BESTE VRIENDINNETJES EN
VRIENDJES.
N":
Lief KRULLEKOPJE. De sok zal ik vandaag
(Donderdag) bij je tante vragen. Je hebt haar zeker
tot de teen afgebreid? De rest doe ik nu wel. Har
telijk dank ik je voor je werk. Ja. de dagen zijn
vrij koud, 's nachts heeft het tamelijk gevroren.
Tot Maandag. Dag Krullckopje.
Best KABOUTERTJE. Lief meiske, je bent
als rubriekertje en als clublid van harte welkom,
Prettig dat je nu reeds beloofd hebt, een trouw
schrijfstertje te zullen zijn. 'k Hoop dat je je be
lofte zoveel mogelijk zal nakomen. Dag Kabou
tertje.
Lief BOODSCHAPSTERTJE. Natuurlijk vind
ik het best dat je van schuilnaam wilt veranderen.
De naam „Moeder's Oudste" is echter minder ge
lukkig gekozen. Marjanna W. heeft reeds genoemde
schuilnaam. Kies dus tegen de volgende week een
andere naam. Heb je aan je moeder nog m'n bood
schap overgebracht? Dag Boodschapstertje.
Best BIJDEHANDJE. Flink zeg, dat je het
geleerde op de club thuis in toepassing hebt ge
bracht. Je hebt nu zeker veel routine in de kralen-
fabrikatie gekregen? Annie B. heeft thuis een haar
band van zelf gemaakte kralen gemaakt. A.s.
Woensdag gaan we fijn weer verder. Dag Bijde
handje.
Lief ELFENKONINGINNETJE. Ja, dat komt
er van. Als men op school straf verdiend heeft,
krijgt men het. Straf maken neemt tijd in beslag
waardoor men minder tijd voor spel, enz. over
houdt. Voortaan maar beter je best doen. Zal je
a.s. Woensdag, de door je op de club gesneden
repen, niet vergeten. Dag Elfenkoninginnetje.
Best BERGKONINGINNETJE. Verleden week
heb je wel geschreven doch ik heb je briefje niet
beantwoord. Dit lag niet aan mij maar aan jou.
Toen alle briefjes gereed waren en de couvert
reeds dicht geplakt was, vond ik je briefje. Je was
dus veel te laat. Voortaan is het het best, dat je
je briefje mede naar de club neemt en het aldaar
afgeeft. Dag Bergkoninginnetje.
Beste MOEDER'S OUDSTE. Je zit reeds in de
5e klas en krijgt Engelse les op school? Prettig zeg.
Doe maar goed je best zodat je, wanneer je wat
ouder bent, een flinke steun voor je moeder zal
zijn. Gezellig dat je met je zus samen zoveel kralen
hebt gemaakt. Stonden de kettingen leuk? Inder
daad, het is een aardig werkje. Tot Woensdag
maar weer. Heeft je zusje niet geschreven? Dag
Moeder's Oudste
Lief BLONDJE. Best meisje, dat is afgespro
ken. Als ik eens kom. breng ik m'n werk mede.
Dat je moeder ook altijd werk onder handen heeft,
begrijp ik. Het is een goede oplossing om zomer's
voor de winter en 's winter's voor de zomer te
werken. Men is dan steeds op tijd gereed en zit
cm niets verlegen. A.s. Woensdag zie ik je natuur
lijk weer. Je zult niet graag ons clubuurtje missen.
Dag Blondje.
Beste ANEMOON. Leuk, dat je thuis ook kra
len gemaakt hebt. Bij gelegenheid wil ik het
armbandje graag eens zien. Natuurlijk mag je op
de fiets naar de club komen. Er is een overdekte
fietsenbergplaats. Je fiets kan dus geplaatst.
Dat je de sok nog niet af hebt, begrijp ik. Je moe
der is ziek, dus is je hulp in de huishouding rio.
één. Je moeder gaat voor de militairen. R. G.
heeft haar sok ook nog niet af. Haar nichtje heeft
het werk overgenomen. Dag Anemoon.
BENJAMINNETJE. Zeg, ben je nu wel een
echt lief meisje nu je moeder ziek is? 'k Geloof
dat aan dat lief zijn zo nu en dan wel eens iets
hapert. Je moet niet vergeten dat je grote zus,
vooral wanneer je vader op reis is, de plaats van
je moeder moet innemen en je dus moet doen wat
zij van je vraagt. Je moet haar zelfs helpen. Nu
niet direkt met huishoudelijk werk want daar ben
je nog wel wat te jong voor. Maar helpen door je
gedrag. Je 's morgens vlug aankleden, 's av\onds
zonder morren naar bed gaan. Je speelgoed steeds
opruimen, je aan tafel goed gedragen. Niet steeds
tegen alles en nog wat dwars zijn, enz. Wil je me
dewerken aan het herstel van je moeder, dan moet
je trachten m'n raad op te volgen. Maar dat doe je
wel, daar behoef ik zeker niet aan te twijfelen,
'k Hoop dat ik boven m'n volgend briefje aan je
weer kan zetten. Lief Benjaminnejte. Heden moest
ik met enkel je schuilnaam volstaan. Dag Benjamin.
Best RAMENLAPSTERTJE. Is je broertje nu
weer bijna een half jaar oud? Wat gaat de tijd
toch vlug. Prettig dat je vriendinnetje ook op de
club komt. Zij wórdt dan ook een vx-iendinnetje
van mij. Zijn haar ouders op de IJmuider Courant
geabonneerd? Je weet, geen enkel meisje kan ru
briekertje en of clublid worden, wanneer haar
ouders niet op de IJm. Courant geabonneerd zijn.
Dag Ramenlapstertje.
Lief BOTERBLOEMPJE. Je hebt thuis nog
meer kralen gemaakt en er een ketting van ge
regen? Dat vind ik flink. Je hebt je er mede ge
oefend en tevens een goede bezigheid gehad. Je
verlangt steeds naar Woensdagmiddag half twee,
maar zou dan wel willen dat het klokje stil bleef
staan, zodat het vooreerst geen kwart voor dx-ie
zou worden. Prettig dat je het clubwerk zozeer
op prijs stelt. Wil je je vierjarig zusje Bep m'n
groeten terug doen? 'k Hoop haar over een paar
jaax-tjes op de club te krijgen. Dag Boterbloempje.
Best DIKKOP JE. Vind je het zo erg fijn op
de club? Wel, meisje, dat geloof ik niet. Wie gaat
er nu graag naar de club? Wat? Plaag ik? Wel
neen, die kunst versta ik niet. Prettig dat je kralen
hebt gemaakt. Is de ketting mooi geworden? Dag
Dikkopje.
Lief GOUDMUILTJE. Als Rie I. weer hersteld
is, komt ze natuurlijk met je mede. We zullen
maar hopen dat ze niet ernstig ziek geworden is
en dat ze binnen enkele dagen weer naar school
kan gaan. Een 8' 2 voor je geschiedenis vind ik
goed. Je best maar doen. Zodra je je rapport hebt,
verneem ik zeker de cijfers wel van je. 'k Ben er
erg benieuwd naar. Dag Goudmuiltje.
Lief BRUINOOGJE. Of ik in de Herfst-
vacantie uit ben geweest? Ja, 'k was het niet van
plan omdat ik de vrije dagen zo goed kan gebrui
ken. 'k Had twee invitaties die ik beide had afge
schreven. Eén van de twee werd daarna weer her
haald en nu kon en wilde ik niet weer teleurstel
len. 'k Ben dus naar Austerlitz gegaan en 'k heb er
dol gezellige dagen doorgebracht. 'k Was er weer
eens echt uit, wat op z'n tijd toch ook heel prettig
is. Heus ik ben echt van plan eens aan te wippen.
Wanneer? Dat weet ik zelf nog niet. Dag Bruin
oogje.
Best TEKENAARSTERTJE. Je hoopt dat je
met je werk vooruit gaat? Met je taal, schrift en
stijl van je briefjes ga je beslist vooruit. Vooral
je laatste briefje is keurig geschreven. Over je
andere vakken kan ik, daar ik het wex-k nimmer
onder de ogen krijg, vanzelf sprekend niet oorde
len. Je doet thans je best, blijf dat doen. Je gaat
dan zeker vooruit. Dag Tekenaarstertje.
Best ZONDAGSKIND. Neen hoor, je hebt het
aais. Het werken om een breinaald is prettiger dan
DE NAJAARSFEE
door W. B.Z.
Deze kleine Najaarsfee
Neemt de bruine blaren mee.
Plukt de paddestoelen af.
Die de herfst ook dit jaar gaf.
Ze neemt alles mee naar huis.
Schikt ze in een schotel thuis
Al die kleuren zijn zo mooi
Als een bos in najaarstooi.
Ja, die kleine Najaarsfee
Neemt ook rode steentjes mee.
En ze plant ze hier en daar
Dan pas is de schotel klaar.
Doe als deze Najaarsfee,
Breng uit 't bos het mooiste mee.
Schik dat alles dan heel fijn.
Wat zal Moes daar blij mee zijn!
om een stokje. Een stokje is erg stroef. Men krijgt
daardoor het werk er moeilijk af. Een breinaald
is glad en daardoor schuift het werk gemakkelijk
af. Alleen gaat, ook weer door de gladheid van de
naald, het eerste oprollen van het papier wat
lastiger. Een weinig routine, die men verkrijgt
door doen, is er voor nodig. Tot Woensdag. Dag
Zondagskind.
Lief ZONNESTRAALTJE. Wat heb je een keu
rig briefje geschreven zeg. Knap hoor. Wat het op
de club komen betreft, je weet m'n antwoord. Hoe
gaat het met je kleine zus? Speel je prettig met
haar? Dag Zonnestraaltje.
CLUBWERK.
Alle meisjes moeten a.s. Woensdagmiddag de op
de club gesneden repen en een breinaald mede
brengen. Zij, die rc»n of breinaald of beiden,
thuis gelaten hebben, kunnen niet wei-leen. Denkt
daar goed aan. Ook zorgen niet te laat te komen.
Tot ziens dus.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
DE REUS VAN ANTWERPEN
Weet je wel, hoe Antwex-pen aan zijn naam ge
komen is. Dat ga ik je eens vertellen.
Volgens een oude legende heerste eens een
machtige reus. Antigoon geheten, over het hele
Scheldegebied. Hij woonde in een machtig kasteel,
dat op deze rivier uitzag. Ieder voorbij zeilend
schip werd aangehouden en een hoog losgeld ge
vorderd. Bevredigde de buit den reus niet. dan
hakte hij de handen der schippers af en gooide ze
in de riviei\
Je begrijpt, dat - de zeelui hoe langer hoe be-
vrees.der werden om in zijn buurt te komen, want
niemand kon den reus aan. Niemand? Ja, toch.
Een jonge held, Salvuns Brabo, durfde tenslotte de
strijd tegen hem opnemen, versloeg hem en wierp
ook zijn handen in de rivier. Op deze plaats ont
stond Antwerpen (handwerpen).
Als je eens te Antwerpen op de grote markt
komt, kun je daar voor het stadhuis een prachtig
groot standbeeld in de vorm van een fontein zien
staan, dat de worsteling van Brabo met den reus
uitbeeldt.
'T MAG NIET JAN
door W. B.Z.
SftHi W-tfliR.
Jantje had zo fijn getrapt,
Maar nu werd hij toch gesnapt.
Daar kwam een agentje aan
En met ballen was 't gedaan.
Jantje greep vlug naar zijn bal,
Dit was wel een naar geval,
Daar hij .'t niet betalen kon
En hij kwam vast op de bon.
Jantje zei: „Och heus meneer,
'k Trap vooreerst geen enkle keer.
'k Ga nu rustig naar mijn huis
En ik blijf vanavond thuis."
Het agentje zei: „Wel nou
'k Geef een laatste kans aan jou.
Bal nu op de straat niet meer,
Of 'k beboet je vast een keer."
Wat was onze Jantje blij,
'k Weet niet, wat hij verder zei,
Dat is vast: geen enkle keer,
Balt Jan in de hoofdstraat meer.
TOEN VADER TERUGKWAM.
Klaas was uitgegaan om hem te
zoeken, maar
Een verrassing in duistere nacht, 't Was voor
jaar aan de Noordzee. De lage wadden lagen grijs
blauw onder de woelige wolkenhemel en daarachter
strekte zich de zee uit als een gi-ijszilverige streep.
Jonge meeuwen vlogen laag over 't water, 't Was
avond. Heel langzaam kwam een man aangelopen
over de dijk, die langs het slik liep. Hij keek ge
nietend voor zich uit over het ruige landschap en
haalde eens diep adem.
Hier was zijn thuis; heel in de vex-te, in 't stille
dorp, welks torentje zich spits aftekende tegen de
horizon, waar de kust een bocht maakte, lag, te
midden van vele eenvoudige huisjes ook het zijne.
Daar woonden zijn vrouw en zijn twee kinderen:
Klaas van vijf en Ti-uitje van drie jaar. Of liever
gezegd: Klaas van zes en Truitje, ja, dat kleine,
lieve ding zou nu welhaast vier en een half zijn.
De vader glimlachte, toen hij terugdacht aan die
voox-jaarsmox-gen, toen ze hem met z'n drietjes
hadden weggebracht naar de tx-ein deze zelfde dijk
langs.
,Vati weg, puf, puf!" had Truitje gex-oepen en
ze had van louter vreugde hard in de handjes ge
klapt. „Sst" had moeder gefhxistei-d, want. zij had
verdriet en kon niet goed verdragen, dat het
kleintje zo'n schik had, nu Vader voor zo'n lange
tijd wegging.
Maar 't moest. In het dorp was geen werk meer
en dus trok de man naar een andei-e streek, waar
werklui gevraagd werden. Kleine Klaas had het
best begrepen. Vertrouwelijk had hij z'n kleine
vuist in Vader's hand geduwd en gezegd: „Als Va
der terugkomt, ben ik groots hè Vader? Dan
ik naar school en kan al lezen." Aan dit alles
dacht de man, terwijl hij op de hoge dijk stond uit
te kijken over het wad. Precies een jaar was hij nu
weg geweest. In zijn hart zong het van blijdschap,
want hij had hard gewerkt en nog wat overge
spaard, en nu ging hij naar huis, naar vrouw en
kinderen!
't Was stil om hem heen. Een paar vissersvi-ou-
wen liepen met schepnetten langs de zee op zoek
naar gax-nalen. Verder was er geen mens te zien.
Ja toch, heel in de verte, midden in 't wad, zag
hij twee kleine figuurtjes, 't Waren jongens, die
luid lachend door de diepe slikkerige kuilen plasten.
,Pas op! de vloed komt op!" riep de man, want
hij kende de getijden precies. Jarenlang had hij
aan de dijken gewerkt en zee en lucht waren zijn
vertrouwde kameraden geweest. Maar de jongens
hoorden zijn stem niet, ze schenen te ver weg te
zijn. „Nou ja," bromde de man bij zichzelf, „dan
motten jullie ook maar opletten." En hij keerde zich
om en wilde z'n weg voox-tzetten. Een gele valse
zonneschijn brak door de wolken in 't Westen heen,
regendroppels begonnen neer te vallen als glinste
rende steentjes. De wolken hingen laag en zwaar
neer en begonnen zich ï-ossig te kleuren in 't licht
van de ondergaande zon en waterige nevels kwa
men uit zee op.
De lucht boven het wad beviel den man niet.
Hij bleef nog een tijdlang staan kijken. De zon was
nu geheel onder en tegelijk met de vloed kwamen
grijze wolken uit de zee drijven. Een ijzige kou
trok voor hem uit, de nevel weefde snel haar grijze
sluiers.
„Kom, naar huis," zei de man halfluid. Hij be
greep zelf niet, waarom hij zo aarzelde. Maar....
wat was dat? Daar kwam opeens de grootste van
de beide jongens, die hij daareven in de vex-te ge
zien had, hard op de dijk toegeloopen. 't Was een
forse, bonkige knaap met een brutaal gezicht.
De map hield hem staande.
„Waar is je kameraadje?" vroeg hij. „Waarom
loop je hier alleen?"
„O, ik weet niet," zei de jongen en hij trok on
verschillig de schouders op en liep door.
„Eigen schuld!" dacht de man weer en hij
stapte, nu wat vlugger, de dijk langs. Maar op
eens bleef hij staan. Een gedachte schoot door
zijn hoofd. Hij dacht: „hoe zou ik 't vinden, als
mijn lief klein zoontje, mijn Klaas, bij dit weer al
leen over 't wad liep?" en meteen ging hij terug
Over kuilen en galen strompelde hij voort, dwars
over het wad, in de richting, waar hij de beide
jongens gezien had.
Het water wies ax, witte schuimstrepen rimpel
den langs de kust en meeuwen vlogen krijsend op
om een onderdak te zoeken voor de vallende
avond.
De man liep steeds sneller. Op eens viel 't hem
in, dat hier ergens vlak bij een diepe watex-geul
moest zijn. Die was een paar jaar geleden in een
stormnacht ontstaan en was zó breed en diep, dat
niemand zich er over waagde.
De damp uit de zee werd steeds zwaax-der; zij
kroop naderbij als een wezen, dat hondei-d armen
uitstrekte.De meeuwen vlogen landwaarts en
de wind was gaan liggen, als was hij geschrokken
van nacht en nevel.
De man dwaalde in 't wad rond, met saamge-
perste lippen. Hij waadde nu tot de knieën door de
vloed. Toen hij de watergeul bereikt had, riep
hij heel hard: „Hallo 0! Hallo o! Jongen
waar ben je?"
En van héél ver weg, van de overkant van
het water, kwam een dun stemmetje. En toen be
dacht de man zich geen ogenblik meer: hij sprong
in 't water en zwom, totdat de bodem weer steeg
en de overkant bereikt was.
„Help, help", riep het sidderende stemmetje. De
man liep erop af en de jongen kwam uit de ne
vel te voorschijn en greep hem snikkend vast. Hij
beefde over al z'n leden en liet zich gewillig op de
arm nemen.
„Stil maar, kereltje, ik breng je wel thuis" zei
de man en in de diepe duisternis probeerde hij een
blik uit de ogen van het kind op te vangen. Maar
hij zag niets, hij voelde alleen, hoe twee doornatte
armen vaster om z'n hals werden geklemd en hoor
de den jongen wild snikken.
„Och," dacht de man, „precies zoo'n kereltje als
mijn Klaas."
En terwijl hij voorzichtig zijn weg zocht om de
watergeul te vermijden, vroeg hij: „Zeg eens, van
wie ben je een zoontje? Je woont zeker in het
doi-p hè?"
„Ik woon bij moeder en ik heet Klaas," zei de
jongen.
Toen was 't, of 't hart van den groten, sterken
man een ogenblik stilstond. Bijna x*uw greep hij in
de wilde blonde krullen en keek in 't witte gezicht
van den jongen, terwijl hij riep: „Klaas, miin eigen
lieve jongen, ben jij het? Ben jij 't heus?"
„Vader!" riep Klaas. Hij hield opeens met hui
len op en zei: „Nu heb ik u dus tóch gevonden en
moeder zei nog zo, dat ik u tóch niet vinden zou!
En moeder wou helemaal niet hebben, dat ik u
ging zoeken! O, wat zal moeder boos zijn!"
„Foei," zei Vader en hij probeei-de streng te pra
ten, hoewel alles in hem jubelde „foei, Klaas, ben
je zomaar weggelopen zonder dat moeder 't wist?
Dat was heel, heel stout."
„Ja," zei Klaas met een bevend stemmetje en
z'n stevige armen klemden zich nog wat vaster om
Vader's hals „Ja ziet u, 't was ook stout, maar
Moeder had gezegd, dat u misschien, heel misschien
vanavond thuiskwam en toen verlangde ik zo. Ik
kon 't echt niet langer uithouden. Nou en toen liep
ik na 't eten stilletjes weg en Teun Gerritsen wou
wel een eindje met me mee en later liet hij me op
eens in de steek. Nou en toen werd 't zo donker
en zo mistig en zo koud en ik werd toch zo bang
nou, en toen vond ik u!
Als enig antwoord klemde de man zijn jongen
nog steviger in de armen en knuffelde hem tegen
zich aan.
Maar toen zei Klaas: „Maar vader, ik kan nu
weer bést lopen, hoor. U hoeft me niet te dragen,
Vader, heus niet.".
„Best," zei Vader en samen stapten ze op de
dijk af en toen in looppas naar huis.
Je begx-ijpt dat Moeder vreselijk ongerust was
geweest. Juist aan de i-and van het wad kwamen ze
haar tegen. Ze was uitgegaan om Klaas te zoeken
en de tranen van angst liepen langs haar wangen.
Maar toen ze twee stemmen, een hoge en een lage
stem tegelijk „Moeder!" hoorde roepen, werden het
tranen van vreugde.
Wat een heerlijke avond werd dat in het kleine,
witte huisje in het dorp. Moeder was wèl druk in
de weer met droge kleren voor Vader en Klaas en
met het opwarmen van het eten voor haar man,
maar dat had ze er graag voor over! Telkens
maar weer keek ze van den een naar den ander en
zei hoofdschuddend: „O, man, als jij er niet ge
weest was, dan was ik nu misschien mijn Klaasje
kwijt, dat stoute kind."
„Ja maar Moeder", zei Klaas, „als ik niet weg
gelopen was, dat was u niet zo blij geweest als
nu." Dat was ook weer waar, maar toch moest
Klaas nogeens beloven nooit, nooit, nooit weer in
donker over 't wad te lopen!
DE NACHTEGAAL VAN DEN KEIZER
Een mooi sprookje uit het oude China.
Er was eens een machtig en schatrijk keizer van
China en die woonde in een porceleinen paleis, zó
mooi en zó kostbaar, dat er op heel de wereld geen
pi-achtiger en beroemder huis bestond En om dat
schitterende paleis was een tuin, zó groot, dat de
tuinman zelfs nooit het eind ervan gezien had. En
om die tuin heen was een bos en in dat bos, ergens
in een hoge boom, zat een kleine, grijze nachtegaal
en die zong, die zongneen maar zoiets liefelijks
heb je stellig nog nooit gehooi-d! Hij zong van alle
vreugden der aarde, van alle leed en van alle
schoonheid, en als je hem had horen zingen, had je
nooit, nooit meer uit het bos weg gewild, neen.
nooit meer!
Ieder jaar kwamen duizenden en duizenden toe
risten uit alle landen ter wereld China en het por
celeinen paleis, de schitterende tuin en het bos be
zoeken en als ze alles bewonderd hadden, dan zei
den ze: „maar het mooiste van alles is toch de
nachtegaal."
Zo gebeux-de het. dat eens een beroemd Japans
schrijver een dik boek schreef over de wonderen
van de Chinese residentie en dat de keizer van Ja
pan zoo vriendelijk was, dit boek toe te zenden aan
den keizer van China.
Maar toen de keizer het dikke boek helemaal
gelezen had, wex-d hij boos.
„Nachtegaal?" riep hij, „nachtegaal" wat is een
nachtegaal? En dat in mijn bos? Schande, dat nie
mand me ooit verteld heeft, dat er een beroemde
vogel, die nachtegaal heet, in mijn eigen bos zit! Ga
onmiddellijk de nachtegaal halen!"
Nu, toen was goede raad duur: de dienaren en de
hovelingen, de hofdames en de deftige, dikke man
darijnen werden geraadpleegd, maar niemand van
hen had ooit van de nachtegaal gehoord!
Totdat.... een klein meisje, dat in de keuken
meehielp, opeens zei: „De nachtegaal? O ja, die ken
ik heel goed. Kom maar mee, dan gaan we er heen!
Nu, alle deftige heeren gingen mee naar het. bos
en daar vonden ze de nachtegaal, die zijn hoogste
lied zong!
's Avonds was er gx-oot feest in het porceleine pa
leis. De vloeren wei-den spiegelglad gewreven, alle
klokjes klingelden en er werd een gouden bankje
neergezet vlak voor de keizerlijke troon. En op dat
bankje zat de kleine, grijze nachtegaal en zong zó
heerlijk schoon, dat allen toehoorders de tranen
over de wangen rolden.
En de Keizer riep uit: „Dank, dank, vogeltje Won-
dei-keel! Je kx-ijgt mijn diamanten halssnoer om je
halsje!" Maar de nachtegaal zei: „Een beloning
wens ik niet. Ik heb tranen gezien in de ogen van
den Keizer en dat is mijn beloning."
En sinds die dag moest de kleine nachtegaal iedere
avond voor het hof zingen en niemand kon e
genoeg van krijgen!
Totdater eens op een morgen een groot nsV
voor den Keizer bezorgd werd, wéér van zijn vri'J
den Keizer van Japan.
„Zeker weer een dik boek over mijn paleis
mijn nachtegaal", meende de Keizer. Maar 't was ta
heel anders: 't was een gouden doos en in die fo!
zat een schitterende vogel, die zingen kon, akT
met een sleuteltje wex-d opgewonden. Hij zong;-';
de wijsjes van de echte nachtegaal en dat. welder,
tig achter elkaar. Altijd maar weer 't zelfde,
terwijl hij zong, wuifde hij zijn prachtige goud»
staart op de maat heen en weer. 't Was het achto
wereldwonder! Alle hovelingen, hofdames en man.
darijnen kwamen er omheen staan en konden 5
maar niet genoeg van krijgen!
Zó zelfs, dat de echte nachtegaal helemaal in
vex-geetboek raakte. En toen hij eens op een avosj
plotseling verdwenen was, had niemand iets ge.
merkt!
Meer dan een jaar was voorbij gegaan. Iedere
avond verzamelde zich het hof om de troon van
den Keizer en dan werd Zijner Majesteits, Hoogst,
eerwaarde Hofzanger, de Kunstnachtegaal, opg,
dx-aaid en hij zong zijn wijsjes, precies dertig
achterelkaar. En 't hele hof zong mee.
Totdater eens op een avond iets vreselijk
gebeurde: midden in een wijsje zei er plotseling
iets „pang" in 't lijf van den vogel en de muziek
uit. De Keizer huilde, de hofdames jammerden, ge.
leei-de en bekwame instrumentmakers uit het heli
land werden geraadpleegd, maar de vogel was m
bleef stuk.
„Versleten", zeiden de mannen, die er verstap
van hadden.
„Muziek! muziek!" riep de Keizer, die bleek
narigheid was. Maar 't hielp allemaal niets. Ei
Keizer viel flauw en moest onmiddellijk naar
worden gebracht.
Zeven weken zweefde de arme Keizer tussen
leven en dood en het hele land was in diepe rouw
gedompeld. Toen kwam de avond, dat iedereen
vast en zeker meende, dat de Keizer wel sterven
zou. Hij lag doodstil op zijn bed met de ogen ge*
sloten. Maar zo nu en dan kwam er een geluid van
zijn bleeke lippen: „Muziek, muziek". En de hove-
lingen keken elkaar radeloos aan, maar niemand
kon den keizer helpen!
En toentoen vloog opeens een klein, grjjj
vogeltje aan het voeteneind van het bed, en hej
zong, het zóngneen maar, als jullie dat ge-
hoord hadden!
En de Keizer viel in een diepe verkwikkende
slaap en begon van dat ogenblik af snel beter te
woi-den.
„O, lief, lief nachtegaaltje!" riep de Keizer,
heb je schromelijk verwaarloosd en jij.... jij be-
loont mijn ondankbaarheid door me het leven te
edden! Hoe kan ik je belonen?'
Seder
v,-
A mijn „Aan Allen" over de
rige herdenking van de spoorwegen, kreeg
ik van een paar rubriekex-tjes, de, ik zou
haast zeggen natuurlijke vraag, moeten
we het eeuwfeest van de stoomboot nog vieren 0!
is dat al 'geweest?" Dat eeuwfeest is er al
al hebben wij er niets van gemerkt. Het vorige jaar
hebben de Engelsen een tentoonstelling
ter herinnering aan het eerste stoomschip, dat in
1838, dus toen, in 1938, een eeuw geleden, de AU
lantische Oceaan overstak. Dit schip was
rius". De Engqlsen deden dus alsof zij de eersten
waren, die met een stoomschip de Atlantische
Oceaan overstaken. Dit was echter niet het geval
De Nederlanders waren hen ook hier al lang voor
geweest, doch daarover straks wat meer. Eerst het
een en ander over de pogingen om een schip door
stoomkracht in beweging te brengen. Reeds in
opperde een professor te Marburg, Dionysius Pa-
pin liet plan een schip door de kracht van de J
in beweging te brengen. Hij bouwde een boot, voor
zien van schepraderen en maakte daarin zijn eersla
tocht van Kassei naar Münden, beide aan de Fulda.
Het ging Professor Papin als de ontwerpers en aan-
leggers van de eerste spoorlijn, niet alleen in ons
land maar in elk land. van alle kanten kwam er
verzet tegen het in dienst stellen van dit nieuwe
vaartuig. De autoriteiten van Münden verboden
hem verder te varen en de schippers, die vooral de
concurrentie van deze nieuwigheid vreesden, ver
nielden doodeenvoudig het vernuftig bedacht vaar
tuig. Papin werd door deze handelwijze zo ontmoe
digd, dat hij zijn verdere proefnemingen staakte,
Wel zijn er anderen, die trachten een stoomboot te
maken, maar in de eerste jaren blijkbaar zonder
succes. Eerst in October 1788 horen we weer van
een geslaagde proef. Dan vaart op een meertje van
het landgoed van een zekere heer Miller, een En
gelsman, een klein bootje, dat gebouwd was door
een zekeren Symington. Het jaar daarop en wel j5
Juli 1789 vaart er op de Schotse rivier de Cjde
weer een bootje. Dit bootje bestond uit twee
scheepsrompen, die van boven met elkaar v^b°n*
den waren en waartussen zich een wiel bevond, dal
door een stoommachine in beweging werd ge
bracht en waardoor het scheepje voor'g^ e«
werd. Het bereikte een snelheid van 13 K-M. P
uur. Dan duurt het geruimen tijd voor men iets v
verdere ondernemingen op stoombootgebied hoo
Mischien is de oorlogstoestand, waarin zowat ne»
Europa toen verkeerde, daarvan de oorzaak. Eew
in 1802 worden er weer proeven genomen, y
stelt Lord Dundar, den straks genoemden Syming
ton in staat een nieuwe boot te bouwen. Nu worn
het echter niet een samenvoeging van twee rompen
met 'n wiel er tussen, maar één romp met 'n wie
achteraan. Wie van jullie 't boek van Schuil
Katjangs" gelezen heeft, herinnert zich nog
dat dergelijke bootjes ook varen op de Indische
vieren en hekwieler heten. Deze hekwieler ores
ie naam van „Charlotte Dunbai-". Onder de P
sagiers van één dezer boottochten bevond zim
Amerikaans ingenieur, Robert Fulton. Ook
bouwde nu een stoombootje, waarmee hij m
een proeftocht maakte voor Napoleon op de 0
te Parijs. Napoleon hoopte in het nieuwe verv
middel een prachtig hulpmiddel te krijgen m V
strijd tegen Engeland en volgde dan ook vol 3
dacht deze pi-oef tocht. Toen het bootje slechts
geringe snelheid ontwikkelde, begreep Napo
dat het voor zijn doel ongeschikt was enWJ
moeide zich niet verder met de zaak. FuIton1
gaf zich nu weer naar Amerika, waar hij een m1
boot uitrustte, „de Clermont", een boot met
ren aan weerskanten. Hoe het daarmee ging
len we de volgende week zien.