H RAADSEL BESTE VRIENDINNETJES EN VRIENDJES. Deze week schrijf ik geen briefje vooraf. Lief ELFENKONINGINNETJE. Meisjelief wat heb je veel van Sint gekregen. Het zijn zeer nuttige cadeaux en ik hoop dat je alles met veel genoegen en vaak zult dragen. A.s. Woensdag is er weer club. Dag Elfenkoninginnetje. Best KRULLEKOPJE. 't Is te begrijpen dat de kinderen de komst van Sint met gejuich begroet hebben. Je hebt dus een prettige schoolochtend ge had. Wat heeft Sint bij je thuis gebracht? Ja op school is het feest goed geslaagd. De kinderen gingen verrukt met de doos met cadeautjes naar huis. Zie ik je a.s. Woensdagmiddag weer? Dag Krullekopje. Beste ANEMOON. Wat gezellig zeg, dat je op school Sinterklaasfeest gehad hebt. Ja, Nelly M. heeft niet in de rubriek gestaan. Volgende week komt ze er in. Sint heeft mij niet vergeten. Heb je thuis ook nog iets van Sint gekregen? A.s. Woens dag is er weer club. Dag Anemoon. Beste BENJAMIN. Wat is Sint goed op je ge weest. Is hei een aardig prenteboekje? 't Gaat zeker erg goed op school? Als de voeding behoorlijk mar cheert kom ik nog eens even aan. Momenteel heb ik het nog verbazend druk. Dag Benjamin. Best TEKENAARSTERTJE. 'k Hoop dat je heden, Zaterdag, een prettige dag zult hebben met veel bezoek en.de rest weet je wel. Je ouders, je zus en je zelf van harte gelukgewenst. Zie ik je Woensdag weer? Dag Tekenaarstertje. Lief BRUINOOGJE. Je hebt een goede Sinter klaas zeg. Ook je zus is door den goeden man niet vergeten. Dat zal een feest zijn wanneer je zusje jarig is. Ze wordt al echt flink. Nog even en dan. kan je met haar aan de hand wandelen gaan. A.s, Woensdag ben je natuurlijk weer van de partij Dag Bruinoogje. Best GOUDMUILTJE. Je kleedje met de zijde had ik klaar gelegd en tegen Rie gezegd „dat ze het je mede moest geven wanneer je er om kwam" Nu herinner ik me dat ik dat niet met je afgespro ken heb doch dat ik het Gerri G. voor je zou mede geven, 't Spijt me, maar daar heb je nu niet veel aan. 'k Heb ook zoveel te regelen en opnieuw te organiseren, dat de kleine dingen daardoor wel eens even door m'n hoofd gaan. A.s. Woensdag breng ik het kleedje mede. Dag Goudmuiltje. Beste LENTEBODE. Prettig dat je me volgende week schrijft wat Sint je gebracht heeft. Ja, op de vorige clubuurtjes liet ik ook jongens toe. Dat is me echter niet best bevallen. Het werk voor de meisjes en het werk voor de jongens loopt tamelijk uit een, waardoor of de meisjes of de jongens te veel moeten wachten en allen daardoor minder goed met het werk vorderden. Had ik nu wat meer tijd vrij, dan hield ik twee, maal vijf kwartier club na elkander. Vijf kwartier voor de jongens en vijf kwartier voor de meisjes. Tijd ontbreekt me echter en daarom houd ik alleen club voor de meisjes. Je broertje kan ik dus niet plaatsen. Tot Woensdag. Dag Lentebode. Beste MA JA. Prettig dat de goede Sint Nicolaas je niet vergeten heeft. Gezellig zeg zo'n mooi boek te krijgen. Je album mag je a.s. Woensdag mede brengen. Ja, Sint heeft me niet vergeten, 'k Heb hele mooie cadeaux gekregen. Leuk dat Piet ook aan je hond heeft gedacht. Tot Woensdag. Dag Maja. CLUBWERK. A.s. Woensdagmiddag is er weer club. We begin nen om 1.30 en eindigen 2.45. Tot ziens dus. Veel groeten van Mej. E. VIJLBRIEF. BEROEMDE MANNEN* O, KOM EENS KIJKEN door W. B.Z. 0. kom eens kijken, Wat ik in mijn schoentje vind, Een hele lange grote brief Van dien goeden Sint. Lieve Loekie, schrijft hij Je bent meestal zoet, Maar nu niet meer zeuren, Als je slapen moet. *k Breng je straks wat lekkers En misschien een boek. Ook een rose borstplaat En de L. van Loek. En in Corrie's briefje stond: Mijn kleine meid, Wat heeft moeder nu toch Al zo vaak gezeid? Niet zo driftig wezen, Rustig zijn mijn kind, Dan krijg jij een wiegje Dat Piet kocht voor Sint Ook misschien nog lekkers, Taai of suikergoed. En is kleine Corrie Voortaan altijd zoet? RAADSELOPLOSSINGEN 1. Vliegenier. 2. Goudhaartje. 3. De appel valt niet ver van de boom. 4. Horloge. 5. Peter Pech. 6. Meidoorn. 1. Egmond. 2. Sinterklaas, Pieterbaas, klaar maar. S. Kees, Lena, Frits, Anna, Jan, 5. Autoped. 9. Schouwburg. Grappige verhalen uit de club der opsnijders. OE kan een mens beroemd worden? Tja, dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Rembrandt is beroemd en Shckespeare en Goethe, Hugo de Groot en Leonardo da Vinei. Doe zoals zij en je wordt ook beroemd. Dan is er nog een andere beroemdheid, die niet tegen de tand des tijds bestand is, maar meestal reeds lang vóór de dood van den beroemden per soon versleten is. Dat is over 't algemeen de ver heerlijking van sport- en filmsterren. Wie zal er over 100 jaar nog spreken over Maurice Chevalier, Greta Garbo, Max Schmeling e.a.? En dan is er nóg een soort van beroemdheid men zou 't be ruchtheid kunnen oemen waarvan b.v. de be kende baron Münchhausen een vertegenwoordiger Jullie kennen dezen kampioen-leugenaar alle maal en hebt wellicht van zijn verbijsterende avonturen het een en ander gehoord. Münchhausen heeft werkelijk geleefd (v. 1720 tot 1797). De geboorteregisters van Bodenwerder in Hannover bewijzen het, anders zou men deze figuur onder de sprookjes rangschikken. Door zijn ongeloofelijke opsnijderijen is die man werkelijk onsterfelijk beroemd geworden. Leugens kan men zijn verhalen eigenlijk niet noemen, want het ligt er zó dik boven op, dat va neen poging tot mis leiding wat immers juist het kenmerk van de leugen is geen sprake is. Zijn stijl heeft zelfs school gemaakt, en in Berlijn bloeide nog in 't be gin van deze eeuw een vereniging, „de Miinch- hausenclub", waar men alleen lid van kon worden door het verhalen van een nog nooit gehoorde leu gen a la Münchhausen. Jaarlijks op het stichtings- feest, werd er een concours in het opsnijden ge houden, waarbij de winnaar een fraaie prijs een eretitel kreeg. Enige van deze fantastische verhalen zijn mij ter ore gekomen en ik wil ze hier weer vertellen, zoals ze in de notulen der vereniging opgetekend zijn. „Dit jaar belooft de wedstrijd om het wereld- meesterschap-opsnijden belangwekkend te worden, want verschillende oud-kampioenen hebben zich als mededingers opgegeven. Zelfs onze voorzitter Fuchs. (Hij deed zijn naam eer aan, want hij was vuurrood van haar en gelaatskleur). De drie scheidsrechters: Meijer, Lehmann en Jansen zit ten om de groene tafel, waarop de prijs een zil veren beker met vijf goudstukken te pronk staat. Het lid Piefke begint: Mijne heren, zoals u be kend is, heb ik voor vier weken een auto gekocht, pracht exemplaar, loopt zo snel als men zich denken kan en klimt tegen de steilste helling op. Donder dag 1.1. wil ik een uitstapje naar Hamburg maken. Met een gangetje van 321 kilometer per uur snor ik langs de straatweg en kom naar het dorpje Eichstadt. Daar wordt de weg wat smal en maakt vlak achter de dorpsherberg een bocht. Ik minder vaart, loop nog mSar 'n kleine 150 Kilometer. Vlak voor mij ligt al de herberg met haar strooiendak. Een timmerman komt juist de hoek om. Hij draagt twee lange balken op zijn schouder. Voor de her berg zet hij de balken schuin tegen het dak aan en gaat naar binnen. Ik wil juist passeeren daar komt een autobus de hoek om; het zware voer tuig is geen tien meter van mij verwijderd, een verschrikkelijke botsing lijkt onvermijdelijk. Maar ik verlies geen ogenblik mijn tegenwoordigheid van geest, gooi het stuur met een ruk om mijn auto gehoorzaamt ogenblikkelijk aan de hand van den meester, maakt een scherpe hoek naar rechts. In suizende vaart rijd ik langs de beide balken om hoog, over het dak, aan de andere zijde weer naar beneden en bereik langs een ladder, die er juist stond, ongedeerd het achtererf, en verder de straatweg en Hamburg". Het verhaal werd door de scheidsrechters met weinig enthousiasme aangehoord. De voorzitter Meijer schudt meewarig zijn hoofd en maakt een aantekening, terwijl Jansen hem in het oor fluis tert: „Piefke wordt oud; zijn fantasie loopt op sloffen". Hierna komt het lid Knotter aan de beurt. „Zoals u bekend is, mijne heren, heb ik een zwak voor postduiven. Menige prijs werd reeds door Betsy, mijn lievelingsduif, gewonnen. Doch mijn buurman Kalinke, de bekende jockey, kan het niet laten mij te plagen, door te beweren, dat zijn paard Tony veel vlugger loopt. Om hem een lesje te geven heb ik hem een weddenschap voorgesteld. Wij zouden onze dieren naar Maagdenburg laten brengen. Daar zou de start plaats hebben, het doel is de zegezuil in Berlijn, dus over een af stand van 120 kilometer. Maandag voor 14 dagen om 8 uur v.m. zou de wedloop beginnen. Met een kloppend hart wachtten Kalinke en ik aan de voet van de zuil. Kalinke had er nu wel Wat spijt van, dat hij zich tot deze weddenschap had laten over halen, want hij wist wel dat zijn Tony het ver liezen moest. Naar mijn schatting moest de duif tegen 10 uur verschijnen, maar ik werd bitter te leurgesteld. Het werd middag en om 2 uur n.m. kwam Tony met wapperende manen aangerend. Kalinke Jachtte mij uit en streek de prijs op. Des avonds was Betsy er nog niet. Ook de volgende deg verscheen ze niet, en ik twijfelde er niet aan dat haar een ongeluk overkomen was. Waarschijnlijk was ze door een vliegmachine overreden gewor den. Ik had het diertje al lang afgeschreven. Daar loop ik gistermiddag weer eens naar de zegezuil en wat zie ik: Betsy komt strompelend aangewandeld. Het beest is dodelijk vermoeid en heeft gezwollen poten. Is me dat stomme dier den gehelen weg van Maagdenburg naar Berlijn gelopen". Indien de heer Knotter gedacht had met dit verhaal succes te boeken, dan had hij zich vergist. De commissie keek hem verontwaardigd aan, noemde de geschiedenis een oude mop, die best gebeurd kon zijn en dus in geen geval in de stijl van hun verheven voorbeeld was. Knotter droop af en de plaats op het spreekgestoelte werd in genomen door zijn concurrent in 't opsnijden, den heer Bresser. „Mijne heren", begon deze zijn relaas. „U weet allen hoe ik op familietraditie en -voorwerpen, vooral meubels gesteld ben. Mijn grootste trots is een oeroude wandklok met twee gewichten en een lange slinger, die met de grootste onverschillig heid voor goede en slechte dagen de tijd onver stoorbaar in mootjes van seconden hakt. Onafge broken heeft hij deze arbeid verricht sedert de regering van den ouden Frits. Nu hangt dit kost bare erfstuk in mijn studeerkamer recht tegen over het raam, dat op het Zuiden uitziet. Telkens als de zon schijnt werpen de gewichten en de ronde slingerplaat zwarte schaduwen op de wit gekalkte muur. Denkt u eens goed in het geval in, mijne heren! Sedert meer dan 150 jaren krast de zware slagschaduw van de slingerplaat elke seconde over de muur en aldoor precies op de- HET EKSTERTJE door W. B.Z. „Ekstertje, ga je vertrekken? Wordt het je hier nu te koud? Klettert de regen in 't nestje? Loeit er de storm door 't woud? Ekstertje, toe wil maar blijven, 't Wordt er zo stil in het bos Wormpjes zijn nog wel te vinden Die kruipen daar onder 't mos." Kindlief, ik ga maar wat zwerven, Holland verlaat ik nu niet. Strooi maar wat kruimpjes in 't tuintje, Zodra je een vogeltje ziet. zelfde plaats. Het is dus te begrijpen dat daar de kalk geleidelijk weggekrabd werd, zoodat de roode tichelstenen zichtbaar werden. Tot mijn spijt kan ik het u niet meer laten zien, want juist vorige week heb ik 't door den stucadoor laten bijwer ken". Dit verhaal viel in d£ smaak en werd met hand geklap beloond. Toen trad no 4 de heer Von Pin kel op het podium. „Geachte commissie, waarmede medeleden. Ik zal u niet lang vermoeien, want ik ben zeker, dat ik de prijs win. Luister maar: Verleden jaar Augustus maakte ik gedurende mijn vacantie een ï-eisje langs de Rijn. Wij reden van Bacharach naar Bingen. Onze auto liep met een matig vaartje van pl.m. 120 K.M. per uur u weet dat ik opsnijderij verafschuw, anders had ik gemakkelijk 250 kilometer kunnen zeggen keken naar de heerlijke wijnbergen en naar het snelstromend water van vader Rijn. Eensklaps roept mijn réiskameraad: Kijk eens; von Pinkel, wat zwemt daar midden in de Rijn? Ik haal de kijker voor de dag. Zwemt me daar een kerel met rood haar en een rode neus, die als een vuurtoren uit het water opsteekt, in gelijk tempo als onze auto op de straatweg, tegen sterke stroom op en bij de ruïne Ehrenfels is hij ons zelfs een eind voor.." ,Stop!" interrumpeerde hem hier de heer Fuchs. terwijl hij de zilveren bokaal grijpt en de vijf goudstukken alvast in zijn zak steekt; „stop, je hoeft niet verder te vertellen. Ik heb de prijs ge wonnen, want die zwemkampioen was ik!" R. O. DIEPZEE-ONDERZOEK. Wat de wetenschappelijke onderzoe kingen aan het licht brengen. Een groot watervlak, en vooral de wijde, on afzienbare zee, oefent een geheimzinnige in vloed uit op den mens. Wie op een hoog duin gezeten of over de reiling van 't statig voortglijdende schip gebogen, er lang naar tuurt, wordt er meer of minder dromerig van. Vragen rijzen in hem op: Hoe diep zou 't wel zijn? En leven er, behalve de ons bekende vissen, polypen, zeesterren, kwallen enz., nog andere, wellicht monsterachtige wezens in de diepte, wezens die geen menselijk oog aanschouwd heeft? Ook de wetenschap heeft zich in de laatste tijd met deze vragen bezig gehouden. Vóór het jaar 1918 was er nog geen sprake van exacte dieptemetingen. De grote ontdekkers der 15de en 16de eeuw gebruikten voor het loden, lijnen, die slechts 400 M. lang waren. Daar doe je niet veel mee, want de Oceanen zijn meestal veel dieper. John Ross was de eerste die in 1818 met een lijn van 1970 meter, waaraan een soort tang van 300 Kilogram bevestigd was, in de Baffins baai de zeebodem bereikte. Gedurende de volgende veer tig jaren bleef het bij enkele kapiteins en ge leerden die wel met doelmatig geconstrueerde toestellen in staat waren diepten van 3000 meter te meten, de wetenschappelijke waarde van deze onderzoekingen was echter gering, omdat ze zonder onderling verband, geheel willekeurig ge schiedden, zodat er geen beeld of kaart van de zeebodem kon worden samengesteld. Eerst toen het maatschappelijk belang een stelselmatig onderzoek naar de gesteldheid van de zeebodem eiste, werden de nodige werkzaamheden verricht. Het grote maatschappelijk belang, dat hier de doorslag gaf, was de telegrafische verbinding tussen Europa en Amerika. Reeds in 1851 was de eerste zeekabel en wel tussen Dover en Calais gelegd, en nu was men van plan een enormen kabel tussen de Westkust van Ierland en de Tri- nitybaai op New Foundland te water te laten. Het is duidelijk, dat het gewenst was een lijn te zoeken, waar de zeebodem vlak is, omdat de ka bel gevaar loopt, te breken, wanneer hij ergens in de diepte van de ene steile bodemverheven heid naar een andere gespannen wordt. Men moest dus een z.g. profieldoorsned-e van de At lantische Oceaan tussen Ierland en New- Foundland zien te verkrijgen. Tot dit doel werden in 1856 tot '58 voor het eerst stelselmatig diep temetingen verricht, en in Augustus 1858 werd eindelijk de kabel gelegd. Sedert die tijd worden de diepzee en de bodemgesteldheid der Oceanen aan een wetenschappelijk onderzoek onder worpen. Telkens werden er nieuwe instumenten voor de loding uitgevonden, omdat het onmo gelijk is met een eenvoudig lood grotere diepten nauwkeurig te meten. Zulke instrumenten noemt men „bathometers". Ze dienden overigens niet slechts voor dieptemetingen, maar moesten te vens proeven van de bodem of het zeewater mee naar boven brengen. Doelmatige bathometers werden reeds in de vorige eeuw geconstrueerd door Fitzgerald, Thomson, Rousset en Hopf- gartner. Tegenwoordig wordt algemeen gebruik gemaakt van het „echo-lood", waarbij het geluid de meting verricht. Er wordt onder water een schot gelost, de geluidsgolven planten zich door het water voort, worden op de bodem terugge kaatst en keren naar de oppervlakte terug, waar zij in een microfoon opgevangen worden. Uit het tijdverschil tusschen schot en echo kan de diepte nauwkeurig berekend worden. Het geluid plant zich immers in het zeewater voort met een snel heid van 1435 meter per seconde (in de lucht slechts 343 meter). Is het tijdsverschil bijv. 5.12 seconden dan heeft het geluid een weg af gelegd van 5,12 x 1435 M. is 7348 meter, en omdat het de weg van oppervlakte-bodem twee maal heeft afgelegd heeft, nl. heen en terug is de diepte 3674 meter. Volgens deze methode heeft men tegenwoordig een groot gedeelte van de Atlantische en de Indische Oceaan opgemeten en zodoende profielsnedên verkregen, die een ta melijk goed beeld geven van het door het water gedekte gedeelte der aarde. Een profielsnede van de Atlantische Oceaan tussen Gibraltar New-York zien jullie op nevenstaande tekening. Natuurlijk zijn de horizontale afstanden op veel kleinere schaal geteekend dan de verticale en daarom lijken de hellingen veel steiler dan ze in werkelijkheid zijn. Het diepte-onderzoek beperkt zich niet tot lodingen, maar tracht ook de vragen te beant woorden: uit welke aard- of steensoorten be staat de zeebodem? Hoê groot is het zoutgehalte van de waterlagen op verschillende diepte? Wel ke temperatuur heeft het water in die lagen. Welke invloed heeft de diepte der Oceanen op de weersgesteldheid en het klimaat der aangren zende landen? Op dit gefoied hebben de „Beagle"- en de „Chal lenger "-expedities grote verdienste verworven en juist in dit jaar zou het Duitse stoomschip „Meteor" uitgerust met de modernste instru menten naar het Zuidelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vertrekken om nieuwe opme tingen te doen. Een ander, gewichtig probleem is dat omtrent de werking der zwaartekracht en de werking dei- kosmische straling. Wij weten allen dat juist op dit terrein prof. Veiling Meinesz belangrijk werk heeft verricht. De avontuurlijke reis van dezen Nederlandsen geleerde met de onderzeeboot K. XVIII ligt nog vers in ons geheugen. Wat echter het grote publiek het meeste be lang inboezemt-, dat is de vraag: Groeien er plan ten en leven er dieren in de diepste diepten van de Oceanen, waar elke vierkante centimeter van het lichaamsoppervlak een druk van een paar duizend Kilogram te verduren heeft? En zo ja: hoe zien die wezens er uit? In dit opzicht is onze kennis nog zeer gebrek kig. De Challenger-expeditie, die in de jaren 1872 tot 1876 de verschillende grote wereldzeeën be zocht en de Nederlandse Siboga-expeditie, die in 1899 en 1909 in onze Oost-Indische Archi pel schitterende resultaten bereikte, hebben veel voor 't onderzoek van de diepzee fauna en -flora gedaan. Er werden in speciaal voor dit doel ge construeerde netten dieren uit grote diepten op gehaald. De meeste van deze wezens hebben een monsterachtig uiterlijk. De vissen hebben reusachtige koppen en een smal, wigvorming toe lopend lichaam. Het grootste gedeelte is blind. Zij hebben immers geen ogen nodig, want het licht dringt slechts tot een diepte van pl.m. 150 meter door; daar beneden is het pikdonker. Som migen echter hebben zeer grote ogen, die aan lange stelen vooruitsteken en bewogen kunnen worden Toch zouden ook deze grote ogen daar beneden in de eeuwige nacht geen nut hebben, indien de dieren niet zelf lichtgevende organen bezaten, die ze als lantaarns kunnen gebruiken, Of er ook nog andere reusachtige dieren zoals de voorwereldlijke sauriërs, daar beneden een geheimzinnig bestaan hebben, weten we niet. De telkens weer opduikende verhalen van zeelieden over de „zeeslang", die men moeilijk als fanta sieën of gezichtsbedrog ter zijde schuiven kan, wijzen wel degelijk in deze richting. I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 tl 12 13 1 is een metaal. 2 is een lichaamsdeel. 3 is een knaagdier 4 is speelgoed 5 is een lidwoord. 6 is een jong schaap 7 is niet dun 8 is een deel van de dag 9 is een boom 10 is een hondennaam. 11 is een kledingstuk 12 is een meisjesnaam Langs de rug van de kam lees je een vogelnaam, die meteen schuilnaam is. Met aa kom 'k alle dagen weer Op oo leg je je hoofdje neer. Vul de puntjes in met letters, zodat je een be kend spreekwoord krijgt. B.t.r .e. v.g.l .n .e .a.d .a t.e. i d l.c.t Wie zijn? ANT FILO HET is zo oud als de weg naar Kralin, gen" zei van de week een dame tegea me en ze bedoelde daarmee dat het v al heel oud was. We horen ook wel ,,'t is zo oud als de weg naar Rome" of ,,'t is zo oud als de wereld." Nu weet ik niet hoe oud de weg naar Kralingen of naar Rome is, maar ik weet wel, dat we, om iets aan te duiden dat heel, heel oud is, ooi; kunnen zeggen zo oud, als de gewoonte om hand. schoenen te dragen. Deze gewoonte is vast veel ouder dan de wegen naar Kralingen of naar Rome want in 't graf van Toet-Anck-Amon heeft men een handschoen gevonden, die er precies uitzag als de tegenwoordige kinder wantjes en die gemaakt was van fijn vlas. Deze Toet-Anck-Amon was omstreeks 1350 vóór Christus koning van Egypte. Dit graf vond men in 1932 te Luxor, een dorpje in Egypte, nabjj het oude Thebe aan de Nijl. Ook in een ander Egyptisch graf vond men handschoenen. Het was het graf van een priesteres, Ta-Mert-Ra of Oog der Zon genaamd. Toen men het gebalsemde lijk van deze priesteres van al zijn windselen ontdaan had, bleek het, dat ze lange handschoenen van heel weefsel droeg, die aan de bovenarm met linten wa« ren vastgemaakt. In dit oude Egypte droeg men na. tuurlijk niet als bij ons de handschoenen tegen da kou, maar als sieraad. We kunnen dus begrijpen, dat men zich beijverde de handschoen zo mooi mogelijk te maken. Ook toen de Europese dame3 en heeren de gewoonte om handschoenen te dragen aangenomen hadden was het meer voor opschik dan wel als bescherming tegen de kou. Ze waren dan ook heel vaak met diamanten en paarlen ver- sierd. Aan deze kostbare versiering had Richard Leeuwenhart, de Engelse koning van 11891199 die als koopman vermomd door Oostenrijk trok onl zijn land te bereiken, het te wijten, dat hij her. kend werd. Een eenvoudig koopman met zulke kostbare handschoenen, kon men zich niet voor. stellen en het bleek, dat het wantrouwen gegrond was en hij werd gevangen genomen. Nog in de 17e eeuw gaf men niet zelden dé bruid een paar hand. schoenen cadeau, die van kostbaar leer vervaardigd waren en versierd met allerlei gouden munten, Ook droegen de dames in deze tijd vaak hand. schoenen, waarop de portretten van beroemde tijd. genoten stonden. Niet alle handschoenen waren echter zo mooi en kostbaar versierd. Denk maar aan de handschoenen, die door de valkeniers uit onze raventijd gedragen werden. Hier kwam het meer op stevigheid dan op sierlijkheid aan. Deze hand. schoenen leken veel op de tegenwoordige bokslrand- schoenen. De bewoners van bet hoge Noorden, de Eskimo's b.v. dragen natuurlijk hun handschoenen niet om het mooi, maar tegen de kou. Anders duj dan die oude Romein, die de handschoenen aantrok bij de wanne maaltijd. Vorken kende men immers nog niet en om toch maar niet te kort te komen, trok hij de handschoenen aan om de vingers aan de warme spijzen niet te branden. Ook werd de hand. schoen gebruikt voor andere dan beschermings- of verfraaiings-doeleinden. We kennen immers de uit- drukking „iemand de handschoen toewerpen." Een uitdrukking die herinnert aan de tijd der onder, linge vechtpartijen der ridders. Wilde men vroeger iemand een gunst bewijzen, ook dan maakte men gebruik van een handschoen, die men den begun, stigde overreikte. En als er vroeger een grote jaar markt werd gehouden in de trant van de tegen woordige jaarbeurs dan werd een flinke hand- schoen aan een lange stok gebonden en opgericht vóór het marktterrein. Eerst als de markt was af. gelopen, werd de handschoen verwijderd. Terwijl van allerlei artikelen de bereiding van handwerk is overgegaan in machinaal werk, is dit bij da handschoenbereiding niet het geval. Dit is nog voor het grootste deel handwerk. W. B.Z. Strikvragen. a. Waar dreef de eerste kano in Afrika? b. Welke stenen vindt men in de Nijl? c. Hoeveel cocosnoten gaan er in een baal? Mijn geheel is een meubelstuk van 10 letters. Men leest in een 12 3 4 7 2 3 4 smaakt lekker 10 8 7 zit aan een boom 1 5 9 is een vrucht 6 5 4 is een lichaamsdeel I DE PAP STAAT OP door W. B.Z. DORA M. MERDIS FIE GARF h I 1 c e t In deze doos zit, wat wij van Sinterklaas in onze schoentjes kregen. Weet je wat? Wij koken zelve onze pap, Dat is niet eens zo heel erg knap Want padvinders dat moet je weten, Die zorgen buiten voor him eten. Het vuurtje wordt eerst goed gestookt, En dan pas wordt de pap gekookt. Aanbranden, nee 't mag niet gebeuren, De hopman komt het zelf eerst keuren. Je pookt maar telkens onder 't vuur, De pap is klaar vast binnen 't uur. Dan nemen we het emaile bord, Daar wordt de pap dan ingestort. Zeg, eet je soms graag met ons mee? Wij zijn vandaag maar met ons twee Wij eten samen van één bord, 't Is karnemelk met dikke gort. Als je het middelste van saus neemt, de helft van Toos, de kop van paard, en de laatste helft van goed, dan weet je, wat ik van Sint-Nicolaas heb gekre gen. Wat is dat dan?

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1939 | | pagina 10