu eens vlug: wie van de twee was een Brik en wie was een Brak? Heb je 't antwoord gevonden? Dan mag je kij ken want hier volgt het: de eerste was een Brik. Waarom? Luister. De tweede antwoordde: „Hij zegt. dat hij een Brak is." Als de tweede een Brik was, jokte hij altijd. De eerste had dan dus gezegd: „Ik ben een Brik". Maar de eerste moest dan een Brak ge weest zijn en hij kon, daar de Brakken nooit jokken, dus nooit gezegd hebben, dat hij een Bril? was. De eerste was dus een Brik. Deze jokte toen hij zei: „Ik ben een Brak" en de tweede dus een Brak sprak de waarheid, toen hij ant woordde: „Hij zegt, dat hij een Brak is." Had je dat ook gevonden? KONING DER ZWENDELAARS. In Los Angeles is onlangs een man gestor ven, die de koning der zwendelaars genoemd werd. 't Is haast ongelooflijk als je leest wat deze Arthur Ferguson voor gekke streken heeft uitgehaald. In zijn jeugd was hij tooneelspe- ler en toen hij eens geweldig veel succes had in de rol van een aartsbedrieger, die honder den menschen voor 't lapje hield, besloot hij het spel in werkelijkheid om te zetten. Toen hij eenige dagen daarna door Londen wandelde, zag hij daar op het beroemde Tra- falgarplein een heer staan, die de Nelsonzuil met bewonderende blikken bekeek. Ferguson knoopte een gesprek aan en vertelde den vreemdeling, dat hij een hoog regeerings- ambtenaar was en dat de regeering hem had opgedragen, de zuil met het standbeeld van Nelson te verkoopen. Na veel heen en weer gepraat werden ze 't eens voor 5000 pond, contant te betalen. De zaak kwam eerst aan 'het licht, toen de kooper, een Amerikaan, een transportonderneming de opdracht gaf, Nelson te komen halen en naar Amerika over te bren gen. Je begrijpt dat Ferguson toen reeds lang spoorloos verdwenen was. Intusschen had hij echter ook nog gauw even kans gezien, de be roemde Big Ben-klok voor 1000 pond aan een anderen Amerikaan te verkoopen. Met het i Zooals jullie ziet, bestaat deze cirkel uit 7 stralen. In 't middenpunt staat een hoofdletter B. Nu is dit de opgaaf: los Moet je den cirkel nateekenen, vervol gens moet je langs de stralen woorden zetten van 7 letters. Ieder woord moet natuurlijk met een B beginnen. Maar de slotletters van' die woorden moeten samen een werkwoord vormen. Om het je een beetje gemakkelijk te maken, zal ik de woorden toelichten. Straal I een jongensnaam. Straal II een drank. Straal III een ander woord voor lawaai. Straal IV iemand, die naast ons woont. Straal V een soort ambacht, dat 's winters vaak stil ligt. Straal VI het tegenovergestelde van een vreemde. Straal VII een werkwoord, dat glimmen be- teekent. geld, dat hij met deze zaakjes „verdiend" had, scheepte hp zich in naar Amerika, waar hij er steeds weer in slaagde, ij dele en goedgeloo- vige menschen, die belangstelling voor stand beelden e.d. hadden, erin te laten loopen. 't Kan niet uitblijven, dat zijn succes hem tenslotte naar het hoofd steeg en hij onvoor zichtig werd. Aan de haven van New-York maakte hij eens op een dag kennis met een rijken Australischen schapenfokker, die met bewonderende blikken stond te kijken naar het geweldige vrijheidsbeeld. Ferguson rook een voordeelig zaakje. Hij wist het vertrouwen van den man te winnen en vertelde hem zoo terloops, dat het toch zoo jammer was, dat dit prachtbeeld moest verdwijnen. De haven moest n.l. worden uitgebreid en nu had hij als hoofd van het betreffende regeeringsbureau de opdracht gekregen het beeld te verkoopen. 't Klinkt ongelooflijk, als ik je vertel dat ook dit zwendelzaakje gelukte: de Australiër kocht het Amerikaansohe vrijheidsbeeld voor het peulschilletje van 100.000 dollar. Ferguson beging echter in zijn overmoed een groote fout; hij liet zich met den kooper door een straatfotograaf kieken. Hierdoor werd hij later, toen het bedrog aan 't licht was geko men, tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij zat zijn tijd uit, maar niemand heeft er ooit'achter kunnen komen, waar hij zijn geld belegd had. Na zijn invrijheidstelling leefde Ferguson verder braaf. In zijn testament ver maakte hij 50.000 dQllar aan de regeering voor het onderhoud van standbeelden. Zoo eindigde dit zwendelaarsleven met een goede grap. NAAR aanleiding van mijn babbeltje met jullie over de gebroeders Grimm en hun sprookjes, krijg ik in een briefje het verzoek om nu ook eens wat van Andersen te vertellen. De vraagster vraagt o.a. ook of Andersen in tegenstelling de Grimms zijn sprookjes wel zelf gemaakt heeft. Laat ik voor ik verder ga maar beginnen met deze vraag te beantwoorden. Ja, Andersen heeft zijn sprookjes alle zelf gemaakt, dus niet verzameld, wat herri door anderen verteld is. Hans Christiaan Ander-1 sen werd als zoon van een armen schoenmaker den 2den April in 1805 te Odense in Denemar ken geboren. Vader Andersen had betere dagen gekend en kon zich moeilijk schikken in de ver anderde omstandigheden; dit maakte hem vaak onredelijk zoowel tegenover zijn vrouw als zijn zoontje Hans. De kleine Hans zocht vaak zijn toe vlucht bij zijn grootvader, die zoo heerlijk ver tellen kon en als grootvader er eens niet was, dan ging hij in den tuin onder de aalbessen- struiken zitten met wat oude lappen en dan dacht hij zich feeën en heksen en kabouters om zich heen. En hij droomde dan reeds zijn mooi ste sprookjes. Dat deed hij ook als hij eens een enkelen keer met vader en moeder mee geweest was naar den schouwburg. Dan droomde hij dien nacht van een ander tooneelstulc, dat hij zelf in elkaar gezet had. Toen zijn vader gestorven was, moest Hans al heel gauw van school af'om iets te verdienen en moeder, die hem zoo vaak lap pen aan elkaar had zien naaien,vond dat hij lkeer- maker moest worden. Zelf had hij er niet veel zin in; veel liever wilde hij schrijver, en dan too- neelschrijver worden. Toen hij 14 jaar geworden was, vertelde hij zijn moeder dat hij zoo graag naar Kopenhagen wou, hier dacht hij een beroemd man te kun nen worden. Nu herinnerde moeder zich, dat er eens iemand geweest was die gezegd had, dat haar jongen nog eens een beroemd man zou wor den en dat heel Odense eens geïllumineerd zou worden te zijner eer. Hieraan denkende liet moe der Andersen haar Hans gaan. In Kopenhagen aangekomen werd hij allervriendelijkst ontvan gen door den directeur van het muziekconser vatorium; die beloofde hem te helpen, wat ech ter op niets uitliep, omdat hij geen stem bleek te hebben voor opera-zanger. Toch kon hij door bemiddeling van 'n zekeren meneer Goldberg in Kopenhagen blijven en les nemen in vreemde talen. Na korten tijd slaagde hij voor de Latijn- sche school te Slagelse, een plaatsje aan de spoorlijn KorsoerKopenhagen op 't eiland Seeland. Hier begon hij te dichten en zijn ge dichten werden zeer mooi gevonden. Daarna ging hij sprookjes schrijven, die door groot en klein, oud en jong prachtig gevonden werden. Nu werd hij werkelijk een beroemd man. Van alle kanten ontving hij uitnoodigingen. Op groote buitenplaatsen, in de eenzame natuur vroeg men hem te logeeren, want men wist het wel, dat hij zijn mooiste sprookjes schreef te midden van Gods heerlijke schepping, ver van 't gewoel der wereld. Hij werd steeds beroemder. De koning zond hem zelfs een groote som gelds om te kun nen gaan reizen. Zoo is hij ook tweemaal in ons land geweest en heeft daar o.a. kennis gemaakt met den schrijver Jacob van Lennep én den dich ter Ten Kate. Bij Jacob v. Lennep werd hij ten eten gevraagd en bij 't dessert werd een taart rondgediend, waarop een suikeren ooievaar stond In een brief naar zijn moeder schreef hij toen: „Die Van Lennep wist wel, dat de ooievaar mijn lievelings-sprookjesvogel is." Uit zijn sprookjes Het meisje met de lucifershoutjes, De Vertellin gen van de Maan, De tol en de bal, De Zwijnen hoeder, De Nachtegaal en nog vele andere blijkt wel hoeveel hij van kinderen hield. Op zijn 60ste jaar werd hij benoemd tot eereburger van Odense de heele stad vierde feest en 's avonds was er overal illuminatie. Andersen is 70 jaar geworden en aan 't eind van zijn leven schrijft hij: „Het sprookje van mijn leven ligt voor mij. Ik ben ge leid geworden zoo heerlijk, als ik het zelf niet had kunnen uitdenken. Ik voel dat ilc een ge lukskind ben. Bijna alle menschen komen mij liefderijk tegemoet. Het is een zaligheid te leven, aan God en de menschen te gelooven. Ik begrijp heel dikwijls zelf niet, waarom juist mij zooveel vreugde en geluk zijn toebedeeld." Een van de redenen zal wel zijn dat hij altijd de zonzijde ge zocht heeft en steeds geloofde, dat alles goed is, zooals het is. W. B.—Z.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 8