Ik hèb gekozen, Arkadi....
FEUILLETON
Een roman uit het hooge Noorden,
door
AGATHE POGNER.
(Nadrnk verboden)
3)
En bij de herinnering aan deze woorden,
herhaalde ik voor de tweede maal mijn uit
wanhoop voortspruitende klacht: „Ach, Maria!
Hoe zeer had je gelijk!"
Ik wendde mijn blik opnieuw naar het, onder
roode rozen bedolven graf. Ta ja sliep nu den
eersten nacht in de schoot van moeder aarde, die
allen, zonder uitzondering gastvrijheid biedt.
Toen Taja nog leefde, was ik geheel onder de
bekoring van haar jonge schoonheid. Vol on
geduld wachtte ik op onzen trouwdag. Nu, nu
zij zoo plotseling van mijn zijde was wegge
rukt, waren mijn gevoelens jegens haar vol
komen veranderd. Ik zag haar nu als een
goede engel, die mij door haar verschelden
den blinddoek van de oogen had gerukt en
mij voor het eerst deed zien.
„Taja!" riep ik in niet meer te bedwingen
ontroering. „Taja, ik dank je! Ik zal je nooit
vergeten!"
Toen ik ongeveer een half uur later de
begraafplaats verliet, vond ik Tit voor de
poort op mij wachten. Hij had mij door het
raam voorbij zien gaan en was mij nage-
loopen. Al dien tijd had hij op mij staan
wachten. Nu stak hij zijn arm door den
mijne en zei: „Kom meel"
„Waarheen?"
.Naar huls! Naar ons!"
Ik schudde het hoofd. „Dank je beste
kerel, maar ik slaap vannacht in mijn eigen
huis".
Een oogenblik staarde Tit mij stom ver
baasd aan. Toen drukte hij mij stevig de
hand.
„Dat is ook het beste voor je", zei hij een
voudig. „Je kunt het leed alleen bestrijden
door het niet uit den weg te gaan".
Op den hoek van de straat, waarin mijn
woning lag, nam ik afscheid van hem. Ik
wilde alleen zijn. Hij begreep me en ging.
Maar toen ik bij de poort van mijn huis
kwam, ontdekte ik twee gestalten, die als uit
erts gegoten, onbeweeglijk op de beide
atootsteenen zaten, die ter weerszijden van
den ingang stonden. Het waren Pascha, mijn
oude verzorgster en Klim, de in onzen dienst
vergrijsde tuinman. Toen zij mij herkenden,
volgden zij mij zwijgend. Op mijn, wat vreemd
klinkend „Goeden avond" hadden zij slechts
een stom knikje als antwoord. In het vale
licht van den avond leken hun gezichten
veel bleeker dan gewoonlijk. Men zag de rim
pels, die hun verdriet om mij, erin had ge
grift.
Zij verwonderden er zich niet over, dat lk
-uijn huis, hetwelk verblindend wit tegen de
donkere booonen afstak, voorbij ging en
verbaasde hen evenmin, toen ik de deur van
het tuinhuis met haar bont gekleurde glazen
opende. Zij volgden mij als een schaduw en
wachtten slechts op mijn bevelen, zy had
den niemand op de geheele wereld. Alleen
mij. Mij te dienen en mij een genoegen te
doen, was alles, wat zij van het leven ver
langden.
Ik verzocht om een kop thee. Daarop ver
dwenen zij beiden om aan mijn wensch ge
volg te geven. Maar Pascha kwam nog een
keer terug, trad dicht achter mijn stoel en
streelde mij met haar trouwe, werkzame
hand over het haar. zy hing aan my met de
onbegrensde liefde van een moeder. Haar
eigen kind was by de geboorte gestorven.
Daarom was zy gelukkig, dat zy my had
kunnen voeden.
„Soms doet iets zooveel pijn, jonge heer,
dat men denkt, dat men eraan zal sterven
of op een andere wijze er aan te gronde zal
gaan. Later eerst beseft men. en ook jy
zult dat beseffen, dat alles zoo komen moest,
als het gekomen is; want alles, alles heeft
zijn beteekenis. En niets, niets op deze wereld
gebeurt zonder reden". y
Daarmee sloop zy zacht naar buiten en lk
hield haar niet terug. Maar fluisterend her
haalde ik voor mezelf haar woorden: alles
heeft zyn doel en zijn beteekenis. Of dat
inderdaad zoo was?
Later kwam zy terug om mijn bed in orde
te maken. Ik was moe van het loopen en
legde my -direct ter ruste. Maar ik kon niet
in slaap komen. Ek stond weer op en opende
de deur. Buiten heerschte de nacht en hulde
alles in zijn geheimzimiigen, donkeren sluier.
Een zachte bries verkoelde mijn gezicht, zy
kwam van het water en had een ziliten,
prikkelende geur. Van de rivier klonk af en
toe het eentonige geloei van een scheeps-
sirene, nu en dan onderbroken door het
krijschen van in hun slaap opgeschrikte
meeuwen. Daarna werd het volkomen stil.
Ik ging op een bankje naast de deur zit
ten, luisterend in de stilite en luisterend in
mijzelf. Daarbij kwam het tot een ernstig
gesprek tusschen my en den nacht; deze trok
mij alle omhullende sluiers van mijn ziel.
Ik voelde haar naaktheid en schaamde me.
Daama echter bespeurde ik een zeldzame,
inneriyke bevryding. Het was, of Ik plotse
ling vleugels had gekregen, die my omhoog
deden sitygen en wegdroegen over de aarde.
Toen een rose tint in het oosten den na
derenden dag aankondigde, ging ik in het
tuinhuis terug, waar ik my te slapen legde.
Ik sliep tot elf uur bi den ochtend. Toen ifc
myn oogen opsloeg, rekte ik anders dan
gewooniyk myn ledematen. In dezen nacht
een tynmekeer in my plaats gehad: ik was
een afcuder mensch geworden.
Den dag na Taja's plotselingen dood had
ik Maria een telegram gezonden, zy ant
woordde per omgaande, eveneens langs tele-
grafischen weg en betuigde mij haar har
telijke deelneming. Op den dag der begra
fenis zond ik haar een tweede draadJbericht.
Het kwam als onbestelbaar terug. Maria was
ter ontspanning naar de Schotsche bergen
getrokken en had geen nader adres achter
gelaten. Ik betreurde dat ten zeerste, want
nog nooit had ik haar zoo gemist als op
dezen dag.
Pascha bracht my m'n thee. Ze was blij,
dat ik het glas niet wegschoof, maar het
onmiddeliyk leeg dronk. Ik greep myn pet
om uit te gaan, toen plotseling Tit in de
deuropening stond.
„Ga je alweer aan het werk? vroeg hy.
„Aan het werk? Hoe kom je daarby?"
„Omdat je je uniform aan hebt".
Verbaasd keek ik langs mijn lichaam. In
derdaad, ik droeg een uniform en nog wel
het nieuwe, dat ik voor myn trouwen had
laten maken. Maar ik had de laatste dagen
zoo weinig acht geslagen op mijn uiteriyk,
dat ik nauweiyks wist, wat ik aan had
„Ik denk er niet aan den dienst te her
vatten", antwoordde ik. „Ik was immers van
plan met Taja een groote wereldreis te gaan
maken en daarom heb Ik tot 1 September
verlof gevraagd. Trouwens, ik denk ontslag
uit den dienst te vragen".
„Ach kom, dat meen je niet!"
„Toch! Ik wil een andere bezigheid zoe
ken. Alleen weet ik nog niet welke".
„Dan weet ik het wel. Je zult Je uitge
strekte landgoed voortaan zelf gaan behee-
ren. Het is werkelijk zeer gewenscht, dat
Ik schudde ontkennend het hoofd.
„Nee Tit, voor heerenhoer ben ik niet in
de wieg gelegd. Wie den grond wil bebouwen
en daarvan wil oogsten, die moet met de
aarde zyn opgegroeid als een moeder met
haar kind Ik voel me veel meer tot het water
aangetrokken".
„Dat is nog beter. Dan kan Je misschien
een van de reederyen overnemen om haar
omhoog te werken of desnoods sticht je zei!
een nieuwe. Aan het geld dat daarvoor noo-
dig is, ontbreeki het je niev: Je snit zeif nog
genoeg overhouden. Eventueel zou je ook een
scheepswerf kunnen laten bouwen, als je er
maar voor zorgt, dat je zoo komt te liggen,
dat je schepen ook 's winters kunnen uit
varen. Anders kom je als alle andere lui hier
in het ys vast te zitten, met het gevolg, dat
de Amerikanen, zooals steeds, de grootste
walvrissohen voor onze kust weghalen".
„Hoe kom je zoo plotseling op walvis-
sehen?"
„Wel ik dacht zoo, als Je een werf hebt
of een reedery, zou je er net zoo goed een
paar walvischvaarders bij kunnen houden.
Dat zou weer een aantal menschen aan het
werk zetten en het lykt me bovendien een
aardige winstmogelykheid".
„Verlang je niet wat te veel opeens: reede-
rij, werf, walvischvangst?"
„Het was maar een voorstel. De keus fa
aan jou".
„Dat wel, maar ik geloof, dat het nog ge-
ruimen tyd zal duren, voor ik tot een besluit
kom".
Tit keek my eenlgszins eigenaardig van
terzijde aan. In zijn bruine oogen hij had
dezelfde oogen als zyn zuster stond dul-
delijk te lezen: Daar heb ik geen oogenblik
aan getwyfeld!
Ik greep opnieuw naar myn uniformpet.
„Waar ga je heen? Naar je chefs, om af
scheid te nemen?"
„Dat afscheid heeft zoo'n haast niet. Ik
heb voorloopig nog wel wat belangrijkers te
doen. In de eerste plaats zit ik met al die
nieuwe meubelen. Ik wil probeeren, of de
leveranciers ze niet voor de helft van den
prys willen terugnemen".
„Maar man, laat die meubels toch met rust!
Ze staan immers geen mensch in den weg!"
„My staan ze in den weg. Dat is- voldoende",
Nu was het Tit. die zyn hoofd schudde.
(Wordt vervolgdJ.
De bagage der manschappen nam op de vracht- Een geurig kopje koffie ais aangename verkwikking tijdens het troepen- De bescherming van het rijksarchief te Maastricht werd door verkenner»
auto's heel wat ruimte in beslag transport uitgevoerd
Op verschillende plaatsen in Amsterdam is men begonnen
met den bouw der bovengrondsche schuilplaatsen
Ter beveiliging van de schatkamer der St. Servaaskerk te Maastricht zijn
zandzakken aangevoerd
Luitenant-generaal I. H. Reynders, de
opperbevelhebber van leger en vloot
in zijn werkkamer
De brief naar huis.
Een openlucht post
kantoor tijdens het
troepentransport