H
RAADSEL
BESTE VRIENDINNETJES EN
VRIENDJES.
Deze week schrijf ik geen briefje vooraf.
Lief ELFENKONINGINNETJE. Meisjelief wat
heb je veel van Sint gekregen. Het zijn zeer nuttige
cadeaux en ik hoop dat je alles met veel genoegen
en vaak zult dragen. A.s. Woensdag is er weer club.
Dag Elfenkoninginnetje.
Best KRULLEKOPJE. 't Is te begrijpen dat de
kinderen de komst van Sint met gejuich begroet
hebben. Je hebt dus een prettige schoolochtend ge
had. Wat heeft Sint bij je thuis gebracht? Ja op
school is het feest goed geslaagd. De kinderen gingen
verrukt met de doos met cadeautjes naar huis. Zie
ik je a.s. Woensdagmiddag weer? Dag Krullekopje.
Beste ANEMOON. Wat gezellig zeg, dat je op
school Sinterklaasfeest gehad hebt. Ja, Nelly M.
heeft niet in de rubriek gestaan. Volgende week
komt ze er in. Sint heeft mij niet vergeten. Heb je
thuis ook nog iets van Sint gekregen? A.s. Woens
dag is er weer club. Dag Anemoon.
Beste BENJAMIN. Wat is Sint goed op je ge
weest. Is hei een aardig prenteboekje? 't Gaat zeker
erg goed op school? Als de voeding behoorlijk mar
cheert kom ik nog eens even aan. Momenteel heb
ik het nog verbazend druk. Dag Benjamin.
Best TEKENAARSTERTJE. 'k Hoop dat je
heden, Zaterdag, een prettige dag zult hebben met
veel bezoek en.de rest weet je wel. Je ouders,
je zus en je zelf van harte gelukgewenst. Zie ik je
Woensdag weer? Dag Tekenaarstertje.
Lief BRUINOOGJE. Je hebt een goede Sinter
klaas zeg. Ook je zus is door den goeden man niet
vergeten. Dat zal een feest zijn wanneer je zusje
jarig is. Ze wordt al echt flink. Nog even en dan.
kan je met haar aan de hand wandelen gaan. A.s,
Woensdag ben je natuurlijk weer van de partij
Dag Bruinoogje.
Best GOUDMUILTJE. Je kleedje met de zijde
had ik klaar gelegd en tegen Rie gezegd „dat ze het
je mede moest geven wanneer je er om kwam"
Nu herinner ik me dat ik dat niet met je afgespro
ken heb doch dat ik het Gerri G. voor je zou mede
geven, 't Spijt me, maar daar heb je nu niet veel
aan. 'k Heb ook zoveel te regelen en opnieuw te
organiseren, dat de kleine dingen daardoor wel eens
even door m'n hoofd gaan. A.s. Woensdag breng ik
het kleedje mede. Dag Goudmuiltje.
Beste LENTEBODE. Prettig dat je me volgende
week schrijft wat Sint je gebracht heeft. Ja, op de
vorige clubuurtjes liet ik ook jongens toe. Dat is
me echter niet best bevallen. Het werk voor de
meisjes en het werk voor de jongens loopt tamelijk
uit een, waardoor of de meisjes of de jongens te veel
moeten wachten en allen daardoor minder goed
met het werk vorderden. Had ik nu wat meer tijd
vrij, dan hield ik twee, maal vijf kwartier club na
elkander. Vijf kwartier voor de jongens en vijf
kwartier voor de meisjes. Tijd ontbreekt me echter
en daarom houd ik alleen club voor de meisjes. Je
broertje kan ik dus niet plaatsen. Tot Woensdag.
Dag Lentebode.
Beste MA JA. Prettig dat de goede Sint Nicolaas
je niet vergeten heeft. Gezellig zeg zo'n mooi boek
te krijgen. Je album mag je a.s. Woensdag mede
brengen. Ja, Sint heeft me niet vergeten, 'k Heb
hele mooie cadeaux gekregen. Leuk dat Piet ook
aan je hond heeft gedacht. Tot Woensdag. Dag
Maja.
CLUBWERK.
A.s. Woensdagmiddag is er weer club. We begin
nen om 1.30 en eindigen 2.45. Tot ziens dus.
Veel groeten van
Mej. E. VIJLBRIEF.
BEROEMDE MANNEN*
O, KOM EENS KIJKEN
door W. B.Z.
0. kom eens kijken,
Wat ik in mijn schoentje vind,
Een hele lange grote brief
Van dien goeden Sint.
Lieve Loekie, schrijft hij
Je bent meestal zoet,
Maar nu niet meer zeuren,
Als je slapen moet.
*k Breng je straks wat lekkers
En misschien een boek.
Ook een rose borstplaat
En de L. van Loek.
En in Corrie's briefje stond:
Mijn kleine meid,
Wat heeft moeder nu toch
Al zo vaak gezeid?
Niet zo driftig wezen,
Rustig zijn mijn kind,
Dan krijg jij een wiegje
Dat Piet kocht voor Sint
Ook misschien nog lekkers,
Taai of suikergoed.
En is kleine Corrie
Voortaan altijd zoet?
RAADSELOPLOSSINGEN
1. Vliegenier.
2. Goudhaartje.
3. De appel valt niet ver van de boom.
4. Horloge.
5. Peter Pech.
6. Meidoorn.
1. Egmond.
2. Sinterklaas, Pieterbaas, klaar maar.
S. Kees, Lena, Frits, Anna, Jan,
5. Autoped.
9. Schouwburg.
Grappige verhalen uit de club der
opsnijders.
OE kan een mens beroemd worden? Tja,
dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Rembrandt is beroemd en Shckespeare
en Goethe, Hugo de Groot en Leonardo
da Vinei. Doe zoals zij en je wordt ook beroemd.
Dan is er nog een andere beroemdheid, die niet
tegen de tand des tijds bestand is, maar meestal
reeds lang vóór de dood van den beroemden per
soon versleten is. Dat is over 't algemeen de ver
heerlijking van sport- en filmsterren. Wie zal er
over 100 jaar nog spreken over Maurice Chevalier,
Greta Garbo, Max Schmeling e.a.? En dan is er
nóg een soort van beroemdheid men zou 't be
ruchtheid kunnen oemen waarvan b.v. de be
kende baron Münchhausen een vertegenwoordiger
Jullie kennen dezen kampioen-leugenaar alle
maal en hebt wellicht van zijn verbijsterende
avonturen het een en ander gehoord.
Münchhausen heeft werkelijk geleefd (v. 1720
tot 1797). De geboorteregisters van Bodenwerder
in Hannover bewijzen het, anders zou men deze
figuur onder de sprookjes rangschikken. Door zijn
ongeloofelijke opsnijderijen is die man werkelijk
onsterfelijk beroemd geworden. Leugens kan men
zijn verhalen eigenlijk niet noemen, want het ligt
er zó dik boven op, dat va neen poging tot mis
leiding wat immers juist het kenmerk van de
leugen is geen sprake is. Zijn stijl heeft zelfs
school gemaakt, en in Berlijn bloeide nog in 't be
gin van deze eeuw een vereniging, „de Miinch-
hausenclub", waar men alleen lid van kon worden
door het verhalen van een nog nooit gehoorde leu
gen a la Münchhausen. Jaarlijks op het stichtings-
feest, werd er een concours in het opsnijden ge
houden, waarbij de winnaar een fraaie prijs
een eretitel kreeg. Enige van deze fantastische
verhalen zijn mij ter ore gekomen en ik wil ze
hier weer vertellen, zoals ze in de notulen der
vereniging opgetekend zijn.
„Dit jaar belooft de wedstrijd om het wereld-
meesterschap-opsnijden belangwekkend te worden,
want verschillende oud-kampioenen hebben zich
als mededingers opgegeven. Zelfs onze voorzitter
Fuchs. (Hij deed zijn naam eer aan, want hij was
vuurrood van haar en gelaatskleur). De drie
scheidsrechters: Meijer, Lehmann en Jansen zit
ten om de groene tafel, waarop de prijs een zil
veren beker met vijf goudstukken te pronk
staat.
Het lid Piefke begint: Mijne heren, zoals u be
kend is, heb ik voor vier weken een auto gekocht,
pracht exemplaar, loopt zo snel als men zich denken
kan en klimt tegen de steilste helling op. Donder
dag 1.1. wil ik een uitstapje naar Hamburg maken.
Met een gangetje van 321 kilometer per uur snor
ik langs de straatweg en kom naar het dorpje
Eichstadt. Daar wordt de weg wat smal en maakt
vlak achter de dorpsherberg een bocht. Ik minder
vaart, loop nog mSar 'n kleine 150 Kilometer. Vlak
voor mij ligt al de herberg met haar strooiendak.
Een timmerman komt juist de hoek om. Hij draagt
twee lange balken op zijn schouder. Voor de her
berg zet hij de balken schuin tegen het dak aan
en gaat naar binnen. Ik wil juist passeeren daar
komt een autobus de hoek om; het zware voer
tuig is geen tien meter van mij verwijderd, een
verschrikkelijke botsing lijkt onvermijdelijk. Maar
ik verlies geen ogenblik mijn tegenwoordigheid van
geest, gooi het stuur met een ruk om mijn auto
gehoorzaamt ogenblikkelijk aan de hand van den
meester, maakt een scherpe hoek naar rechts. In
suizende vaart rijd ik langs de beide balken om
hoog, over het dak, aan de andere zijde weer naar
beneden en bereik langs een ladder, die er juist
stond, ongedeerd het achtererf, en verder de
straatweg en Hamburg".
Het verhaal werd door de scheidsrechters met
weinig enthousiasme aangehoord. De voorzitter
Meijer schudt meewarig zijn hoofd en maakt een
aantekening, terwijl Jansen hem in het oor fluis
tert: „Piefke wordt oud; zijn fantasie loopt op
sloffen".
Hierna komt het lid Knotter aan de beurt.
„Zoals u bekend is, mijne heren, heb ik een
zwak voor postduiven. Menige prijs werd reeds
door Betsy, mijn lievelingsduif, gewonnen. Doch
mijn buurman Kalinke, de bekende jockey, kan het
niet laten mij te plagen, door te beweren, dat zijn
paard Tony veel vlugger loopt. Om hem een lesje
te geven heb ik hem een weddenschap voorgesteld.
Wij zouden onze dieren naar Maagdenburg laten
brengen. Daar zou de start plaats hebben, het
doel is de zegezuil in Berlijn, dus over een af
stand van 120 kilometer. Maandag voor 14 dagen
om 8 uur v.m. zou de wedloop beginnen. Met een
kloppend hart wachtten Kalinke en ik aan de voet
van de zuil. Kalinke had er nu wel Wat spijt van,
dat hij zich tot deze weddenschap had laten over
halen, want hij wist wel dat zijn Tony het ver
liezen moest. Naar mijn schatting moest de duif
tegen 10 uur verschijnen, maar ik werd bitter te
leurgesteld. Het werd middag en om 2 uur n.m.
kwam Tony met wapperende manen aangerend.
Kalinke Jachtte mij uit en streek de prijs op. Des
avonds was Betsy er nog niet. Ook de volgende deg
verscheen ze niet, en ik twijfelde er niet aan dat
haar een ongeluk overkomen was. Waarschijnlijk
was ze door een vliegmachine overreden gewor
den. Ik had het diertje al lang afgeschreven. Daar
loop ik gistermiddag weer eens naar de zegezuil en
wat zie ik: Betsy komt strompelend aangewandeld.
Het beest is dodelijk vermoeid en heeft gezwollen
poten. Is me dat stomme dier den gehelen weg van
Maagdenburg naar Berlijn gelopen".
Indien de heer Knotter gedacht had met dit
verhaal succes te boeken, dan had hij zich vergist.
De commissie keek hem verontwaardigd aan,
noemde de geschiedenis een oude mop, die best
gebeurd kon zijn en dus in geen geval in de stijl
van hun verheven voorbeeld was. Knotter droop
af en de plaats op het spreekgestoelte werd in
genomen door zijn concurrent in 't opsnijden, den
heer Bresser.
„Mijne heren", begon deze zijn relaas. „U weet
allen hoe ik op familietraditie en -voorwerpen,
vooral meubels gesteld ben. Mijn grootste trots is
een oeroude wandklok met twee gewichten en een
lange slinger, die met de grootste onverschillig
heid voor goede en slechte dagen de tijd onver
stoorbaar in mootjes van seconden hakt. Onafge
broken heeft hij deze arbeid verricht sedert de
regering van den ouden Frits. Nu hangt dit kost
bare erfstuk in mijn studeerkamer recht tegen
over het raam, dat op het Zuiden uitziet. Telkens
als de zon schijnt werpen de gewichten en de
ronde slingerplaat zwarte schaduwen op de wit
gekalkte muur. Denkt u eens goed in het geval
in, mijne heren! Sedert meer dan 150 jaren krast
de zware slagschaduw van de slingerplaat elke
seconde over de muur en aldoor precies op de-
HET EKSTERTJE
door W. B.Z.
„Ekstertje, ga je vertrekken?
Wordt het je hier nu te koud?
Klettert de regen in 't nestje?
Loeit er de storm door 't woud?
Ekstertje, toe wil maar blijven,
't Wordt er zo stil in het bos
Wormpjes zijn nog wel te vinden
Die kruipen daar onder 't mos."
Kindlief, ik ga maar wat zwerven,
Holland verlaat ik nu niet.
Strooi maar wat kruimpjes in 't tuintje,
Zodra je een vogeltje ziet.
zelfde plaats. Het is dus te begrijpen dat daar de
kalk geleidelijk weggekrabd werd, zoodat de roode
tichelstenen zichtbaar werden. Tot mijn spijt kan
ik het u niet meer laten zien, want juist vorige
week heb ik 't door den stucadoor laten bijwer
ken".
Dit verhaal viel in d£ smaak en werd met hand
geklap beloond. Toen trad no 4 de heer Von Pin
kel op het podium.
„Geachte commissie, waarmede medeleden. Ik
zal u niet lang vermoeien, want ik ben zeker, dat
ik de prijs win. Luister maar:
Verleden jaar Augustus maakte ik gedurende
mijn vacantie een ï-eisje langs de Rijn. Wij reden
van Bacharach naar Bingen. Onze auto liep met
een matig vaartje van pl.m. 120 K.M. per uur u
weet dat ik opsnijderij verafschuw, anders had ik
gemakkelijk 250 kilometer kunnen zeggen
keken naar de heerlijke wijnbergen en naar het
snelstromend water van vader Rijn.
Eensklaps roept mijn réiskameraad: Kijk eens;
von Pinkel, wat zwemt daar midden in de Rijn?
Ik haal de kijker voor de dag. Zwemt me daar
een kerel met rood haar en een rode neus, die als
een vuurtoren uit het water opsteekt, in gelijk
tempo als onze auto op de straatweg, tegen
sterke stroom op en bij de ruïne Ehrenfels is hij
ons zelfs een eind voor.."
,Stop!" interrumpeerde hem hier de heer Fuchs.
terwijl hij de zilveren bokaal grijpt en de vijf
goudstukken alvast in zijn zak steekt; „stop, je
hoeft niet verder te vertellen. Ik heb de prijs ge
wonnen, want die zwemkampioen was ik!"
R. O.
DIEPZEE-ONDERZOEK.
Wat de wetenschappelijke onderzoe
kingen aan het licht brengen.
Een groot watervlak, en vooral de wijde, on
afzienbare zee, oefent een geheimzinnige in
vloed uit op den mens. Wie op een hoog
duin gezeten of over de reiling van 't statig
voortglijdende schip gebogen, er lang naar tuurt,
wordt er meer of minder dromerig van. Vragen
rijzen in hem op: Hoe diep zou 't wel zijn? En
leven er, behalve de ons bekende vissen, polypen,
zeesterren, kwallen enz., nog andere, wellicht
monsterachtige wezens in de diepte, wezens die
geen menselijk oog aanschouwd heeft?
Ook de wetenschap heeft zich in de laatste
tijd met deze vragen bezig gehouden. Vóór het
jaar 1918 was er nog geen sprake van exacte
dieptemetingen. De grote ontdekkers der 15de en
16de eeuw gebruikten voor het loden, lijnen, die
slechts 400 M. lang waren. Daar doe je niet veel
mee, want de Oceanen zijn meestal veel dieper.
John Ross was de eerste die in 1818 met een lijn
van 1970 meter, waaraan een soort tang van 300
Kilogram bevestigd was, in de Baffins baai de
zeebodem bereikte. Gedurende de volgende veer
tig jaren bleef het bij enkele kapiteins en ge
leerden die wel met doelmatig geconstrueerde
toestellen in staat waren diepten van 3000 meter
te meten, de wetenschappelijke waarde van deze
onderzoekingen was echter gering, omdat ze
zonder onderling verband, geheel willekeurig ge
schiedden, zodat er geen beeld of kaart van de
zeebodem kon worden samengesteld. Eerst toen
het maatschappelijk belang een stelselmatig
onderzoek naar de gesteldheid van de zeebodem
eiste, werden de nodige werkzaamheden verricht.
Het grote maatschappelijk belang, dat hier de
doorslag gaf, was de telegrafische verbinding
tussen Europa en Amerika. Reeds in 1851 was
de eerste zeekabel en wel tussen Dover en Calais
gelegd, en nu was men van plan een enormen
kabel tussen de Westkust van Ierland en de Tri-
nitybaai op New Foundland te water te laten.
Het is duidelijk, dat het gewenst was een lijn te
zoeken, waar de zeebodem vlak is, omdat de ka
bel gevaar loopt, te breken, wanneer hij ergens
in de diepte van de ene steile bodemverheven
heid naar een andere gespannen wordt. Men
moest dus een z.g. profieldoorsned-e van de At
lantische Oceaan tussen Ierland en New-
Foundland zien te verkrijgen. Tot dit doel werden
in 1856 tot '58 voor het eerst stelselmatig diep
temetingen verricht, en in Augustus 1858 werd
eindelijk de kabel gelegd. Sedert die tijd worden
de diepzee en de bodemgesteldheid der Oceanen
aan een wetenschappelijk onderzoek onder
worpen. Telkens werden er nieuwe instumenten
voor de loding uitgevonden, omdat het onmo
gelijk is met een eenvoudig lood grotere diepten
nauwkeurig te meten. Zulke instrumenten noemt
men „bathometers". Ze dienden overigens niet
slechts voor dieptemetingen, maar moesten te
vens proeven van de bodem of het zeewater mee
naar boven brengen. Doelmatige bathometers
werden reeds in de vorige eeuw geconstrueerd
door Fitzgerald, Thomson, Rousset en Hopf-
gartner. Tegenwoordig wordt algemeen gebruik
gemaakt van het „echo-lood", waarbij het geluid
de meting verricht. Er wordt onder water een
schot gelost, de geluidsgolven planten zich door
het water voort, worden op de bodem terugge
kaatst en keren naar de oppervlakte terug, waar
zij in een microfoon opgevangen worden. Uit het
tijdverschil tusschen schot en echo kan de diepte
nauwkeurig berekend worden. Het geluid plant
zich immers in het zeewater voort met een snel
heid van 1435 meter per seconde (in de lucht
slechts 343 meter). Is het tijdsverschil bijv.
5.12 seconden dan heeft het geluid een weg af
gelegd van 5,12 x 1435 M. is 7348 meter, en
omdat het de weg van oppervlakte-bodem twee
maal heeft afgelegd heeft, nl. heen en terug is de
diepte 3674 meter. Volgens deze methode heeft
men tegenwoordig een groot gedeelte van de
Atlantische en de Indische Oceaan opgemeten
en zodoende profielsnedên verkregen, die een ta
melijk goed beeld geven van het door het water
gedekte gedeelte der aarde. Een profielsnede van
de Atlantische Oceaan tussen Gibraltar
New-York zien jullie op nevenstaande tekening.
Natuurlijk zijn de horizontale afstanden op veel
kleinere schaal geteekend dan de verticale en
daarom lijken de hellingen veel steiler dan ze in
werkelijkheid zijn.
Het diepte-onderzoek beperkt zich niet tot
lodingen, maar tracht ook de vragen te beant
woorden: uit welke aard- of steensoorten be
staat de zeebodem? Hoê groot is het zoutgehalte
van de waterlagen op verschillende diepte? Wel
ke temperatuur heeft het water in die lagen.
Welke invloed heeft de diepte der Oceanen op de
weersgesteldheid en het klimaat der aangren
zende landen?
Op dit gefoied hebben de „Beagle"- en de „Chal
lenger "-expedities grote verdienste verworven
en juist in dit jaar zou het Duitse stoomschip
„Meteor" uitgerust met de modernste instru
menten naar het Zuidelijke gedeelte van de
Atlantische Oceaan vertrekken om nieuwe opme
tingen te doen.
Een ander, gewichtig probleem is dat omtrent
de werking der zwaartekracht en de werking dei-
kosmische straling. Wij weten allen dat juist op
dit terrein prof. Veiling Meinesz belangrijk werk
heeft verricht. De avontuurlijke reis van dezen
Nederlandsen geleerde met de onderzeeboot
K. XVIII ligt nog vers in ons geheugen.
Wat echter het grote publiek het meeste be
lang inboezemt-, dat is de vraag: Groeien er plan
ten en leven er dieren in de diepste diepten van
de Oceanen, waar elke vierkante centimeter van
het lichaamsoppervlak een druk van een paar
duizend Kilogram te verduren heeft? En zo ja:
hoe zien die wezens er uit?
In dit opzicht is onze kennis nog zeer gebrek
kig. De Challenger-expeditie, die in de jaren 1872
tot 1876 de verschillende grote wereldzeeën be
zocht en de Nederlandse Siboga-expeditie, die
in 1899 en 1909 in onze Oost-Indische Archi
pel schitterende resultaten bereikte, hebben veel
voor 't onderzoek van de diepzee fauna en -flora
gedaan. Er werden in speciaal voor dit doel ge
construeerde netten dieren uit grote diepten op
gehaald. De meeste van deze wezens hebben
een monsterachtig uiterlijk. De vissen hebben
reusachtige koppen en een smal, wigvorming toe
lopend lichaam. Het grootste gedeelte is blind.
Zij hebben immers geen ogen nodig, want het
licht dringt slechts tot een diepte van pl.m. 150
meter door; daar beneden is het pikdonker. Som
migen echter hebben zeer grote ogen, die aan
lange stelen vooruitsteken en bewogen kunnen
worden Toch zouden ook deze grote ogen daar
beneden in de eeuwige nacht geen nut hebben,
indien de dieren niet zelf lichtgevende organen
bezaten, die ze als lantaarns kunnen gebruiken,
Of er ook nog andere reusachtige dieren zoals
de voorwereldlijke sauriërs, daar beneden een
geheimzinnig bestaan hebben, weten we niet. De
telkens weer opduikende verhalen van zeelieden
over de „zeeslang", die men moeilijk als fanta
sieën of gezichtsbedrog ter zijde schuiven kan,
wijzen wel degelijk in deze richting.
I 2 3 4 5 6 7 8 9 10 tl 12 13
1 is een metaal.
2 is een lichaamsdeel.
3 is een knaagdier
4 is speelgoed
5 is een lidwoord.
6 is een jong schaap
7 is niet dun
8 is een deel van de dag
9 is een boom
10 is een hondennaam.
11 is een kledingstuk
12 is een meisjesnaam
Langs de rug van de kam lees je een vogelnaam,
die meteen schuilnaam is.
Met aa kom 'k alle dagen weer
Op oo leg je je hoofdje neer.
Vul de puntjes in met letters, zodat je een be
kend spreekwoord krijgt.
B.t.r .e. v.g.l .n .e .a.d .a
t.e. i d l.c.t
Wie zijn?
ANT FILO
HET is zo oud als de weg naar Kralin,
gen" zei van de week een dame tegea
me en ze bedoelde daarmee dat het
v al heel oud was. We horen ook wel
,,'t is zo oud als de weg naar Rome" of ,,'t is zo oud
als de wereld." Nu weet ik niet hoe oud de weg naar
Kralingen of naar Rome is, maar ik weet wel, dat
we, om iets aan te duiden dat heel, heel oud is, ooi;
kunnen zeggen zo oud, als de gewoonte om hand.
schoenen te dragen. Deze gewoonte is vast veel
ouder dan de wegen naar Kralingen of naar Rome
want in 't graf van Toet-Anck-Amon heeft men een
handschoen gevonden, die er precies uitzag als de
tegenwoordige kinder wantjes en die gemaakt was
van fijn vlas. Deze Toet-Anck-Amon was omstreeks
1350 vóór Christus koning van Egypte. Dit graf vond
men in 1932 te Luxor, een dorpje in Egypte, nabjj
het oude Thebe aan de Nijl. Ook in een ander
Egyptisch graf vond men handschoenen. Het was
het graf van een priesteres, Ta-Mert-Ra of Oog der
Zon genaamd. Toen men het gebalsemde lijk van
deze priesteres van al zijn windselen ontdaan had,
bleek het, dat ze lange handschoenen van heel
weefsel droeg, die aan de bovenarm met linten wa«
ren vastgemaakt. In dit oude Egypte droeg men na.
tuurlijk niet als bij ons de handschoenen tegen da
kou, maar als sieraad. We kunnen dus begrijpen,
dat men zich beijverde de handschoen zo mooi
mogelijk te maken. Ook toen de Europese dame3
en heeren de gewoonte om handschoenen te dragen
aangenomen hadden was het meer voor opschik
dan wel als bescherming tegen de kou. Ze waren
dan ook heel vaak met diamanten en paarlen ver-
sierd. Aan deze kostbare versiering had Richard
Leeuwenhart, de Engelse koning van 11891199
die als koopman vermomd door Oostenrijk trok onl
zijn land te bereiken, het te wijten, dat hij her.
kend werd. Een eenvoudig koopman met zulke
kostbare handschoenen, kon men zich niet voor.
stellen en het bleek, dat het wantrouwen gegrond
was en hij werd gevangen genomen. Nog in de 17e
eeuw gaf men niet zelden dé bruid een paar hand.
schoenen cadeau, die van kostbaar leer vervaardigd
waren en versierd met allerlei gouden munten,
Ook droegen de dames in deze tijd vaak hand.
schoenen, waarop de portretten van beroemde tijd.
genoten stonden. Niet alle handschoenen waren
echter zo mooi en kostbaar versierd. Denk maar aan
de handschoenen, die door de valkeniers uit onze
raventijd gedragen werden. Hier kwam het meer
op stevigheid dan op sierlijkheid aan. Deze hand.
schoenen leken veel op de tegenwoordige bokslrand-
schoenen. De bewoners van bet hoge Noorden, de
Eskimo's b.v. dragen natuurlijk hun handschoenen
niet om het mooi, maar tegen de kou. Anders duj
dan die oude Romein, die de handschoenen aantrok
bij de wanne maaltijd. Vorken kende men immers
nog niet en om toch maar niet te kort te komen,
trok hij de handschoenen aan om de vingers aan de
warme spijzen niet te branden. Ook werd de hand.
schoen gebruikt voor andere dan beschermings- of
verfraaiings-doeleinden. We kennen immers de uit-
drukking „iemand de handschoen toewerpen." Een
uitdrukking die herinnert aan de tijd der onder,
linge vechtpartijen der ridders. Wilde men vroeger
iemand een gunst bewijzen, ook dan maakte men
gebruik van een handschoen, die men den begun,
stigde overreikte. En als er vroeger een grote jaar
markt werd gehouden in de trant van de tegen
woordige jaarbeurs dan werd een flinke hand-
schoen aan een lange stok gebonden en opgericht
vóór het marktterrein. Eerst als de markt was af.
gelopen, werd de handschoen verwijderd. Terwijl
van allerlei artikelen de bereiding van handwerk
is overgegaan in machinaal werk, is dit bij da
handschoenbereiding niet het geval. Dit is nog voor
het grootste deel handwerk.
W. B.Z.
Strikvragen.
a. Waar dreef de eerste kano in Afrika?
b. Welke stenen vindt men in de Nijl?
c. Hoeveel cocosnoten gaan er in een baal?
Mijn geheel is een meubelstuk van 10 letters.
Men leest in een 12 3 4
7 2 3 4 smaakt lekker
10 8 7 zit aan een boom
1 5 9 is een vrucht
6 5 4 is een lichaamsdeel
I
DE PAP STAAT OP
door W. B.Z.
DORA M. MERDIS
FIE GARF
h
I
1
c
e
t
In deze doos zit, wat wij van Sinterklaas in onze
schoentjes kregen. Weet je wat?
Wij koken zelve onze pap,
Dat is niet eens zo heel erg knap
Want padvinders dat moet je weten,
Die zorgen buiten voor him eten.
Het vuurtje wordt eerst goed gestookt,
En dan pas wordt de pap gekookt.
Aanbranden, nee 't mag niet gebeuren,
De hopman komt het zelf eerst keuren.
Je pookt maar telkens onder 't vuur,
De pap is klaar vast binnen 't uur.
Dan nemen we het emaile bord,
Daar wordt de pap dan ingestort.
Zeg, eet je soms graag met ons mee?
Wij zijn vandaag maar met ons twee
Wij eten samen van één bord,
't Is karnemelk met dikke gort.
Als je het middelste van saus neemt, de helft van
Toos, de kop van paard, en de laatste helft van goed,
dan weet je, wat ik van Sint-Nicolaas heb gekre
gen. Wat is dat dan?