Ik hèb gekozen, Arkadi.... Vee-iransporl voor het Fransche leger. Een afdeeling levende have op weg naar een der strategische punten voor het middagmaal der landsverdedigers 29 opvarenden van het getorpedeerde Engelsche s.s. „Kafiristan" werden op den Atlantischen Oceaan gered door het ^Amerikaansche mailschip .American Farmer" Engelsch-Fransche verbroedering te Parijs, waar de Britsche troepen passeeren op weg naar de Oostgrens De Parijsche warenhuizen hebben voor hun personeel en klanten schuilkelders ingericht. In alle Fransche steden hebben dagelijks de oefeningen der burgerlijke hulpdiensten op uitgebreide schaal plaats. Een der afdeelingen in actie, ergens in Frankrijk De uit Warschau geëvacueerde buitenlanders bij aankomst op het door de Duitschers bezette gebied, op weg naar Konigsberg, wachtend op het verder transport Nu de vaders naar het front geroepen zijn in militairen dienst, nemen kinderen het werk op het land in Frankriik waar Het ontwerp van het Willibrord-monument,' dat op de Maria plaats te Utrecht zal worden geplaatst, is van den beeldhouwer A. Termote te Voorburg FEUILLETON Een roman uit het hooge Noorden, door AGATHE POGNER. (Nadruk verboden) 32) Met waarlijk kinderlijke nieuwsgierigheid begon ik aan het uitpakken van alles, wat Nikita had meegebracht. Allereerst kreeg ik Pascha's ruw wollen sokken in handen en daarna de attenties van Maria: een bloeiende rozenstruik met een groot aantal half ont loken knoppen. Helaas had de zeereis de jonge bloemen geen goed gedaan. Maar in deze witte ijzige pracht een levende, roode roos voor zich te zien ja, dat leek bijna een sprookje, een wonder! Mijn moeder had uitsluitend eetwaren gestuurd. Maar alles was door haar zelf ge bakken, gepekeld, gerookt en ingemaakt. Het gedroogde fruit droeg nog de gansche warmte van den zomer in zich 'en het zoete gebak leek zoojuist uit den oven te zijn ge komen. Zij moest wel veel van alles, wat haar bewoog, erin hebben gebakken, wanit het werd mij plotseling warm om het hart. Ik streelde de worsten en het fijne wittebrood. En eensklaps vonden mijn lippen het juiste woord. Ik riep: „Moeder! moeder!" Urenlang dwaalde ik met een hart vol van vreugde, over de onaanzienlijke, met vele gaten doorboorde sneeuwvelden. Toen mijn beenen mij niet meer wilden dra gen, ging ik omlaag naar het water. Ik legde mijn hand op den grond en hoorde, hoe de golven den rotsachtigen oever be spoelden en hem zachtjes streelden en toe fluisterden. Ik breidde mijn armen naar het water uit en lokte het met zijn eigen roep, dien ik van Pelka had geleerd: „Daada! Daada!" Het rolde op mij' toe en besprenkelde mijn voorhoofd. Het was als een kus. Maar het maakte mij wetend, want plotseling verstond ik de taal van al het voorbije, het heden en het toekomstige. Zij waren alle op den zelfden grondtoon afgestemd en deze heette: Liefde! liefde! liefde! 14 Auguigustus. De weinige vrije uren welke de vischvangst ons liet Nikita en ik zaten soms 24 uur lang onafgebroken in de boot lag ik meest al op mijn rug in de sneeuw, waarbij de zon mij volop in het gezicht kon schijnen. De zomer bereikte nu immers zijn hoogtepunt! Tien graden warmte! Op zekeren dag zag ik toevallig op mijn „schrijftafel" het doosje met kleurpotlood en staan. Onmiddellijk nam ik een stuk papier en begon te teekenen. Allereerst verscheen een jurkje van grijs bont met kleurige stof- garneering op het witte vlak, vervolgens een bonten kap en uit dezen kap traden lang zamerhand twee ernstige staalgrijze oogen, een klein, vermetel neusje en een, in verlan gen geopend mondje te voorschijn. Pelka, mijn sprookjeskind! Zij was het werkelijk. Hoe diep moest zij zich in mijn hart heb ben genesteld, dat haar trekken zoo zonder eenige moeite uit mijn kleurpotlooden vloei den. Zeldzaam voldaan liep iknaar buiten om Nikita te roepen, die juist bezig was met inzouten van de gevangen visch. „Nikita, herken jij Hij liet me niet eens uitspreken. Hij was toch waarachtig niet blind! Dat was immers dat kleine meisje uit de Walvischbaai, waar ik die pop van had en die roode papieren rozen. Ach ja, die roode rozen! Die had ik totaal vergeten! Aanvankelijk hadden ze bij het raam gehangen, boven het hoofd van Daada, maar toen de zon niet meer van den hemel week, had ik ze uit vrees, dat ze zouden verschieten, in mijn koffer geborgen. Nu hing ik Pelka's portret aan den houten wand boven mijn tafel, haalde de papieren bloemen uit mijn koffer en bevestigde ze boven de teekening Ik was zelf bijzonder tevreden met dit idéé, maar toen Pelka mij gisteren met haar grootvader kwam bezoeken, bleek mijn han delwijze in haar oogen geen onverdeelde in stemming te kunnen vinden. Het portret vond ze werkelijk prachtig, maar de rozen daarboven wekte haar bevreemding. „Waarom heb je die bloemen aan mijn portret gestoken, Arkadi?" vroeg ze, zonder ling ernstig. „Ik ben toch niet dood". „Maar Pelka?" Meer vermocht ik op dat oogenblik niet over mijn lippen te brengen. De schrik scheen mijn tong te hebben verlamd. „Maar Pelka! Hoe kom je daar nu bij!" „Ik dacht maar zoo. Mamoesje versiert papoesja's portret ook altijd met bloemen". Ik wilde de rozen van den wand scheuren, want mijn hart begon plotseling onstuimig te kloppen en ik voelde mij ten prooi aan even droeve als raadselachtige voorgevoelens. Maar Pelka verzette zich er tegen; de rozen zagen er zoo mooi uit; ik moest het maar zoo laten als het was. Daarna wilde ze met me gaan wandelen maar daarvan kwam voorloopig niets, want ik had nog een groote verrassing voor haar: Maria's geschenken. Met stralende oogen van opwinding keek ze toe hoe- ik de eene doos na de andere op tafel zette. Het waren er in het geheel zes. „En is dat allemaal voor mij?" „Allemaal!" „En zit in elke doos hetzelfde?" „Nee, ik elke doos zit was anders. Pak ze maar uit!" Met bevende handjes, blozend van ver bazing en bewondering maakte Pelka de doozen open. Daar lagen louter dingen, die zij tot dusver nog nooit gezien had. De eersite doos bevatte een groot aantal dingetjes van goud papier, die met gekleurde zijde moes ten worden bestikt. In de tweede lagen kleine stokjes en houtjes, waaruit meubels en huisjes konden worden opgebouwd, de derde bevatte een groote hoeveelheid riet voor het vlechten van mandjes en bordjes, de vierde alle hulpmiddelen voor het maken van kunstbloemen, de vijfde een ark van Noach met ruim honderd dieren en in de zesdeneen, bij de zesde werden Pelka's oogen nog eens zoo groot en kwamen er zelfs tranen. Want in de zesde doos lagen kralen! Kralen in alle grootten en kleuren. Pelka werd er stil van en zei stamelend: „Dat kan toch niet alles voor mij zijn! Dat is veel te veel!" Maar zij liet zich graag en snel gerust stellen. Er waren nog geen twintig minuten verloopen, of ze had reeds een halsketting en 'n armband geregen. Mij werden minzaam dezelfde sieraden aangeboden, maar toen ik betoogde, dat ik mij ais man toch bezwaar lijk met een halsketting en een armband kon tooien, viel Pelka's keus op een horloge ketting en daar kon ik niet onderuit. Tot haar groote tevredenheid bevestigde ik het geschenk onmiddellijk aan mijn horloge en met een wijs gezichtje gaf Pelka als haar meening te kennen, dat de ketting mij bij zonder goed stond. Toen mijn gasten vertrokken waren, liet ik mijn nieuw bezit direct aan mijn vier- voetigen vriend zien. Hij besnuffelde den ketting van alle zijden en wilde er op hon denmanier ook dadelijk in bijten, maar dat kon ik natuurlijk niet toestaan. ..Niet waar, ouwe jongen", zei ik tegen hem, „de waarde van een of ander ding komt er minder op aan. Hoofdzaak is, dat het ons bevalt". Drie dagen geleden nam ik een dag rust om naar de Walvischbaai te gaan. Daar de zee volkomen stil was, koos ik den water weg. De plechtige stemming, die over de golven lag, beheerschte weldra ook mij. Zoo geheel alleen te zijn tusschen hemel en water een niets in een schommelenden notendop en daarnaast toch, krachtens je gedachte en je wil, meester over alles dat is een verheffend bewustzijn en verzoent den mensch met den dood. In de Walvischbaai had dezen dag een op winding geheerscht van belang. Een van de bergen komende ijzige wind iets verrader- lijkers dan deze op ons eiland plotseling op stekende, verschrikkelijke wind bestaat er op de geheele wereld niet! had de boot, waar in Pelka zat te visschen, van den oever los getrokken en binnen een paar minuten ver de groote baai Ingedreven Pelka had geen kik gegeven en geen oogenblik zelfs maar een spoorvan angst getoond, maar Rodion, die op- den wal getuige was geweest van het gebeurde en de mogelijke verschrikkelijke gevolgen on middellijk had overzien, was gekleed en wel te water gesprongen en de boot achterna ge zwommen. Toen hij het vaartuigje bereist had, had hij het touw gegrepen en zwemmend de boot naar den oever getrokken. Toen grootvader mij bij het theedrinken het gebéurde meedeelde, glimlachte Wenja- min op zijn gewone, goedmoedige wijze voor zich heen en zei: „Rodion is van ijzer. Zulke menschen als hij worden maar eens in de honderd jaar geboren". Waarop Rodion zijn schoonzoon op den schouder sloeg en antwoordde: „En zulke als jij, Wenjamln, maar eens in de duizend!' (Wordt vervolgd)*

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 10