Na een haif jaar terug in Batavia
Geestelijk- en lichamelijk misdeelden
Dienstbode verried een bedrieger
Noodlanding
in de woestijn
Blij met een bed en een ongemeubileerde kamer
(Van onzen medewerker)
Een Skymaster bracht me naar Batavia in
precies 70 uur. En het eerste levende wezen,
dat ik hier zag, was een Jap Eenige Jappen
dienden namelijk als geïmproviseerde bakens
langs de startbaan op Kemajoran, waar onze
Amerikaansche piloot het zware vliegtuig
feilloos neerzette.
Thans, in den vroegen ochtend van mijn
tweeden dag in Batavia, zit ik op een geïm-
proviseerden stoel achter een geïmproviseerde
tafel om u mijn eerste indrukken te melden
van het leven hier. Men moet zich weten te
behelpen met wat er is en bijzonder veel
is dat nog niet.
De eerste moeilijkheid, waarvoor de pas
aangekomene zich hier geplaatst ziet, is het
probleem der huisvesting. In Batavia moeten
op het oogenblik ongeveer een millioen men-
schen wonen, d.w.z. tweemaal zooveel als vóór
den oorlog. Het aantal woningen echter is
gedaald. Er is er niet één bijgekomen in de
afgeloopen vier jaren, alle zijn verwaarloosd
en vele onbruikbaar geworden. Zoodat ik al
heel blij was toen ik voor den eersten nacht,
dank zij goede vrienden, een bed kon vinden
op voorwaarde dat ik den volgenden dag weer
verhuizen zou. Met veel moeite en veel mede
werking van vele zijden heb ik nu voor de
drie volgende nachten weer een bed en zelfs
een ongemeubileerde kamer. Ik ga dus voor
uit. En overmorgen zien we wel verder!
Wat is er hier veranderd sinds den dag, zes
maanden geleden, dat ik met Tepatrieerings-
verlof Batavia verliet? Niet veel, zoo op het
eerste gezicht. Waarbij men overigens in aan
merking gelieve te nemen, dat ik, tot dusver,
mij uitsluitend heb moeten bezig houden met
dat primaire probleem van het vinden van
een voorloopig onderdak.
Fantastische prijzen.
Na te hebben ontdekt, dat alle hotels en
8lle particuliere huizen vol, maar dan ook
overvol zijn, betrof mijn eerste indruk de
fantastische prijzen, die men voor transport
te betalen heeft. Op jacht naar een bed zocht
ik eenige kennissen op. Zij woonden niet bij
zonder ver: een afstand van ongeveer 10 mi
nuten fietsen. Ik ontdekte een taxi en dat
leek me een heele vooruitgang, want taxi's
waren hier zes maanden geleden nog niet. De
man vroeg 10 gulden voor die luttele kilo
meters. Ik bedankte hern vriendelijk en be
sloot mijn toevlucht te nemen tot een betja,
de driewieler volgens het bakfiets-model, die
vanouds het goedkoopste vervoermiddel in
Batavia is geweest. Na veel heen-en-weer ge
praat kreeg ik den toekang-betja ten slotte
zoover, dat hij het voor dezen keer wel voor
1.50 wilde doen.
Deze duurte betreft niet alleen het vervoer.
Een eenvoudige schotel in Hotel des Indes
(waar heusch geen zwarte winsten gemaakt
worden!) kost 8, een rijsttafel 10. De rijst
kost op de zwarte markt 7.50 per liter en
de prijzen van vleesch, groenten en fruit zijn
navenant. En iedereen is genoodzaakt deze
6ommen te betalen, daar de distributie van
de voornaamste levensmiddelen absoluut on
voldoende is.
De oorzaak der inflatie ligt in het feit, dat
hier twee muntsoorten naast elkaar in omloop
zijn. Tot voor kort waren dit de Nederlandsch
Indische en de Japansche gulden. Sinds drie
weken is het laatstgenoemde papier vervan
gen door het republikeinsche geld. En toen
gingen de pryzen pas goed omhoog.
De republikeinen bepaalden de waarde van
hun munteenheid op 50 Japansche guldens.
Bij den invoer van het Nederlandsch-Indische
geld in Maart van dit jaar was de verhouding
tusschen den Nica- en den Japanschen gulden
vastgesteld op 1 33. Het Japansche papier
als maatstaf nemende, zou de republikeinsche
gulden dus ongeveer 1.50 waard moeten zijn.
De „republiek" echter schreef voor, dat
haar gulden gelijk zou staan aan 15 Nica-gul-
dens. Dit was natuurlijk een beetje al te
Een speciale verslaggever van ons blad,
die jarenlang als journalist in Indië
heeft gewerkt, is dezer dagen per vlieg
tuig naar Batavia vertrokken om onze
lezers voor te lichten omtrent de ge
beurtenissen daar. Zijn eerste indruk
ken, direct na aankomst neergeschre
ven, zijn in bijgaand artikel samengevat.
dwaas en thans waardeeren Chineesche en
Indonesische handelaren de beide guldens on
geveer gelijk. Maar het resultaat is geweest,
dat de onzekerheid omtrent de waarde van
het ruilmiddel wederom een duw in de ver
keerde richting kreeg, met alle gevolgen van
dien.
„Krap-geld-politiek"
Intusschen houdt onze regeering vast aan
haar krap-geld-politiek, zoodat de Nederlan
der slechts een deel van zijn salaris in han
den 'krijgt. De rest wordt geblokkeerd. En
hoewel er nog steeds niets behoeft te worden
betaald voor huishuur, water en licht (deluxe
van gas kan men zich nauwelijks meer herin
neren), is het duidelijk dat niemand toekomt
met een paar honderd gulden per maand. Het
eenige wat er op zit is alles te verkoopen,
wat men nog te verkoopen heeft, en voor de
zwarte prijzen, die men hiervoor krijgt, zwarte
levensmiddelen in te slaan.
Gemakkelijk is het leven hier dus niet.
Maar in de oorlogsjaren heeft men hier ge
leerd van vrijwel niets te leven in omstan
digheden, vergeleken waarmee de huidige
bijna ideaal mogen worden genoemd. Er
wordt hard gewerkt op velerlei gebied, en
overeenstemming in de hooge politiek zal
wellicht den weg openen naar een spoedige
verbetering, een uitweg uit den huidigen
chaos op financieel en uit de enorme moei
lijkheden op economisch terrein.
Batavia, 16 November.
Adopfatie van schepen
De Nevas opgericht
In Rotterdam is de oprichtingsvergade
ring gehouden van de Nedei'landsche Ver-
eenigirig tot adoptatie van schepen (Nevas).
Het initiatief was uitgegaan van kapitein
H. Fleurbaay, die het doel der vereenigir.g
uiteenzette, namelijk het bijbrengen van
meer begrip en waardeering voor onze
scheepvaart in het algemeen en voor den
zeeman in het bijzonder. Hij deed een
dringend beroep op alle Nederlandsche
zeevarenden om het streven van de Nevas
te steunen en op het geheele volk, alsmede
op de scheepvaart en de betrokken be
drijven en de onderwijsautoriteiten, om
zoowel financieel als moi-eel te steunen.
Tot president en vice-president van den
raad van toezicht werden gekozen de
heeren W. I-I. de Monchy en luitenant-ad
miraal C. E. L. Helfrieh.
Admiraal Helfrieh zeide zeer verheugd
te zijn, dat de Koninklijke Marine ook is
ingeschakeld. Marine en koopvaardij zijn
in den loop der eeuwen eenigszins uit
elkaar gegroeid. Na den laatsten oorlog is
dit veranderd.
Haarlem krijgt een
„klein garnizoen"
De minister van Oorlog heeft bepaald
dat de militaire garnizoenen voortaan zul
len worden onderscheiden in drie groepen,
n.l. kleine, middelbare en groote garnizoe
nen. Uit een lijst van opsommingen blijkt
dat voor Haarlem een „klein garnizoen" is
aangewezen.
KONINKLIJK BEZOEK AAN HET
STEDELIJK MUSEUM TE AMSTERDAM.
De Koningin heeft Maandag een bezoek
gebracht aan de tentoonstelling van ont
werpen voor oorlogs- en vredesmonumenten
in het Stedelijk Museum te Amsterdam, welke
georganiseerd is door den Nederlandsch en
Kring van Beeldhouwers.
Over Muziek
Het door Joodsche terroristen opgeblazen belastingkantoor in Jeruzalem, een van de
vele openbare gebouwen in het Heilige Land die ten offer vielen aan de ondergrond-
sche dynamiet-activiteit der Joodsche verzetsorganisatie Ir gun Zwai Leumi.
Manuel de Falla
F\ E vorige week is in Argentinië de
Spaansche componist de Falla overle
den. Hij behoorde tot de folkloristische
componisten; dat zijn zij die bij hun wer
ken steunen op van oudsher bestaande mu
zikale uitingen van het volk waartoe zij
behooren. Edvard Grieg was het in Noor
wegen; de geniale Bela Bartok, die on
langs gestorven is, was het als Hongaar.
Men moet dus Manuel de Falla een typisch
Spaansch componist noemen. Hij was in
1876 te Cadix geboren; zijn eerste belang
rijke leermeester was de toenmaals be
roemde Pedrell, die aan het conservato
rium te Madrid compositie-les gaf. Met
dezen Pedrell was het eigenaardig gesteld:
eenerzijds was hij vervuld van de groote,
primaire beteekenis der Spaansche volks
muziek, dat wil zeggen, van de dansen en
liederen in de verschillende Spaansche
streken, welke, hoezeer in vele opzichten
verschillend, toch een gemeenschappelijk,
nationaal karakter hebben; anderzijds was
hij een Wagneriaan en verzweeg dit niet.
Intusschen heeft zijn bewondering voor
Wagner nauwelijks invloed gehad, maar
zijn groote kennis der Spaansche volks
kunst en de geheele Spaansche muziek
geschiedenis had op de Falla een effect van
natuurlijke kracht. Het was n.m. niet een
bezieling met ideeën, maar een ontvonking
van de eigen, levende vermogens van den
jongen componist. Toen de Falla 2!) jaar
was had hij zijn eerste opera voltooid: La
Vida Breve, (het korte leven) en zijn roem
was er mee gevestigd. Het werk werd door
de Academie de Bellas Artes bekroond. De
opera onderscheidde zich van de vele, in
dien tijd conventioneele theaterstukken,
die meestal van licht en oppervlakkig ka
rakter waren. In La Vida Breve klonk niet
een muziek van steedsche populaire en
mondaine manieren, maar sprak de klas
sieke taal der werkelijke Spaansche muzi
kaliteit. Deze taal leeft in de oude toon
aarden en in het sterke rythme der volks
dansen. Niet wat in de theaters der steden
gebruikelijk was gaf de werkelijke drama
tische kracht van het Spaansche karakter
weer, wel de onbedorven zang- en dans
wijzen van het land, mitsgaders de harmo
nieën, waarmee men op luit en andere in
strumenten dans en zang begeleidde. Het
t pleit intusschen voor het theaterpubliek
van de Falla's tijd, dat men La Vida Breve
met enthousiasme ontving.
De componist was echter met zich zeil
niet tevreden. Hij begreep dat het gevaar
bestónd, zich in geleidelijke imitaties van
j volksvoorbeelden te verliezen; het kwam
er op aan tot een volledige ontwikkeling
van de persoonlijke muzikale krachten te
komen. Wanneer de landsaard ook in de
zenuwen van de individualiteit leeft, kan
zelfs het scherpste raffinement van de per
soonlijke muzikaliteit daarmee niet in
strijd zijn. Slechts bij zwakkere naturen zal
een innerlijke verwarring ontstaan; voor
den artist is het volmaken van het inner
lijk vermogen van het grootste belang.
De Falla leerde de muziek van Debussy
kennen en bewonderde daarin de natuur
lijke eenheid van nationale echtheid en in-
dividueele vrijheid. Hij vertrok naar Parijs
om verdere studies te maken. Voor Debus
sy, Roussel, Ravel beteekende hij meer dan
een nieuwsgierige vreemdeling; hij werd
met niet minder vriendschappelijkheid ont
vangen dan zijn landgenoot Albeniz, die al
Groote plannen voor Haarlem en omgeving
Haarlem lelt 5000 geestelijk en lichame
lijk gebrekkigen. Het is dus te begrijpen,
dat de zorg daarvoor veelomvattend is en
dat er naar gestreefd wordt die weliswaar
zoo goed mogelijk te doen zijn, maar dat
daarnaast getracht wordt de uitgaven te
beperken.
De bemoeiingen zijn: Voorzorg (aan
den schoolleeftijd voorafgaand). Zorg
(Buitengewoon Onderwijs) en Nazorg
(voor de kinderen die de school verlaten
hebben).
Aan de Zorg wordt hier reeds alle aan
dacht gegeven. Ook op het gebied van de
Nazorg is men veel gemeenten vooruit,
wat trouwens verklaarbaar is, want
Haarlem begon er 21 jaar geleden al aan,
als een van de eersten in het land. Zuilen
van de Nazorg zijn de werkinrichtingen en
de Avondverzorging. Op de werkinrich
tingen gaan thans ongeveer 50 jonge men-
schen. Dit zijn uitsluitend personen die
anders voor een gestichtsverpleging in aan
merking komen, of op den duur daar op
aangewezen zouden zijn. Daar doen zij nutti
gen arbeid en wat het allerbelangrijkste is,
zij voelen hun achterstelling minder. De
verzorging op deze werkinrichting kost aan
de gemeente slechts f 200 per jaar, terwijl
voor gestichtsverpleging minstens f 800
uitgegeven zou moeten worden.
De werkinrichting is over twee gebou
wen verdeeld: schoolgebouwen op de Bo
termarkt en in de Kamperstraat. De rege
ling is goed, maar er is plaatsgebrek.
De avondverzorging voor een groot deel
van de kinderen die de buitengewone scho
len verlaten hebben, heeft in de oorlogs
jaren een gevoeligen knak gekregen, maar
is nu toch weer op krachten gekomen.
Evenzoo de Nazorg. Vroeger heeft men
wel eens gedacht, dat de nazorg zich al
leen zou uitstrekken over een beperkt aan
tal jaren, die aansluiten op het verlaten
van de buitengewone school, maar in de
Zuinig met kolen, gas
en stroom!
Het ministerie van Economische Zaken
vestigt er de aandacht op, dat de staking
in de Amerikaansohe kolenmijnen de kolen-
positie hier te lande zeer ongunstig be
ïnvloedt. Alles zal derhalve in het werk
moeten worden gesteld om elk niet strikt
noodzakelijk verbruik van kolen, gas en
electriciteit te vermijden. Zoo zal ook voor
de komende feestdagen géén stroom voor
étalages en reclameverlichting beschikbaar
kunnen worden gesteld.
Voorts zal het publiek zich stipt dienen
te houden aan de rantsoenen voor gas en
electriciteit. Overschrijding van deze rant
soenen kan in geen geval worden toege
staan.
Teneinde een te hooge spitsbelasting
der electrische centrales te voorkomen
moet worden aangedrongen op een zoo ge
ring mogelijk stroomverbruik tusschen
7.30 en 9.30 uur voormiddags en 15.30 en
18.00 uur namiddags.
Raad van Arbeid
te Haarlem
Mr. H. B. Wildt Meyboom
tot voorzitter benoemd
Met ingang van 1 December is tot voor
zitter van den Raad van Arbeid te Haarlem
benoemd mr. H. B. Wildt Meyboom, die
sinds 1939 voorzitter van den Raad van Ar
beid te Dordrecht is geweest.
Na de voltooiing van zijn studie in de
rechtswetenschap aan de Leidsche Univer
siteit was mr. Wildt Meyboom werkzaam
op onderscheidene afdeelingen van het mi
nisterie van Sociale Zaken, laatstelijk als
rijksinspecteur voor de werkverschaffing
in algemeenen dienst. Hij woonde toen in
Wassenaar en was gedurende zes jaren lid
van den gemeenteraad aldaar voor de Li
berale Staatspartij „De Vrijheidsbond".
In Dordrecht was mr. Wildt Meyboom,
behalve voorzitter van den Raad van Ar
beid onder andere voorzitter van Pro Ju-
ventute, rechter-plaatsvervanger in de Ar
rondissementsrechtbank, voorzitter van de
Openbare Leeszaal en lid van den Voogdij
raad. Ook is hij eenigen tijd secretaris van
het College van Rijksbemiddelaars ge
weest.
Hij zal als voorzitter van den Raad van
Arbeid te Dordrecht worden opgevolgd
door mr. N. E. H. van Esveld te Amster
dam, een zoon van dr. W. H. C. van Esveld,
conrector van het Kennemer Lyceum te
Overveen.
Wetenswaardigheden
Tot slot van onze beschouwing over het
„Perpetuum mobile" hier een beschrijving
van een der bekendste onderzoekingen op
dit gebied uit de achttiende eeuw, dat eer
der een óp-lichtende dan een ver-lichtende
strekking bleek te hebben.
Het perpetuum-mobile, een mooi woord
voor het bekender „eeuwigdurende be
weging", heeft - we merkten het in een
vorig artikel over dit onderwerp reeds op -
verscheidene bedriegers aangetrokken als
de bekende kaars de muggenzwerm, en in
de geschiedboeken wordt dan ook meni
ge beunhaas aan den kaak gesteld, die, ter-
wille van het gewin de goegemeente „een
rad voor oogen draaide".
Een beroemd geval was dat van een ze
keren Orffyreus, man van twaalf ambach
ten en dertien ongelukken, voorzien van
een goed stel hersens en een gave voor het
„raddraaien".Hij wist zich in de acht
tiende eeuw door middel van een huwe
lijk in het bezit van een flink kapitaaltje
te stellen en construeerde een schoonschij
nend „perpetuum mobile".
In Merseburg (Duitschland) werd het
toestel opgesteld en een paar handige re
clame-trucs brachten massa's toeschouwers
naar de eeuwigdraaiende machine en vele
marken in den zak van Orffyreus. Het ge
meentebestuur van Merseburg wilde er ook
van profiteeren en vorderde van den ge
leerden burger vermakelijkheidsbelasting
a 6 pfennig per dag. Maar al te gretig ging
Orffyreus toen op het verzoek van den
landgraaf van Hessel-Kassel in, om op zijn
kasteel de „wetenschappelijke studies1'
voort te zetten en de inmiddels beroemd
geworden machine mee te nemen.
Als proef op de som werd het perpetuum
mobile in een verzegelde kamer opgebor
gen en ziet, na 6 weken liep het toestel
als vanouds. De uitvinder schreef er een
even duur als onbegrijpelijk boek over en
de landgraaf liet in een oorkonde vereeuwi
gen, dat de betrokken machine werkelijk
een „eeuwigdurende" was.
De dienstmaagd des geleerden gooide
echter een onsmakelijke handvol roet
in het eten door te verklappen, dat zijn
machine door de echtgenoote van Orffy
reus en haar vriendinnen bij tourbeurt
in beweging werd gehouden door mid
del van een vernuftige kruk in de aan
grenzende kamer
De tijd van de mystiek heeft nog veel won
derlijker uitvindingen op dit gebied gezien:
men kreeg den meest fantastischen onzin
te slikken, waarbij zelfs de biologie een
handje moest helpen; overbodig te zeggen,
dat zij geen van alle een wetenschappe
lijke basis bezaten.
eenigen tijd eerder in Parijs was gekomen.
Bij de Fransche componisten leerde hij in
de eerste plaats waardeeren de nauwlet
tende zorg voor de compositie en instru
mentatie der détails; beter gezegd: zijn
aangeboren neiging, precieus te werken,
werd hier door geniale voorbeelden beves
tigd. De onvolprezen instrumentatie-tech
niek, die vooral sinds Hector Berlioz de
Parijsche componisten eigen was, beïn
vloedde den ontvankelijken muzikalen
dichter de Falla. Dit wil speciaal zeggen,
dat van nu af niet alleen een dramatisch
of lyrisch gegeven hem zou inspireeren,
maar dat ook het rijke, levende kleuren
palet van het orkest op zichzelf hem met
muziek zou bezielen. Het poëtische voor
wendsel, dat men in ons vak impressionis
me noemt, en dat ik wel wat eerbiediger
met artistieke aanleiding wil betitelen, zou
voortaan ook de Falla bezig houden.
Wanneer hij in 1914 terug is in Spanje
begint een nieuwe periode van componee-
ren. Het is thans niet in de eerste plaats
aan een opera, dat hij zijn aandacht
schenkt. Een voornaam werk, dat deze
nieuwe periode van klankverfijning en be
zinning van muzikale gedachten teekent,
zijn de nocturnes voor piano met orkest
welke hij noemt: „Noches en los Jardines
de Espana" (Nachten in de tuinen van
Spanje). In deze muziek is het Spaansche
karakter gesublimeerd; het is niet ten eer
ste een klinkend beeld van volkshartstocht,
maar een spiegel van de geheimzinnige
warmte en kleur van de natuur. Al heeft
hier de poëet meer zichzelf laten spreken,
het is niet minder de stem van Spanje, die
klinkt. In 1921 publiceert de Falla een
origineel stuk voor piano-solo: „Fantasia
Béiiea", een werk dai men nooit hoort
spelen. De verdieping in het instrumentale
denken is steeds verder gegaan en wann-
neer hij na 1915 weer aan dramatische za
ken denkt, is hij tot een edele eenheid van
nationale kracht en persoonlijke stijl in
staat. Ik wijs hierbij op het ballet ,,F'
Amor brujo" (De liefde als toovenaar):
volksdans, pantomime, solozang wisselen
elkaar af bij een suggestieve orkestbege
leiding. Van nu af aan beperkt hij de sa
menstelling van het orkest. Zoowel in „El
Amor brujo" als in het volgende ballet:
„El Sombrero de tres picos" (De drie
kante steek) is de orkestbezetting betrek
kelijk klein, maar bijzonder uitgezocht en
verfijnd toegepast.
Zijn voornaamste werk is ongetwijfeld
zijn marionettenspel: „El Retablo de Maese
Pedro" (de poppenkast van Mr. Pedro) dat
uit den Don Quyote is genomen en met ge-
voelvollen humor is gecomponeerd; een
tooneeltje op het tooneel, slechts enkele
personen, een klein orkest, maar alles le
ven, gloedvolle kleuren en elegantie.
Intusschen zien wij hier in Holland niets
van dit alles, loopen maar in den regen,
en zeggen: er staat in de krant dat de Falla
dood is.
HENDRIK ANDRIESSEN.
practijk is gebleken, dat er feitelijk nooit
een einde aan komt. Herhaaldelijk zoeken
de oud-leerlingen weer contact met de Na
zorg, zelfs in hun huwelijksleven. Het is
daardoor te verklaren, dat er op die afdee-
ling veel werk te doen is. De heer E. P.
Schuyt kan het niet meer alleen af; er zal
dan ook binnenkort een vrouwelijke amb
tenaar bij komen, die zich in het bijzonder
met de meisjes en vrouwen zal bezig hou
den.
Er is behoefte in Haarlem en omge
ving - een gebied van 300.000 inwoners
- aan een centrale arbeidsinrichting
voor onvolwaardigen, berekend voor
ongeveer 300 tewerkgestelden. Dit zal
een uitgaaf van f 500.000 eischen.
Gerekend wordt op financieelen steun van
rijk en provincie. De verdere kosten zullen
over de gemeenten omgeslagen worden.
Deze zullen vermoedelijk neerkomen op
ongeveer 8 cent per inwoner per jaar.
De nieuwe werkinrichting is gedacht op
een terrein nabij de grens van Overveen.
De bedoeling is daar verschillende pavil
joens te bouwen, omdat het noodzakelijk
is tusschen de tewerkgestelden een strenge
afscheiding toe te passen.
Allereerst zullen er komen te werken
kinderen die pas van de buitengewone
school komen. Het feit is geconstateerd, dat
sommigen zich moeilijk aanpassen aan de
gewone maatschappij. Zij zullen daar een
overgangstijd van eenige jaren doormaken,
die zeer velen klaar zal maken om over te
gaan in het gewone arbeidsproces. Velen
die anders maatschappelijk mislukken, zul
len dan voor het verdere leven gered kun
nen worden. Dit zal veel levensleed voor
komen en bovendien voor de overheidskas
sen nog voordeel opleveren.
Door Sociale Zaken worden thans velen
gesteund die aanvankelijk niet over hun
volle arbeidscapaciteit beschikten en daar
door geen kans zagen geregeld werk te
krijgen. Het is er van gekomen, dat die
menschen nu als het ware een „pensioen"
gekregen hebben. Toch zijn er velen onder
hen, die nog arbeidscapaciteit hebben. Als
deze menschen op de werkinrichting weer
geleerd wordt geregeld te werken, is er
veel gewonnen. Het is mogelijk dat zij bij
hun terugkeer in het arbeidsproces nog bij—
steun moeten hebben, maar dat. is geen be
zwaar en in elk geval veel'goedlcooper dan
hun „pensioen".
Het is niet waarschijnlijk dat in de eerste
jaren al begonnen kan worden met het bou
wen der paviljoens. Maar er kan aange
vangen worden met tuinwerk. Daarvoor is
het zetten van een eenvoudige keet vol
doende.
Deze werkinrichting wordt voor het dis
trict Haarlem opgezet, omdat het de bedoe
ling is zulke werkinrichtingen over de pro
vincie te verdeelen. Er zullen er in de toe
komst vermoedelijk ook komen in Amster
dam, Zaandam, Alkmaar, het Gooi en Enk
huizen.
Er is door de Verbandscommissie te
Haarlem in de afgeloopen maanden een in
zameling gehouden voor deze werkinrich
ting. omdat gemeend wordt, dat. naast de
overheid ook het particulier initiatief moet
worden ingeschakeld. Daardoor is een
stamkapitaaitje van f 3500 bijeengekomen.
Tribunaal gelast nader onderzoek
inzake Haarlemsch predikant
Maandag wees de voorzitter van de eerste
kamer van het Haarlemsche tribunaat een tus-
schenvonnis tegen den vroegeren predikant,
Ds. P. W. P., die veertien dagen geleden reecis
terecht heeft gestaan. Dit tusschenvonnls hield
in, dat een nader onderzoek zal worden inge
steld naar de gedragingen van beklaagde, vooral
ten aanzien van zijn rol bij de benoeming van
een nieuwen voorzitter van de Christelijke Ver-
eeniging tot verpleging van lijders(essen) aan
vallende ziekten, en verder over verdachte's hou
ding tegenover de Duttschers.
Op 23 December zal deze zaak ln raadkamer
verder worden behandeld,
Chocolade in vreemde verpakking
Zaterdag werd door de Haarlemsche Politie
een man aangehouden, die vijf en dertig kilo
chocolade brokken ln een jutezak vervoerde. Bij
onderzoek bleek, dat hij deze chocolade ont
vreemd had uit de chocoladefabriek „N.V.
Union" aan de Paul Krugerkade.
INSPECTEUR DER P. T. T.
Bij beschikking van den directeur-generaal der
Posterijen. Telegrafie en Telefonie is de referen
daris der Posterijen, Telegrafie en Telefonie de
heer J. Mastenbroek, thans aangewezen als ad
junct-Inspecteur te Haarlem (inspectiebureel) te
rekenen van 1 April 194G benoemd tot Inspecteur
der P.T.T.
INTERLOCALS TELEFOONGIDS
De volgende week wordt een begin gemaakt
met de aflevering van het eerste deel van een
nieuwen lnterlocalen telefoongids, dat de plaat
sen met beginletters van A tot en met G omvat.
De oplaag bedraagt 185.000 exemplaren. Het zal
eenigen tijd duren voordat dit aantal afge
leverd is.
FEUILLETON
door Hans Hirthammer
21
In ieder geval wist hij nu echter, wat
hem te doen stond. Hij zou zoo gauw
mogelijk de autoriteiten te Bombay van
een en ander op de hoogte brengen en
voor dezen was dan de taak weggelegd
dit nest V-an fanatici door het zenden van
troepen met wortel en tak uit te roeien.
En daarbij zou hij dan zeker niet aarzelen
de aandacht van de overheid te vestigen
op de wel zeer verdachte rol, welke de
Maharadja van Japir in dit zaakje speelde.
Het duurde echter niet heel lang, of er
was iets anders, dat Hans Been's aandacht
begon op te eischen, n.l. de vraag, hoe hij
den uitgang van dit donkere hol moest
terugvinden.
Aanvankelijk meende hij op den goeden
weg te zijn, maar toen het pad plotseling
begon te dalen in plaats van te stijgen,
zooals het geval had moeten zijn, bleef
hij besluiteloos staan. Hij hield zijn adem
in luisterde scherp, of hij zirh zou kunnen
oriënteeren. Zijn oogen trachtten de duis
ternis te doorboren, maar ook de zwakke,
als sterren in een donkeren nacht schitte
rende lichtjes brachten geen uitkomst. Zij
schenen anders gegroepeerd te zijn, zoodat
zij zijn zbekenden blik ge en houvast
boden.
Dan plotseling overviel hem m al
haar verbijsterende ontzetting, de vrees,
dat hij den uitgang niet meer zou vinden.
Hij zat in dit hol gevangen, als een rat in
de val.
Onzin! dacht hij, zich dwingend kalm
te blijven. Als ik bier binnen ben gekomen,
zal ik er ook weer uit moeten komen!
Hij zocht naar het licht der fakkels,
waarbij Ali Mohammed en diens metgezel
zich moesten bevinden. Maar nu scheen
alles behekst te zijn. De lichtpunten be
gonnen te dwalen, sommige doofden uit,
andere flikkerden op: het was ten eenen-
male onmogelijk zich door deze bedriege-
lijlce dwaallichten te laten leiden.
Uren achtereen tastte Hans Been in het
duister rond, zonder dat dit hem een stap
verder bracht. Wel slaagde hij er in den
rotswand te bereiken, wel volgde hij her
haaldelijk met telkens weer oplevende
hoop de smalle gangen, welke voor hem
opdoemden, maar wanneer deze al niet
dood liepen, dan leken zij toch steeds ver
der den berg in te leiden, in plaats van
naar de zoo vurig verlangde vrijheid.
Eenige malen gebeurde het ook, dat hij
onverwachts over een op den grond lig-
genden man struikelde, die, aldus wreed
in zijn slaap gestoord, hem een stortvloed
van verwenschingen nazond.
De duisternis, die hem voor ontdekking
behoedde, beteekende tevens zijn onder
gang.
Door een onweerstaanbare behoefte aan
slaap overmand, liet Been zich op den
grond vallen. Hij wilde slechts een oogen
blik rusten. Onder geen voorwaarde mocht
hij aan zijn vermoeidheid toegeven.
Waarom eigenlijk, ging het hem door het
hoofd, neem ik niet den eersten den besten
knaap, dien ik tegen kom? Waarom zet ik
hem niet eenvoudig mijn revolver pp de
borst om hem te dwingen mij den uitgang
te wijzen?
Miss Boyard zou stellig radeloos zijn over
zijn lang uitblijven. Hij zag haar in hevige
ongerustheid de tent op en neer loopen.
Nu wenkte zij mr. Hamilton. Maar dat
was Hamilton immers niet, dat was de Ma
haradja. Hij lachte haar toe en
Dr. Been was in slaap gevallen.
XXI.
Dat miss Boyard in groote ongerustheid
verkeerde was eigenlijk vanzelfsprekend.
Zij liep radeloos de tent op en neer en in
derdaad: zij wekte ook mr. Hamilton.
Deze wreef zich geeuwend de oogen uit
en had eenigen tijd noodig om tot de wer
kelijkheid terug te keeren.
Toen hij miss Boyard voor zich zag, wier
gestalte bij de gebrekkige nachtverlichting
iets spookachtigs had, knipperde hij ver
baasd met zijn oogen.
„Ah, juist ja, nu weet ik pas weer, waar
ik ben. Ik droomde net.Enfin, dat doet
er ook niet toe. Wat is er aan de hand?
1 Toch niets onaangenaam?"
Ellen Boyard had angstig zijn hand ge-
I grepen.
„Helaas wel, mister Hamilton. Ik maak
I me ernstig ongerust over dr. Been. Twee
uur geleden heeft hij de tent verlaten om
nog een rondgang door het kamp te ma
ken. Hij wilde binnen tien minuten terug
zijn en nu is hij er nog niet".
Hamilton greep naar zijn hals, alsof hij
van plan was zichzelf te wurgen. „Dat is
werkelijk niet meer teruggekeerd,
zegt u?"
Hij kwam op zijn veldbed overeind en
mompelde halfluid een verwensching. „Het
zijn allemaal onbetrouwbare sujetten, de
een zoo goed als de ander! Hebt u die men
schen aangeworven?"
„De Maharadja van Jipar heeft ze ons
ter beschikking gesteld. Hij kent mijn va
der zeer goed".
Hamilton keek haar onderzoekend aan.
„Hm u neemt mij niet kwalijk, miss
Boyard wie bent u eigenlijk? Ik ken
noch u, noch dr. Been".
„Het was een toeval, dat ik mij bij de
exepditie aansloot. Mijn vriendin, miss
Hugsley
„Aha, is miss Hugsley een vriendin van
u? Merkwaardig, ik heb u nooit in Bom
bay gezien!"
„Dat is heelemaal niet merkwaardig! Ik
woon in Calcutta. Ik kwam naar Bombay
om aan de tenniskampioenschappen deel
te nemen".
„Zoo bent u dat? Nu herinner ik me
ook uw naam". Het vorschende verdween:
uit zijn blik; hij stak de jongedame lachend
zijn hand toe.
„Ais logé van mister Hugsley", vervolg
de Ellen Boyard, „leerde ik dr. Been ken
nen, die juist voor een studiereis uit Euro
pa was aangekomen. Toen wij daarop
echter bericht ontvingen van de vermis
sing van het door u bestuurde vliegtuig
was het vanzelfsprkend, dat dr. Been zich
aanbood om naar u te gaan zoeken. Hij
twijfelde er geen oogenblik aan, of een en
ander moest met elkaar verband houden.
Louter uit persoonlijke belangstelling sloot
ik mij als arts bij hem aan".
„En wat heeft de Maharadja van Jipar
daarmee te maken?"
Ellen gaf hem de noodige opheldering en
vertelde tevens het verloop van hun be
zoek aan Gigasar,
„Zoo, nu ben ilc tenminste eenigszins op
de hoogte!"
„Denkt u, dat de Maharadja
„In ieder geval komt zijn houding mij
zeer verdacht voor. Maar nu zullen wij
eerst eens zien uit te visschen, waar mister
Been zit".
Hij stak zijn hand in den zak van zijn
breeches en haalde er een revolver uit;
het was hetzelfde model als Hans Been
van den Hindoe had afgenomen.
„Bent u nog in het bezit van uw wa
pen?" Zij vertelde hem het gebeurde van
den vorigen avond.
„Zee interessant! Professor Floyd en
mister Cookerei waren met hetzelfde model
uitgerust!"
„Daarmee is dan vrijwel bewezen, dat
onze menschen onder een hoedje spelen
met de bende, die u heeft overvallen
„Kan zijn. Maar er bestaat tenslotte ook
nog een andere mogelijkheid. De Hindoe
kan de revolver hier ergens hebben ge
vonden".
Terwijl hij dit zei, speelde er een fijn
lachje om zijn mondhoeken. Direct daarop
echter werd hij weer ernstig. „Gaat u
mee, dan zullen wij het kamp eens door- i
zoeken. Het is beter, dat u zich bij mij
aansluit, dan dat u alleen in de tent ach
terblijft".
Ellen Boyard liet zich in een korte, met
bont gevoerde jas helpen en trok haar
handschoenen aan. „Aan die koude nach
ten zal ik wel nooit wennen".
„Men went aan alles. Wie houdt het
toezicht over de inlanders?"
„Een Mohammedaan, Ali Mohammed
Hassan. Ik heb zooeven zijn naam al ge
noemd".
„Weet u, waar zijn tent staat?"
„Ja, natuurlijk!"
Voorzichtig begaven zij zich naar buiten.
Boven het landschap stond de maan als
een zilveren sikkeL Geen enkel geluid
verbrak de nachtelijke stilte. Slechts af en
toe klonk ergens de gedempte stap van
een schildwacht.
Hamilton nam miss Boyard bij de hand.
„Wij zullen eerst dien Ali eens aan den
tand voelen. Wijst u mij zijn tent maar".
Zonder incidenten bereikte het tweetal
de grens van het kamp, waar zich, iets van
de anderen afgezonderd, de tent van Ali
bevond.
Edward Hamilton stelde zijn revolver
uit de rust en sloop naar den ingang van
de tent, waarbij hij er nauwlettend voor
waakte buiten het schootsveld van den
Muzelman te blijven, wanneer deze on
verhoopt achter den ingang op de loer
mocht liggen.
Daarop bleef hij staan en riep luid Ali's
naam.
„Die knaap schijnt een gezonden slaap
te hebben!"
Toen ook bij den tweeden en derden
keer roepen alles stil bleef, begon Hamil
ton zijn geduld te verliezen. „Wat denkt
u daarvan, miss Boyard?"
„Misschien is hij er wel niet eens", ver
onderstelde Ellen, die dapper eveneens
een kleine revolver hanteerde.
Het nachtelijk rumoer bleef echter niet
geheel zonder resultaat, want op dit oogen
blik kwam uit een der naburige tenten
een lange gestalte naar buiten, die nu aar
zelend op de beide Europeanenen toetrad, i
Hamilton wenkte den Hindoe met een
aan duidelijkheid niets-te wenschen over
latend gebaar. ..Hallo, broeder, kijk jij
eens even of Ali Mohammed in zijn tent
is!"
De Hindoe ging naai- binnen, doch was
weldra weer terug. Radeloos keek hij Ha
milton aan.
„De tent is leeg, Sahib!"
„Leeg?" Hamilton wierp het meisje
naast naast hem een vluchtigen blik toe.
„Dat wordt steeds raadselachtiger!" zei
Ellen Boyard, meer tot zichzelf dan tot
den piloot.
De greep den Hindoe stevig bij den
schouder. „Weet jij niet, waar Ali uit
hangt?"
„Ik weet het niet. Sahib. Toen de naoht
aanbrak, trok Ali Mohammed zich terug".
Hamilton keek den bevenden man scherp
aan. „En is je niets bijzonders opgevallen!
Biecht eens op, waarde heer! Is er later
niemand in zijn tent gekomen?"
De Hindoe schudde ontkennend zijn
hoofd.
„Hoor eens hier, vriend, ik ken een paar
nooit falende middeltjes om een zwak ge
heugen weer wat op te frisschen. Misschien
schiet je toch nog wel een en ander te
binnen, als ik je een handje help!"
Bij de laatste woorden had hij met een
snelle beweging den arm van den Hindoe
gegrepen en deze met een ruk achter
waarts gebogen.
De man kromde zich van pijn en viel
kreunend op zijn knieën. „Ik weet niets,
Sahib!" steunde hij. „Ik heb niets ge
zien".
„Misschien spreekt hij toch wel de
waarheid?" veronderstelde Ellen Boyard,
die medelijden kreeg met het slachtoffer.
Hamilton stoorde zich echter niet aan
haar.
„Denk nog maar eens goed na! Ik ben
er van overtuigd, dat je nog wel wat te
binnen zal schieten". Hij trok den arm van
den Hindoe nog wat hooger op, met het
gevolg, dat deze een kreet van pijn slaakte.
(Wordt vervolgd)