TRITAX
LANGS DE STRAAT.
Eigenaardigheden
„HEISSES BLUT".
Amusante en kostelijke film.
Dfeze week wordt In het Luxor Theater als hoofd
nummer vertoond „Heisses Blut" met Marlka Rökk,
Paul Kemp en I-lans Sttime in de hoofdrollen. Aan
de inhoudsbeschrijving., is het 'vólgende ontleend:
Marlka von IvöröBsy, een jonge Hongaarscho, is in
ha,ar element, wanneer z|j, gekleed als jongen op
„Satan", een rijpaard, ais een wervelwind door do
poesta's rijdt. Zij leert een jongen luitenant kennen
Tibor von Dénes op wien zij spoedig Verliefd
wordt. Maar er komen moeilijkheden. Marika's tante
le gekomen, om met haa.r
.naar Boedapest te ver
trekken, want op het
landgoed der Körössy's
rusten zooveel schulden,
dat het in velling ge
bracht zal worden. Daar is ook Honka von Peredy,
een rijke vriendin van Tibor, bij aanwezig, die
„Satan" koopt. Maar Marika is niet bereid van
haar paard afpand te doen en onverhoeds rijdt zij
er mee weg. Nu komen de moeilijkheden pas goed
los en hierbij speelt „Satan" een groote rol. maar
ten slotte Is dit paard er toch de oorzaak van dat de
wederzijdsche partijen elkaar in de armen kunnen
sluiten.
Een aardig bijprogramma vraagt voorts de aan
dacht.
BRIDGECLUB „SANS ATOUT".
Voor de onderlinge competitie van „Sans Atout"
speelden de groepen A. en D. met het volgende re
sultaat:
Groep A: 1. G. TabakJ. Dil 39 m.p.,; 2. J. Blom
C. Spruit 38Yz m.p.; 3. H. en J. v. d. Vlugt 33 m.p.;
4. J. BloemendaalB. Hoogeboom 33 m.p., 5. Mevr.
v. d. LindenG. Zoontjes 33 m.p.: 6. J. BosG. de
Boer 2714 m.p.; 7. J. BerleeJ. Nijman 27*4 m.p.; 8,.
W. de BoerH. v. Essen 20 Yz m.p.
Groep D: 1. Mevr. Tabakj. Commandeur 38 m.p.,
2. Fleer en mevr. Admiraal 36Vz m.p., 3. H. Pools
J. de Vries 34Yz m.p.; 4. P. Vlot—A. Roodzand 34 m.p.;
5. J. v. d. Berg—J. Groot 30 m.p., 6. A. v. Groningen—
de
U belt even
O CSfOCSTO
en wij komen met een onzer MODERNE
WAGENS. Speciaal adres voor TROUW-
en VISITERIJDEN. Adres:
VELSERWEG 22, t.o. het station Beverwijk
(Adv. Ingez. Med.)
AGENDA TE VELSEN EN IJMUIDEN.
VRIJDAG 26 SEPTEMBER.
Bioscoop De Popt: „Kora Terry", 8 uur.
Thalia Theater: „Voor Duitschland start....",
8 uur.
Rex Theater: „Vijf vroolijke vrouwtjes", 8 uur.
ZATERDAG 27 SEPTEMBER.
Bioscoop De Pont: „Kora Terry", 8 uur.
Thalia Theater: „Voor Duitschland start
Rex Theater: „Vijf vroolijke vrouwtjes", 8 uur.
AGENDA VOOR BEVERWIJK.
VRIJDAG 26 SEPTEMBER.
Luxor Theater, Breestraat: „Heisses Blut", en
bijprogramma. 8 uur.
ZATERDAG 27 SEPTEMBER.
Luxor Theater, Breestraat: „Heisses Blut", en
bijprogramma, 8 uur.
AGENDA TE HAARLEM.
Heden:
VRIJDAG 26 SEPTEMBER.
Rembrandt Theater: „VaarwelVrijgezel".
2.30, 6.30 en 8.45 uur.
Luxor Theater: „Voor Duitschland Start..,.",
2.30, 6.30 en 8.45 uur.
Palace: „Verdachte ontkent", .2, 6.30 en 8.45 uur.
Frans Hals Theater: „Ontwakende liefde", 2.30,
6.30 en 8.45 uur.
Frans Hals Museum: Tentoonstelling Oude Kunst,
124 uur.
ZATERDAG 27 SEPTEMBER.
Stadsschouwburg: Het Ned. Tooneel: „Ik hou van
vier vrouwen", 7.30 uur.
Bioscooptheaters: Voorstellingen des middags en
des avonds.
Frans Hals Museum: Tentoonstelling Oude Kunst,
124 uur.
T. Romijn 29*/2 m.p., 7. Mevr. Braam—Th. Sluitman
28'/2 m.p.: 8. Heer en mevr. Bieben 21 m.p.
Onderlinge wedstrijd: 1. G. C. Tabak—Ph. v. Gro
ningen 3914 m.p.; 2. L. Bosv. Zon 35Yz m.p.; 3. Heer
en mevr. v. Amstel 35 m.p., 4. Heer en mevr, Thomas
31 m.p., 5. Heer en mevr. Tand 31 m.p.; 6. L. Mouton
W. G. Kleine 39Yz m.p.; 7. J. Kok—J. v. Leeuwen
27V4 m.p.; 8. Mevr. Dil—Th. Braam 23 m.p.
Ledenvergadering van „De Hanze".
Nog geen nieuw bestuur.
Gisteravond hield de R.-K. Middenstandsvereeni-
ging „De Hanze" onder voorzitterschap van den heer
N. J. Out een ledenvergadering. In zijn openingswoord
gaf de voorzitter een uiteenzetting van de redenen,
waarom het geheele bestuur meende, zijn functie te
moeten neerleggen. De afgevaardigde van het hoofd
bestuur, de heer J. Mol, las hierna een verklaring
voor van het hoofdbestuur. Naar aanleiding daarvan
ontstond een verwarde discussie, waaruit bleek, dat
de vergadering geen genoegen wilde nemen met de
vage mededeelingen en een duidelijker uiteenzetting
wenschte. De secretaris, de heer W. J. Lubbers, zette
toen nogmaals de wenschen van het hoofdbestuur en
de bezwaren van het plaatselijk bestuur uiteen. Bij
de hierna gehouden stemming werd geen enkel resul
taat bereikt. Hoewel de voorzitter bij de herstemming
mededeelde, dat het bestuur zich niet herkiesbaar
stelden, werden vrijwel alle stemmen op het oude
bestuur uitgebracht. Besloten werd, een commissie
te benoemen, die voorbereidingen zal treffen voor
een volgende vergadering waarin dan een definitief
bestuur gekozen zal worden.
In deze commissie werden benoemd de heeren Roe
mer, Leo de Swart, Th. J. C. Willems-Floet, N. Ves-
sies, B. Admiraal, H. Lammers en J. Kuyt.
JAARVERSLAG HOOGOVENS.
Balans en verlies- en winstrekening.
In aansluiting aan hetgeen wij 'reeds in ons blad van
gisteren omtrent het jaarverslag der Kon. Ned. Hoog
ovens en Staalfabrieken N.V. vermeldden, volgen
hieronder de cijfers der balans en de verlies- en
winstrekening.
BALANS PER 31 MAART 1941.
Debet. Fabrieksterrein en installaties f 38790542.39
te verminderen met afschrijvingen ten bedrage van
f 23221036.92 blijft f 15569505.40, Reservedeelen
f 755891.80, grondbezit en woningen f 411528.50, belan
gen bij aanverwante ondernemingen f 3049963.89,
voorraden f 3315132.50, debiteuren f 2377678.37, voor
uitbetaalde en te verrekenen kosten f 67388.42, fond
sen (niet opgenomen in de prijscourant van een beurs)
f 105861.— fondsen (opgenomen) f 99679.25; overheids-
papier f 128000, deposito u.g. f 7431000, Jcas en kassiers
f 3959142.54, totaal f 36370771.67.
Credit. Aandeelen kapitaal gewoon f 30.000.000,
pref. f 3.000.000, prioriteits f 75000, totaal f 33075000.
af ongeplaatst gewoon f 12300000, preferent f 500.000,
totaal f 12800000. blijft f 20275000.
4 pet. obligatieleening f 4.000.000, crediteuren f1940730.64
reserve voor diverse belangen f 8781959.84, onafge
haalde dividenden f 52227.17, onverdeeld dividend
f 11151.03, saldo winst f 1309702.99, totaal f 36370771.67.
VERLIES- EN WINSTREKENING.
Verlies. Interest f 28788.98, afschrijvingen op
fahrieksinstallatïes en reservedeelen f 1749851.44, re
serve voor diverse belangen f 2150.000. Netto winst
f 1309702.99. Totaal f 5238343.41.
Winst. Voordcelig saldo.^bedrijfsrekening (zonder
afschrijving) f 4119603,83, exploitatie grondbezit en
woningen f 8970.22, balen uit deelneming in aanver
wante ondernemeingen f 1109769.36, totaal f 5238343.41.
DE ONDERLINGE COMPETITIE VAN D.C.IJ.
Deze week zijn de onderlinge wedstrijden van
D.C.IJ. voortgezet.
In de hoofdklasse slaagde de Boer er in door eén
overwinning op T. Hoek de leiding te nemen. C. Suyck
kon het na een gelijkopgaande partij tegep H. v. d.
Heyde niet verder dan remise brengen. De uitslagen
luiden als volgt:
Hoofdklasse:
J. Smit—J. Snel 2—0
H. de Boer—T. Hoek 2—0
H. v. d. Heyde—C. Suyck 1—1
H. Diederlcks—G. Bal 2—0
Eerste klasse A:
A. SchagerD. Ott 20
L. KoetsierJ. Selderbeek 11
v. Leeuwen—Brandenburg 0—2
A. Riedeman—P. Postma 0—2
Eerste klasse B:
P. VisserP. Beets 02
J. v. Straten—W. 't Hart 0—2
A. SchenkJonker 20
Dinsdag a.s. speelt, het hoofdklasse tiental van
D.C.IJ. haar eersten competitiewedstrijd tegen Sta
biel uit Santpoort, zoodat de onderlinge wedstrijden
gedeeltelijk voortgezet worden.
HEEMSKERK
V. V. B.A.D.O.
In den strijd tegen V.V.B. komt A.D.O. als volgt
uit:
Kloes.
M. Beentjes, Duin,
Rozing, Burger, Groot,
D. Beentjes, Sinnlge, N. Beentjes, Vóormeer,
Cornelisse.
DE PROVINCIAAL.
„Is dit", zoo vroeg de oude heer met het kaas-
bollètje op, een donkere overjas aan en met de
eene hand een parapluie en met de andere een
koffertje dragendede oude heer die op het
Rembrandtplein op een tram van lijn 9 stapte: „Is
dit de tram
„Dit is de tram", zei de conducteur, die wel van
een grapje hield en, door lange ervaring gesteund,
zijn „publiek" gauw door had.
„Ik' bedoel: is dit de tram n^ar de Dapperstraat?
U liet mi.f niet uitspreken', zoo vervolgde de oude
heer onverstoorbaar.
„Dapperstraat? In orde meneer", zei de conduc
teur. „Gaat u maar gerust zitten!"
„Ik ga maar niet zitten", ging de oude heer
voort. Ik blijf hier maar op het achterbalcon staan.
Men ziet hier meer".
„Zooals u wilt. En waarmee kan ik u dienen?"
vroeg de tramgeleider, onwillekeurig de secure
wijze van spreken van den tramgast overnem.end.
„Ik wou graag van u een kaartje naar de Dap
perstraat!" was het antwoord.
„Dat kan heel makkelijk!" zei de conducteur en
hij scheurde een kaartje af. „Alstublieft!"
„Hoeveel kost zoo'n kaartje!" informeerde de
oude heer verder.
„Elf centen, meneer!"
„Elf centen? Een eigenaardige prijs!"
„Ja, 't is nou eenmaal niet anaers", antwoordde
de conducteur.
De passagier haalde zijn portemonnaie voor den
dag en betaalde met een dubbeltje en een halven
stuiver.
„Wilt u mij waarschuwen als wij bij de Dapper
straat zijn", vroeg hij. „Want ik woon hier niet. Ik
kom uit Meppel en ga een paar dagen bij mijn
dochter en schoonzoon doorbrengen".
„Dat kan ik wel merken!" luidde het antwoord.
„Wat kunt u merken?"
„Dat u hier niet woont, niet dat u uit Meppel
komt, natuurlijk!"
De tram reed intusschen verder en de oude heer
keek met belangstelling de huizen en winkels aan.
In de Plantage riep de conducteur voor een halte;
„Artis!"
„Zoo, is dit nu de dierentuin Artis?"
„Weet u dat niet eens? Bent u hier dan nog nooit
geweest?"
„Inderdaad, conducteur!" zei de Meppelaar. „Ik
ben hier werkelijk nog nooit geweest. Mijn schoon
zoon zal zeker niet verzuimen met mij naar Artis
te gaan", voegde hij er vertrouwelijk aan toe.
„Nou, dan werd het toch tijd dat u eens in Mo-
kum kwam!" meende de tramgeleider.
Toen de tram op de brug bij het Koloniaal In
stituut was, lichtte hij in: „Kijk; u moet de Dap
perstraat hebben, zei u, hè?"
„Juist; heel in 't begin, is mij gezegd".
„Heel in 't begin? Prachtig. Dan gaat u daar die
kade op, de Mauritskade. En dan is de eerste straat
rechts de Dapperstraat!'-'
Even later stapte de oude heer bij de halte bij
het Koloniaal Museum, af, met een beleefd „Dank
u wel, conducteur!"
Eenige passagiers stapten in en de tram ging
verder. Terwijl zij de Linnaeusstraat inreed, zag
de conducteur, dat de Meppelaar, blijkbaar in de
war geraakt door het drukke verkeer, de van Zesen
straat inging.
„Nou neemt-ie tóch de Mauritskade niet!" zei
hij. ,,'t Is of sommige menschen gewoon doof zijn.
Enfin, zoo kan-ie er ook komen. Moet-ie maar effe
zoeken. Ik heb het hem duidelijk genoeg gezegd!"
En schouderophalend ging hij de tram binnen.
J. C. E.
Athletiek
Osendarp 9tart tegen Scheuring.
Ook Harbig in het Olympisch Stadion te
Amsterdam.
De Rijkscommissaris ,voor het bezette Nederlandsche
gebied heeft voor 4 en 5 October a.s. een groot sportfeest
uitgeschreven, waaraan ledereen kan deelnemen, die in
het bezette Nederlandsche gebied werkzaam is bij een of
andere tak van den Duitschen dienst, alsmede de in Ne
derland momenteel gelegerde militairen van de Dultsche
bezettingstroepen
Zaterdag de dag voor de ploegwedstrijden brengt ka
rakteristieke driekampen, die bestaan uit een 100 Meter
loop, kogelstooten en een driesprong. Hieraan zullen
honderden personen deelnemen, die ohderverdeeld zullen
worden in een algemeene klasse, een jongemannenklasse
gesplitst in drie leeftijdgroepen en een klasse voor de
jeugd, de Hitlerjeugdklasse.
De Zaterdagavond brengt dan persoonlijke athletiek-
nummers, waarbij o.a. de 100, 400, 800, 1500 en 5000 M. als
mede dg 110 M. horden, hoogspringen, verspringen, kogel
stooten, discuswerpen en speerwerpen. Het hoogtepunt
van dezen avond belooft de estafette1 op de 4 x 100 Meter
te worden.
In het kader van deze wedstrijden zullen bovendien op
uitnoodiglng van den Rijkscommissaris eenige prominente
sportlieden naar Amsterdam komen, die Zondagmiddag
tegelijk met de beste deelnemers aan dit sportfeest zul
len starten op de 100, 200 en 800 Meter, alsmede in de
Zweedsche estafette. De beste Europeesche sprinters zul
len hierbij den strijd met elkander gaan aanbinden, de
snelste Europeesche sprinter van dit jaar onze landgenoot
Tinus Osendarp, alsmede de snelste Duitsche sprinter
Scheuring, die twee Duitsche kampioentitels op zijn naam
bracht en ook in de landenontmoeting tegen Italië de
snelste concurrenten wist te slaan. Drie maanden geleden
won Scheuring op de 300 Meter van onzen landgenoot
Osendarp. Hoe zal het hem evenwel vergaan op de 100
en 200 Meter? Vervolgens zullen ook nog starten de korte
afstand loopers Bonnecke en Fehrmann, alsmede de snel
ste Duitsche junior Zielinski uit Düsseldorf en de vroegere
Duitsche kampioen Mellerowicz, die in het begin van dit
jaar zich moest terugtrekken in verband met een spier-
verwonding, doch na de kampioenschappen langzamerhand
wederom in betere conditie is gekomen. Op de 800 Meter
zal starten de Duitsche wereldrecord looper Rudolf
Harbig uit Dresden. (A. N. P.)
in Haarlem en omgeving
HET SCHEEPJE
In den gevel van een groot ouderwetsch hee
renhuis aan de Houtmarkt is een gevelsteen te vin
den. Op dezen steen staat een schip en daaronder
„God bewaert het scheepje". Hiermee worden we
herinnerd aan de brouwerij „Het Scheepje", die hier
fes taan heeft en waarvan genoemd huis het woon-
uis was.
De eigenlijke brouwerij stond er naast, waar nu
de kaaspakhuizen van de Gebr. Stuyt zijn. De óp-
richting dateert al van 1335.
Voorgevel van de voormalige bierbrouwerij
,,'t Scheepje" aan de Houtmarkt.
(Foto De Haas)
Het Haarlemsche bier was in de 16de en 17d«
eeuw zeer bekend en het aantal brouwerijen was
dan ook legio. Maar Het Scheepje was wel een
van de grootste en oudste en heeft ook het langst
bestaan. Door het Spaarne werd het koren aan
gevoerd. Dan werd het verwerkt in een molen, die
ook bij het Scheepje behoorde en verder in bier
omgezet. Dit werd dan opgeslagen in de.bierkel
ders. Aan de achterzijde van het gebouw, dat is
aan de Oostvest kan men nog een zeer ouden muur
zien, n'.l. den achtermuur van de bierkelders. Het
bovengenoemde woonhuis is er echter in de 17de
eeuw bijgebouwd, toen de Haarlemsche brouwerijen
hun hoogtepunt bereikt hadden. Het besloeg toen
een zeer aanzienlijke oppervlakte.
De brouwers zelf waren toen ook niet de eersten
de besten. Zoo is Johan Claesz. van Loo, die in de
17de eeuw eigenaar van het Scheepje was, langen
tijd burgemeester van Haarlem geweest. Maar al
lengs werd het bier door buitenlandsch verdrongen
en de brouwerijen verdwenen. Deze heeft echter
nog tot 1915 bestaan. Toen kwam ook aan het
Scheepje een eind. Het werd afgebroken en er
kwamen kaaspakhuizen voor in de plaats. Het
woonhuis is, zooals we al zagen; gelukkig gespaard
gebleven.
MienekeV tooverbal.
Een verhaal voor de kleintjes.
Heel gauw al zou Mieneke jarig zijn! Je begrijpt, dat
ze blij en ongeduldig was en dat ze de dagen telde en
telkens vroeg:
„Mammie, hoeveel dagjes nog?"
Eerst waren 't er zeven toen schreef Mieneke met
baar tongpuntje uit de mond van de inspanning een
hezl lange verlanglijst. Toen waren 't er zes, toen vijf,
vier, drie, twee en toen kon Mieneke niet meer
slapen van de voorpret! En toen.... was 't nog één
dag en één nachtje!
Op de dag vóór Mieneke's verjaardag was er geen
meisje in de eerste klas, dat zó zat de draaien in de
bank als Mieneke. Te draaien, te slingeren met haar
laige spillebonen en te yroten met haar vriendinnetjes.
Juffrouw Gors werd er tulleluurs van, zei ze. En dèt
zegt wat, want, o, wat een vriendelijk zacht mensje is
die juffrouw Gors uit de eerste klas.
Gelukkig maar, want op die dag vóór haar ver
jaardag moest iedereen wel érg veel geduld hebben
met Mieneke.
Eerst hing ze, al babbelertfö met Truusje, zover ach
terover, dat het topje van haar ene vlecht in de
inktpot slierde en toen schrok ze daar zó van, dat er
bij haar wilde sprongen twee leien tegelijk op de grond
kletterden!
Déarom zei ik daarnet, dat 't maar heel goed was,
dat juffrouw Gors zo'n zacht, vriendelijk mensje is.
Ze zei enkel maar: „Mieneke, Mienekel Er is zeker
Iets bizonders aan de hand, want 't lijkt wel storm bij
jou!"
Mieneke zat op het gras te snikken.
'Onderschrift bij „Mieske's Toverbal".
Nou en toen kwam Mieneke los, dat begrijp je! Ze
vertelde in één adem, dat ze morgen.ja, écht mor
gen al en niet pas de volgende week! jarig was en
dat ze dan zó érg veel zou krijgen: een pop met krullen
èn een pop met kleertjes en een wageqtje en een grote
zak toffees, een armbandje, een ringetje met een
steentje en een grote bal. Nee maar, geen gewone
grote bal dat dacht u misschien, hè Juf? maar
een heel erg grote bal, zó groot, als u nog nooit gerién
hebt! Want ik krijg 'h van m'n oom Henk, ziet u en
wdat die geeft is altijd zo erg groot. De taartjés, die
hij meebrengt, ook en alles!"
Toen hijgde Mieneke van het vlugge spreken en
hield eindelijk haar mondje. En juffrouw Gors schud
de een beetje haar grijze hoofd en zei:
„Wel, wèl! En hoe weet je dat allemaal nu al, Mie
neke?"
„O Juf, ik heb toch een verlanglijstje gemaakt! En
lk krijg heus altijd alles wat ik vraag", zei Mieneke
beslist. „En dat van die balnou. u moest m'n oom
Henk rr.aar eens kennen, dan zou u 't zelf zien!"
En Mieneke keek triomfantelijk de klas rond en
merkte niet eens, dat een paar meisjes op de achterste
bank tegen elkaar fluisterden: „Pff, wat» een opschep
ster!"
En juffrouw Gors zei: „Nu, ik geloof best, dat jij
weer een prettige verjaardag zult krijgen! Maar toch
is 't beter, je er maar niet al te veel van voor te stel
len, Mieneke. Hoe bescheidener je bent, hoe meer
pleizier je hebt! Geloof je ook niet?"
Mieneke lachte maar eens. Ze wist nog niet helemaal
precies, wat „bescheiden" is. En dat was heus geen
wonder, want Mieneke zou pas zeven jaar worden
en in haar'korte leventje had ze nog nooit iets ge
vraagd, dat ze niet gekregen had!
(Teekening Doeve)
't Werd eindelijk avond en moeder bracht Mieneke
naar bed.
„Ga nu maar gauw heerlijk slapen en droom-van je
verjaardag, mijn schat", zei moeder. En Mieneke zei
haar gebedje en schoof onder de dekens. Maar slapen
kon ze niet. Telkens moest ze maar denken aan al dat
mooise dat ze, morgen krijgen zou en vooral aan de
grote, grote bal van oom Henk. Want dat ze die kreeg
stond bij haar vast als een paal boven water!
En toenstond Mieneke opeens met haar
vriendinnetjes in dé tuin. 't Was de dag van haar ver
jaardag en Elle en Truus, Greetje en Ida waren al
lemaal bij haar komen spelen. Ze hadden al verstop
pertje en krijgertje en blindemannetje gespeeld en
nu zaten ze op 't grasveld uit te rusten, toen Mieneke
opeens zei: „O, kijk eens, wat komt daaraan?"
Ze keken allemaal hun ogen uit van verbazing, toen
daar in de verté»langs de weg een hele grote bal aan
kwam rollen. Een vuurrode bal was het, vol gouden
sterren en boven op die bal zat oom Henk.
„Oo.Ooh!" riepen alle kinderen tegelijk
en ze bleven stokstijf staan met open mond van ver
bazing, toen de bal groter en groter werdzo groot
als een deur, zo groot als 't prieeltje, bijna zo groot
als de schuur! Ja, en toen rolde de bal de tuin binnen
en oom Henk sprong eraf en Mieneke vloog hem om
de hals om hem te begroeten.
„Zo, lieve nicht" zei'oom Henk, „en wat zeg je er
van? Is de bal groot genoeg?"
„O, oom!" was alles wat Mieneke zeggen kon, maar
ze v/as zó blij, zó blij! Dat begrijp je! Maar dat was
nog niet alles hoor! Nee, toen nam ooro Henk Mie
neke bij de hand, ging met haar vlak voor de bal
staan en legde een klein zilveren sleuteltje in haar
hand, terwijl hij zei: „Alstublieft dame, de sleutel van
uw paleis."
En Mieneke, met een kleur als vuur, maakte 't deur
tje van de bal open en keek naar binnen. En nu raden
jullie nooit wat daar allemaal in zat.
Een pop met krullen.
Een pop met kleertjes wel acht jurken, broeken,
rokjes, pyjama'tjes, sokjes, paraplui'tjes en hoedjes,
te veel om op te noemen!
Twaalf kettingen.
Drie armbandjes.
Vijf grote zakken met toffees.
Twee poppewagéns: één voor de póp met krullen en
één voor de pop met de kleertjes.
Een groote koffer om de kleertjes van de pop in te
doen.
En tenslotte nog een prachtige ring met een steen,
die fonkelde als diamant. Maar die was per ongeluk
zó groot uitgevallen, dat Mieneke hem best om haar
hals kon hangen, wat ze dan ook direct deed.
En toen vloog Mieneke oom Henk nog wel driemaal,
om de hals uit dankbaarheid omdat 't allemaal zo
groot en zo mooi en zo veel was! En toen gingen ze
spelen.
O nee, ik vergis metoen ging Mieneke spelen.
Ze deed de ene mooie pop om de beurt-al haar acht
prachtige jurken aan je begrijpt, dat dit een heel
werk was! en toen legde ze de pop met de krullen
in 't wagentje en ging er mee rijden. En ondertus
sen waren de andere meisjes komen aanlopen en
hadden de kettingen gejffest en de kleertjes uit de
koffer gehaald. Maar dat wou Mieneke volstrekt niet
hebben.
,,'t Is allemaal van mij!" rigp ze boos. „Wat denken
jullie wel? Je mag nergens'aankomen hoor! Afblij
ven jullie!"
Hè, wat was dat onaardig van Mieneke. Ja ze was
zó trots op al die mooie cadeaux, dat ze niet verdra
gen kon, dat de andere meisjes er zelfs maar naar
wezen.
En toen de vriendinnen begonnén te zeuren, zei ze:
„Ga dan maar weg hoor, want ik heb toch geen tijd
meer voor jullie. En ik doe lekker de bal op slot".
En Mieneke stopte alles in de grote bal en draaide
't zilveren sleuteltje om en zc: Lhr zo".
Ja, en wat denk je, dat er toen gebeurde? Opeens
stond oom Henk naast haar en keek erg boos. En oom
zei niets, maar hij wenkte de meisjes, deed met zijn
sleuteltje de bal open en liét ze allemaal instappen.
En toen stapte oom Henk zelf ook in de bal, 't deur
tje sloeg dicht en de bal rolde weg, de tuin uit, de
weg af rollebollebollebolnaar 't andere eind
van de wereld En Mieneke zat op 't gras te snikken
en riep: „O, Moeder, Moeder, o lieve oom Henk, ver
geef 't me toch! Ik zal nooit meer zo onbescheiden
zijn!"
O, wat was Mieneke blij en opgelucht, toen ze in
haar bedje wakker werd en begreep, dat alles maar
een droom was geweest.
En ze dacht bij zichzelf: Nu is 't morgen! Nu ben
ik echt jarig! O, ik wil nooit meer onbescheiden zijn!
En al brengt oom Henk maar een klein, klein balletje
mee, dan zal ik toch blij zijn!
Nu, de bal die Mieneke kreeg was een prachtige
grote, rood met gouden sterren, maar zo groot als de
toverbal was hij natuurlijk niet. En Mieneke kreeg
waargenomen door Dr. M. A': de Ruiter, Dr. Schuit
met alles zó blij en ze had zó'n pret met haar vrien
dinnetjes, dat iedereen zei: „„Wat is die Mieneke toch
een lief, bescheiden meisje!"
R. DE RUYTER-v. d. FEER.
Heer Rupreclit in ballingschap.
Een verhaal uit de Middeleeuwen.
In oude tijden, toen in vele landen van Europa de roof
ridders met hun benden nog een grote rol speelden en de
keizers en koningen de handen vol hadden met het in
toom houden van die lastige onderdanen, lag aan de Rijn
het beruchte roofslot Sonneck. De ridders, die daar woon
den. hadden er pleizier in, vreedzame kooplieden, die in
hun schepen de brede stroom afvoeren, te overvallen en
te beroven en vele klachten van hen, die bij een van deze
onverwachte ontmoetingen geld en goed verloren hadden,
waren keizer Rudolf reeds ter ore gekomen.
Vandaar, dat hij op een goede dag een bende dappere
krijgslieden bijeenriep, naar het Rijnland trok, en onver
wachts het beleg sloeg yoor kasteel Sonneck. ;t Gevolg
was, dat het oude slot in vlammen opging en de meeste
ridders huil weelderig leventje van gestolen goed moesten
verwisselen tegen het soberder bestaan in een donkere
gevangenis op water en brood.
Slecht één, de jonge ridder Ruprecht van Waldeck,
wist de dans te ontspringen. In de verwarring van de in
neming sprong hi.1 door een achterraam en klauterde be
dachtzaam de steile berghelling af tot hij aan de oever
AHuysjcr.
„Heren?" hoonde de boer,
van de Rijn terechtkwam. Maar daar aangekomen, zag
hij stroomopwaarts de fakkels van de veroveraars, die
zijn slot in vlammen deden opgaan en daar hij vreesde
in hun handen te vallen, dook hij kortbesloten in de brede
Rijnstroom en zwom naar het Lorcher eiland.
Ook daar was hij echter nog niet veilig: een tweede
koene zwempoging bracht hem aan de rechter Rijnoever.
En zo kwam hij drijfnat maar ongedeerd in Lorch aan,
waar zijn geslacht op statige kastelen woonde.
De familie nam den Jeugdigen boosdoener weliswaar
gastvrij op, maar men durfde hem toch niet zo zonder
meer in één der grote kastelen te laten verblijven uit
vrees voor de woede des keizers .In het Sauerdal lag ech
ter het kleine stamslot Waldeck, diep verborgen in de
bossen. Daar werd Ruprecht naar toe gebracht, met een
ouden knecht als eenig geleide. Enalsof 't daar nog
niet eenzaam genoeg was.... de volgendemorgen ging
de dienaar hem zwijgend voor in een diep, eenzaam
Woud, langs smalle paden die geen menselijk wezen oólt
had betreden. Daar, slechts een uur gaans van de Rijn met
zijn vrolijke levendige bedrijvigheid, heerste een doodse
stilte als aan 't begin der schepping. En daar timmerde de
knecht een kleine, doodeenvoudige hut, waar hij de aller
noodzakelijkste levensbenodigdheden achterliet, wat pro
viand opstapelde en heer Ruprecht eenzaam achterliet.
De ballingschap viel den vrolijken jongen, die tot dusver
zijn leven had doorgebracht met rooftochten en drink
gelagen, niet mee. Dikwijls klom hij op de bergen en zag
uit over het landschap van Lorch, waar zijn familieleden
ln weelde leefden, dan weer zwierf hij door de bossen
en voelde zich als een opgejaagd hert. Kortom, 't begon
zo langzamerhand tot hem door te dringen, dat hij, die
altijd mensen vervolgd en geplaagd had, nu zelf tot de
vervolgden behoorde. Zijn luchtige vrolijkheid versmolt
om plaats te maken voor diepe ernst.
En nadat hij zo wekenlang in de eenzaamheid had ver
toefd, zonder een menselijk wezen te ontmoeten, zag hij
op een morgen aan een der kleine beekjes een boer zitten.
Dat was een buitenkansje! Ruprecht haastte zich naar
hem toe en riep:
„Goede morgen!"
„Ook goede morgen" zei de man en hij stond op en wilde
heengaan.
„Och, blijf nog wat en vertel me eens, wat er voor
nieuws in de wereld is!"
„Groot nieuws is er" zei de boer en goed nieuws: „De
keizer heeft de twee en twintig ridders, die hij op kasteel
Sonneck gevangen had genomen, aan de hoogste bomen
laten ophangen."
Ruprecht verstijfde van schrik
„En déar verheug jij je over?" stotterde hij.
„Ik kan er wel om Jubelen!" antwoordde de boer.
„Maar het waren toch heren? Die kan men toch niet
zomaar als gemene dorpers laten ophangen?"
„Heren?" hoonde de boer. „Wie heeft hen tot heren
over ons gemaakt? Zijzelf!" Wie heeft hun toegestaan
zich alles toe te eigenen, wat de natuur oplevert? Zij zelf!
Roven en geweld plegen, dat is al wat die heren kunnen.
Kijk! Deze vinger heeft een heer van Lorch me gèbroken.
toen ik een klein haasje gestrikt had. En deze voet heeft
een heer van Waldeck me stukgeschoten, toen lk een paar
forellen in de beek had gevangen. Neen, er zijn al te
veel heren: 't is wel goed. dat de keizer er opruiming
onder houdt. De keizer is streng, hij zal tenslotte de baas
worden en eens een eind maken aan roof en geweld."
En met deze woorden stond de boer op en verwijderde
zich. zijn gekwetste voet achter zich aantrekkend.
Drie dagen lang liep heer Ruprecht van Waldeck in het
eenzame woud rond, in diepe gedachten verzonken. Toen
kon hij 't niet langer uithouden. Hij trok over de bergen,
reisde naar Mainz en zocht daar net zo lang, tot hij de
herberg gevonden had, waar de keizer met zijn gevolg
verblijf hield.
Er was juist bekend gemaakt, dat keizer Rudolf ln de
stad vertoefde en dat een ieder, die een verzoek in te
dienen had, dit thans kon doen.
Zonder aarzelen vervoegde Ruprecht zich bij deh keizer,
die aan een grote tafel in de herberg 2at en er zeer een
voudig uitzag. Hij droeg een-gebreide kiel en een wollen
broek zoals de boeren.
Toen Ruprecht voor hem op een knie zonk, zei hij
kortweg:
„Wie ben je en wat wens
Toen bekende Ruprecht wie hij was en waaraan hij zich
had schuldig gemaakt. De keizer liet hem uitspreken,
zweeg dan een tijdlang. Eindelijk sprak hij: „En wat kom
Je nu bij mij zoeken?"
Ruprecht antwoordde ernstig: „Ik zoek den heer, die
baas is over ons allen en het rijk, dat van ons allen is."
Dé keizer knikte en zei: „Dat rijk verovert men slechts
door dienen. Wil Je dienen?"
„Ja heer" jubelde Ruprecht.
i „Goed. Je bent onverdiend aan de dood ontsnapt. Ik
schenk je nog eenmaal het leven opdat je 't je waasdlg
kunt maken."
Toen werd heer Ruprecht van Waldeck opgenomen in
het leger van den keizer en verwierf daar veel roem door
zijn moedige daden.
En toen hij -zich eens door blzondere dapperheid had
onderscheiden, stond de keizer hem toe, een gunst t©
VToen' zei Ruprecht: „Geef mij het eenzame woud bij
Lorch als leengoed. Het heeft weinig waarde, doch ik
leerde er een les, die mijn leven veranderd heeft, daarom
werd het mij dierbaar."
Zijn verzoek werd ingewilligd en nog in zijn grijze
ouderdom woonde Ruprecht van Waldeck op het klein#
landgoed, dat hij in het eenzame woud had laten bouwen.
En als hij eens een mooi hert of wild zwijn geschoten had,
riep hij de boeren uit de omtrek om het wild weg te halen
en te verdelen.
De jonge koekoek.
Een vriend van mij, die veel van vogels houdt en
hun gewoonten graag bestudeert, vertelde me laatst
de volgende merkwaardige geschiedenis: Hij had
een jonge koekoek gevangen en in zijn zak naar
huis gebracht.
Daar aangekomen zette hij het diertje, een pracht
exemplaar met goudglanzende; ogen, in zijn grote
volière in de tuin, waar hij nóg veel andere vogels
hield. Eerst deed de koekoek erg schuw, en toen
mijn vriend hem een vette worm voorhield, keek hij
ernaar met scheve kop en durfde blijkbaar niet toe
happen. Mijn vriend probeerde 't nogeens en ten
slotte vatte de koekoek moed en slokte gulzig de
worm op. Daarna kwamen ook de andere vogels,
waaronder een aardig roodkeeltje, aangetrippeld en
aten uit zijn hand: wormpjes en zaad.
Dat ging zoo een poosje door en de koekoek er
gerde zich blijkbaar, want hij keerde zich om en
hupte half fladderend een eind weg. De baas moest
hem later met een paar verse wormen lokken om te
zorgen, dat hij zijn portie kreeg.
Toen mijn vriend die middag In gedachten ver
zonken weer bij de volière kwam, werd hij plotseling
opgeschrikt door angstkreten van het roodkeeltje.
Wat was er gebeurd? De jonge koekoek had de
boomstam beklommen, waarin het nest van het
roodkeeltje zich bevond en had bovenop de eieren
plaats genomen, breeduit en eventjes vier eieren
platdrukkend, terwijl het vijfde op de grond rolde.
Vandaar de vreselijke schrik en verwarring in 't
vogelwereldje. De roodlceeltjes gingen te keer al a
bezetenen en de mezen schreeuwden mee. Mijn
vriend ging wormen halen om de gemoederen tot
bedaren te brengen. .Hij hield de eerste aan den
koekoek voor, maar 't, roodkeeltje was hem te
vlug af.
De koekoek werd ongeduldig. En toen gebeurde 't
ongelooflijke. Een ogenblik aarzelde het kleine vo
geltje, toen naderde hij met de buit het nest, waar
op de grote koekoek zat, die al zijn eieren had ver
nield. en stak de worm in de opengespalkte bek van
het koekoeksjong.
„Zo zal een koekoek toch altijd zijn kostje ophalen
te*n koste van andere vogels" daclit mijn vriend, die
mij het merkwaardige 'verhaal vertelde.
Dichter en boer.
Een groot dichter uit de pruikentijd reisde eens
met de trekschuit van Amsterdam naar Haarlem. Hij
hield ervan met het gewone volk te praten en had
daarom een kaartje genomen voor de kajuit tweede
klasse, 't Was een warme, stille dag en de zon scheen
onbarmhartig op de houten banken.
Op een van die banken lag een handwerksgezel
met open mond te snorken. Uit zijn bundeltje wa©
'een boek gevallen en toen de dichter het opraapte,
nieuwsgierig wat zo'n eenvoudige jongen las, zag hij
tot zijn verbazing, dat het de gedichten van Vondel
waren.
„Hoe komt zulk een boek in dat bundeltje?"
peinsde de dichter. „Nu blijkt toch zeker wel, dat
het Nederlandse volk nog zo dom niet is! Integendeel,
't is een hoogst intelligent, kunstzinnig en dichterlijk
volk. dat van hoog tot laag zijn dichters kent en
liefheeft!"
In aangename gepeinzen verzonken zag de dichter
Haarlem naderen. Nog eert paar minuten en de
scheepsklok begon te luiden ten teken, dat het doel
der reis was bereikt.
„Mijn boek, mijnheer!" riep de jongen en hij rukte
den dichter het boek uit de handen.
„Hoe komt gij aan Vondel'© werken?" vroeg de
dichter vriendelijk, op zijn onbeleefde houding geen
acht slaande.
„O, U bedoelt dat boek? Dat kocht ik voor een
stuiver op de markt om een fidibus te hebben voor
onderweg" antwoordde de handswerksgezel en hij
scheurde een bladzij uit en rolde het papier zorg
vuldig op. sloeg vuur en stak zijn pijp aan.
Toen legde de schuit aan en de reizigers stapten
uit. De gepeinzen van den dichter, toen hij door
Haarlem wandelde, waren niet zo aangenaam j