BOEKEN UIT HET BUITENLAND.
CENTAUREA.
Korenbloem.
3iet rnte zekeie ui dit £eoew-
itteraire
■Cantteekeningen.
Het laatste boek van Joseph Roth
Toen Joseph Roth twee maanden geleden
stierf, werd het gilde der schrijvende emigran
ten van een zijner sterkste figuren beroofd.
Roth, van Oostenrijksch-Joodsche afkomst, was
een der auteurs, die zich door de politieke om
wentelingen der laatste jaren van hun vader
land zagen beroofd en sindsdien vertoefde
Amsterdam of Parijs, een rustelooze, tragische
figuur. Tijdens den oorlog diende hij in het
Oostenrijksche leger en hij hield zeer veel van
zijn land: zijn meesterlijke roman: „Radetzky
Marseh" gaf een prachtige verbeelding van het
vóór-oorlogsche Oostenrijk-Hongarije onder het
bewind der Habsburg-monarchie. Niemand kon
er aan twijfelen, of deze auteur was een man,
die lééfde in zijn geboorteland, hij was een be
langrijk kunstenaar en hield zich buiten de
politieke activiteit. Toch was het duidelijk, dat
hij onder de huidige omstandigheden daar niet
langer vertoeven kon: hij kon niet ademen in de
sfeer, die de laatste jaren het leven van zijn
land bepaalt.
Zoo werd hij veroordeeld tot het nomaden
leven, dat velen noodgedwongen met hem dee-
len. Maar Roth, hoe internationaal georiënteerd
hij ook mocht zijn en hoevele malen hij ook
voordien in Parijs had vertoefd, was door zijn
gedwongen ballingschap in zijn natuur toch
zwaar verminkt: zijn werken van de laatste jaren
bewijzen, dat hij nimmer dien slag te boven
kwam. Het sterkst was misschien nog zijn Na
poleon-roman: „Hundert Tage", maar het peil
van zijn beide meesterwerken „Hiob" en „Ra
detzky Marseh" werd daarin toch niet
evenaard. Hij zal dit zelf hebben geweten en hij
leed er onder, hij werd een tragische, eenzelvige
in Amsterdam of Parijs en zijn leven is daar
aan ten gronde gegaan.
Nu ligt zijn afscheid voor ons: „Die Legende
vom heiligen Trinker", een klein boekje, het
laatste dat hij voltooide. Is het een apologie?
Een laatste stem uit de tragische wereld, waarin
hij meer en meer verloren ging? Men neemt het
niet zonder ontroering ter hand, men aanvaardt
het als het wonderlijke testament van een groot
kunstenaar, die in de harde, bittere werkelijkheid
niet leven kon en die daarom vluchtte in een
ander bestaan, eenzelvig en stil.
Van dit andere bestaan de wereld van den
drinker is deze nagelaten legende een merk
waardig getuigenis. Het is niet wanhopig o
hopeloos, niet verbitterd of verbeten, het is een
leven als een droom. De harde realiteit der
dagelijksche dingen heeft er haar verschrikking
verloren, keer op keer wordt het verloop der
dingen door een wonderlijk, gelukkig toeval
bepaald. Het is een lichte, zwevende roes, die ons
onverschillig maakt voor het dreigen van den
tijd, een veilig verblijf voor den artist, die uit
zijn eigen vaderland verdreven' werd.
Dit geheele prozawerkje is doortrokken van
een lichte, even weemoedige muziek, soms als
een sprookje. De „muziek" van zijn boeken heeft
Roth altijd zeer belangrijk gevonden: zijn
Centaurea Cyanus is onze bekende wilde
korenbloem, die zoo prachtig uitkomt tusschen
de rijpende halmen van een korenveld. D{
diepblauwe kleur, het „korenbloemblauw", trek:
steeds onze aandacht. En van onze wandeling
kunnen we wel niets mooiers mee naar huis
brengen, dan een echte veldbouquet van koren
bloemen, klaprozen en margrieten.
Deze zelfde Centaurea Cyanus kunnen we in
onzen tuin gemakkelijk zaaien, maar we zullen
dan zeker de dubbelbloemige variëteiten kiezen,
die in een tuin .beter voldoen. De grond moet
liefst wat kalkhoudend en zandig zijn en mag
niet met verschen mest zijn vermengd. In April
Mei kunnen we ter plaatse zaaien. We duni
dan later uit.
Centaurea superba.
Van Centaurea Cyanus zijn ook variëteiten
met anders gekleurde bloemen te krijgen: don
ker blauw, zacht roserood, steenrood, wit en rose.
Maar daarnaast zal door de meesten zeker ook
de oorspronkelijke blauwe kleur worden gehand
haafd.
Een zeer mooie soort, eveneens een eenjarige
plant, is de Centaurea superba, ook wel ge
noemd: Centaurea moschata imperialis, Keizer-
centaurea. Deze kan tot tachtig centimeter hoog
worden. De bloemen zijn groot en zeer welrie
kend. De lintbloempjes zijn fijngetand en hebben
een buitengewoon mooien zijdeachtigen glans
Er zijn lilarose, rose, witte en bruinroode varië
teiten van. Al deze variëteiten leveren in Juli
en Augustus een rijken oogst aan mooie en
stevige snijbloemen, terwijl ze ook als groepjes
in den border een mooi effect maken. We moeten
er echter wel steeds aan denken, dat de grond
niet versch bemest moet zijn en zeker niet
zwaar bemest, zooals voor andere borderplanten
soms noodig is. We mogen ons dus niet alleen
door het te verwachten kleureffect laten leider
bij het uitkiezen van een plaatsje in onzen
border.
Behalve de eenjarige Centaurea's bestaan er
ook vasteplant-korenbloemen, o.a. de Centaurea
montana. Deze wordt veel minder hoog, ongeveer
dertig centimeter.
We kunnen de Centaurea montana het beste
vooraan in den border plaatsen. Ook hiervan
zijn er vele mooi gekleurde variëteiten: zwavel
gele, witte, zachtrose, vleeschkleurige rose en
violetblauwe. Bij deze soort behoeft men ook
niet zoo voorzichtig te zijn met het bemesten
tmi den grond.
A. J. D.
Duitsch heeft ook niets van het meer harde
Pruisische taalgebruik, het was eerder verwant
aan de vloeiende, melodieuze taal, die b.v. de
dichter Rilke zoo meesterlijk hanteerde. Het
spreekt daarom welhaast vanzelf, dat deze wijze
van schrijven zich uitmuntend leent voor een
zoo zwevend, melodieus verhaal als deze legen
de en daarom kon dit afscheid ook een zoo
kostelijk voorbeeld worden van Roth's gaven als
taalkunstenaar.
Joseph Roth, naar een teekening van
Roger Wild.
In sobere, doch zeer zuivere taal heeft de
auteur hier het wonderlijke leven van den
drinker Andreas in Parijs weergegeven. Andreas
was een Pool, die als mijnwerker naar Frankrijk
kwam en die na een ongelukkigen twist in de
gevangenis raakte. Eenmaal zonder werk zakt hij
steeds dieper weg en aan het begin van het ver
haal hoort hij bij het leger der dak- en name-
loozen, dat 's nachts aan de Seinelcade te Parijs
onder de bruggen slaapt. Doch plotseling ge
schiedt het eerste wonder: een welgestelde heer,
die tot een godsdienstigen levenswandel is be
keerd en die tot de armen wil afdalen, geeft
Andreas tweehonderd francs. Andreas wil ze
niet zonder meer aanvaarden en hij belooft den
milden gever, op diens verzoek, het bedrag in
een kleine kerk te deponeeren, zoodra hij daar
toe in staat is.
Voor Andreas, die vele jaren slechts van
tweehonderd francs droomen kon, begint nu een
onwezenlijke tijd. Zijn arme, totaal verwaar
loosde plunje, zijn volkomen ontwend zijn aan
alle vormen van geregeld maatschappelijk
verkeer, zijn dakloos zwerven, dit alles doet
hem als een volledig vreemde in het leven staan.
De tweehonderd francs zijn echter pas een be
gin: wanneer hij zich op een café-terras zit te
verwonderen over zijn rijkdom, knoopt een heer
die naast hem zit, een gesprek met hem aan. Die
heer gaat verhuizen en hij zoekt voor een paar
dagen een goeden knecht: zijn oog is op Andreas
gevallen. Hij moet twee dagen werken en krijg',
daarvoor tweehonderd francs.
Ook deze, nóg meer geregelde vorm der men-
schelijke samenleving ondergaat Andreas met
verwondering en deze verwondering stijgt nog
hooger, wanneer hij toevallig een ouden jeugd
vriend treft. Deze jeugdvriend, ook een Pool, is
een beroemd voetballer geworden en voert een
•ijk leven: hij geeft Andreas een nieuw pak en
hem wonen in een keurig hotel. Andreas
Door MELIS STOKE
Men kan een mensch van allerhand voorspellen.
En profeteerend in zijn toekomst zien.
Maar 't antwoord op hetgeen ze ons vertellen
Luidt onveranderlijk alleen: „misschien..!"
De profetie uit ei en koffiedik en kaarten
En al hetgeen ze lezen uit de hand
Heeft geen gewicht, geen inhoud en geen zwaarte,
En geen bevrediging voor het verstand.
Ze kunnen zeggen dat je nooit zult trouwen,
En dat 'r een breuk is in je levenslijn,
Of dat je op een kennis niet kunt bouwen
En 't antwoord is: „misschien..!" of „'t kan wel zijn..l"
Ze kunnen rijkdom, liefde, rouw voorspellen.
En dat je op een reis gaat overzee..
Ze kunnen je een heeleboel vertellen
En 't antwoord is: „misschien..!" of „geen Idee..!"
't Is mogelijk dat je dien brief zult' krijgen.
En dat de vreugde komt, of het verdriet,
En duistere dingen waar ze je mee dreigen..
Maar zekerheid is in dit alles niet.
Maar één voorspelling, die je toe moet geven,
Eén profetie die stellig wordt vervuld.
Bestaat voor alle menschen die nu leven,
En die is dat Je éénmaal sterven zult.
Tot alle menschen die de toekomst lezen
Is 't antwoord: „och.." ..„Misschien..!" .„ah-zoo.en „ha..l"
Maar één erken j' als waar.en dat is deze:
„Ge sterft..!" ..En 't overtuigde antwoord: „3a..!"
We leven samen in een duister heden,
In duizend angsten om ons dagelijksch brood.
Met samen, duizenden onzekerheden.
En eéne vèste zekerheid: „de dood".
Éénzelfde lot, voor allen die nu leven..
Hoe dwaas is in dit licht der menschen strijd
Om het bestaan meer zekerheid te geven..
Ons aller lot is in één Hand geweven..
En de gemeenschap van één Zekerheid..
raakt dus steeds verder van zijn oude leven af en
gaat zich tegelijkertijd steeds meer wennen aan
zijn wonderlijken rijkdom, want aan niets is de
mensch zoo spoedig gewend als aan een zekeren
welstand. Hij meent er ook recht op te hebben,
vindt honderd francs weinig als hij vroeger één
franc véél vond. Doch ook in dien staat blijft het
wonder Andreas trouw: in een toevallig gekoch
te, oude portefeuille vindt hij een biljet van dui
zend francs. Hij komt er alleen niet toe zijn eere-
chuld in de kapel terug te betalen, want telkens
als hij daarheen gaat, ontmoet hij iets of iemand
en hij belandt weer op een café-terras. Het on
gelukkige en het gelukkige toeval, dit zijn de
polen, waartusschen Andreas' vreemde leven
heen en weer slingert.
En als hij eindelijk toch weer berooid is en
naar de Seinekade teruggaat, komt opnieuw de
vreemde rijke heer om hem de tweehonderd
francs te geven welke hij naar de kapel moet
brengen. En opnieuw belandt Andreas in de
kroeg, opnieuw wordt hij verhinderd te doen wat
hij beloofde. Hij geeft veel meer uit dan hij fei
telijk heeft, want hij kan niet rekenen. Weer
zweeft hij weg in de nevels van den roes, tot een
bijna hemelsche gestalte hem schijnt te redden.
In het cafétje, waar hij zit te drinken, komt een
jong meisje binnen in een hemelsblauw kleed,
als een kleine heilige, als een gestalte in de ka
pel. Alles vloeit dan voor zijn oogen tot een za
ligen droom ineen en hij valt om als een blok, hij
sterft en men draagt hem naar de kapel, waar
hij zelf niet komen kon.
Het is haast onmogelijk na te vertellen, dit
zoete, zwevende verhaal. Het trekt aan den le
zer voorbij in melodieën, gestalten en stemmin
gen, alle in elkaar overstroomend, wezenlijk en
onwezenlijk tegelijk. Het is een verhaal van een
vreemden, eenzelvigen troost, ver buiten deze
harde wereld; het is de illusie van het wonder,
dat den armen, dakloozen zwerver zijn verwor
pen bestaan ontneemt en hem weer terugbrengt
in de veilige orde der maatschappij, dat hem
weer een menschelijk doel geeft, menschelijke
belangen en menschelijke eer.
Men zegt vaak, dat kunst veelal wordt geboren
uit hunkering en heimwee en wie ziet dan niet
Jack London. Zijn Leven en zijn
Werk door Irving Stone. Bewerkt
door A. M. de Jong. Den Haag. Leo
pold's Uitg. Mij.
Rumoerige levens. Irving Stone houdt er
van, er de biograaf van te zijn. Meer dan an
dere menschen leveren kunstenaars er voor
de stof. Hun meestal egocentrisch gevoelsle
ven, hun tegenzin in al wat maatschappelijk
aan banden gelegd en geformuleerd is, een
enkele maal zelfs hun zuiver psysieke afwij
kingen van den gangbaren norm maken hen
voor de boekenlezers prachtobjecten ter be
schrijving. De algemeen-menschelijke nieuws
gierigheid naar eikaars doen en laten, die be
gint met de wetenschap dat de mevrouw van
schuin hierover geen personeel kan houden
omdat ze zoo lastig van humeur is, wordt wel
iets vergefelijker wanneer het over de levens
omstandigheden van kunstenaars gaat, wiel
werk men misschien bewonderd heeft en die
men op deze wijze dichter in den kring van
zijn genegenheid kan betrekken.
Er zou lang en onvruchtbaar over te discus
sieeren zijn of het niet gewenschter zou we
zen, minder aandacht aan de levens, en meer
aandacht aan het werk der kunstenaars te
schenken. Daar zou inderdaad veel voor te
zeggen zijn, sinds een soort levensbeschrijving
zwang kwam, die de juiste verhoudingen
uit het oog verloor, die, zelfzuchtig, die levens
meer gebruikte als kneedbare stof voor min
of meer boeiende lectuur, dan, bescheiden en
ondergeschikt aan de stof, die levens te bena
deren met de omzichtigheid die vereischt
wordt als men werkelijk de kunst en den ar
tist waarover men spreekt met zijn geschrift
eeren wil.
1 Irving Stone is in ons land bekend gewor
den door zijn levensbeschrijving van Vincent
van Gogh, die hij in 1935 onder den titel Lust
for Life in Amerika publiceerde. Al viel niet
te ontkennen dat Stone voor zijn roman
(A novel of Vincents Life noemde hij zijn ar
beid) van de bestaande litteratuur over den
schilder naarstig had kennis genomen en per
soonlijk getracht zich hier en in Frankrijk
over Vincent's bestaan nog bijzondere gege
vens te verschaffen, bleef aan zijn verhaal
toch dat oppervlakkige en op effect bereken
de kleven, waardoor aan zijn wijze van zijn
onderwerp te behandelen veel van de noodza
kelijke beschroomdheid ontnomen werd. De
lezer kan die nuances in de levensbeschrijving
zelf best controleeren, wanneer hij de moei
te neemt Irving Stone's „novels" eens te leg
gen naast de biografie van Madame Curie
door haar dochter Eve (eveneens in het Hol-
landsch bij Leopold's Uitgeverij verschenen).
Hij zal dan opmerken dat daarin juist alle
„gezellig gekeuvel" ontbreekt en de grootheid
van het geschrift alleen door de soberheid en
den alleen op waarheid ingestelden schrijf
trant ontstaat.
Jack London ook heeft de waarheid boven
alles lief gehad en zijn biograaf zal voor zich
dezelfde verdienste willen opeischen. Maar
hun waarheid is vol rumoer en tegelijk vol
kleine dingetjes, die misschien wel waar doch
weinig ter zake dienende zijn. En als men
zich daarbij nu maar neerlegt en er zich ver
der geen zorg over maakt, is zulk een biogra
fie best te genieten en zelfs amusant en on
derhoudend.
De roem van Jack London als romancier, als
socialistisch hei-vormer, als wijsgeerig betoog-
schrijver en als journalist is misschien op
eenigszins Amerikaansche wijze ontslaan er
gekoesterd. Het is dan ook niet vreemd wan
neer zijn biografie eveneens een Ameri-
kaanseh tintje heeft. „In de lente van 1913
was hij de best-betaalde, meest bekende
populairste schrijver ter wereld, die de posi
tie innam, door Kipling ingenomen bij het
begin der eeuw. Zijn portret werd zoo vaak
gepubliceerd, dat zijn jeugdig, knap, open ge
zicht bij millioenen menschen bekend en ge
liefd was", (pag. 295). Behalve zijn leven wordt
ook zijn banksaldo in deze biografie nauwkeu
rig nagegaan: wie eens weten wil hoe in het
land van Uncle Sam een schrijver het tot
succes en tot hooge honoraria brengt, vindt
in dit boek alleraardigste gegevens. En de
blik in de cuisine van een geestelijk werker
wordt misschien wel een ietsje te brutaal als
wij, op pag. 300, bij wijze van prijscourant
het lijstje met titels en bedragen vinden van
de ideeën en intriges voor korte novellen, die
Sinclair Lewis hem aanbood, en die Jack Lon
don tegen de gevraagde sommetjes van hem
overnam en gebruikte. Een openhartigheid in
de publiciteit, die ik niet volmaakt waardee-
ren kan, al is ze in haar gedétailleerdhcid wel
amusant. Ook heb ik nog nooit zoo iets elders
aangetroffen of dergelijke kasboekenextrac
ten gevonden van beroemde Fransche auteurs,
die meer publiceerden dan ze zelf schrijven
konden. Al zou het misschien voor de nieuws
gierige juffrouw van den overkant wel be
langrijk geweest zijn te weten wat die ..mede
werkers" (in de litteraire wereld van Pari.is
nègres gedoopt) van hun bazen aan schrijf
loon ontvingen. Maar bij alle ondeugende
boosaardigheid van een Brousson bijvoorbeeld,
jegens zijn dooden patron Anatole France
IN BObCH EN HEIDE ZUT6U GAST
VOOR BRANDGEVAAR DUó OPGEPAST-
BEDEEL-
over die centenquaesties praat een Fransch-
man niet en babbelt graag de Amerikaan.
Jack London heeft in zijn reëele persoon
lijke leven veel met vrouwen van doen gehad
Zijn „jeugdig, knap, open gezicht" (zie boven)
„bij millioenen menschen geliefd" doet dat al
eenigszins vermoeden. Dat hij in de twee wet
tige huwelijken die hij sloot niet bijster ge
lukkig is geweest is onder die omstandigheden
niet zoo verbijsterend. Zijn scheiding van Ma-
bel en zijn onmiddellijk daarop volgend hu
welijk met juffrouw Kittredge gaven den
Amerikaanschen kranten de steeds gewensch-
te afleiding en gelegenheid tot opwindende
artikelen met vetgedrukte koppen. Waaraan
de reeds genoemde millioenen vermoedelijk
weer gesmuld hebben. Ja, het was wel een
„rare", die Jack London, maar die histories
laat ik anderen over.
Veel boeiender is Stone's verhaal over Lon
don's jeugd en jongelingsjaren. Oude Indianen
verhalen uit onze jeugd van Fennymore Coo
per en Maine Raid ik hoop die namen cor
rect onthouden te hebben verbleeken er
naast. Jack London „was bang voor niets. Hoe
grooter gevaar, hoe grooter plezier. Was hij
niet een Viking, die de baai van San Fran
cisco was overgestoken in een open roeiboot,
bij een gierenden Zuidwester storm? Hij nam
de ongeloofelijkste risico's, sprong van treinen
in volle vaart en bij zoo'n waagstuk vloog hij
eens tegen een politie-agent aan, die op den
hoek van een straat naar den voorbij rij den
den trein stond te kijken; de man viel neer
en bleef bewusteloos liggen".
Wonderlijke dingen doet de jongeman, die
wereldberoemd moest worden, doordat hij
gouddelver in Klondyke, oesterdief in de baai
van Frisco, landlooper en journalist zou zijn
en nog veel andere dingen meer, die den weg
naar den roem onder gunstig meewerkende
omstandigheden kunnen effenen, maar die
toch het meest door zijn romans in Old Euro
pe bekend zou zijn, waar De gouddelvers van
Alaska, De wolfshond, Als de natuur roept
enz. enz. nog in het geheugen zijn blijven
hangen, al was in 1913 Jack London's hoogte
punt in roem en scheppingskracht al bereikt
Of er na vijf en twintig jaar voor die boe
ken nog belangstelling te kweeken is bij de
menschen die ze nog niet lazen in vroeger
dagen? Het boek van Stone bevat weinig dat
daartoe opwekt: hij schijnt die boeken ook
nu nog als dagelijksche spijze der leesgierigen
te beschouwen en laat dus een gelegenheid
voorbijgaan om de waarde van het „werk" in
het licht te stellen, waal-mee dan de geeste
lijke en schoonheidswaarde, niet de commer-
cieele, bedoeld wordt. Dit zou de eenige op
merking zijn die men na de lezing van Lon
don's Leven en Werk maken kon dat voor
den lezer van vandaag aan dat leven iets min
der, aan het werk iets meer aandacht gegeven
had kunnen zijn. Aan de bloote titelvermel
dingen heeft men niet veel als men zich voor
dezen eenmaal veel gelezen schrijver zou wil
len gaan interesseeren. Maar zijn oude lezers
zullen van Stone's verhaal dubbel genieten
daar hun herinnering gewekt en hun weetgie
righeid bevredigd wordt.
J. H. DE BOIS
in de gestalte van den wonderlijken drinker An
dreas de gestalte van Joseph Roth? Ook hij was
een zwerver, een daklooze, een drinker, en hoe-
vele malen zal hij niet gehunkerd hebben naar
de vaste beslotenheid van wat zijn jeugd vorm
de en hem van harte dierbaar was? Vluchtte ook
hij niet in den droom, waarin het wonder ko
men zou om hem weer terug te brengen in het
gewone leven, dat hem door den tijd zoo bitter
was ontnomen? De droom, de roes had dus een
dubbele beteekenis: hij beschermde hem tegen
zijn leed en bracht hem tevens de vervulling
welke hij van de werkelijkheid niet meer ver
wachten kon. En voor het laatst van zijn leven
heeft hij dezen droom gestalte gegeven, hij nam
afscheid met dit verre, ontroerende portret van
zichzelf, aanklacht en zelfverdediging beide.
Zoo blijft hij in „Die Legende vom heiligen
Trinker" voor ons bewaard; de uitgestootene on
der aan de Seinekade, die geen ander tehuis
vond dan het leven van den benevelden droom.
GABRIëL SMIT.
—Joseph Roth: „Die Legende vom heiligen
Trinker". Allert de Lange Verlag, Amster
dam 1939.
Was de „Dora" niet zeewaardig?
Vragen van den heer De Visser.
Het Tweede-Kamerlid De Visser (Comm.)
heeft aan den minister van Justitie de vol
gende vragen gesteld:
Wil de minister mededeelen of, en zoo ja, in
hoeverre hij de reis heeft bevorderd van
het schip, thans „Dora" genaamd, dat in den
vroegen ochtend van Zondag 16 Juli onder
Panameesche vlag de haven van Amsterdam
verliet met aan boord een groot aantal Jood-
sche vluchtelingen, die in Nederland tijde
lijk asyl hadden gevonden en welke aanwij
zingen eventueel door hem aan Joodsche
vluchtelingencomités zijn gegeven om deze
reis te doen plaats vinden?
Acht te minister het toelaatbaar, dat hon
derden vluchtelingen op een schip zijn ge
plaatst, dat geen accomodatie voor passagiers
vervoer biedt, dat meer dan 50 jaar oud is en
dat van verschillende zijden onvoldoende zee
waardig voor een dergelijk doel wordt be
schouwd?
Is het juist, dat aan de vluchtelingen, die uit
vluchtelingenkampen in Nederland aan boord
van het schip zijn gebracht, onvoldoende in
lichtingen zijn verstrekt omtrent het doel
van de reis en omtrent de inrichting van het
schip?
Heeft de regeering in verband met de reis
van de „Dora" aan den opperrabijn Sarlouis
eenige toezegging gedaan. Zoo ja, hoe luidt die
toezegging dan?
Wil de regeering, gezien de gevaren voor het
leven van honderden emigranten wegens een
zeereis op het oude kolenschip de „Dora" be
vorderen. dat aan de passagiers van de „Dora"
ten spoedigste toestemming wordt verleend als
nog desgewenscht in Nederland terug te kee-
ren?
Wil de regeering de toezegging geven, dat
zij dergelijke reizen niet meer toestaat alvo
rens vaststaat dat dragelijke verhoudingen
voor het vervoer op de schepen kunnen wor
den geboden?
FAILLISSEMENTEN.
Door de Arrondissements-Rechtbank te
Haarlem werden de navolgende faillissemen
ten uitgesproken:
Cornells Struik, laatstelijk wonende te
Haarlem, Gr. Houtstraat 63, curator Mr. W. G.
J. Veenhoven.
J. van Wijngaarden, meubelmaker, te Haar
lem, Arnulftstraat 13, curator Mr. F. J. Ger
ritsen.
J. Hagendijk, wonende te Haarlem, Zijlweg
299, curator Mr. J. Hoog.
W. H. Rabbe, ijzerhandelaar, wonende te
Haarlem, Kruisweg 60 zw., curator Mr. T. A.
M. A. v. Löben Seis.
Rechter-commissaris in al deze faillisse
menten is mr. J. H. P. E. Mijnssen.
Geëindigd door het verbindend worden der
2e tevens slot uitdeelingslijst is het faillisse
ment van: N.V. „W. Bus" Stoomboot Maat
schappij te Haarlem. Curator Mr. M. A. van
Eek.
Te groote trouw van neger
bediende.
RALEIGH (Noord-Carolina), 25 Juli. Er
zijn nog te trouwe bedienden. Voor de twijfe-
laars volgt hier het bewijs.
Een katoenplanter, Phillips, vroeg Vrijdag
aan zijn negerbediende Marsh goed op zijn auto
te passen, want hij moest een boodschap doen,
welke nog wel even zou duren. „Goed, baas",
zei Marsh, en hij ging geduldig wachten en
blééf wachten tot vanmorgen, toen men hem
uitgeput van honger en dorst in de auto aan
trof. „De baas zei me, dat ik in den wagen moest
blijven en dat heb ik gedaan", luidde zijn ver
klaring.
De baas had zich intusschen al getroost over
het verlies van zijn wagen, dien hij gestolen
waande. „Ik wist niet meer, waar ik hem ge
parkeerd had en Marsh kwam niet meer op
dagen".
(United Press).
Britsche militaire missie naar
Moskou.
Ter bespoediging der onderhandelingen.
LONDEN, 26 Juli Het besluit der Engel-
sche regeering om een militaire missie naar
Moskou te zenden, men zie pag. 5 heeft
de hoop dat het spoedig tot het afsluiten
van het driemachtenpact komt, doen opleven.
Deze missie zal, zoo is men algemeen van
meening, uit een tamelijk groot aantal per
sonen w.o. eenige der meest vooraanstaande
persoonlijkheden op militair gebied in Enge
land, wo den samengesteld.
De „Daily Express" spreekt van het zen
den van een admraal of een militaire lucht
vaartautoriteit als leider van de missie, ter
wijl verscheiden marine- en luchtvaartdes-
-tundigen er eveneens del van zullen uitmaken
Het, zenden van Britsche en Fransche militaire
missies schijnt reeds van het begin der on
derhandelingen door de Sovjets geëischt te
zijn. Hun zending zou voor alles erop gericht
zijn om de Russen van de ernstige plannen
der Westersche mogendheden, vooral van
Engeland, om tot een verdrag te komen.
overtuigen.
In politiek opzicht is het begrip van een
indirecten aanval waaraan Rusland zoo'n
groote waarde hecht, nog niet opgehelderd
maar men vertrouwt dat ook dit probleem
opgelost zal worden. (United Press).
POOLSCHE BLADEN VERBODEN.
PRAAG, 26 Juli (D.N.B.) Het Tsjechische
ministerie van binnenlandsche zaken heeft
den invoer en de verspreiding van de volgende
Poolsche bladen verboden: de Gazeta Polska,
de Kurjer Warszawski, de Glos Narodowy, de
Express Poranny, de Czas en de Gonieo
Warszawski. Het verbod, dat onmiddellijk van
kracht wordt, is uitgeschreven tot 15 Jüli 1941j