BESTE VRIENDINNETJES
EN VRIENDJES
Aan allen!
MIJN KABOUTER,
door W. B.—Z.
kabouter gekregen,
de vensterbank staan,
ipm nn mpt. ppti sleutel
DE BEER IS LOS!
Lief WITWOLLETJE. Je rapportcijfers vind ik
vrij goed. Prettig dat je ook in Goudmuiltje
moogt medespelen. Doe maar goed je best en
zorg er vooral voor je rol goed van buiten te
leeren. Veel succes.
Dag Witwolletje.
Beste KLEINE ZUS. Hoe staat het le
ven? Nog steeds op twee beenen?. A.s. Woens
dag ben je natuurlijk ook van de partij. Tot
ziens dan.
L>ag Kleine Zus.
Beste VERONIKA. L.l. Woensdag was
ik geheel onverwachts verhinderd. A.s. Woens
dag verwacht ik je met je zus. Als je je
jurk afhebt, mag ik je werk zeker wel eens
bewonderen? Je doet haar dan maar eens
aan als je op visite komt. Tot Woensdag.
Dag Veronika.
Lief HARLEKIJNTJE. Je bent blij dat
we a.s. Woensdagmiddag het sluitingsfeestje
hebben, maar feitelijk toch weer niet blij, om
dat je dan meteen de Woensdagmiddag-
clubuurtjes gaat missen. Dat begrijp ik.
Maar wanneer het binnenkort 's Woensdags
mooi weer is dan is het veel beter in de
buitenlucht te verblijven dan in een zaal tus-
schen vier muren. Bovendien mag je van tijd
tot tijd bij mij thuis op visite komen. Met
mooi weer zitten we dan fijn in het tuintje.
Met October hoop ik weer in de gelegen
heid te zijn, de clubmiddagen in het zaaltje
te houden.
Dag Harlekijntje.
Best DAUWDRUPJE. M'n dank voor je
briefje. Je bent dus op tijd weer beter zoodat
je a.s. Woensdag ook van de partij kunt zijn.
Dag Dauwdrupje.
Lief DOORNROOSJE. Ja, a.s. Woensdag
maak jij het eerste clubuurtje mede. 'k Hoop
dat je je goed zal amuseeren. De feestjes zijn
tot heden steeds goed geslaagd en het mid
dagje van a.s. Woensdag zal, naar ik ver
trouw, ook wel weer naar wensch verloopen. Je
brengt Dauwdrupje natuurlijk mee.
Dag Doornroosje.
Lief BLONDJE: De handwerkjes wor
den op de visiteuurtjes bij mij thuis afge
maakt. Ook nemen we het werk mede als we
ean middagje naar buiten gaan. Jammer dat
je zus nog steeds ziek is. Het beste met haar.
Dag Blondje.
Best. RAMENLAPSTERTJE. M'n dank
voor de keurige teekening. 'k Zou wel ter
stond in het huis m'n intrek willen nemen.
M'n naam schrijf je echter fout. Je moet
maar eens m'n naam onder de rubriek opzoe
ken.
Dag Ramenlapstertje.
Lief LELIETJE VAN DALEN. Dat
vriendinnetje van je is me er eentje zeg. Maar
ze doet met schrijven dapper haar best en dat
is hoofdzaak. Langzamerhand leert ze wel be
ter stellen en zonder grove fouten schrijven.
Tot Woensdag.
Dag Lelietje van Dalen.
Klein ZWARTOOGJE. Gelukkig dat je
weer beter bent. Nu maar oppassen dat je
niet weer kou vat. De bronchitis zou dan
weer gemakkelijk kunnen terug komen en je
opnieuw noodzaken binnen te blijven, 'k Hoop
echt dat je a.s. Woensdag van de partij kunt
zijn.
Dag Zwartoogje.
Best BRUINOOGJE. Wat een dapper
zusje heb jij. Je moeder en ik zijn lot- of
nog beter gezegd werkgenooten. Zij is aan
de schoonmaak en ik ook. Prettig zoo vroeg
te beginnen. Wanneer het heerlijk voor
jaarsweer er is kan men er fijn van genie
ten en behoeft men zich niet meer met
sehoonmaakattributen bezig te houden. Jij
helpt zeker dapper mee door flink op je zus
te passen?
Dag Bruinoogje.
Lief GOUDHAARTJE. M'n dank voor je
grappige teekening. Gelukkig dat je poes
weer beter is en weer trek in lekkere beetjes
heeft. Neen ik heb niet naar den Bonten Dins-
dagavondtrein geluisterd, 'k Was moe en ben
vroeg te bed gegaan. Naar je rapportcijfers
ben ik zeer benieuwd.
Dag Goudhaartje.
Best ZANGERESJE. Hoe ik je teekenin-
gen vind? In een woord schitterend en
hoogst artistiek. Moet je daarom lachen? Mij
best. Je kunt beter lachen dan huilen. Pret
tig dat je op den a.s. Ouderavond met nog een
ander meisje eenige liederen moogt zingen. Ja
a.s. Woensdag vind ons sluitingsfeestje plaats.
Ook naar jouw rapport ben ik benieuwd. Het
beste met je poesenfamilie.
Dag Zangei-esje.
Lief REPELSTEELTJE. Dat je op school
in je taalwerk weinig fouten maakt neem ik
graag aan. In je briefjes komen ook zelden
fouten voor. Je schrift is trouwens altijd keu
rig en duidelijk. Prettig dat je voor je taal
werk op school een prijs gewonnen hebt. Ja,
a.s. Woensdagmiddag heeft het clubsluitings-
feestje plaats. Tot Woensdag.
Dag Repelsteeltje.
Best KRULLEKOPJE. Gelukkig dat het
met mej. O. goed gaat. 't Lijkt mij ook beter
om voor de klas te staan dan in een herstel
lingsoord te moeten blijven. Maar als men
rust van noode heeft, is het prettig dat er
gelegenheden zijn waar men die rust kan ge
nieten. A.s. Woensdag ben je natuur
lijk van de partij. Hoe gaat het met je been?
Dag Krullekopje
Lief TEEKENAARSTERTJE. M'n dank
voor je teekening. Is je rammelaar al af? Dat
is ook even vlug. Als het poppenspreitje af is,
wil ik het graag eens zien. Vooral naar het
borduurwerk ben ik erg benieuwd. Gelukkig
dat je het op school best maakt. M'n groeten
aan je moeder.
Dag Teekenaarstertje.
Best BIJDEHANDJE. Blijf nog maar
een paar dagen binnen. Het is buiten nog
niets gedaan wanneer men pas griep heeft ge
had. 'k Hoop echter dat je a.s. Woensdag
naar de club kunt gaan. Maar dat zal wel,
vooral als je niet te vlug bent met naar bui
ten gaan. Het beste hoor.
Dag Bijdehandje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Je brief
'k Heb een
Hij mag op
En wind je l
Dan kan hij wel tien stappen gaan.
Hij zwaait met zijn hand dan zoo vroolijk,
Zijn baardje gaat heusch op en neer.
Ik moet er maar telkens naar kijken,
't Is toch zoo'n leuke meneer.
Je ziet wel: ik heb nog meer speelgoed,
Een kamer, twee poppen, een bed.
Maar 't mooist is mijn kleine kabouter,
Met hem heb ik altijd weer pret.
En moet ik strakjes naar bed toe,
Dan neem ik 't kaboutertje mee.
Ik stop hem dan onder de dekens,
Dan slapen we gauw alle twee.
was dit keer erg dik. Er kwam van alles en
nog wat uit de couvert. Ik dank je hartelijk
voor de vier Verkade-bonnen. Het lijkt bij
je thuis een klein ziekenhuis. Het beste met
allen hoor. Als ik gelegenheid heb kom ik
vanavond of morgen even aan om naar de
zieken en herstellenden te zien.
Dag Boodschapstertje.
Lief ELFENKONINGINNETJE. Prettig
dat je tante en nichtje eenige dagen bij je
thuis gelogeerd hebben. Je nichtje mag zoo'n
uitje wel en wenschte wel langer te blijven.
Het gooien met steenen heeft je veel narig
heid bezorgd. Het gooien op zichzelf is reeds
gevaarlijk. Personen die een bril dragen loo-
pen bovendien gevaar dat de bril geraakt
wordt, waardoor glas in de oogen kan komen.
Kan je nog uit het geraakte oog zien? Je zult
wel respect voor steengooipartijen gekregen
hebben. t
Dag Elfenkoninginnetje.
Best ZWARTKOPJE. Je weet, als je door
je werk geen tijd hebt om mij te schrijven, be
hoef je geen briefje in te leveren. Dat wordt
a.s. Woensdag dubbel feest. Eerst op de club,
dan bij een jarig vriendinnetje. Als je nu
maar met je huiswerk klaar kunt komen Tot
Woensdag.
Dag Zwartkopje.
Beste WINNETOU. Ja, vriend, je mag
a.s. Woensdag het sluitingsfeestje van de
club bijwonen. „Hoe meer zielen, hoe meer
vreugd". Het vangt aan om 2.30 en eindigt on
geveer 4.00. Het zaaltje bevindt zich in de J. P.
Coenstraat, hoek Vareniusstraat.
Dag Winnetou.
Beste POLLY. Wat jammer vriend dat je
weer ziek bent. Graag zou ik je a.s. Woensdag
middag op de club zien, maar vrees dat je, nu
je weer ziek bent, niet kunt komen, 'k Wensch
je het beste toe en mocht je weer naar bui
ten kunnen dan hoop ik je op het clubsluitings
feestje te ontmoeten. Je gedichtje zal ik doen
pla&tsen.
Dag Polly.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
VAN EEN VOGELTJE.
Een vogeltje vloog door de lucht;
En doorkliefde die met snelle vlucht.
Hij zag een jongen staan op 't mos,
In het mooie, groene bosch!
Steeds verder vloog hij, steeds vooruit.
En hij piepte daarbij luid.
En in de zoele zonneschijn,
Vond hij het reuze-fijn.
Doch lang zal die vrijheid niet duren!
Wie zie ik daar zoo gluren?
Het is een wezel, slank en fijn,
Die loert daar op het vogelkijn.
De moeder van het jongebeest,
Die men de angst in d'oogen leest,
Vloog angstig om de wezel heen
Zie, de roover licht al zijn linkerbeen,
Hij wil den sprong gaan maken!
Doch 't zal hem niet genaken.
Daar komt een tweede wezel aan.
Zij willen saam ruzie maken gaan!
Het wordt een heftige vechtpartij,
De haren vliegen rond erbij
Maar de vogels, groot en klein,
Zijn weer gered, hoe fijn!
M. G. VOET,
Leeuweriklaan 23, IJmuiden-Oost.
Schuilnaam Polly.
Bankbiljetten werden in hun tegenwoordigen
vorm voor 't eerst uitgegeven door de bank van
Stockholm, ongeveer 300 jaar geleden.
De Chineezen en de Egyptenaren gebruikten
echter reeds eerder papieren en leeren geld.
Kunnen jullie me vertellen, hoelang het gele
den is, dat de bril, de badkuip, de zakdoek, de
knoop, de das, het consumptie-ijs, het bier, de
groente in blik en het bankbiljet werden uit
gevonden?
Niet? Luister dan maar:
Pietje Pech dacht erin te zullen tippelen, maar
tenslotte werd hij nog de held van den dag!
Nu moet ik jullie toch eens iets grappigs ver
tellen: een gek avontuur, dat ik onlangs beleefde
en dat werkelijk schitterend afliep! Luister: Het
was op een Maandagmorgen en ik sprong, als al
tijd, op 't allerlaatste nippertje vóór school
tijd in drie geweldige sprongen de trap af! M'n
hart zat me heelemaal diep in m'n schoenen ge
zonken, want je moet weten, dat ik in de eerste
klas II. B. S. zit, dat we dien morgen geschiede-
nis-repetitie zouden krijgen en dat ik er niets
aan gedaan had.
En de jongens noemen me niet voor niets
Pietje Pech, want ik tippel er altijd in. Als ik
niet gewerkt heb op natuurlijke, welverdiende
wijze en als ik wèl gewerkt heb op on- of boven
natuurlijke manier! Enfin! Maar ditmaal was het
anders: Ik kwam dan de trap afgestoven, rukte
de huisdeur open enhet haar net zoo hard
weer in 't slot vallen!
Wat was er gebeurd? Rechtop in de deur
opening had nee, je gelooft het misschien niet
eens! een reusachtige, ruige, bruine beer ge
staan met z'n rechterarm naar me uitgestrekt,
net of hij op 't punt stond, me een opstopper te
geven. Nooit had ik nog zoo'n grooten, griezelig
grooten beer gezien! Ik bleef met open mond naai
de dichtgevallen deur kijken en terwijl 't hart
me in de keel klopte, meende ik buiten een
woest gesnuif te hooren als de ademhaling van
een reus.
Ik ging vlak voor de deur staan en luisterde....
't Gesnuif werd zachter en zachter en toen ik
niets meer hoorde, opende ik voorzichtig de deur
en keek naar buiten.
De beer was een eindje verder gewandeld en
stond nu rechtop op den hoek van een straat met
z'n kleine zwarte oogjes om zich heen te kijken.
Hij knipoogde op echt „menschelijke" manier
tegen de zon en wreef met één poot over z'n
maag net of hij iemand wilde beduiden, dat hij
juist heerlijk gegeten had. Dan viel hij opeens
plomp voorover maakte rechtsomkeert en wag
gelde op vier pooten terug.
Tot mijn vreugde sloeg hij den weg naar mijn
school in. Wat een bof, wat een bof! Ik volgde
hem op veiligen afstand, en nu werd de gewone
schoolweg van iederen morgen opeens net een
film. De beer koos een hoofdstraat en toen had
je 't lieve leven aan den gang. De eerste die hem
zag was een vrouw met een melkkan in de hand:
ze liet van schrik de kan vallen, zoodat hij aan
scherven viel, sloeg de armen woest omhoog en
zette het gillend op een loopen! Maar reeds bij
de eerste de beste huisdeur, waar ze schuilen
kon, vloog ze 't portiek in en stond opeens krom
van 't lachen.
De volgende was een dikke stevige werkman
in een manchesterpak: ook hij stoof opzij z'n
pakje brood en kruikje koffie in den steek la
tend enkwam terecht temidden van een
troep menschen, die zich op de knieën sloegen
van 't lachen! Toen lachte hij ook maar mee.
Maar erger verging het een oud heertje met
een hoogen hoed op, die er uitzag, of hij naar
een begrafenis ging. Het heertje had de scherven
van den melkkan gehoord en draaide nu lang
zaam en plechtig zijn hoofd om naar den rustver
stoorder. Eén moment en. bom, nog vóór hij
precies wist, wat er gebeurde, had de beer hem
vlug als een acrobaat op zijn rug omhoog ge
heven en tegen een winkeldeur gesmakt! Met z'n
hoed op één oor bleef hij daar beteuterd staan
kijken, hoe de film verder zou af loopen.
De beer waggelde onverstoorbaar voort als
zag of hoorde hij niets, doch waar hij z'n neus
maar even» vertoonde, stoven links en rechts de
menschen opzij. Steeds meer toeschouwers slo
ten zich aan bij de troep lachende menschen, die
op veiligen afstand den beer volgden. En tel
kens, als het ruige dier even stilstond, was 't 'n
gegil en gedrang van belang. Uit alle ramen sta
ken hoofden en 't was een lawaai, dat hooren en
zien je verging.
Nog vermakelijker werd de film, toen we aan
een kruispunt kwamen, waar een agent op een
schavotje stond. Deze stond kalm met z'n armen
zijwaarts gestrekt, kreeg toen opeens den beer
in 't oog enbegon met z'n armen woest rond
te zwaaien; daarna maakte hij een beweging of
hij eronder wou kruipen maar tenslotte vond hij
dit toch zeker tè kinderachtig voor een man van
de wet en dus trok hij met een heldhaftig en te
gelijkertijd eenigszins pijnlijk gezicht zijn sabel
en de menschen vormden een grooten kring met
den beer in het midden en bleven ademloos toe
kijken
Maar dan opeens drong een havelooze man
met een doodsbenauwd gezicht, vuurrood van
't hollen, zich door de menigte heen en wierp
zich, vóór iemand er iets van begreep, bovenop
den beer! Het dier keek hem aan, verhief zich
op de achterpooten en sloeg den rechterpoot uit
met 't zelfde gebaar als hij tegen mij gedaan
had. Maar de man greep handig den neusring van
het dier en draaide deze een klein weinigje om
en't volgende moment lag Bruin tam aan de
voeten van zijn meester. Onmiddellijk drong de
menschenmenigte op en 't werd zoo'n gedrang,
dat ik niets meer kon zien. Ik hoorde alleen nog
een paar jongens zeggen: „sneu, dat 't uit is!"
Toen moest ik wel naar school, er zat niets
anders op!
Maar o kinderen, wat een bof, dat 't juist het
eerste uur geschiedenisrepetitie was! Want na
tuurlijk kwam daar niets van. De heele klas zat
te gnuiven toen ik het verhaal van den beer ver
telde meneer incluis en ik, Pietje Pech, was
de held van den dag!
GRAPJES UIT DE SCHOOL
Meester: „Wie was Columbus?"
Jantje: „Columbus was een vogel!"
Meester: „Hoe kom je daar nu bij?"
Jantje: „In ons leesboek staat toch: het ei van
Columbus?"
Meester: „Als je een kat neemt en ze in 't
donker tegen de haren opstrijkt, wat vliegt je
dan in 't gezicht, Piet?"
Piet: „De kat, meester."
Meester: „Wie van jullie kan me een voorbeeld
geven van de valschheid van een kat?"
Peter (zoontje van een hotelhouder): „Als ze
gebraden is, doet ze net of ze een haas is!"
Meester: „Wanneer kan men 't beste appel-
plukken?"
Karei: „Als de boer slaapt en de hond aan de
ketting ligt."
DEZER dagen hoorde ik een straatmuzi
kant allerlei oude deuntjes spelen en
o.a. ook „En wij gaan met z'n allen
naar de Zaan, Waar de wieken van
den molen lustig slaan". Dit bracht me op de
gedachte een praatje met jullie te houden over
onze molens, waar we heel de wereld door om
bekend zijn, en die toch ïioe langer hoe meer
verdwijnen. Als dan ook de dichter van boven
staand schoon lied nog weer een liedje op de
Zaan zou maken, dan zou hij zeer zeker de laat
ste regel anders moeten maken want ook aan de
Zaan zijn de molens zoo goed als verdwenen. In
geen streek van ons land hebben misschien zoo
veel molens gestaan als in de Zaanstreek. Wat
was het een prachtig gezicht, als je met den trein
door die streek ging, al die molenwieken in de
rondte te zien draaien. In de dagen van Leegh-
water, Jullie weten wel, dat was de man, die
voor Prins Maurits zijn kunst vertoonde om niet
alleen meer dan een half uur onder water te blij
ven, maar tevens onder water een fluit bespeel
de, en op een blad papier met pen en inkt
schreef stonden er minstens 250 houtzaagmo
lens, 150 oliemolens, 60 pelmolens, 40 papier
molens en 20 groote watermolens. Bovendien
waren er nog tal van molens waar tabak, graan
en specerijen vermalen werden. Volgens een
Zaansch schrijver is er een tijd geweest, dat er
812 windmolens aan de Zaan stonden. En niet
alleen aan de Zaan stonden zooveel molens, bijna
overal in ons waterrijke land stonden tal van
molens. Vooral hier in Noord-Holland, dat in de
I6e eeuw uit bijna evenveel water als land be
stond vonden we tot in 't begin dezer eeuw een
groot aantal windwatermolens. En 't was vooral
aan den straks genoemden Leeghwater, die be
halve een goede duiker ook een goed molenma
ker was, te danken, dat het water, niet het land
hoe langer hoe meer deed afbrokkelen maar dat
het bedwongen werd en waar eens het water
golfde, een vruchtbare landstreek kwam. Leegh
water heeft heel wat plassen en meren droog
gemaakt en daarvoor verscheidene molens ge
bouwd; denk maar aan de Purmer, Schermer,
Wormer en de Beemster. Lang niet altijd had
hij hierbij de medewerking van de omwonen
den. Schippers, visschers en boeren hadden heel
wat bezwaren tegen zijn plannen. Van de droog
making van de Beemster zou misschien niets ge
komen zijn, als niet eenige rijke kooplieden uit
Amsterdam en Den Haag de heele Beemster ge
kocht en Leeghwater opgedragen hadden de plas
droog te malen. Nadat er 21 molens gebouwd
waren, begint in Mei 1608 de droogmaling en 4
jaar later, Mei 1612, is de Beemster droog.
Leegh waters naam wordt ver over de grenzen
bekend. Hij wordt in Frankrijk en in Oost-
Friesland geroepen om daar door zijn sluizen en
molens moerassen en meren droog te leggen. Ook
in 't gebied om de stad Dantzig vinden we de
Hollandsche wind- en watermolens, die daar ge
bouwd zijn door Hollanders, die daar in de I6de
eeuw door de toenmalige heerschers geroepen
waren om die gebieden droog te leggen.
Leeghwater was niet de eerste molenbouwér,
want in 1394 werd reeds èn te Haarlem èn te
Brielle een molen gebouwd. Hier te Haarlem
was het een windkorenmolen, te Brielle een
windwatermolen. Jammer genoeg heeft men
bijna overal de windkracht in de laatste jaren
door stoom en electriciteit vervangen en zijn
dientengevolge de molens aan 't verdwijnen. Het
-terkst spreekt dat ook al weer aan de Zaan. In
1840 waren daar nog 192 windmolens, in 1896
nog 108, in 1918 nog 60 en nu nog maar een
stuk of 10. Merkwaardig genoeg begint men nu
aan de Zuidkust van Java moerassen met het
oog op de bestrijding van malaria, droog te leg
gen met behulp van windmolens die geheel ge
bouwd worden als onze Hollandsche windmolens.
We krijgen dus een Ilollandsch landschap aan
Java's Zuidkust
W. B.—Z.
VOOR VADER
door
W. B. Z.
Wat 'k vader zal geven
Ik weet het nog niet
Een das geeft mijn moesje,
Sigaren geeft Piet.
En opa geeft boeken
Ik meen van wel twee,
En oma geeft geloof ik een portemonnaie.
't Is Zondag de dag, dat mijn pappie verjaart.
Mijn tante Marie bakt dan vast weer een taart
Ons Sientje geeft bloemen
Ze heeft 't verteld.
Zus Mies heeft een heel mooie wandplaat
besteld.
Wat zal ik nu geven?
Waar houdt pappie van?
Ik wil graag iets maken
Als ik het maar kan.
Wacht, 'k verf gauw een kistje
Geel, zwart en wat bruin
En 'k vul het met crocusjes
Al uit onzen tuin.
Wat zal pappie kijken
Hij is vast heel blij!
Ik heb 't zelf ook bedacht
En 't is echt nu van mij.
ONTMOETING MET EEN IJSBEER
De beroemde baron von Münchhausen beleefde
eens het volgende minder bekende avontuur:
Toen hij op een jacht was in de nabijheid van
de Noordpool en toevallig al z'n kruit verscho
ten had, kwam er plotseling een vervaarlijke
groote ijsbeer op hem af.
De baron behield echter zijn tegenwoordigheid
van geest, nam twee groote zeeschelpen van het
strand, liet de beer kalm naderbij komen en
sloeg, toen hij vlakbij was, de schelpen met zoo
veel kracht tegen elkaar, dat de kop van den
beer erdoor werd afgesneden en in de sneeuw
rolde.
De beer echter, ook niet van gisteren, raapte
fluks z'n kop op en holde met den kop tusschen
de tanden hard weg!
GEHOORZAAM KARELTJE
Onderwijzer: Karei, beschrijf me eens de
wanden van jullie huiskamer.
Kareltje: O nee, meneer, moeder heeft me
streng verboden, op de muren te schrijven!
HET OPSTEL
De kinderen moeten een opstel maken over
een reisje naar Amsterdam.
Kleine Dolf schrijft: „We reisden met de spoor
naar Amsterdam, gingen daar naar Artis en be
zochten onze familie."
VOORZICHTIG
Frans: „Grootmoeder, kunt u goed noten
kraken?"
Grootmoeder: „Nee jongen- ik heb geen no
tenkraker in huis en mijn tanden zijn te zwak".
Frans: „Mooi, grootmoeder. Wilt U dan mijn
noten zoolang bewaren tot ik terugkom?"
IK EET ALLEEN
door W. B.Z.
Ze zijn allemaal ziek,
Moes, Anton en Riek.
Paps is naar 't kantoor
't Is stilletjes hoor.
Ik eet telkens een hap
Zoo lang duurt die pap
Het is heusch niet fijn
Alleen hier te zijn.
Hè, 'k ben eindelijk klaar,
'k Vind alles zoo naar.
'k Speel even met poes
En ga dan naar moes.
Moest komt morgen benêe
We eten dan met z'n twee.
Het is heusch niet zoo fijn
Om zoo eenzaam te zijn.