Cassatierechtspraak spoedig weer mogelijk Hoe moeten wij betalen Contant of per overschrijving Briefwisseling inzake het probleem van den Hoogen Raad gepubliceerd Naar wij van regeenngszijde vernemen heeft de Hooge Raad der Nederlanden zich met het volgende schrijven tot den Riaad van ministers gewend: „In aansluiting aan het onderhoud, het welk een drietal van zijn leden met een delegatie uit den ministerraad mocht heb- iben. bevestigt de Hooge Raad gaarne de daarbij van zijn zijde gegeven verzeke ring, dat, hoezeer hij meent gedurende de bezetting te hebben gehandeld zooals dit mede overeenkomstig de door de regee ring achtergelaten en tijdens de bezetting in Mei 1943 nog bekrachtigde aanwijzingen meest in 's lands belang moest worden geacht, hij alleszins begrip heeft voor de bezwaren, die tegen de gevolgde gedrags lijn worden gevoeld. Gedurende de bezetting zag de Hooge Raad zich telkenmale gesteld voor de moeilijke vraag, of hij *zou moeten heen gaan hetgeen ook een heengaan van het overgroote deel van de overige rech terlijke macht tengevolge zou hebben dan wel zoolang mogelijk in functie be hoorde te blijven ten einde de Nederland- sche rechtspraak intact te houden. Moest de Hooge Raad door het werk neer te leg gen of een openlijk scherp protest tegen het door den bezetter bedreven onrecht te doen hooren, zich metterdaad en openlijk stellen aan de zijde van het verzet, of moost hij het belang der bevolking bij een rechtspraak door Nederlandsche rech ters en bij een uitblijven van den chaos op justitieel gebied ten slotte hooger waardeeren en, hoe zwaar dit ook zou vallen, op zijn post blijven en zich onthou den van openlijk protest, dat naar zijn oordeel, slechts eenmaal tot uiting zou komen, immers door den bezetter met ontslag zou zijn beantwoord of met an dere maatregelen, waarop van de zijde van den Hoogen Raad slechts heengaan zou passen? Beide standpunten berusten op respec tabele motieven. Men kan aan den open lijken steun van het hoogste rechtscollege aan het verzet, van hoedanigen steun de waarde voor het moreel van de bevolking niet tc miskennen zou zijn geweest, zulk een beteekenis toekennen, dat men de ontreddering op het gebied der burger lijke en fiscale rechtspraak en het over leveren van de bevolking aan den bezet ter op het gebied der geheele strafrecht spraak daarvoor ten slotte over heeft. Maar men kan ook voor dit laatste terug deinzen en dit een zoodanige ramp voor de bevolking achten, dat daartegen het voordeel, aan de andere houding verbon den. niet kan opwegen De Hooge Raad heeft, zij het vaak in grooten tweestrijd, gemeend, dat voor hem het volgen van den laatsten weg plicht was, zoolang hij daardoor niet voor een gewetensconflict zou worden gesteld. Het spreekt wel vanzelf, dat bij het col lege de trouw aan de opgedragen taak zwaar moest wegen. De Hooge Raad heeft tijdens de bezet ting begrepen, dat deze 'houding, vooral bij de geleidelijke verscherping van des bezetters optreden, niet algemeene waar deering zou vinden. Hij heeft toenmaals gerekend met de mogelijkheid, dat tus schen den Hoogen Raad en zijn justiciabe- len. ook nadat de Hooae Raad gelegenheid zou hebben gehad zijn standpunt tegen over de geuite critiék toe te lichten, een zoodanige duurzame verwijdering zou blijken te zijn ontstaan, dat ernstig zou moeten worden overwogen, of niet vrij willige terugtreding naar het oordeel van den Hoogen Raad in verband met de grondwettelijke bepalingen de eenige in aanmerking komende oplossing zou zijn geboden. Reeds in verband echter met de grie vende bejegening, welke de Hooge Raad zoowel door de zonder eenig voorafgaand contact uitgesproken buitenfunctiestelling als door de wijze van opheffing daarvan heeft moeten ervaren, rest het college thans niet anders dan tot beter verstand zijner houding het bovenstaande te uwer kennis te brengen." 'Antwoord van de ministers De ministerraad heeft hierop als volgt geantwoord: „Naar aanleiding van uw schrijven van 26 September 5-1., waarin een onderhoud tusschen een drietal uwer leden met een delegatie uit den ministerraad wordt be vestigd, wenscht de regeering harerzijds haar standpunt omtrent de positie van den Hoogen Raad duidelijk te maken. 1. Bij haar optreden heeft de regeering met betrekking tot de cassatierechtspraak en de daarmede belaste leden van den Hoogen Raad der Nederlanden een ver wikkelde en onbevredigende situatie aan getroffen. Wat krijgt men te rooken Naar wij van de zijde van den tabaks- handel vernemen zullen de sigarenwin- kelieis voor de komende week bevoorraad worden met 55 rook-, pruim- en shagtabek 37 sigaretten en 8 sigaren en cigarillos. Het kan dus zijn. dat men niet volkomen de vrije keus in rookartikelen heeft. Ook be staat de mogelijkheid, dat de winkeliers pas begin volgende week bevoorraad zullen zijn. Alles wordt evenwel in het werk gesteld dat de rookers nog deze week in de gelegenheid zijn op hun bonnen te koopen. Bij haar besluit E 154 van 23 December 1944, houdende vaststelling van het nood- besluit rechterlijke organisatie, meer spe ciaal artikel 2 van dit besluit, heeft de vorige regeering bepaald, dat tot een nader te bepalen tijdstip in burgerlijke zaken, in strafzaken en in belastingzaken geen beroep Ln cassatie kan worden inge steld, ook niet in het belang der wet. Deze maatregel, voor het toen bevrijde gebied getroffen, moet worden toegeschre ven aan de omstandigheid, dat de Hooge Raad sedert September 1944 in de feite lijke onmogelijkheid was gebracht te func- tioneeren. Anderzijds kon gereede twijfel rijzen aangaande de wezenlijke beteekenis van de door het vorige kabinet tegen de leden van den Hoogen Raad uit hoofde van het zuiveringsbesluit-1944 getroffen maatrege len en tegenmaatregelen, welke t.a.v. de voor het leven, d.w.z. voor 10 Mei 1940 benoemde leden van het college uitein delijk hebben geleid tot de formeele op heffing van staking en schorsing, waarbij de tijdelijke buitenwerking stelling der cassatierechtspraak werd in stand gehou den en gelijktijdig vrijwillig heengaan werd in overweging gegeven. 2. Van het oogenblik af, dat de hier- bedoelde leden van den Hoogen Raad aan de regeering hebben kenbaar gemaakt, dat zij aan dezen wenk geen gevolg wensch- ten te geven en zulks op motieven, welke de regeering, gezien al hetgeen sedert September 1944 is voorgevallen, in hun waarde wil laten, werd de regeering op nieuw gesteld voor een Hooge Raads- probleem in vollen omvang. Zij heeft den plicht ook op dit teere stuk gezonde verhoudingen te herstellen en, voorzoover het van haar kan afhan gen, een redelijke en rechtvaardige oplos sing te treffen, waardoor het algemeen belang en in het bijzonder de belangen van een hervatte cassatie-rechtspraak al zoo geruimen tijd onderbroken, worden gediend. Bijzondere verantwoordelijkheid 3. De regeering beseft daarbij ten volle de bijzondere verantwoordelijkheid, welke met name ten opzichte van het hoogste rechtscollege en zijn voor het leven be noemde leden op haar rust, een verant woordelijkheid des te grooter, waar de samenhang, die bestaat tusschen eener- zijds de positie van den Hoogen Raad, welks leden met zuiveringsmaatregelen zijn in aanraking gebracht en anderzijds de van haar te verwachten voortzetting van de zuivering van de lagere rechter lijke organen, niet kan worden ontkend. 4. De regeering, daaromtrent opnieuw voorgelicht, heeft zich, zooals tijdens het onderhoud blepk. onbevangen willen In leven in de opvattingen, welke de Hooge Raad omtrent zijn houding en plicht tij dens de bezetting heeft gemeend te moe ten huldigen en waarop de Raad het door hem tot het einde der bezetting gevoerde beleid heeft doen steunen, terwijl zij even zeer inzicht van den Hoogen Raad ver onderstelde en heeft aangetroffen in het geen op dit beleid in meer en minder scherpen vorm wordt afgedongen. Hierbij staan tegenover elkaar: eener- zijds het belang, gelegen in n§t zoo lang mogelijk in functie blijven, teneinde de Nederlandsche rechtspraak door Neder landsche rechters intact te houden en de bevolking voor een tc duchten chaos op justitieel gebied tot grooten prijs te be hoeden; anderzijds het belang gelegen in de hooge waarde voor het moreel der be volking, indien het hoogste rechtscollege krachtens zijn hooge autoriteit metter daad en openlijk de zijde zou hebben ge kozen van het verzet tegen de schrome lijke verkrachting van haar hoogste rechts goederen. Een krachtige houding. 5. De regeering aarzelt niet als haar stellige meening kenbaar te maken, dat een krachtiger houding van den Hoogen Raad een kostbare bijdrage en steun zou hebben gevormd tot het energiek verzet van het volk tegen een zoo weergalooze kneveling van zijn elementaire rechtsgoe deren, en al is zij bereid beide opvattin gen naast elkaar naar eigen mérites te beoordeelen, toch wil zij niet verhelen, dat de wijze, waarop de Hooge Raad ge meend heeft de door den Raad vooropge stelde belangen te moeten dienen en de prijs, dien hij daarvoor meende te moeten betalen, een sfeer hebben geschapen, bui ten de strikt juridische vragen om. we'.ke bij een steeds scherper wordend schrikbe wind van den bezetter de vertrouwenspo sitie van het hoogste rechtscollege scha delijk moest beïnvloeden. Onbewimpelde verklaring 6. Van den anderen kant gevoelt de regeering het als rechtvaardig harerzijds onbewimpeld te verklaren, dat zij het in dit geval gevolgde beleid, bestaande in het, tegen de voor het leven benoemde leden van den Hoogen Raad treffen en weder intrekken van bepaalde zuiverings- maafregelen, niet voor haar rekening wenscht te nemen, en begrip heeft voor de opvatting, dat deze maatregelen in hun collectief gevolg en op een behoorlijk on derzoek vooruitloopende, dat afweging van belangen had mogelijk gemaakt, heb ben overschreden de grens van hetgeen ten aanzien van het hoogste rechtscollege in den lande onder alle omstandigheden passend zou zijn geweest. Afkeuring van beleid en aantasting van vertrouwen hadden in dit geval vastgesteld kunnen worden ook zonder directe ver denking van ontrouw aan de zaak van het Koninkrijk, aan het Staatshoofd en hoogstderzelver regeering, ook zonder de pijnlijke veronderstelling, dat van den Hoogen Raad in al zijn zittende leden zonder uitzondering niet de getrouwe medewerking aan het herstel van het vaderland zou kunnen worden verwacht (artt. 2 en 3 zuiveringsbesluit 1944). 7. Zooals de omstandigheden en ver houdingen rond den Hoogen Raad zich Op het oogenblik valt bij een deel van het publiek de neiging te bespeuren om zooveel mogelijk contant geld in handen te houden of te krijgen en om alle beta lingen zooveel mogelijk door overschrij vingen te verrichten. Eenerzijds wordt dan ook geklaagd over weigering van ver koop door winkeliers, die uitsluitend contant geld willen accepteeren, terwijl anderzijds bepaalde personen, die altijd contant geld betaalden, nu het contante geld vasthouden en alleen door middel van een overschrijving aan hun verplich tingen willen voldoen. Deze abnormale voorkeur voor con tant geld, gepaard gaande met het vasthouden van een onnoodig groot bedrag daarvan, kan het betalings verkeer alleen maar bemoeilijken. De minister van financiën wijst er zeer nadrukkelijk op, dat hij niet van plan is de papiergeldcirculatie ten behoeve van zulke practijken te vergrooten, aangezien dit volkomen in strijd zou zijn met het algemeen belang. Door de deblokkeerings- maatregelen wordt voldoende contant geld in omloop gebracht en wanneer men dit niet op de juiste manier wil gebrui ken, dan zal men daarvan ook zelf de gevolgen moeten dragen. Opdat de goedwillenden zoo min mogelijk het slachtoffer zullen wor den van hen, die deze moeilijkheden veroorzaken, zal tegen deze elemen ten. die blijkbaar hun verantwoorde lijkheid ten aanzien van het herstel van ons land niet willen beseffen, krachtig worden opgetreden. In principe wijke men zoo weinig mo gelijk van zijn vroegere betalingsgewoon ten af. Van iemand, die zijn huur steeds in contanten uit zijn loon of salaris be taalde, wordt verwacht, dat hij dit ook nu zal doen. Anderzijds mag bijvoorbeeld een winkelier, die altijd overschrijvingen heeft geaccepteerd, nu niet weigeren om zijn waren af te leveren als hem geen beta ling in contanten wordt beloofd. Het drei gen met moeilijkheden bij latere afleve ring zooals dit bijvoorbeeld door koJen- handelaren is geschied om thans contan te betaling te verkrijgen, moet uiteraard ongeoorloofd worden geacht. Te meer geldt dit, omdat handelaren niet alleen zelf weer door overschrijving aan hun verplichtingen kunnen voldoen, maar ook bij speciale behoeften aan contant geld steeds bij de instelling waar zij een te goed hebben, een met redenen omkleed verzoek tot individueele deblokkeering kun,nen indienen. Ten aanzien van alle onredelijke afwij kingen van bestaande betalingsgewoonten, herinnert de minister van financiën daarom aan de verordening no. 143 van den chef van den staf Militair Gezag van 13 September 1945, waarin zware straffen zijn gesteld op ieder saboteeren van de geldsaneeringsmaatregelen. De namen van hen, die zich hieraan schuldig maken, kunnen worden gerapporteerd aan de af- deeling geldwezen van het ministerie van financiën, Kneuterdijk 22, den Haag, met vermelding op de enveloppe van de woor den: „Afwijking betalingsgewoonten". In dien bij onderzoek blijkt, dat op laakbare wijze is opgetreden, zal het ministerie van financiën bovendien niet aarzelen om de schuldigen uit te schakelen van alle deblokkeeringsvoordeelen. Hoeveel Auto 's de Duitschers stalen Een vergelijking fusschen 1939 en 1945 De afdeeling Vervoerwezen van het ministerie van Verkeer en Energie heeft berekend hoeveel auto's er nu (1 Augus tus 1945) in ons land zijn in vergelijking met 1939. Dit staatje vermeldt de volgende cijfers: Personenauto's: In Nederland In Noord-Holland Autobussen: In Nederland In Noord-Holland Vrachtauto's: In Nederland In Noord-Holland Motorfietsen: In Nederland In Noord-Holland 1945 nu eenmaal ontwikkeld hebben en d« regeering heeft zich op deze feitelijke basis te stellen bestaat bij haar niet minder bedenking tegen het bevorderen van maatregelen, waarvoor het vorige kabinet of zijn minister van justitie a.i. blijkbaar heeft geaarzeld. Zeker zal het van het huidig kabinet worden begrepen, dat dit zijnerzijds de grondwettelijk ge waarborgde onafzetbaarheid en onafhan kelijkheid van de rechterlijke macht wenscht te eerbiedigen als een zaak van de hoogste principieele beteekenis, waar van de regeering de consequenties voor het rechtsbestel in onzen rechtsstaat in allen deele overziet. De regeering ont- houde zich van aantasting van dit goed en zulks tc stelliger ten aanzien van rech terlijke organen als zoodanig. Dat niette min aanzien en gezag van onze rechter lijke macht eischen, dat onder de huidige omstandigheden in ontwijfelbare, tot het rechtsgevoel van een ieder sprekende in dividueele gevallen afwijkingen van deze principieele gedragslijn geboden en ge rechtvaardigd zijn, zij tezelfder tijd met nadruk vastgesteld. Intusschen vertrouwt de regeering in een afzonderlijk besluit nqpens de zuivering van de met recht spraak belaste leden van de rechterlijke macht daartoe een procedure te kunnen aanwijzen, welke aan vorenbedoeld be ginsel zoomin mogelijk tekort doet Cassatierechtspraak 8. In het bovenstaande heeft de regee ring in volle openheid en onbevangenheid haar zienswijze en oordeel omtrent he-t Hooge Raadsprobleem bepaald. In het besef van de wel door niemand ontkende en onderschatte moeilijkheid om een uit weg uit de gerezen situatie aan te wijzen, acht zij zich niet verantwoord den toe stand waaronder de Nederlandsche rechts- bedeeling van cassatie-rechtspraak feite lijk is verstoken, nog langer te bestendi gen. Zij is dan ook voornemens dc for meele belemmering, die thans volgens het K. B. van 23 December 1944 aan de cas satierechtspraak in den weg staat, zoo spoedig mogelijk uit den weg te ruimen. Daarnaast wenscht zij de vervulling van de beslaande vacatures in den Hoogen Raad niet aan de normale, in de grond wet aangewezen procedure te onttrekken, waarna de voorziening in het presidium zal worden bevorderd." De doodstraf geëischt Het Bijzonder Gerechtshof te 's-Gra- venhage vervolgde de behandeling van de zaak tegen M. Poot. die beschuldigd werd in een kamp te Paderborn Nederlandsche arbeiders met een knuppel te hebben ge slagen. Uit het getuigenverhoor bleek dat de verdachte zich inderdaad aan dit feit heeft schuldig gemaakt. Verdachte beweerde evenwel dat hij dit alleen gedaan had om diefstallen de be straffen, daar de menschen anders door de Duitschers berecht zouden zijn gewor den. De advocaat-fiscaal noemde verdachte een beul en vroeg op grond van het ver- leenen van hulp aan den vijand de dood straf. De verdediger vroeg clementie. De verdachte verklaarde tenslotte nog, dat hij 170 Nederlandsche arbeiders in staat heeft gesteld naar ons land terug te keeren. Moord op een B.S.-Officier De krijgsraad te velde, in tweede instantie behandelend den geruchtmakenden moord op den B.S. officier P. J. Zwart te Wormerveer, heeft zitting houdend te Alkmaar den compagniescommandant der B.S. P. J. V. te Krommenie, ter zake van het feit. dat hij kennis droeg van het voornemen tot het be drijven van den moord en verzuimde hier van kennis te geven aan de overheid of aan den bedreigde, drie maanden gevangenisstraf opgelegd met aftrek van een overeenkomsti- gen termijn voorarrest, en verdachte H. J. W. M.. die als sectiecommandant van de B.S. de daad heeft doen plegen, tot 1 jaar gevan genisstraf met aftrek van 14 dagen pieven- tieve hechtenis veroordeeld. De eisch van den auditeur-militair was tegen beiden 1 jaar met aftrek. Opnieuw werd naar voren gebracht dat de moord uitvloeisel was van de spanningen, die in de B.S. in het betrokken district ge groeid waren en die tenslotte leidden op 5 April tot deze noodlottige daad. Van ver scheidene kanten werd de nadruk er op ge legd, dat alle verdachtmakingen, geuit over den persoon van P. J. Zwart, valsch geweest waren, zoodat diens nagedachtenis volkomen gerehabiliteerd geacht mag worden. De verdediger, Mr. J. A. Schenkeveld, zal voor verdachte M. gratie vragen. Een nieuw tooneelgezelschap Voor Amsterdam en Rotterdam Er is als gevolg van tusschen het rijk en de groote gemeenten gepleegd overleg een nieuw tooneelgezelschap tot stand ge komen, dat een deel van de spelers der af deeling tooneel van het gemeentelijk theaterbedrijf te Amsterdam en van de spe lers van de groep „5 Mei" zal omvatten. De totstandkoming van dit nieuwe gezel schap, de stichting Amsterdamseh-Rotter- damsch Tooneelgezelschap, vormt een onder deel van het groote plan voor een reor ganisatie van ons tooneel, dat in de bezettingsjaren is uitgewerkt. De bedoeling zit voor om te komer. tot de stichting van een tooneelorgaan, dat in verschillende ste den van ons land a.'deelingen zal oprichten. Dit plan wordt op het oogenblik door de in oprichting zijnde afdeeling tooneelkunste- naars van de federatie van beroepsvereeni- gingen van kunstenaars in overleg met het rijk en de gemeenten nader uitgewerkt. Het rijk zal in een deficit van de stichting voor 50 procent bijdragen, de gemeenten Amsterdam en Rotterdam elk voor 25 procent. De artistieke leiding is opgedragen aan de heeren Albert van Dalsum en A. Detresne;

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1945 | | pagina 2