Ik heb gekozen, Arkadi De overlevenden van de «Courageous* het Engelsche vllegtuigmoederschip, dat door een Duitschen onderzeëer getorpedeerd werd, zijn door torpedo jagers in Engeland aan wal gebracht Terug op vaderlandschen bodem Londen in oorlogstijd. Het stadsbeeld der Engelsche hoofdstad is geheel van den ernst der huidige dagen doortrokken Aan de Vereeniging «De Zaansche Molen" is de uit het, jaar 1620 dateerende oliemolen „Het Pink" te Koog een, de Zaan in eigendom aangeboden Een roman uit het hooge Noorden. door AGATHE POGNER. (Nadruk verboden) 30 November. Dag en nacht, stond de maan aan den nemel. Er heerschte een volkomen windstilte. Wij besloten van het goede weer te profi- teeren en op jacht te gaan. Derhalve bepak ten we onze sleden en begaven ons op weg, zij het dan niet voordat we Putschock rijkelijk van het noodige voedsel hadden voorzien. Het doel van mijn tocht was de Walvisch- baai, want ook mijn metgezellen verheugden zich er op weer eens met andere menschen in aanraking te komen. AI zeer spoedig ontmoetten wij een kudde rendieren, hoewel wij onmiddellijk alle ge weren afvuurden, konden we er slechts drie van neerleggen. Dit was te betreurenswaar diger omdat onze voorraad rendiervleesch bedenkelijk begon te slinken. Wij zochten een bergplaats en begroeven daar onzen buit tot de terugreis. Daarna stookten we van het meegebrachte hout een klein vuur en schaarden ons er rond omheen voor den maaltijd. Na het eten zongen Tychon en Nikita eenige liederen. Wadim rookte. Ik had mijn hoofd op de borst van Dobrez gelegd en sloot mijn oogen. Weldra viel ik in een diepen slaap. Plotseling echter schrok ik wakker door een IMrigen, trillenden glans. FEUILLETONI Wat was er gebeurd? Stond de aarde ln /Jammen? Was de hemel uiteen gescheurd? Of braakten de bergen vuur uit? Ik stond als een klein kind voor den eersten kerstboom. Het wonder, dat ik te aanschou wen kreeg, benam mij den adem en de spraak. Het was een stralenvuurwerk, zooals menschenhanden dat nooit zouden kunnen vervaardigen, een lichten en schitteren, zoo bont en zoo rijk aan afwisseling, dat men het nauwelijks kan beschrijven. De hemel scheen bedekt door een gouden sluier, welke het bleeke, zilveren liohit van den maansikkel nog juist zichtbaar liet. Dan vloeiden de stralen ineen en vormden een groote fantastische bloem, die uit rose, licht groene en gele kleuren was samengesteld. De bloem werd een ster, de ster een visch, de visch een krans en de krans wederom een bloem. Ik vroeg me verbijsterd af, welke machtige toovenaar een zoo sprookjesachtigen hoorn van overvloed bezat, dat hij den gan- schen hemel met zulke stralenwonderen kon beschilderen. Zoo zag dus het Noorderlicht er uit!" Ik had 't me voorgesteld als een groote, tel kens verspringende ster of als een rollende lichtkogel of zooals het in tal van boeken was afgebeeld— als een stralenkrans met een donker vlak in het midden. Nu zag het er uit, of een bovenaardsch wezen met vormen en kleuren speelde en spelend iets onvergete lijks schiep. Intusschen waren ook mijn metgezellen opgestaan. Voor hen was het Noorderlicht niets nieuws meer; desondanks wekte het ook thans weer hun bewondering, omdat het er plotseling uitzag, alsof men een regenboog in stukken sneeuw had uitgespreid. Opgewekt vervolgens wij onzen tocht. Het was heerlijk in het schijnsel van dit flikke rende licht over de witte vlakte te jagen. Wij hadden daarbij het geluk drie van die sier,:,ke kleine vossen te treffen, die men hier slt. .ts bij hooge uitzondering vindt. Volgens het kompas konden we niet ver meer van de Walvischbaai verwijderd zijn, toen eén berin met haar jong ons pad kruis ten. Onmiddellijk trokken wij achter het nog geheel versche spoor aan en het duurde geen half uur of het geweldige dier lag onbeweeg lijk aan onze voeten. Het berenkind werd aan een touw gebon den en wederom viel mij de eer te beurt als berenleider op te treden. Daar ik echter lust noch geduld had toe te zien hoe de doode beer van haar huid werd ontdaan, ging ik voorloopig alleen met Dobrez en het hevig tegenstribbelende beertje op pad. Het Noorderlicht was verdwenen, maar de maan schonk, evenals voorheen, haar helder en geruststellend licht. Toen ik den laatsten heuvel, die mij nog van de nederzetting scheidde, had beklom men, vloog Pelka mij met groote sprongen tegemoet. Zij was in 't geheel niet verbaasd over mijn ietwat theatralen intocht. „Ha Dobrez!" riep ze en het volgende oogemblik vloog ze in mijn armen. „Sinds het helder weer is", zei ze, „heb ik eiken dag met den verrekijker naar je uitge zien, want grootvader zei: als hij nog wil ko men, dan moet het nu gebeuren. Over een paar dagen zal de storm zoo'n grooten tocht niet meer toelaten" Ik deelde haar mede, dat Daada het goed maakte en dat zij haar liet groeten. Pelka knikte stil en staarde ietwat bedroefd voor zich uit. Blijkbaar was zij nog niet heelemaal over de scheiding heen. Even later trok ze me aan mijn bontjas en terwijl ze met alle teekenen van blijde opwinding voor mij post vatte zei ze: „Hij is er al, Arkadi! Drie dagen geleden is hij gekomen. We hadden ons een geheele maand verrekend!" en „Wie is gekomen?" Pelka lachte schaterend en dat klonk als een zilveren klokje. „Tjé, wat ben jij vergeetachtig! Mamoesja's nieuwe kind natuurlijk! Het is een jongen! grootmoe en ik hebben haar getroost. Van daag is ze voor het eerst opgestaan. Daarom ben ik je gauw tegemoet geloopen. Mamoesja heeft gezegd, dat ik je dadelijk mee moest brengen. Alle mannen zijn op jacht. En geen een weet iets van onzen kleinen jongen". Ik bond mijn beertje aan een paal, liet Dobrez achter om hem gezelschap te houden en volgde Pelka in huis. Stepanida begroette mij allerhartelijkst en liet me vol trots een klein bundeltje zien, waarin een pop met een vuurrood gezichtje lag. „Dat is hij!" Boem! Daar had ik het bundeltje al op mijn arm. Terwijl ik doodsangsten uitstond, dat ik het wicht zou laten vallen, gaf Stepanida mij haar groote blijdschap te kennen over mijn komst, want nu moest ik peetoom zijn en Katja peettante. Het feestmaal was al voor bereid en het wachten was nog slechts op de mannen. „Ik zal eens kijken, of ze er al aankomen", zei Pelka ijverig, terwijl zij den kijker nam en naar buiten ging. De zuigeling op mijn arm begon zich te roeren. Stepanida ging hem verzorgen. In tusschen vroeg ze mij, waarom ik niet ge trouwd was? Ze zag immers, dat ik van kin deren hield. Daarop vertelde ik haar het droeve ver haal van mijn huwelijk en Taja's plotselingen dood. In een spontane opwelling van mede lijden stak ze mij haar hand toe. Pelka, die intusschen weer binnen was ge komen, duwde me onverwachts een klein pakje in de hand. Ze had het zelf voor me gemaakt, zei ze. Ik dacht reeds aan een of ander breiwerkje of iets dergelijks, maar ik bleek mijn vriendinnetje snoodelijk miskend te hebben, want het pakje bevatte een tame lijk verfomfaaid en tot op de laatste bladzijde beschreven schoolschrift. Ik bladerde het door. Het waren uitsluitend letters. Slechts een enkele maal vond ik een samenhangend woord. De letterteekens waren met veel moeite door een ongeoefende hand neergeschreven, maar deze handjes hadden, behalve den penhouder, iets zeldzaam kos telijks laten spreken: een warm, kinderlijk hart. „Grootvader beweerde, dat je toch niet zou begrijpen, wat ik voor je heb geschreven, maar grootmoe zei: Als hij met je in de grot kan spelen, kan hij ook alles lezen!" Mijn eerzucht verbood me voor haar onder te doen en derhalve haalde nu ook ik mijn schrift te voorschijn. Het succes was buiten gewoon. Pelka kreeg zelfs tranen in haar oogen. Zij klom op mijn knie en eischte, dat ik onmiddellijk met voorlezen zou beginnen. Ik kwam er echter niet toe dezen wensen te vervullen, want een aanhoudend uitgelaten geblaf van tientallen honden verbrak de buiten heerschende stilte. „Daar komen de mannen! De mannen! Allies, wat loopen kon, vloog hen tegemoet, Vooraan Stepanida met haar bonten bun deltje. Geweldig! Was dat een spektakel! Driemaal werden de geweren geladen en ter verwelkoming van den nieuwen wereldburger afgevuurd. Deze zelf ging intusschen van hand tot hand. Allen wilden hem zien! Allen wilden hem omhelzen! Wenjamin nam zijn vrouw op den arm en tilde haar hoog in de lucht. Daarna draaide hij met haar in een kringetje rond, zoo onge veer als een beer, die pogingen doet om te dansen. Maar allen klapten ln de handen en riepen: „Bravo! Hoera! Lang zullen ze leven! Nu werden de voorbereidingen voor den doop en het feestmaal met verdubbelden ijver voortgezet. Allen hielpen een handje mee, alleen Rodion had zijn hoofd verloren, zoo zeer was de blijdschap over de komst van het zoo vurig vpr^ngde kleinkind hem i° beenen geslagen. (Wordt vervolgd)- Het badseizoen is door het vroegtijdig vertrek der gasten op ongewone wijze geëindigd. Scheveningen bereidt zich voor op den komenden winter Slechts enkele visschers wagen zich met hun schepen dicht onder de kust In verband met het mijnengevaar. Op de# voorgrond een schelpenvisscher, die, nu het badzeizoen afgeloopen is, zijn werk kan aanvangen Eenzaam en ver laten ligt de vis- schersvloot in de haven van Sche veningen De heer J. W. KaHenborn, 'mepecteur ven politie te Amsterdam, is belast met de leiding van het bureau inzake wedieeties en internationale miede- cftgers

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 8