BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES. N": Lief KRULLEKOPJE. De sok zal ik vandaag (Donderdag) bij je tante vragen. Je hebt haar zeker tot de teen afgebreid? De rest doe ik nu wel. Har telijk dank ik je voor je werk. Ja. de dagen zijn vrij koud, 's nachts heeft het tamelijk gevroren. Tot Maandag. Dag Krullckopje. Best KABOUTERTJE. Lief meiske, je bent als rubriekertje en als clublid van harte welkom, Prettig dat je nu reeds beloofd hebt, een trouw schrijfstertje te zullen zijn. 'k Hoop dat je je be lofte zoveel mogelijk zal nakomen. Dag Kabou tertje. Lief BOODSCHAPSTERTJE. Natuurlijk vind ik het best dat je van schuilnaam wilt veranderen. De naam „Moeder's Oudste" is echter minder ge lukkig gekozen. Marjanna W. heeft reeds genoemde schuilnaam. Kies dus tegen de volgende week een andere naam. Heb je aan je moeder nog m'n bood schap overgebracht? Dag Boodschapstertje. Best BIJDEHANDJE. Flink zeg, dat je het geleerde op de club thuis in toepassing hebt ge bracht. Je hebt nu zeker veel routine in de kralen- fabrikatie gekregen? Annie B. heeft thuis een haar band van zelf gemaakte kralen gemaakt. A.s. Woensdag gaan we fijn weer verder. Dag Bijde handje. Lief ELFENKONINGINNETJE. Ja, dat komt er van. Als men op school straf verdiend heeft, krijgt men het. Straf maken neemt tijd in beslag waardoor men minder tijd voor spel, enz. over houdt. Voortaan maar beter je best doen. Zal je a.s. Woensdag, de door je op de club gesneden repen, niet vergeten. Dag Elfenkoninginnetje. Best BERGKONINGINNETJE. Verleden week heb je wel geschreven doch ik heb je briefje niet beantwoord. Dit lag niet aan mij maar aan jou. Toen alle briefjes gereed waren en de couvert reeds dicht geplakt was, vond ik je briefje. Je was dus veel te laat. Voortaan is het het best, dat je je briefje mede naar de club neemt en het aldaar afgeeft. Dag Bergkoninginnetje. Beste MOEDER'S OUDSTE. Je zit reeds in de 5e klas en krijgt Engelse les op school? Prettig zeg. Doe maar goed je best zodat je, wanneer je wat ouder bent, een flinke steun voor je moeder zal zijn. Gezellig dat je met je zus samen zoveel kralen hebt gemaakt. Stonden de kettingen leuk? Inder daad, het is een aardig werkje. Tot Woensdag maar weer. Heeft je zusje niet geschreven? Dag Moeder's Oudste Lief BLONDJE. Best meisje, dat is afgespro ken. Als ik eens kom. breng ik m'n werk mede. Dat je moeder ook altijd werk onder handen heeft, begrijp ik. Het is een goede oplossing om zomer's voor de winter en 's winter's voor de zomer te werken. Men is dan steeds op tijd gereed en zit cm niets verlegen. A.s. Woensdag zie ik je natuur lijk weer. Je zult niet graag ons clubuurtje missen. Dag Blondje. Beste ANEMOON. Leuk, dat je thuis ook kra len gemaakt hebt. Bij gelegenheid wil ik het armbandje graag eens zien. Natuurlijk mag je op de fiets naar de club komen. Er is een overdekte fietsenbergplaats. Je fiets kan dus geplaatst. Dat je de sok nog niet af hebt, begrijp ik. Je moe der is ziek, dus is je hulp in de huishouding rio. één. Je moeder gaat voor de militairen. R. G. heeft haar sok ook nog niet af. Haar nichtje heeft het werk overgenomen. Dag Anemoon. BENJAMINNETJE. Zeg, ben je nu wel een echt lief meisje nu je moeder ziek is? 'k Geloof dat aan dat lief zijn zo nu en dan wel eens iets hapert. Je moet niet vergeten dat je grote zus, vooral wanneer je vader op reis is, de plaats van je moeder moet innemen en je dus moet doen wat zij van je vraagt. Je moet haar zelfs helpen. Nu niet direkt met huishoudelijk werk want daar ben je nog wel wat te jong voor. Maar helpen door je gedrag. Je 's morgens vlug aankleden, 's av\onds zonder morren naar bed gaan. Je speelgoed steeds opruimen, je aan tafel goed gedragen. Niet steeds tegen alles en nog wat dwars zijn, enz. Wil je me dewerken aan het herstel van je moeder, dan moet je trachten m'n raad op te volgen. Maar dat doe je wel, daar behoef ik zeker niet aan te twijfelen, 'k Hoop dat ik boven m'n volgend briefje aan je weer kan zetten. Lief Benjaminnejte. Heden moest ik met enkel je schuilnaam volstaan. Dag Benjamin. Best RAMENLAPSTERTJE. Is je broertje nu weer bijna een half jaar oud? Wat gaat de tijd toch vlug. Prettig dat je vriendinnetje ook op de club komt. Zij wórdt dan ook een vx-iendinnetje van mij. Zijn haar ouders op de IJmuider Courant geabonneerd? Je weet, geen enkel meisje kan ru briekertje en of clublid worden, wanneer haar ouders niet op de IJm. Courant geabonneerd zijn. Dag Ramenlapstertje. Lief BOTERBLOEMPJE. Je hebt thuis nog meer kralen gemaakt en er een ketting van ge regen? Dat vind ik flink. Je hebt je er mede ge oefend en tevens een goede bezigheid gehad. Je verlangt steeds naar Woensdagmiddag half twee, maar zou dan wel willen dat het klokje stil bleef staan, zodat het vooreerst geen kwart voor dx-ie zou worden. Prettig dat je het clubwerk zozeer op prijs stelt. Wil je je vierjarig zusje Bep m'n groeten terug doen? 'k Hoop haar over een paar jaax-tjes op de club te krijgen. Dag Boterbloempje. Best DIKKOP JE. Vind je het zo erg fijn op de club? Wel, meisje, dat geloof ik niet. Wie gaat er nu graag naar de club? Wat? Plaag ik? Wel neen, die kunst versta ik niet. Prettig dat je kralen hebt gemaakt. Is de ketting mooi geworden? Dag Dikkopje. Lief GOUDMUILTJE. Als Rie I. weer hersteld is, komt ze natuurlijk met je mede. We zullen maar hopen dat ze niet ernstig ziek geworden is en dat ze binnen enkele dagen weer naar school kan gaan. Een 8' 2 voor je geschiedenis vind ik goed. Je best maar doen. Zodra je je rapport hebt, verneem ik zeker de cijfers wel van je. 'k Ben er erg benieuwd naar. Dag Goudmuiltje. Lief BRUINOOGJE. Of ik in de Herfst- vacantie uit ben geweest? Ja, 'k was het niet van plan omdat ik de vrije dagen zo goed kan gebrui ken. 'k Had twee invitaties die ik beide had afge schreven. Eén van de twee werd daarna weer her haald en nu kon en wilde ik niet weer teleurstel len. 'k Ben dus naar Austerlitz gegaan en 'k heb er dol gezellige dagen doorgebracht. 'k Was er weer eens echt uit, wat op z'n tijd toch ook heel prettig is. Heus ik ben echt van plan eens aan te wippen. Wanneer? Dat weet ik zelf nog niet. Dag Bruin oogje. Best TEKENAARSTERTJE. Je hoopt dat je met je werk vooruit gaat? Met je taal, schrift en stijl van je briefjes ga je beslist vooruit. Vooral je laatste briefje is keurig geschreven. Over je andere vakken kan ik, daar ik het wex-k nimmer onder de ogen krijg, vanzelf sprekend niet oorde len. Je doet thans je best, blijf dat doen. Je gaat dan zeker vooruit. Dag Tekenaarstertje. Best ZONDAGSKIND. Neen hoor, je hebt het aais. Het werken om een breinaald is prettiger dan DE NAJAARSFEE door W. B.Z. Deze kleine Najaarsfee Neemt de bruine blaren mee. Plukt de paddestoelen af. Die de herfst ook dit jaar gaf. Ze neemt alles mee naar huis. Schikt ze in een schotel thuis Al die kleuren zijn zo mooi Als een bos in najaarstooi. Ja, die kleine Najaarsfee Neemt ook rode steentjes mee. En ze plant ze hier en daar Dan pas is de schotel klaar. Doe als deze Najaarsfee, Breng uit 't bos het mooiste mee. Schik dat alles dan heel fijn. Wat zal Moes daar blij mee zijn! om een stokje. Een stokje is erg stroef. Men krijgt daardoor het werk er moeilijk af. Een breinaald is glad en daardoor schuift het werk gemakkelijk af. Alleen gaat, ook weer door de gladheid van de naald, het eerste oprollen van het papier wat lastiger. Een weinig routine, die men verkrijgt door doen, is er voor nodig. Tot Woensdag. Dag Zondagskind. Lief ZONNESTRAALTJE. Wat heb je een keu rig briefje geschreven zeg. Knap hoor. Wat het op de club komen betreft, je weet m'n antwoord. Hoe gaat het met je kleine zus? Speel je prettig met haar? Dag Zonnestraaltje. CLUBWERK. Alle meisjes moeten a.s. Woensdagmiddag de op de club gesneden repen en een breinaald mede brengen. Zij, die rc»n of breinaald of beiden, thuis gelaten hebben, kunnen niet wei-leen. Denkt daar goed aan. Ook zorgen niet te laat te komen. Tot ziens dus. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. DE REUS VAN ANTWERPEN Weet je wel, hoe Antwex-pen aan zijn naam ge komen is. Dat ga ik je eens vertellen. Volgens een oude legende heerste eens een machtige reus. Antigoon geheten, over het hele Scheldegebied. Hij woonde in een machtig kasteel, dat op deze rivier uitzag. Ieder voorbij zeilend schip werd aangehouden en een hoog losgeld ge vorderd. Bevredigde de buit den reus niet. dan hakte hij de handen der schippers af en gooide ze in de riviei\ Je begrijpt, dat - de zeelui hoe langer hoe be- vrees.der werden om in zijn buurt te komen, want niemand kon den reus aan. Niemand? Ja, toch. Een jonge held, Salvuns Brabo, durfde tenslotte de strijd tegen hem opnemen, versloeg hem en wierp ook zijn handen in de rivier. Op deze plaats ont stond Antwerpen (handwerpen). Als je eens te Antwerpen op de grote markt komt, kun je daar voor het stadhuis een prachtig groot standbeeld in de vorm van een fontein zien staan, dat de worsteling van Brabo met den reus uitbeeldt. 'T MAG NIET JAN door W. B.Z. SftHi W-tfliR. Jantje had zo fijn getrapt, Maar nu werd hij toch gesnapt. Daar kwam een agentje aan En met ballen was 't gedaan. Jantje greep vlug naar zijn bal, Dit was wel een naar geval, Daar hij .'t niet betalen kon En hij kwam vast op de bon. Jantje zei: „Och heus meneer, 'k Trap vooreerst geen enkle keer. 'k Ga nu rustig naar mijn huis En ik blijf vanavond thuis." Het agentje zei: „Wel nou 'k Geef een laatste kans aan jou. Bal nu op de straat niet meer, Of 'k beboet je vast een keer." Wat was onze Jantje blij, 'k Weet niet, wat hij verder zei, Dat is vast: geen enkle keer, Balt Jan in de hoofdstraat meer. TOEN VADER TERUGKWAM. Klaas was uitgegaan om hem te zoeken, maar Een verrassing in duistere nacht, 't Was voor jaar aan de Noordzee. De lage wadden lagen grijs blauw onder de woelige wolkenhemel en daarachter strekte zich de zee uit als een gi-ijszilverige streep. Jonge meeuwen vlogen laag over 't water, 't Was avond. Heel langzaam kwam een man aangelopen over de dijk, die langs het slik liep. Hij keek ge nietend voor zich uit over het ruige landschap en haalde eens diep adem. Hier was zijn thuis; heel in de vex-te, in 't stille dorp, welks torentje zich spits aftekende tegen de horizon, waar de kust een bocht maakte, lag, te midden van vele eenvoudige huisjes ook het zijne. Daar woonden zijn vrouw en zijn twee kinderen: Klaas van vijf en Ti-uitje van drie jaar. Of liever gezegd: Klaas van zes en Truitje, ja, dat kleine, lieve ding zou nu welhaast vier en een half zijn. De vader glimlachte, toen hij terugdacht aan die voox-jaarsmox-gen, toen ze hem met z'n drietjes hadden weggebracht naar de tx-ein deze zelfde dijk langs. ,Vati weg, puf, puf!" had Truitje gex-oepen en ze had van louter vreugde hard in de handjes ge klapt. „Sst" had moeder gefhxistei-d, want. zij had verdriet en kon niet goed verdragen, dat het kleintje zo'n schik had, nu Vader voor zo'n lange tijd wegging. Maar 't moest. In het dorp was geen werk meer en dus trok de man naar een andei-e streek, waar werklui gevraagd werden. Kleine Klaas had het best begrepen. Vertrouwelijk had hij z'n kleine vuist in Vader's hand geduwd en gezegd: „Als Va der terugkomt, ben ik groots hè Vader? Dan ik naar school en kan al lezen." Aan dit alles dacht de man, terwijl hij op de hoge dijk stond uit te kijken over het wad. Precies een jaar was hij nu weg geweest. In zijn hart zong het van blijdschap, want hij had hard gewerkt en nog wat overge spaard, en nu ging hij naar huis, naar vrouw en kinderen! 't Was stil om hem heen. Een paar vissersvi-ou- wen liepen met schepnetten langs de zee op zoek naar gax-nalen. Verder was er geen mens te zien. Ja toch, heel in de verte, midden in 't wad, zag hij twee kleine figuurtjes, 't Waren jongens, die luid lachend door de diepe slikkerige kuilen plasten. ,Pas op! de vloed komt op!" riep de man, want hij kende de getijden precies. Jarenlang had hij aan de dijken gewerkt en zee en lucht waren zijn vertrouwde kameraden geweest. Maar de jongens hoorden zijn stem niet, ze schenen te ver weg te zijn. „Nou ja," bromde de man bij zichzelf, „dan motten jullie ook maar opletten." En hij keerde zich om en wilde z'n weg voox-tzetten. Een gele valse zonneschijn brak door de wolken in 't Westen heen, regendroppels begonnen neer te vallen als glinste rende steentjes. De wolken hingen laag en zwaar neer en begonnen zich ï-ossig te kleuren in 't licht van de ondergaande zon en waterige nevels kwa men uit zee op. De lucht boven het wad beviel den man niet. Hij bleef nog een tijdlang staan kijken. De zon was nu geheel onder en tegelijk met de vloed kwamen grijze wolken uit de zee drijven. Een ijzige kou trok voor hem uit, de nevel weefde snel haar grijze sluiers. „Kom, naar huis," zei de man halfluid. Hij be greep zelf niet, waarom hij zo aarzelde. Maar.... wat was dat? Daar kwam opeens de grootste van de beide jongens, die hij daareven in de vex-te ge zien had, hard op de dijk toegeloopen. 't Was een forse, bonkige knaap met een brutaal gezicht. De map hield hem staande. „Waar is je kameraadje?" vroeg hij. „Waarom loop je hier alleen?" „O, ik weet niet," zei de jongen en hij trok on verschillig de schouders op en liep door. „Eigen schuld!" dacht de man weer en hij stapte, nu wat vlugger, de dijk langs. Maar op eens bleef hij staan. Een gedachte schoot door zijn hoofd. Hij dacht: „hoe zou ik 't vinden, als mijn lief klein zoontje, mijn Klaas, bij dit weer al leen over 't wad liep?" en meteen ging hij terug Over kuilen en galen strompelde hij voort, dwars over het wad, in de richting, waar hij de beide jongens gezien had. Het water wies ax, witte schuimstrepen rimpel den langs de kust en meeuwen vlogen krijsend op om een onderdak te zoeken voor de vallende avond. De man liep steeds sneller. Op eens viel 't hem in, dat hier ergens vlak bij een diepe watex-geul moest zijn. Die was een paar jaar geleden in een stormnacht ontstaan en was zó breed en diep, dat niemand zich er over waagde. De damp uit de zee werd steeds zwaax-der; zij kroop naderbij als een wezen, dat hondei-d armen uitstrekte.De meeuwen vlogen landwaarts en de wind was gaan liggen, als was hij geschrokken van nacht en nevel. De man dwaalde in 't wad rond, met saamge- perste lippen. Hij waadde nu tot de knieën door de vloed. Toen hij de watergeul bereikt had, riep hij heel hard: „Hallo 0! Hallo o! Jongen waar ben je?" En van héél ver weg, van de overkant van het water, kwam een dun stemmetje. En toen be dacht de man zich geen ogenblik meer: hij sprong in 't water en zwom, totdat de bodem weer steeg en de overkant bereikt was. „Help, help", riep het sidderende stemmetje. De man liep erop af en de jongen kwam uit de ne vel te voorschijn en greep hem snikkend vast. Hij beefde over al z'n leden en liet zich gewillig op de arm nemen. „Stil maar, kereltje, ik breng je wel thuis" zei de man en in de diepe duisternis probeerde hij een blik uit de ogen van het kind op te vangen. Maar hij zag niets, hij voelde alleen, hoe twee doornatte armen vaster om z'n hals werden geklemd en hoor de den jongen wild snikken. „Och," dacht de man, „precies zoo'n kereltje als mijn Klaas." En terwijl hij voorzichtig zijn weg zocht om de watergeul te vermijden, vroeg hij: „Zeg eens, van wie ben je een zoontje? Je woont zeker in het doi-p hè?" „Ik woon bij moeder en ik heet Klaas," zei de jongen. Toen was 't, of 't hart van den groten, sterken man een ogenblik stilstond. Bijna x*uw greep hij in de wilde blonde krullen en keek in 't witte gezicht van den jongen, terwijl hij riep: „Klaas, miin eigen lieve jongen, ben jij het? Ben jij 't heus?" „Vader!" riep Klaas. Hij hield opeens met hui len op en zei: „Nu heb ik u dus tóch gevonden en moeder zei nog zo, dat ik u tóch niet vinden zou! En moeder wou helemaal niet hebben, dat ik u ging zoeken! O, wat zal moeder boos zijn!" „Foei," zei Vader en hij probeei-de streng te pra ten, hoewel alles in hem jubelde „foei, Klaas, ben je zomaar weggelopen zonder dat moeder 't wist? Dat was heel, heel stout." „Ja," zei Klaas met een bevend stemmetje en z'n stevige armen klemden zich nog wat vaster om Vader's hals „Ja ziet u, 't was ook stout, maar Moeder had gezegd, dat u misschien, heel misschien vanavond thuiskwam en toen verlangde ik zo. Ik kon 't echt niet langer uithouden. Nou en toen liep ik na 't eten stilletjes weg en Teun Gerritsen wou wel een eindje met me mee en later liet hij me op eens in de steek. Nou en toen werd 't zo donker en zo mistig en zo koud en ik werd toch zo bang nou, en toen vond ik u! Als enig antwoord klemde de man zijn jongen nog steviger in de armen en knuffelde hem tegen zich aan. Maar toen zei Klaas: „Maar vader, ik kan nu weer bést lopen, hoor. U hoeft me niet te dragen, Vader, heus niet.". „Best," zei Vader en samen stapten ze op de dijk af en toen in looppas naar huis. Je begx-ijpt dat Moeder vreselijk ongerust was geweest. Juist aan de i-and van het wad kwamen ze haar tegen. Ze was uitgegaan om Klaas te zoeken en de tranen van angst liepen langs haar wangen. Maar toen ze twee stemmen, een hoge en een lage stem tegelijk „Moeder!" hoorde roepen, werden het tranen van vreugde. Wat een heerlijke avond werd dat in het kleine, witte huisje in het dorp. Moeder was wèl druk in de weer met droge kleren voor Vader en Klaas en met het opwarmen van het eten voor haar man, maar dat had ze er graag voor over! Telkens maar weer keek ze van den een naar den ander en zei hoofdschuddend: „O, man, als jij er niet ge weest was, dan was ik nu misschien mijn Klaasje kwijt, dat stoute kind." „Ja maar Moeder", zei Klaas, „als ik niet weg gelopen was, dat was u niet zo blij geweest als nu." Dat was ook weer waar, maar toch moest Klaas nogeens beloven nooit, nooit, nooit weer in donker over 't wad te lopen! DE NACHTEGAAL VAN DEN KEIZER Een mooi sprookje uit het oude China. Er was eens een machtig en schatrijk keizer van China en die woonde in een porceleinen paleis, zó mooi en zó kostbaar, dat er op heel de wereld geen pi-achtiger en beroemder huis bestond En om dat schitterende paleis was een tuin, zó groot, dat de tuinman zelfs nooit het eind ervan gezien had. En om die tuin heen was een bos en in dat bos, ergens in een hoge boom, zat een kleine, grijze nachtegaal en die zong, die zongneen maar zoiets liefelijks heb je stellig nog nooit gehooi-d! Hij zong van alle vreugden der aarde, van alle leed en van alle schoonheid, en als je hem had horen zingen, had je nooit, nooit meer uit het bos weg gewild, neen. nooit meer! Ieder jaar kwamen duizenden en duizenden toe risten uit alle landen ter wereld China en het por celeinen paleis, de schitterende tuin en het bos be zoeken en als ze alles bewonderd hadden, dan zei den ze: „maar het mooiste van alles is toch de nachtegaal." Zo gebeux-de het. dat eens een beroemd Japans schrijver een dik boek schreef over de wonderen van de Chinese residentie en dat de keizer van Ja pan zoo vriendelijk was, dit boek toe te zenden aan den keizer van China. Maar toen de keizer het dikke boek helemaal gelezen had, wex-d hij boos. „Nachtegaal?" riep hij, „nachtegaal" wat is een nachtegaal? En dat in mijn bos? Schande, dat nie mand me ooit verteld heeft, dat er een beroemde vogel, die nachtegaal heet, in mijn eigen bos zit! Ga onmiddellijk de nachtegaal halen!" Nu, toen was goede raad duur: de dienaren en de hovelingen, de hofdames en de deftige, dikke man darijnen werden geraadpleegd, maar niemand van hen had ooit van de nachtegaal gehoord! Totdat.... een klein meisje, dat in de keuken meehielp, opeens zei: „De nachtegaal? O ja, die ken ik heel goed. Kom maar mee, dan gaan we er heen! Nu, alle deftige heeren gingen mee naar het. bos en daar vonden ze de nachtegaal, die zijn hoogste lied zong! 's Avonds was er gx-oot feest in het porceleine pa leis. De vloeren wei-den spiegelglad gewreven, alle klokjes klingelden en er werd een gouden bankje neergezet vlak voor de keizerlijke troon. En op dat bankje zat de kleine, grijze nachtegaal en zong zó heerlijk schoon, dat allen toehoorders de tranen over de wangen rolden. En de Keizer riep uit: „Dank, dank, vogeltje Won- dei-keel! Je kx-ijgt mijn diamanten halssnoer om je halsje!" Maar de nachtegaal zei: „Een beloning wens ik niet. Ik heb tranen gezien in de ogen van den Keizer en dat is mijn beloning." En sinds die dag moest de kleine nachtegaal iedere avond voor het hof zingen en niemand kon e genoeg van krijgen! Totdater eens op een morgen een groot nsV voor den Keizer bezorgd werd, wéér van zijn vri'J den Keizer van Japan. „Zeker weer een dik boek over mijn paleis mijn nachtegaal", meende de Keizer. Maar 't was ta heel anders: 't was een gouden doos en in die fo! zat een schitterende vogel, die zingen kon, akT met een sleuteltje wex-d opgewonden. Hij zong;-'; de wijsjes van de echte nachtegaal en dat. welder, tig achter elkaar. Altijd maar weer 't zelfde, terwijl hij zong, wuifde hij zijn prachtige goud» staart op de maat heen en weer. 't Was het achto wereldwonder! Alle hovelingen, hofdames en man. darijnen kwamen er omheen staan en konden 5 maar niet genoeg van krijgen! Zó zelfs, dat de echte nachtegaal helemaal in vex-geetboek raakte. En toen hij eens op een avosj plotseling verdwenen was, had niemand iets ge. merkt! Meer dan een jaar was voorbij gegaan. Iedere avond verzamelde zich het hof om de troon van den Keizer en dan werd Zijner Majesteits, Hoogst, eerwaarde Hofzanger, de Kunstnachtegaal, opg, dx-aaid en hij zong zijn wijsjes, precies dertig achterelkaar. En 't hele hof zong mee. Totdater eens op een avond iets vreselijk gebeurde: midden in een wijsje zei er plotseling iets „pang" in 't lijf van den vogel en de muziek uit. De Keizer huilde, de hofdames jammerden, ge. leei-de en bekwame instrumentmakers uit het heli land werden geraadpleegd, maar de vogel was m bleef stuk. „Versleten", zeiden de mannen, die er verstap van hadden. „Muziek! muziek!" riep de Keizer, die bleek narigheid was. Maar 't hielp allemaal niets. Ei Keizer viel flauw en moest onmiddellijk naar worden gebracht. Zeven weken zweefde de arme Keizer tussen leven en dood en het hele land was in diepe rouw gedompeld. Toen kwam de avond, dat iedereen vast en zeker meende, dat de Keizer wel sterven zou. Hij lag doodstil op zijn bed met de ogen ge* sloten. Maar zo nu en dan kwam er een geluid van zijn bleeke lippen: „Muziek, muziek". En de hove- lingen keken elkaar radeloos aan, maar niemand kon den keizer helpen! En toentoen vloog opeens een klein, grjjj vogeltje aan het voeteneind van het bed, en hej zong, het zóngneen maar, als jullie dat ge- hoord hadden! En de Keizer viel in een diepe verkwikkende slaap en begon van dat ogenblik af snel beter te woi-den. „O, lief, lief nachtegaaltje!" riep de Keizer, heb je schromelijk verwaarloosd en jij.... jij be- loont mijn ondankbaarheid door me het leven te edden! Hoe kan ik je belonen?' Seder v,- A mijn „Aan Allen" over de rige herdenking van de spoorwegen, kreeg ik van een paar rubriekex-tjes, de, ik zou haast zeggen natuurlijke vraag, moeten we het eeuwfeest van de stoomboot nog vieren 0! is dat al 'geweest?" Dat eeuwfeest is er al al hebben wij er niets van gemerkt. Het vorige jaar hebben de Engelsen een tentoonstelling ter herinnering aan het eerste stoomschip, dat in 1838, dus toen, in 1938, een eeuw geleden, de AU lantische Oceaan overstak. Dit schip was rius". De Engqlsen deden dus alsof zij de eersten waren, die met een stoomschip de Atlantische Oceaan overstaken. Dit was echter niet het geval De Nederlanders waren hen ook hier al lang voor geweest, doch daarover straks wat meer. Eerst het een en ander over de pogingen om een schip door stoomkracht in beweging te brengen. Reeds in opperde een professor te Marburg, Dionysius Pa- pin liet plan een schip door de kracht van de J in beweging te brengen. Hij bouwde een boot, voor zien van schepraderen en maakte daarin zijn eersla tocht van Kassei naar Münden, beide aan de Fulda. Het ging Professor Papin als de ontwerpers en aan- leggers van de eerste spoorlijn, niet alleen in ons land maar in elk land. van alle kanten kwam er verzet tegen het in dienst stellen van dit nieuwe vaartuig. De autoriteiten van Münden verboden hem verder te varen en de schippers, die vooral de concurrentie van deze nieuwigheid vreesden, ver nielden doodeenvoudig het vernuftig bedacht vaar tuig. Papin werd door deze handelwijze zo ontmoe digd, dat hij zijn verdere proefnemingen staakte, Wel zijn er anderen, die trachten een stoomboot te maken, maar in de eerste jaren blijkbaar zonder succes. Eerst in October 1788 horen we weer van een geslaagde proef. Dan vaart op een meertje van het landgoed van een zekere heer Miller, een En gelsman, een klein bootje, dat gebouwd was door een zekeren Symington. Het jaar daarop en wel j5 Juli 1789 vaart er op de Schotse rivier de Cjde weer een bootje. Dit bootje bestond uit twee scheepsrompen, die van boven met elkaar v^b°n* den waren en waartussen zich een wiel bevond, dal door een stoommachine in beweging werd ge bracht en waardoor het scheepje voor'g^ e« werd. Het bereikte een snelheid van 13 K-M. P uur. Dan duurt het geruimen tijd voor men iets v verdere ondernemingen op stoombootgebied hoo Mischien is de oorlogstoestand, waarin zowat ne» Europa toen verkeerde, daarvan de oorzaak. Eew in 1802 worden er weer proeven genomen, y stelt Lord Dundar, den straks genoemden Syming ton in staat een nieuwe boot te bouwen. Nu worn het echter niet een samenvoeging van twee rompen met 'n wiel er tussen, maar één romp met 'n wie achteraan. Wie van jullie 't boek van Schuil Katjangs" gelezen heeft, herinnert zich nog dat dergelijke bootjes ook varen op de Indische vieren en hekwieler heten. Deze hekwieler ores ie naam van „Charlotte Dunbai-". Onder de P sagiers van één dezer boottochten bevond zim Amerikaans ingenieur, Robert Fulton. Ook bouwde nu een stoombootje, waarmee hij m een proeftocht maakte voor Napoleon op de 0 te Parijs. Napoleon hoopte in het nieuwe verv middel een prachtig hulpmiddel te krijgen m V strijd tegen Engeland en volgde dan ook vol 3 dacht deze pi-oef tocht. Toen het bootje slechts geringe snelheid ontwikkelde, begreep Napo dat het voor zijn doel ongeschikt was enWJ moeide zich niet verder met de zaak. FuIton1 gaf zich nu weer naar Amerika, waar hij een m1 boot uitrustte, „de Clermont", een boot met ren aan weerskanten. Hoe het daarmee ging len we de volgende week zien.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 10