BOEKEN UIT HET BUITENLAND. CENTAUREA. Korenbloem. 3iet rnte zekeie ui dit £eoew- itteraire ■Cantteekeningen. Het laatste boek van Joseph Roth Toen Joseph Roth twee maanden geleden stierf, werd het gilde der schrijvende emigran ten van een zijner sterkste figuren beroofd. Roth, van Oostenrijksch-Joodsche afkomst, was een der auteurs, die zich door de politieke om wentelingen der laatste jaren van hun vader land zagen beroofd en sindsdien vertoefde Amsterdam of Parijs, een rustelooze, tragische figuur. Tijdens den oorlog diende hij in het Oostenrijksche leger en hij hield zeer veel van zijn land: zijn meesterlijke roman: „Radetzky Marseh" gaf een prachtige verbeelding van het vóór-oorlogsche Oostenrijk-Hongarije onder het bewind der Habsburg-monarchie. Niemand kon er aan twijfelen, of deze auteur was een man, die lééfde in zijn geboorteland, hij was een be langrijk kunstenaar en hield zich buiten de politieke activiteit. Toch was het duidelijk, dat hij onder de huidige omstandigheden daar niet langer vertoeven kon: hij kon niet ademen in de sfeer, die de laatste jaren het leven van zijn land bepaalt. Zoo werd hij veroordeeld tot het nomaden leven, dat velen noodgedwongen met hem dee- len. Maar Roth, hoe internationaal georiënteerd hij ook mocht zijn en hoevele malen hij ook voordien in Parijs had vertoefd, was door zijn gedwongen ballingschap in zijn natuur toch zwaar verminkt: zijn werken van de laatste jaren bewijzen, dat hij nimmer dien slag te boven kwam. Het sterkst was misschien nog zijn Na poleon-roman: „Hundert Tage", maar het peil van zijn beide meesterwerken „Hiob" en „Ra detzky Marseh" werd daarin toch niet evenaard. Hij zal dit zelf hebben geweten en hij leed er onder, hij werd een tragische, eenzelvige in Amsterdam of Parijs en zijn leven is daar aan ten gronde gegaan. Nu ligt zijn afscheid voor ons: „Die Legende vom heiligen Trinker", een klein boekje, het laatste dat hij voltooide. Is het een apologie? Een laatste stem uit de tragische wereld, waarin hij meer en meer verloren ging? Men neemt het niet zonder ontroering ter hand, men aanvaardt het als het wonderlijke testament van een groot kunstenaar, die in de harde, bittere werkelijkheid niet leven kon en die daarom vluchtte in een ander bestaan, eenzelvig en stil. Van dit andere bestaan de wereld van den drinker is deze nagelaten legende een merk waardig getuigenis. Het is niet wanhopig o hopeloos, niet verbitterd of verbeten, het is een leven als een droom. De harde realiteit der dagelijksche dingen heeft er haar verschrikking verloren, keer op keer wordt het verloop der dingen door een wonderlijk, gelukkig toeval bepaald. Het is een lichte, zwevende roes, die ons onverschillig maakt voor het dreigen van den tijd, een veilig verblijf voor den artist, die uit zijn eigen vaderland verdreven' werd. Dit geheele prozawerkje is doortrokken van een lichte, even weemoedige muziek, soms als een sprookje. De „muziek" van zijn boeken heeft Roth altijd zeer belangrijk gevonden: zijn Centaurea Cyanus is onze bekende wilde korenbloem, die zoo prachtig uitkomt tusschen de rijpende halmen van een korenveld. D{ diepblauwe kleur, het „korenbloemblauw", trek: steeds onze aandacht. En van onze wandeling kunnen we wel niets mooiers mee naar huis brengen, dan een echte veldbouquet van koren bloemen, klaprozen en margrieten. Deze zelfde Centaurea Cyanus kunnen we in onzen tuin gemakkelijk zaaien, maar we zullen dan zeker de dubbelbloemige variëteiten kiezen, die in een tuin .beter voldoen. De grond moet liefst wat kalkhoudend en zandig zijn en mag niet met verschen mest zijn vermengd. In April Mei kunnen we ter plaatse zaaien. We duni dan later uit. Centaurea superba. Van Centaurea Cyanus zijn ook variëteiten met anders gekleurde bloemen te krijgen: don ker blauw, zacht roserood, steenrood, wit en rose. Maar daarnaast zal door de meesten zeker ook de oorspronkelijke blauwe kleur worden gehand haafd. Een zeer mooie soort, eveneens een eenjarige plant, is de Centaurea superba, ook wel ge noemd: Centaurea moschata imperialis, Keizer- centaurea. Deze kan tot tachtig centimeter hoog worden. De bloemen zijn groot en zeer welrie kend. De lintbloempjes zijn fijngetand en hebben een buitengewoon mooien zijdeachtigen glans Er zijn lilarose, rose, witte en bruinroode varië teiten van. Al deze variëteiten leveren in Juli en Augustus een rijken oogst aan mooie en stevige snijbloemen, terwijl ze ook als groepjes in den border een mooi effect maken. We moeten er echter wel steeds aan denken, dat de grond niet versch bemest moet zijn en zeker niet zwaar bemest, zooals voor andere borderplanten soms noodig is. We mogen ons dus niet alleen door het te verwachten kleureffect laten leider bij het uitkiezen van een plaatsje in onzen border. Behalve de eenjarige Centaurea's bestaan er ook vasteplant-korenbloemen, o.a. de Centaurea montana. Deze wordt veel minder hoog, ongeveer dertig centimeter. We kunnen de Centaurea montana het beste vooraan in den border plaatsen. Ook hiervan zijn er vele mooi gekleurde variëteiten: zwavel gele, witte, zachtrose, vleeschkleurige rose en violetblauwe. Bij deze soort behoeft men ook niet zoo voorzichtig te zijn met het bemesten tmi den grond. A. J. D. Duitsch heeft ook niets van het meer harde Pruisische taalgebruik, het was eerder verwant aan de vloeiende, melodieuze taal, die b.v. de dichter Rilke zoo meesterlijk hanteerde. Het spreekt daarom welhaast vanzelf, dat deze wijze van schrijven zich uitmuntend leent voor een zoo zwevend, melodieus verhaal als deze legen de en daarom kon dit afscheid ook een zoo kostelijk voorbeeld worden van Roth's gaven als taalkunstenaar. Joseph Roth, naar een teekening van Roger Wild. In sobere, doch zeer zuivere taal heeft de auteur hier het wonderlijke leven van den drinker Andreas in Parijs weergegeven. Andreas was een Pool, die als mijnwerker naar Frankrijk kwam en die na een ongelukkigen twist in de gevangenis raakte. Eenmaal zonder werk zakt hij steeds dieper weg en aan het begin van het ver haal hoort hij bij het leger der dak- en name- loozen, dat 's nachts aan de Seinelcade te Parijs onder de bruggen slaapt. Doch plotseling ge schiedt het eerste wonder: een welgestelde heer, die tot een godsdienstigen levenswandel is be keerd en die tot de armen wil afdalen, geeft Andreas tweehonderd francs. Andreas wil ze niet zonder meer aanvaarden en hij belooft den milden gever, op diens verzoek, het bedrag in een kleine kerk te deponeeren, zoodra hij daar toe in staat is. Voor Andreas, die vele jaren slechts van tweehonderd francs droomen kon, begint nu een onwezenlijke tijd. Zijn arme, totaal verwaar loosde plunje, zijn volkomen ontwend zijn aan alle vormen van geregeld maatschappelijk verkeer, zijn dakloos zwerven, dit alles doet hem als een volledig vreemde in het leven staan. De tweehonderd francs zijn echter pas een be gin: wanneer hij zich op een café-terras zit te verwonderen over zijn rijkdom, knoopt een heer die naast hem zit, een gesprek met hem aan. Die heer gaat verhuizen en hij zoekt voor een paar dagen een goeden knecht: zijn oog is op Andreas gevallen. Hij moet twee dagen werken en krijg', daarvoor tweehonderd francs. Ook deze, nóg meer geregelde vorm der men- schelijke samenleving ondergaat Andreas met verwondering en deze verwondering stijgt nog hooger, wanneer hij toevallig een ouden jeugd vriend treft. Deze jeugdvriend, ook een Pool, is een beroemd voetballer geworden en voert een •ijk leven: hij geeft Andreas een nieuw pak en hem wonen in een keurig hotel. Andreas Door MELIS STOKE Men kan een mensch van allerhand voorspellen. En profeteerend in zijn toekomst zien. Maar 't antwoord op hetgeen ze ons vertellen Luidt onveranderlijk alleen: „misschien..!" De profetie uit ei en koffiedik en kaarten En al hetgeen ze lezen uit de hand Heeft geen gewicht, geen inhoud en geen zwaarte, En geen bevrediging voor het verstand. Ze kunnen zeggen dat je nooit zult trouwen, En dat 'r een breuk is in je levenslijn, Of dat je op een kennis niet kunt bouwen En 't antwoord is: „misschien..!" of „'t kan wel zijn..l" Ze kunnen rijkdom, liefde, rouw voorspellen. En dat je op een reis gaat overzee.. Ze kunnen je een heeleboel vertellen En 't antwoord is: „misschien..!" of „geen Idee..!" 't Is mogelijk dat je dien brief zult' krijgen. En dat de vreugde komt, of het verdriet, En duistere dingen waar ze je mee dreigen.. Maar zekerheid is in dit alles niet. Maar één voorspelling, die je toe moet geven, Eén profetie die stellig wordt vervuld. Bestaat voor alle menschen die nu leven, En die is dat Je éénmaal sterven zult. Tot alle menschen die de toekomst lezen Is 't antwoord: „och.." ..„Misschien..!" .„ah-zoo.en „ha..l" Maar één erken j' als waar.en dat is deze: „Ge sterft..!" ..En 't overtuigde antwoord: „3a..!" We leven samen in een duister heden, In duizend angsten om ons dagelijksch brood. Met samen, duizenden onzekerheden. En eéne vèste zekerheid: „de dood". Éénzelfde lot, voor allen die nu leven.. Hoe dwaas is in dit licht der menschen strijd Om het bestaan meer zekerheid te geven.. Ons aller lot is in één Hand geweven.. En de gemeenschap van één Zekerheid.. raakt dus steeds verder van zijn oude leven af en gaat zich tegelijkertijd steeds meer wennen aan zijn wonderlijken rijkdom, want aan niets is de mensch zoo spoedig gewend als aan een zekeren welstand. Hij meent er ook recht op te hebben, vindt honderd francs weinig als hij vroeger één franc véél vond. Doch ook in dien staat blijft het wonder Andreas trouw: in een toevallig gekoch te, oude portefeuille vindt hij een biljet van dui zend francs. Hij komt er alleen niet toe zijn eere- chuld in de kapel terug te betalen, want telkens als hij daarheen gaat, ontmoet hij iets of iemand en hij belandt weer op een café-terras. Het on gelukkige en het gelukkige toeval, dit zijn de polen, waartusschen Andreas' vreemde leven heen en weer slingert. En als hij eindelijk toch weer berooid is en naar de Seinekade teruggaat, komt opnieuw de vreemde rijke heer om hem de tweehonderd francs te geven welke hij naar de kapel moet brengen. En opnieuw belandt Andreas in de kroeg, opnieuw wordt hij verhinderd te doen wat hij beloofde. Hij geeft veel meer uit dan hij fei telijk heeft, want hij kan niet rekenen. Weer zweeft hij weg in de nevels van den roes, tot een bijna hemelsche gestalte hem schijnt te redden. In het cafétje, waar hij zit te drinken, komt een jong meisje binnen in een hemelsblauw kleed, als een kleine heilige, als een gestalte in de ka pel. Alles vloeit dan voor zijn oogen tot een za ligen droom ineen en hij valt om als een blok, hij sterft en men draagt hem naar de kapel, waar hij zelf niet komen kon. Het is haast onmogelijk na te vertellen, dit zoete, zwevende verhaal. Het trekt aan den le zer voorbij in melodieën, gestalten en stemmin gen, alle in elkaar overstroomend, wezenlijk en onwezenlijk tegelijk. Het is een verhaal van een vreemden, eenzelvigen troost, ver buiten deze harde wereld; het is de illusie van het wonder, dat den armen, dakloozen zwerver zijn verwor pen bestaan ontneemt en hem weer terugbrengt in de veilige orde der maatschappij, dat hem weer een menschelijk doel geeft, menschelijke belangen en menschelijke eer. Men zegt vaak, dat kunst veelal wordt geboren uit hunkering en heimwee en wie ziet dan niet Jack London. Zijn Leven en zijn Werk door Irving Stone. Bewerkt door A. M. de Jong. Den Haag. Leo pold's Uitg. Mij. Rumoerige levens. Irving Stone houdt er van, er de biograaf van te zijn. Meer dan an dere menschen leveren kunstenaars er voor de stof. Hun meestal egocentrisch gevoelsle ven, hun tegenzin in al wat maatschappelijk aan banden gelegd en geformuleerd is, een enkele maal zelfs hun zuiver psysieke afwij kingen van den gangbaren norm maken hen voor de boekenlezers prachtobjecten ter be schrijving. De algemeen-menschelijke nieuws gierigheid naar eikaars doen en laten, die be gint met de wetenschap dat de mevrouw van schuin hierover geen personeel kan houden omdat ze zoo lastig van humeur is, wordt wel iets vergefelijker wanneer het over de levens omstandigheden van kunstenaars gaat, wiel werk men misschien bewonderd heeft en die men op deze wijze dichter in den kring van zijn genegenheid kan betrekken. Er zou lang en onvruchtbaar over te discus sieeren zijn of het niet gewenschter zou we zen, minder aandacht aan de levens, en meer aandacht aan het werk der kunstenaars te schenken. Daar zou inderdaad veel voor te zeggen zijn, sinds een soort levensbeschrijving zwang kwam, die de juiste verhoudingen uit het oog verloor, die, zelfzuchtig, die levens meer gebruikte als kneedbare stof voor min of meer boeiende lectuur, dan, bescheiden en ondergeschikt aan de stof, die levens te bena deren met de omzichtigheid die vereischt wordt als men werkelijk de kunst en den ar tist waarover men spreekt met zijn geschrift eeren wil. 1 Irving Stone is in ons land bekend gewor den door zijn levensbeschrijving van Vincent van Gogh, die hij in 1935 onder den titel Lust for Life in Amerika publiceerde. Al viel niet te ontkennen dat Stone voor zijn roman (A novel of Vincents Life noemde hij zijn ar beid) van de bestaande litteratuur over den schilder naarstig had kennis genomen en per soonlijk getracht zich hier en in Frankrijk over Vincent's bestaan nog bijzondere gege vens te verschaffen, bleef aan zijn verhaal toch dat oppervlakkige en op effect bereken de kleven, waardoor aan zijn wijze van zijn onderwerp te behandelen veel van de noodza kelijke beschroomdheid ontnomen werd. De lezer kan die nuances in de levensbeschrijving zelf best controleeren, wanneer hij de moei te neemt Irving Stone's „novels" eens te leg gen naast de biografie van Madame Curie door haar dochter Eve (eveneens in het Hol- landsch bij Leopold's Uitgeverij verschenen). Hij zal dan opmerken dat daarin juist alle „gezellig gekeuvel" ontbreekt en de grootheid van het geschrift alleen door de soberheid en den alleen op waarheid ingestelden schrijf trant ontstaat. Jack London ook heeft de waarheid boven alles lief gehad en zijn biograaf zal voor zich dezelfde verdienste willen opeischen. Maar hun waarheid is vol rumoer en tegelijk vol kleine dingetjes, die misschien wel waar doch weinig ter zake dienende zijn. En als men zich daarbij nu maar neerlegt en er zich ver der geen zorg over maakt, is zulk een biogra fie best te genieten en zelfs amusant en on derhoudend. De roem van Jack London als romancier, als socialistisch hei-vormer, als wijsgeerig betoog- schrijver en als journalist is misschien op eenigszins Amerikaansche wijze ontslaan er gekoesterd. Het is dan ook niet vreemd wan neer zijn biografie eveneens een Ameri- kaanseh tintje heeft. „In de lente van 1913 was hij de best-betaalde, meest bekende populairste schrijver ter wereld, die de posi tie innam, door Kipling ingenomen bij het begin der eeuw. Zijn portret werd zoo vaak gepubliceerd, dat zijn jeugdig, knap, open ge zicht bij millioenen menschen bekend en ge liefd was", (pag. 295). Behalve zijn leven wordt ook zijn banksaldo in deze biografie nauwkeu rig nagegaan: wie eens weten wil hoe in het land van Uncle Sam een schrijver het tot succes en tot hooge honoraria brengt, vindt in dit boek alleraardigste gegevens. En de blik in de cuisine van een geestelijk werker wordt misschien wel een ietsje te brutaal als wij, op pag. 300, bij wijze van prijscourant het lijstje met titels en bedragen vinden van de ideeën en intriges voor korte novellen, die Sinclair Lewis hem aanbood, en die Jack Lon don tegen de gevraagde sommetjes van hem overnam en gebruikte. Een openhartigheid in de publiciteit, die ik niet volmaakt waardee- ren kan, al is ze in haar gedétailleerdhcid wel amusant. Ook heb ik nog nooit zoo iets elders aangetroffen of dergelijke kasboekenextrac ten gevonden van beroemde Fransche auteurs, die meer publiceerden dan ze zelf schrijven konden. Al zou het misschien voor de nieuws gierige juffrouw van den overkant wel be langrijk geweest zijn te weten wat die ..mede werkers" (in de litteraire wereld van Pari.is nègres gedoopt) van hun bazen aan schrijf loon ontvingen. Maar bij alle ondeugende boosaardigheid van een Brousson bijvoorbeeld, jegens zijn dooden patron Anatole France IN BObCH EN HEIDE ZUT6U GAST VOOR BRANDGEVAAR DUó OPGEPAST- BEDEEL- over die centenquaesties praat een Fransch- man niet en babbelt graag de Amerikaan. Jack London heeft in zijn reëele persoon lijke leven veel met vrouwen van doen gehad Zijn „jeugdig, knap, open gezicht" (zie boven) „bij millioenen menschen geliefd" doet dat al eenigszins vermoeden. Dat hij in de twee wet tige huwelijken die hij sloot niet bijster ge lukkig is geweest is onder die omstandigheden niet zoo verbijsterend. Zijn scheiding van Ma- bel en zijn onmiddellijk daarop volgend hu welijk met juffrouw Kittredge gaven den Amerikaanschen kranten de steeds gewensch- te afleiding en gelegenheid tot opwindende artikelen met vetgedrukte koppen. Waaraan de reeds genoemde millioenen vermoedelijk weer gesmuld hebben. Ja, het was wel een „rare", die Jack London, maar die histories laat ik anderen over. Veel boeiender is Stone's verhaal over Lon don's jeugd en jongelingsjaren. Oude Indianen verhalen uit onze jeugd van Fennymore Coo per en Maine Raid ik hoop die namen cor rect onthouden te hebben verbleeken er naast. Jack London „was bang voor niets. Hoe grooter gevaar, hoe grooter plezier. Was hij niet een Viking, die de baai van San Fran cisco was overgestoken in een open roeiboot, bij een gierenden Zuidwester storm? Hij nam de ongeloofelijkste risico's, sprong van treinen in volle vaart en bij zoo'n waagstuk vloog hij eens tegen een politie-agent aan, die op den hoek van een straat naar den voorbij rij den den trein stond te kijken; de man viel neer en bleef bewusteloos liggen". Wonderlijke dingen doet de jongeman, die wereldberoemd moest worden, doordat hij gouddelver in Klondyke, oesterdief in de baai van Frisco, landlooper en journalist zou zijn en nog veel andere dingen meer, die den weg naar den roem onder gunstig meewerkende omstandigheden kunnen effenen, maar die toch het meest door zijn romans in Old Euro pe bekend zou zijn, waar De gouddelvers van Alaska, De wolfshond, Als de natuur roept enz. enz. nog in het geheugen zijn blijven hangen, al was in 1913 Jack London's hoogte punt in roem en scheppingskracht al bereikt Of er na vijf en twintig jaar voor die boe ken nog belangstelling te kweeken is bij de menschen die ze nog niet lazen in vroeger dagen? Het boek van Stone bevat weinig dat daartoe opwekt: hij schijnt die boeken ook nu nog als dagelijksche spijze der leesgierigen te beschouwen en laat dus een gelegenheid voorbijgaan om de waarde van het „werk" in het licht te stellen, waal-mee dan de geeste lijke en schoonheidswaarde, niet de commer- cieele, bedoeld wordt. Dit zou de eenige op merking zijn die men na de lezing van Lon don's Leven en Werk maken kon dat voor den lezer van vandaag aan dat leven iets min der, aan het werk iets meer aandacht gegeven had kunnen zijn. Aan de bloote titelvermel dingen heeft men niet veel als men zich voor dezen eenmaal veel gelezen schrijver zou wil len gaan interesseeren. Maar zijn oude lezers zullen van Stone's verhaal dubbel genieten daar hun herinnering gewekt en hun weetgie righeid bevredigd wordt. J. H. DE BOIS in de gestalte van den wonderlijken drinker An dreas de gestalte van Joseph Roth? Ook hij was een zwerver, een daklooze, een drinker, en hoe- vele malen zal hij niet gehunkerd hebben naar de vaste beslotenheid van wat zijn jeugd vorm de en hem van harte dierbaar was? Vluchtte ook hij niet in den droom, waarin het wonder ko men zou om hem weer terug te brengen in het gewone leven, dat hem door den tijd zoo bitter was ontnomen? De droom, de roes had dus een dubbele beteekenis: hij beschermde hem tegen zijn leed en bracht hem tevens de vervulling welke hij van de werkelijkheid niet meer ver wachten kon. En voor het laatst van zijn leven heeft hij dezen droom gestalte gegeven, hij nam afscheid met dit verre, ontroerende portret van zichzelf, aanklacht en zelfverdediging beide. Zoo blijft hij in „Die Legende vom heiligen Trinker" voor ons bewaard; de uitgestootene on der aan de Seinekade, die geen ander tehuis vond dan het leven van den benevelden droom. GABRIëL SMIT. —Joseph Roth: „Die Legende vom heiligen Trinker". Allert de Lange Verlag, Amster dam 1939. Was de „Dora" niet zeewaardig? Vragen van den heer De Visser. Het Tweede-Kamerlid De Visser (Comm.) heeft aan den minister van Justitie de vol gende vragen gesteld: Wil de minister mededeelen of, en zoo ja, in hoeverre hij de reis heeft bevorderd van het schip, thans „Dora" genaamd, dat in den vroegen ochtend van Zondag 16 Juli onder Panameesche vlag de haven van Amsterdam verliet met aan boord een groot aantal Jood- sche vluchtelingen, die in Nederland tijde lijk asyl hadden gevonden en welke aanwij zingen eventueel door hem aan Joodsche vluchtelingencomités zijn gegeven om deze reis te doen plaats vinden? Acht te minister het toelaatbaar, dat hon derden vluchtelingen op een schip zijn ge plaatst, dat geen accomodatie voor passagiers vervoer biedt, dat meer dan 50 jaar oud is en dat van verschillende zijden onvoldoende zee waardig voor een dergelijk doel wordt be schouwd? Is het juist, dat aan de vluchtelingen, die uit vluchtelingenkampen in Nederland aan boord van het schip zijn gebracht, onvoldoende in lichtingen zijn verstrekt omtrent het doel van de reis en omtrent de inrichting van het schip? Heeft de regeering in verband met de reis van de „Dora" aan den opperrabijn Sarlouis eenige toezegging gedaan. Zoo ja, hoe luidt die toezegging dan? Wil de regeering, gezien de gevaren voor het leven van honderden emigranten wegens een zeereis op het oude kolenschip de „Dora" be vorderen. dat aan de passagiers van de „Dora" ten spoedigste toestemming wordt verleend als nog desgewenscht in Nederland terug te kee- ren? Wil de regeering de toezegging geven, dat zij dergelijke reizen niet meer toestaat alvo rens vaststaat dat dragelijke verhoudingen voor het vervoer op de schepen kunnen wor den geboden? FAILLISSEMENTEN. Door de Arrondissements-Rechtbank te Haarlem werden de navolgende faillissemen ten uitgesproken: Cornells Struik, laatstelijk wonende te Haarlem, Gr. Houtstraat 63, curator Mr. W. G. J. Veenhoven. J. van Wijngaarden, meubelmaker, te Haar lem, Arnulftstraat 13, curator Mr. F. J. Ger ritsen. J. Hagendijk, wonende te Haarlem, Zijlweg 299, curator Mr. J. Hoog. W. H. Rabbe, ijzerhandelaar, wonende te Haarlem, Kruisweg 60 zw., curator Mr. T. A. M. A. v. Löben Seis. Rechter-commissaris in al deze faillisse menten is mr. J. H. P. E. Mijnssen. Geëindigd door het verbindend worden der 2e tevens slot uitdeelingslijst is het faillisse ment van: N.V. „W. Bus" Stoomboot Maat schappij te Haarlem. Curator Mr. M. A. van Eek. Te groote trouw van neger bediende. RALEIGH (Noord-Carolina), 25 Juli. Er zijn nog te trouwe bedienden. Voor de twijfe- laars volgt hier het bewijs. Een katoenplanter, Phillips, vroeg Vrijdag aan zijn negerbediende Marsh goed op zijn auto te passen, want hij moest een boodschap doen, welke nog wel even zou duren. „Goed, baas", zei Marsh, en hij ging geduldig wachten en blééf wachten tot vanmorgen, toen men hem uitgeput van honger en dorst in de auto aan trof. „De baas zei me, dat ik in den wagen moest blijven en dat heb ik gedaan", luidde zijn ver klaring. De baas had zich intusschen al getroost over het verlies van zijn wagen, dien hij gestolen waande. „Ik wist niet meer, waar ik hem ge parkeerd had en Marsh kwam niet meer op dagen". (United Press). Britsche militaire missie naar Moskou. Ter bespoediging der onderhandelingen. LONDEN, 26 Juli Het besluit der Engel- sche regeering om een militaire missie naar Moskou te zenden, men zie pag. 5 heeft de hoop dat het spoedig tot het afsluiten van het driemachtenpact komt, doen opleven. Deze missie zal, zoo is men algemeen van meening, uit een tamelijk groot aantal per sonen w.o. eenige der meest vooraanstaande persoonlijkheden op militair gebied in Enge land, wo den samengesteld. De „Daily Express" spreekt van het zen den van een admraal of een militaire lucht vaartautoriteit als leider van de missie, ter wijl verscheiden marine- en luchtvaartdes- -tundigen er eveneens del van zullen uitmaken Het, zenden van Britsche en Fransche militaire missies schijnt reeds van het begin der on derhandelingen door de Sovjets geëischt te zijn. Hun zending zou voor alles erop gericht zijn om de Russen van de ernstige plannen der Westersche mogendheden, vooral van Engeland, om tot een verdrag te komen. overtuigen. In politiek opzicht is het begrip van een indirecten aanval waaraan Rusland zoo'n groote waarde hecht, nog niet opgehelderd maar men vertrouwt dat ook dit probleem opgelost zal worden. (United Press). POOLSCHE BLADEN VERBODEN. PRAAG, 26 Juli (D.N.B.) Het Tsjechische ministerie van binnenlandsche zaken heeft den invoer en de verspreiding van de volgende Poolsche bladen verboden: de Gazeta Polska, de Kurjer Warszawski, de Glos Narodowy, de Express Poranny, de Czas en de Gonieo Warszawski. Het verbod, dat onmiddellijk van kracht wordt, is uitgeschreven tot 15 Jüli 1941j

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 8