Staatslieden
«|éf -më kijken U aan
Chamberlain
Sinclair
Churchill
Litteraire
Kantteekeningen.
Churchill
„Engeland garandeert Polen!", schreeu
wende vetgedrukte koppen in de kranten.
„Londen zoektcontact met Moskou". „Brit-
tannië steunt Griekenland". In deze vreemde
taal wordt u medegedeeld, dat een kleine
groep menschen, gewone stervelingen zooals
wij zelf, na veel gepraat en geharrewar be
sluiten hebben genomen, die een geheel volk
binden en ook buiten de grenzen van dat volk
van onmiddellijken invloed kunnen worden
op het lot en leven van millioenen en mil-
lioenen mannen, vrouwen en kinderen over de
geheele wereld. Wie zijn deze menschen, die
zich Engeland noemen? Wat voor menschen
zijn het, die deze beangstigende verantwoor
ding dragen? Laat ik trachten enkelen hun
ner van namen en kleurlooze fotografieën tot
levende persoonlijkheden te maken. Ik neem
u daarvoor mee naar een Lagerhuiszitting,
waar alle groote kopstukken de een na den
ander voor het parlementaire voetlicht tre
den.
Wanneer wij op de buitenlandsche perstri
bune worden toegelaten, kort nadat de oude
kreet „Speaker is in the chair!" door de gothi-
sche gangen van het parlementsgebouw heeft
gegalmd, zijn zij voor het ongeoefende oog
nog moeilijk te onderscheiden. Voor de groote
tafel, die de regeeringsbanken van die der
oppositie scheidt, staat een nog jonge man, die
een lang betoog over een of ander onbelang
rijk wetsvoorstel afsteekt, waar niemand naar
luistert. Het is rumoerig op de tot de laatste
plaats toe gevulde banken. Er wordt geginne
gapt en door elkaar heen gepraat en de heele
stemming van het Huis doet sterk denken
aan die van een klas schooljongens, kort
voordat de rapporten worden uitgedeeld. De
nog jonge man, die zoo onverstoord door blijft
redeneeren, is dan ook .kennelijk niet een van
de kopstukken waarvoor wij gekomen zijn.
Eindelijk gaat hij zitten en, terwijl plotse
ling een golf van „Hear hear" 's uit de opeen
gepakte gelederen der regeeringsbanken aan
zwelt, maakt een schrale figuur zich uit de
opeengedrongen rij van ministers los en staat
een oogenblik lichtelijk gebogen voor de groote
tafel, wachtend tot het koor van toejuichingen
achter hem is weggestorven. Ondanks zijn 70
jaren loopt er nog slechts een enkele wit
grijze streep door zijn glanzend zwart haar.
Ook de oogen onder de zware, donkere wenk
brauwen schijnen nog vol jeugdige levens
kracht en alleen de schrale en met rim
pels doorgroefde hals, die uit een veel te groote
stijve boord steekt, verraadt zijn vergevorder
den leeftijd. Wanneer het dan doodstil in de
steeds in schemering gehulde zaal is gewor
den begint hij te spreken, bedachtzaam, za
kelijk en zonder eenig rhetorisch effect. Zoo-
koel en rustig sprak hij zelfs bij de meest dra
matische gelegenheden, dat hem vaak harte
loosheid is verweten geworden. Ook wanneer
hij een enkele keer den effen toon van zijn
betoog verbreekt en zijn stem lichtelijk ver
heft om op een bepaald puntverschil den na
druk te leggen is er nog geen spoor van harts
tocht in zijn optreden. Altijd blijft hij zichzelf
onderbrekingen kunnen hem niet van zijn
Als u op een bepaalden
weg overdag zonder ge
vaar 90 kilometer per uur
kunt rijden, beteekent dit
nog heelemaal niet,
dat daar bij avond
Zonder risico's een 60
kilometer vaart kan
worden ontwikkeld.
Op den weg hangt
alles van de omstan
digheden afregelt
d&arnaar uw snelheid 1
gaan trekken, zij zullen met elkaar gelukkig
zijn en buiten de misdaad en de drankzucht
ook leven kunnen.
„Grensland" is een kleurig verhaal, dat men
met sympathie voor de schrijfster zal lezen.
G. van NesUillcens;
PastoralesDezelfde uitgevers.
Een andere bekende schrijfster heeft in dit
boek een aantal schetsen en novellen verza
meld, waarvan ik de grootste, „Ondergang"
gelezen heb. Ze geeft de mislukking van een
jong onderwijzeresje in haar eerste praktijk
jaar, nadat ons haar laatste schooljaar op „de
kweek" een buitengewoon begaafd en levendig,
geestig kind in haar heeft doen kennen. Een
ongelijkmatige, in den grond melancholische
natuur, waarmee ze misschien erfelijk belast
is, wordt hier met kennis van schoolzaken ge-
teekend, hoewel de mislukking als onderwij
zeres niet geheel uit die natuurlijke gesteld
heid verklaard schijnt. Men kan zich het be
loop van zaken ook anders denken, noodzake
lijk is dat niet. Wel weer, dat het kind zich
van kant maakt als we de mislukking eenmaal
aanvaard hebben. Met dat al is het een boeien
de novelle, die zich onder blijvende belang
stelling laat lezen.
H. Graevenbergh. De Walmende
Lantaarn. A'dam. Salm Co.
Onschuldige grapjes over menschen en din
gen zonder pretentie, maar toch ook niet boven,
het peil der litteraire" bijdragen in „Leven"
of „Stuiversblad" uitkomend. Daar een boek
van te maken lijkt me luxueus.
•T. H. DE BOIS.
stuk brengen wars van alle emotioneel wr
toon en rhetorisch vuurwerk, schern ma
altijd weer beheerscht, soms sarcastisch wï
fel de parlementaire storm ook om ziinhnnw
mag woeden hij blijft uiterlijk volkomen on
beroerd en het is deze onverstoorbaar^
deze volstrekte zelfverzekerdheid die ook
tegenstanders een mate van bewonderine af
dwingen. Juist in de laatste weken is deze tv
pische trek, die zoo uitermate irriteerend kan
werken en toch op een zekere grootheid van
karakter wijst, weer duidelijk gebleken Een
ander man zou bij hetgeen Chamberlain
overkomen is, aan zichzelf zijn gaan twijfelen
Maar bij de rustige, onvermoeibare 70-jaiW
die het lot van het Britsche rijk in handen
houdt, is er van ontmoediging of van ge
schokt zelfvertrouwen geen spoor te vinden
Hij blijft ook nu nog uiterlijk althans een
toonbeeld van koele zelfverzekerdheid. Wat
ook het oordeel van de geschiedenis over deze
raadselachtige figuur mag zijn, niemand zal
hem ooit het bezit van een buitengewone do
sis geestelijke moed kunnen ontzeggen.
Een half uur nadat de zachte, nadrukke
lijke stem is begonnen te spreken wekt een
nieuw koor van „hear hear'"s ons uit deze
overpeinzingen over het wonderlijk karakter
van Engeland's premier. De schrale, u-~
figuur zit weer weggedoken tusschen zijn
collega's en het woord is aan den leider van
de Oppositie. Hij is moeilijk te verstaan, want
anet de onbeleefdheid die in de politiek nu een-'
maal gebruikelijk schijnt te zijn, loopen op een
handje vol na alle regeeringsaanhangers druk
pratend de vergaderzaal uit zoodra Major
Attlee begint "te spreken. Het is hun misschien
moeilijk kwalijk te nemen, want deze kleine
kale, doctrinaire man is de belichaming van
fatsoenlijke middelmatigheid. Wat hij zegt is
zelden interessant en wanneer hij eens een
enkele keer gebruik maakt van de gelegenheid
de fouten van de regeering te exploiteeren,
wordt de doeltreffendheid van zijn betoog vrij
wel geheel genivelleerd door de wijze waarop
het wordt voorgedragen. De onaangename
harde stem, de onnoodige bitterheid, het ont
breken van eenige humor of goedmoedigheid,
de schoolmeesterachtige toon, het zijn allé
dingen, die de toehoorder doen verlangen
naar een spoedig einde van deze weinig-im?.
poneerende vertooning.
Met een zucht van verlichting ziet hij daar
om, nadat Attlee zijn rede beëindigd heeft, den
leider van de zoo deerlijk verminkte liberale
partij opstaan: Sir Archibald Sinclair. Want
nu weten wij dat wij ten minste ouderwetsche
rhetoriek te hooren zullen krijgen. Rijzig en
uitermate romantisch om te zien is hij, dese
Schotsche grootgrondbezitter. Hollywood zou
hem onmiddellijk een contract aanbieden zoo
jong is hij nog, Zoo knap en zoo vol edelmoe
dige hartstocht. De volzinnen rollen hem in
het vuur van zijn edele verontwaardiging of
nobele geestdrift als bruisende watervallen
van de lippen, alleen zoo nu en dan pijnlijk
onderbroken door het gestotter, waaraan hij
lijdt. Maar omdat de leider van de Engelsche
liberalen naar alle waarschijnlijnheid geen
groote rol meer zal spelen, zullen wij bij den
romantischen Sir Archibald niet langer stil
staan.
Een andere figuur vraagt nu onze aan
dacht. Zoo groot is zijn prestige, en zoo be
wonderd zijn vele talenten, dat het Huis weer
tot de laatste plaats toe bezet is, wanneer hij
van zijn boekplaats naar de regeeringsbank
opstaat om een bijdrage aan het debat te
leveren. Het is een korte, gedrongen figuur,
deze telg uit het roemrijke geslacht van
Marlborough, jonger dan Chamberlain in ja
ren maar in uiterlijk veel ouder. Hij is, zooals
een groot man in ons eigen land, een onver
moeibaar sigarenrooker en hij is, zooals deze
zelfde man, iemand die 't leven van meer dan
een kant heeft leeren kennen, die gevochten
heeft op de slagvelden van zijn land, glorie
heeft geoogst en die avenals onze minister
president in alle opzichten den naam van een
mannetjesputter verdient. Maar hij is nog
meer dan een mannetjesputter, hij is ook een
groot redenaar. Zijn hortende voordracht en
het lichte spraakgebrek, waar hij aan lijdt,
berooven hem van die vloeiende welsprekend
heid, waarover mannen als Mussolini en
Lloyd George beschikken en toch voelt de
toehoorder zich al spoedig gevangen in den
ban van zijn doordringenden geest, want het
geheim van Churchill's macht over zijn gehoor
ligt niet alleen in de wijze, waarop hij de
dingen zegt, maar in wat hij zegt. Bi' is in
dezen man een combinatie van hartstocht,
intellect, verbeeldingskracht en meesterschap
over het woord, die tezamen een fascineerenae
werking uitoefenen, waaraan weinigen zich
weten te onttrekken.
Ondanks al de fouten die hij tengevolge van
zijn impulsief temperament in het ver
leden heeft begaan, blijft hij in de meenrng
van velen verreweg de grootste politieke fi
guur in het huidige Engeland. Wellicht ten
deele als gevolg van zijn aristocratische af
komst, is hij een geboren leidersfiguur. Het
is juist omdat hij zich voor het democratische
Engeland niet genoeg moeite heeft gegeven
om zijn autocratische neigingen te verbergen,
dat hij al zoovele jaxen in de politieke wilder
nis verkeert. Ook nu maakt deze man, ore
vele als een genie betitelen en wiens somoere
voorspellingen van de laatste jaren zoo over
vloedig bewaarheid zijn geworden, nog steeas
geen deel uit van de regeering, die totnogtoe
geweigerd heeft naar de moderne Cassanar
te luisteren. De profeten ontbreken ecnte*
niet, die verkondigen dat er, in geval EngeM
in de naaste toekomst ten strijde zou moeie
trekken, slechts één nationale leider den
baar zou zijn, en dat is de korte, geawno
figuur naast de regeeringsbank: Winston
Churchill.
Londen. 26 Anrtl '30
Hoe het onderzoek der dialecten in zijn werk
gaat?
Een kaart van Nederland met vele roode
stippen, welke achter den heer Meertens aan
den muur hangt, maakt den weetgierige iets
wijzer omtrent het merkwaardige werk van den
taalvorscher. Op de plaats, waar gewone atlas
sen Amsterdam vermelden staat hier E. 108. En
Haarlem is aangeduid door E 97.
De onwetende zou kunnen denken dat dit de
kaart der nieuwe zakelijkheid is, een efficiente
kaart, waar al die rompslomp van moeilijke
namen vervangen is door keurige cijfers! Maar
de heer Meertens laat u niet lang in onwetend
heid.
Dit is een der werkkaarten. In al die plaatsen
zitten medewerkers van het bureau, 2000 in
totaal, hoofden van scholen en onderwijzers,
maar ook boeren, bakkers, smeden, geestelijken
e.a. en zij dragen allen hun steentje bij tot de
samenstelling van een Dialectenatlas, En dat
De Nederlandsche folklore vormt het onderwerp voor het onderzoek van het
Volkskunde Bureau, dat haar werkzaamheden in samenwerking met het
Dialectenbureau verricht.
schiedenis van onze taal en onze volksgebruiken.
Nutteloos werk? Voor zoover men de waarheid
nutteloos acht, ja. Het stemme hen, die van het
tegendeel overtuigd zijn, evenwel tot blijdschap
dat zelfs in deze verzakelijkte en chaotische tij
den de waarheid metterdaad gediend wordt.
v. H.
Het dialectenbureau
zoekt naar
waarheid
Het nieuwe land staat onder
controle.
De dialecten zijn zeer taai. De bedoeling van
ons Dialecten Bureau is de geschiedenis dei-
dialecten na te gaan. Het land der taal kent
namelijk zijn eigen wetten, en aan de hand
dezer wetmatigheid kan het ontstaan worden
gereconstrueerd. Uit de dialecten maakten zich
verschillende dialecten los, welke gesproken
werden door menschen, die wat in de melk te
brokken hadden; een pastoor, een dominé, een
landheer of een rijke zakenman.
In de drooggelegde Zuiderzeepolders komen
menschen uit verschillende deelen van ons land
bij elkaar, en daar willen we nagaan hoe het
dialect ontstaat: ook daar hebben we over 50
jaar of zoo een eenheidsdialect. De menschen
gaan een machtige boer navolgen of bijv. een
geestelijke. Wij zullen dat proces op den voet
volgen; de burgerlijke stand van die polders
wordt hier bijgehouden, er is geen mensch, die
door de mazen van ons net heen slipt.
Drs. P. J. Meertens secretaris van het Bureau
voor Dialectonderzoek en 't Volkskundebureau.
2000 menschen werken mee.
steentje is eigenlijk een vel papier, een vragen
lijst. Het Bureau stuurt zulke vragenlijsten rond
en de 2000 medewerkers vullen hierop in hoe
Nederlandsche woorden in hun dialect ge
schreven en uitgesproken worden. In 1931 werd
de eerste vragenlijst uitgestuurd. Er zijn 60
woorden onderzocht, en van elk woord komt een
kaart.
Dit jaar de eerste uitgave.
Als de atlas dus klaar is bestaat die uit kaar
ten van Nederland en boven elk van die kaar
ten staat een woord, bijv. „nagel", en op de
kaart worden de streken, dialectgebieden, aan
gegeven, waarin dat woord „nagel" verschil
lend voorkomt.
Dit jaar wordt de eerste aflevering van den
atlas, inhoudend 12 kaarten, uitgegeven.
Op de eerste verschenen kaart zien wij bij
voorbeeld dat het woord „wreef" in Friesland
en een deel van Groningen „krop" heet, in een
deel van Groningen en Drente ,.Vry(e)", in een
ander part „wringe", in Gelderland „Vrieje", in
Noord-Holland „wreef" in Zuid-Holland „vi-eef"
en Zuidelijker „vreeg", „vricht", „woste",
„vost" enz. De taalgrenzen vallen heelemaal niet
samen met de provinciale afbakening.
J. P. ZoomersVermeer
Grensland. Van HolJcema
Warendorf. Amsterdam.
Grensland is een roman van een schrijfster
die haar métier door en door kent en dus een
verhaal weet op te bouwen in logische stijging
en daling der belangrijkste feiten, waardoor
de lezer tot het eind geboeid blijft en het boek
niet uit handen legt omdat hij, halverwege ge
komen, de rest wel gelooft. Werk van goede
constructie is het hare in de eerste plaats,
waarin een groote genegenheid voor den
mensch meer op den voorgrond treedt dan
een streven naar woordkunstige schoonheid.
Precieus maakwerk is ook Grensland niet; naar
den vorm is dit boek eenvoudig goed geschre
ven, maar zijn waarde ontleent het aan het
zuiver begrip van en meegevoel met karakters
van menschen, die niet alledaagsch zijn en in
sterke mate het goede met het minder-goede
in hun wezen vermengd hebben meegekregen.
Grensland voert den lezer binnen den kring
van een volkje dat uit traditie en van nature
zoo'n beetje binnen en buiten de wet leeft,
maatschappelijk blijft, zoolang het kan en on
maatschappelijk wordt, uit sport of uit nood
zaak, zoodra de kans zich voordoet. Zij zijn
smokkelaars en smokkelaarsvrienden, helers
en helpers, sommigen uit professie, anderen
uit armoe, en dan slechts bij gelegenheid, een
enkele uit sportieven aandrang, maar allen
riskeerend het voortdurend gevaar, allen de
de straf, waar die soms valt, gering achtend
en van geen belang voor de onderlinge waar
deering. Daar zijri rauwe knapen onder die
voor geen moord terug deinzen, maar ook wel
goedhartige kerels wier hart is als weeke was,
en pientere boerennaturen, die door de winst
alleen gelokt zijn en die, gesnapt, het ergst
door angst en berouw gekweld worden.
Dit volkje, in al zijn verscheidenheid, heeft
de schrijfster blijkbaar goed kunnen waar
nemen en er haar verhaal uit opgebouwd. De
verschillende leden der familie Broks leveren
van die verscheidenheid de uiteenloopende
voorbeelden. Een is het met zijn winkelbedrijf,
annex handel in smokkelwaren, voor den wind
gegaan, hij is steeds den dans ontsnapt en de
rustige bezitter der familie geworden. Een
broer, met meer fantasie dan de werkelijk
heidszin van den ander, kon het niet verder
dan tot helpertje en manusje-van-alles bij
hem brengen en een derde broeder mislukt in
alles en wordt zwerver, na vrouw en kind ver
laten te hebben, 't Zijn rare lieden, die
Broks'en, en drinken doen ze allen. Maar
buiten de smokkelarij zijn het geen misdadi
gers, zooals anderen uit de buurtschap. Het
blijft bij vermogensdelicten, waar ze welge
moed een poosje brommen voor over hebben.
De zwerver is het ergst afgezakt en het is zijn
dochter Alida, die de schrijfster tot bindende
hoofdfiguur van haar roman gemaakt heeft.
Alida, met haar moeder in de nabije provin
ciestad alleen gelaten, probeert uit den doem
der familie te ontsnappen. Zij beproeft een
eerlijk handeltje op de markt en het lukt haar,
voor moeder en zichzelf een boterham te ver
dienen. Zij maakt kennis met een netten jon
gen, die zijn brood verdient en haar trouwen
wil. Maar zij is zoo dom geweest hem nooit te
zeggen dat zij een Broks is en dat haar vader
van tijd tot tijd als dronken zwerver wordt op
gepakt en opgestuurd naar daarvoor bestemde
verblijfplaatsen. In haar angst voor den kwa
den reuk, waarin haar familie staat heeft de
stakker nog meer leugentjes om bestwil ver
zonnen, en de bom barst als de jongeman
achter de waarheid komt en haar afschrijft.
Alida, die een lieve en knappe meid is, zooals
later nog meer blijken zal, is er kapot van.
Zij heeft van den jongen gehouden en zich een
toekomst gedroomd die haar uit de Broks-
familie zou verwijderen.
Als dan ook nog haar moeder sterft weet
zij niet beter te doen dan naar het grens-
géhucht en naar de Broks'en terug te keeren.
Zij komt daar bij den oom-winkelier in huis,
waar ze wordt uitgebuit voor den sïmpelen
kost dien ze krijgt, tot ze in het gezin Gros
man, dat een café vlak tegenover het tolkan
toor houdt, wordt opgenomen en moeder
Grosman, overigens ook geen doetje, haar als
een eigen dochter behandelt.
Daar bij Grosman komen 's avonds de
smokkelaars, komt ook de verloopen secreta
ris van de grenspost en zullen voor Alida nog
wel andere perikelen zich voordoen, doch
Grosman en zijn vrouw zullen haar blijvend
beschermen.
In het boek begint hier misschien de beste
helft. Mocht in het hierboven verhaalde nog
wel eens een schuchtere bevreemding over het
relatief waarschijnlijke van het verhaal opko
men, leven en bedrijf rondom Grosman's huis
worden daarna reëel, met een indringende ge
negenheid voor dat meisje en haar romanti
sche omgeving, geschilderd. De trieste kanten
van het leven, zooals die in het huwelijk van
den secretaris en zijn vrouw of in de beest
achtigheid der Van Beuninge's tot uiting ko
men zijn met even zuiver gevoel beschreven als
de meer hartelijke verschijningen, waartoe
moeder Grosman en de- Os behooren. Met dien
Harm, den Os, zal Alida een nieuw leven be
ginnen en letterlijk en figuurlijk de herinne
ringen aan haar eerste liefde verscheuren. Al
zal zij, na die eerste poging tot ontvluchting,
toch weer in de sfeer der Broks'en opgenomen
zijn en zelfs met Harm mee op smokkeltocht
Van het land van de taal
met zijn eigen grenzen en
wetten en zijn geschiedenis
Een resultaat
van den ar
beid van het
Dialectenbur.
'n kaart waar
op de verschil
lende schrijf
wijzen van het
woord „wreef"
in de Neder
landsche dia
lecten zijn aan
gegeven.
ER zijn tegenwoordig menschen,
die den neus ophalen voor
iemand, die een dialect spreekt.
Ze noemen dat „plat" en slor
dig Nederlandsch, maar zij vergeten
of hebben nooit geweten dat de dia
lecten de oudste eigenlijke talen vor
men, en dat het „algemeen beschaafd"
wat we in de wandeling het zuivere Ne
derlandsch plegen te noemen eigen
lijk het jongste dialect is, dat zich uit de
andere dialecten heeft losgemaakt. De
moderne mensch rekent graag naar zich
toe, hetgeen veroorzaakt dat hij. wel eens
in den waan verkeert dat de mensch, die
een dialect spreekt zoo onopgevoed is
om zijn zuivere Nederlandsch te ver
basteren, instede van te bedenken dat
zijn zuivere Nederlandsch uit de dialec
ten gegroeid is. Indien ge dus iemand
ontmoet, die er een plat taaltje op na
houdt, buigt dan als cultuurmensch en
beoefenaar van het „algemeen be
schaafd" diep voor een medemensch,
die een oudere taal spreekt dan de uwe,
want het past u als beschaafd mensch
eerbied te hebben voor het verleden,
waaraan ge het heden dankt.
Het is prettig in deze zakelijke tijden te zien
dat zulk een eerbied voor het oude, voor de
geschiedenis, niet alleen in woord bestaat doch
in daden wordt geuit.
Want in het Amsterdamsche Trippenhuis
waar de Koninklijke Academie is ondergebracht
arbeidt Drs. P. J. Meertens, secretaris van het
dialectenbureau en 't Volkskundebureau, om de
geschiedenis van de taal te leeren kennen.
Het is de geschiedenis van een wereld
waarvan de letters de bewoners zijn, die
zich rijen en in zinnen aan ons geestes
oog voorbijtrekken. Het is een wereld
met eigen grenzen en eigen wetten. En
omdat het woord het uitdrukkingsmid
del van de ziel is, weerspiegelt zich in
de geschiedenis der taal de geschiede
nis van het menschelijke leven.
„Wij weten van de geschiedenis van de
menschheid nog weinig af", zoo maakt ons Drs.
Meertens duidelijk „Onze Indo-Germaansche
voorouders hebben waarschijnlijk in het Oosten
van Pruisen geleefd. Op een goeden dag kre
gen ze onderling ruzie, en een deel trok weg
naar een ander plekje op de wereld. Daar zijn
ze anders gaan spreken, kregen ze misschien een
andere uitspraak doordat ze dicht bij de zee
zaten en de mond voor den wind meer dicht
moesten houden om geen griep te krijgen, en
vormden andere woorden, doordat zij nieuwe
dingen waar namen. Van deze groep scheidde
zich weer een deel af om zich elders te vestigen,
en zoo ontstonden in den loop der eeuwen vele
groepen, die elkaar onderling weer ontmoetten,
waaruit taalvermengingen voortsproten.
Tijdens de volksverhuizing werden allen, die
uit Duitschland en Frankrijk kwamen in dat
hoekje bij de zee gedrukt. Nu nog zijn de drie
groote groepen Friezen in Friesland, Saksen in
Groningen, Drente, Overijsel en Gelderland en
de Franken in de rest van ons land te onder
scheiden.
Gepaard aan het dialectonderzoek gaat het
werk van het bureau voor Volkskunde. Het
houdt zich bezig met de geschiedenis en den
huidigen stand der volksgebruiken. Dit dialect
en volkskunde-onderzoek is in ons land eigen
lijk een jonge tak van wetenschap.
Weliswaar werd in 1879 reeds door het Aard
rijkskundig Genootschap een dialectenquête in
gesteld, welke in 1895 werd herhaald, doch ver
der dan de uitgave van 2 kaarten kwam men
niet. Menschen als Joh. Winkler uit Haarlem
hebben individueele pogingen gedaan om dè
dialectstudie uit te breiden, doch pas in 1931
werd het dialecten-onderzoek systematisch ter
hand genomen. Drs. Meertens maakte een stu
diereis en door een onder leiding van Prof. J. v.
Ginneken ingestelde commissie werd het dialec
ten- en volkskundebureau als een semi-over-
heidsinstelling met een subisdie van de Kon.
Academie in werking gesteld.
En deze beide wetenschappelijke bureaux
doen thans hun werk met vrucht. Met een staf
van medewerkers wordt in de Kamers van de
academie gevorscht naar waarheid in de ge-