Na een haif jaar terug in Batavia Geestelijk- en lichamelijk misdeelden Dienstbode verried een bedrieger Noodlanding in de woestijn Blij met een bed en een ongemeubileerde kamer (Van onzen medewerker) Een Skymaster bracht me naar Batavia in precies 70 uur. En het eerste levende wezen, dat ik hier zag, was een Jap Eenige Jappen dienden namelijk als geïmproviseerde bakens langs de startbaan op Kemajoran, waar onze Amerikaansche piloot het zware vliegtuig feilloos neerzette. Thans, in den vroegen ochtend van mijn tweeden dag in Batavia, zit ik op een geïm- proviseerden stoel achter een geïmproviseerde tafel om u mijn eerste indrukken te melden van het leven hier. Men moet zich weten te behelpen met wat er is en bijzonder veel is dat nog niet. De eerste moeilijkheid, waarvoor de pas aangekomene zich hier geplaatst ziet, is het probleem der huisvesting. In Batavia moeten op het oogenblik ongeveer een millioen men- schen wonen, d.w.z. tweemaal zooveel als vóór den oorlog. Het aantal woningen echter is gedaald. Er is er niet één bijgekomen in de afgeloopen vier jaren, alle zijn verwaarloosd en vele onbruikbaar geworden. Zoodat ik al heel blij was toen ik voor den eersten nacht, dank zij goede vrienden, een bed kon vinden op voorwaarde dat ik den volgenden dag weer verhuizen zou. Met veel moeite en veel mede werking van vele zijden heb ik nu voor de drie volgende nachten weer een bed en zelfs een ongemeubileerde kamer. Ik ga dus voor uit. En overmorgen zien we wel verder! Wat is er hier veranderd sinds den dag, zes maanden geleden, dat ik met Tepatrieerings- verlof Batavia verliet? Niet veel, zoo op het eerste gezicht. Waarbij men overigens in aan merking gelieve te nemen, dat ik, tot dusver, mij uitsluitend heb moeten bezig houden met dat primaire probleem van het vinden van een voorloopig onderdak. Fantastische prijzen. Na te hebben ontdekt, dat alle hotels en 8lle particuliere huizen vol, maar dan ook overvol zijn, betrof mijn eerste indruk de fantastische prijzen, die men voor transport te betalen heeft. Op jacht naar een bed zocht ik eenige kennissen op. Zij woonden niet bij zonder ver: een afstand van ongeveer 10 mi nuten fietsen. Ik ontdekte een taxi en dat leek me een heele vooruitgang, want taxi's waren hier zes maanden geleden nog niet. De man vroeg 10 gulden voor die luttele kilo meters. Ik bedankte hern vriendelijk en be sloot mijn toevlucht te nemen tot een betja, de driewieler volgens het bakfiets-model, die vanouds het goedkoopste vervoermiddel in Batavia is geweest. Na veel heen-en-weer ge praat kreeg ik den toekang-betja ten slotte zoover, dat hij het voor dezen keer wel voor 1.50 wilde doen. Deze duurte betreft niet alleen het vervoer. Een eenvoudige schotel in Hotel des Indes (waar heusch geen zwarte winsten gemaakt worden!) kost 8, een rijsttafel 10. De rijst kost op de zwarte markt 7.50 per liter en de prijzen van vleesch, groenten en fruit zijn navenant. En iedereen is genoodzaakt deze 6ommen te betalen, daar de distributie van de voornaamste levensmiddelen absoluut on voldoende is. De oorzaak der inflatie ligt in het feit, dat hier twee muntsoorten naast elkaar in omloop zijn. Tot voor kort waren dit de Nederlandsch Indische en de Japansche gulden. Sinds drie weken is het laatstgenoemde papier vervan gen door het republikeinsche geld. En toen gingen de pryzen pas goed omhoog. De republikeinen bepaalden de waarde van hun munteenheid op 50 Japansche guldens. Bij den invoer van het Nederlandsch-Indische geld in Maart van dit jaar was de verhouding tusschen den Nica- en den Japanschen gulden vastgesteld op 1 33. Het Japansche papier als maatstaf nemende, zou de republikeinsche gulden dus ongeveer 1.50 waard moeten zijn. De „republiek" echter schreef voor, dat haar gulden gelijk zou staan aan 15 Nica-gul- dens. Dit was natuurlijk een beetje al te Een speciale verslaggever van ons blad, die jarenlang als journalist in Indië heeft gewerkt, is dezer dagen per vlieg tuig naar Batavia vertrokken om onze lezers voor te lichten omtrent de ge beurtenissen daar. Zijn eerste indruk ken, direct na aankomst neergeschre ven, zijn in bijgaand artikel samengevat. dwaas en thans waardeeren Chineesche en Indonesische handelaren de beide guldens on geveer gelijk. Maar het resultaat is geweest, dat de onzekerheid omtrent de waarde van het ruilmiddel wederom een duw in de ver keerde richting kreeg, met alle gevolgen van dien. „Krap-geld-politiek" Intusschen houdt onze regeering vast aan haar krap-geld-politiek, zoodat de Nederlan der slechts een deel van zijn salaris in han den 'krijgt. De rest wordt geblokkeerd. En hoewel er nog steeds niets behoeft te worden betaald voor huishuur, water en licht (deluxe van gas kan men zich nauwelijks meer herin neren), is het duidelijk dat niemand toekomt met een paar honderd gulden per maand. Het eenige wat er op zit is alles te verkoopen, wat men nog te verkoopen heeft, en voor de zwarte prijzen, die men hiervoor krijgt, zwarte levensmiddelen in te slaan. Gemakkelijk is het leven hier dus niet. Maar in de oorlogsjaren heeft men hier ge leerd van vrijwel niets te leven in omstan digheden, vergeleken waarmee de huidige bijna ideaal mogen worden genoemd. Er wordt hard gewerkt op velerlei gebied, en overeenstemming in de hooge politiek zal wellicht den weg openen naar een spoedige verbetering, een uitweg uit den huidigen chaos op financieel en uit de enorme moei lijkheden op economisch terrein. Batavia, 16 November. Adopfatie van schepen De Nevas opgericht In Rotterdam is de oprichtingsvergade ring gehouden van de Nedei'landsche Ver- eenigirig tot adoptatie van schepen (Nevas). Het initiatief was uitgegaan van kapitein H. Fleurbaay, die het doel der vereenigir.g uiteenzette, namelijk het bijbrengen van meer begrip en waardeering voor onze scheepvaart in het algemeen en voor den zeeman in het bijzonder. Hij deed een dringend beroep op alle Nederlandsche zeevarenden om het streven van de Nevas te steunen en op het geheele volk, alsmede op de scheepvaart en de betrokken be drijven en de onderwijsautoriteiten, om zoowel financieel als moi-eel te steunen. Tot president en vice-president van den raad van toezicht werden gekozen de heeren W. I-I. de Monchy en luitenant-ad miraal C. E. L. Helfrieh. Admiraal Helfrieh zeide zeer verheugd te zijn, dat de Koninklijke Marine ook is ingeschakeld. Marine en koopvaardij zijn in den loop der eeuwen eenigszins uit elkaar gegroeid. Na den laatsten oorlog is dit veranderd. Haarlem krijgt een „klein garnizoen" De minister van Oorlog heeft bepaald dat de militaire garnizoenen voortaan zul len worden onderscheiden in drie groepen, n.l. kleine, middelbare en groote garnizoe nen. Uit een lijst van opsommingen blijkt dat voor Haarlem een „klein garnizoen" is aangewezen. KONINKLIJK BEZOEK AAN HET STEDELIJK MUSEUM TE AMSTERDAM. De Koningin heeft Maandag een bezoek gebracht aan de tentoonstelling van ont werpen voor oorlogs- en vredesmonumenten in het Stedelijk Museum te Amsterdam, welke georganiseerd is door den Nederlandsch en Kring van Beeldhouwers. Over Muziek Het door Joodsche terroristen opgeblazen belastingkantoor in Jeruzalem, een van de vele openbare gebouwen in het Heilige Land die ten offer vielen aan de ondergrond- sche dynamiet-activiteit der Joodsche verzetsorganisatie Ir gun Zwai Leumi. Manuel de Falla F\ E vorige week is in Argentinië de Spaansche componist de Falla overle den. Hij behoorde tot de folkloristische componisten; dat zijn zij die bij hun wer ken steunen op van oudsher bestaande mu zikale uitingen van het volk waartoe zij behooren. Edvard Grieg was het in Noor wegen; de geniale Bela Bartok, die on langs gestorven is, was het als Hongaar. Men moet dus Manuel de Falla een typisch Spaansch componist noemen. Hij was in 1876 te Cadix geboren; zijn eerste belang rijke leermeester was de toenmaals be roemde Pedrell, die aan het conservato rium te Madrid compositie-les gaf. Met dezen Pedrell was het eigenaardig gesteld: eenerzijds was hij vervuld van de groote, primaire beteekenis der Spaansche volks muziek, dat wil zeggen, van de dansen en liederen in de verschillende Spaansche streken, welke, hoezeer in vele opzichten verschillend, toch een gemeenschappelijk, nationaal karakter hebben; anderzijds was hij een Wagneriaan en verzweeg dit niet. Intusschen heeft zijn bewondering voor Wagner nauwelijks invloed gehad, maar zijn groote kennis der Spaansche volks kunst en de geheele Spaansche muziek geschiedenis had op de Falla een effect van natuurlijke kracht. Het was n.m. niet een bezieling met ideeën, maar een ontvonking van de eigen, levende vermogens van den jongen componist. Toen de Falla 2!) jaar was had hij zijn eerste opera voltooid: La Vida Breve, (het korte leven) en zijn roem was er mee gevestigd. Het werk werd door de Academie de Bellas Artes bekroond. De opera onderscheidde zich van de vele, in dien tijd conventioneele theaterstukken, die meestal van licht en oppervlakkig ka rakter waren. In La Vida Breve klonk niet een muziek van steedsche populaire en mondaine manieren, maar sprak de klas sieke taal der werkelijke Spaansche muzi kaliteit. Deze taal leeft in de oude toon aarden en in het sterke rythme der volks dansen. Niet wat in de theaters der steden gebruikelijk was gaf de werkelijke drama tische kracht van het Spaansche karakter weer, wel de onbedorven zang- en dans wijzen van het land, mitsgaders de harmo nieën, waarmee men op luit en andere in strumenten dans en zang begeleidde. Het t pleit intusschen voor het theaterpubliek van de Falla's tijd, dat men La Vida Breve met enthousiasme ontving. De componist was echter met zich zeil niet tevreden. Hij begreep dat het gevaar bestónd, zich in geleidelijke imitaties van j volksvoorbeelden te verliezen; het kwam er op aan tot een volledige ontwikkeling van de persoonlijke muzikale krachten te komen. Wanneer de landsaard ook in de zenuwen van de individualiteit leeft, kan zelfs het scherpste raffinement van de per soonlijke muzikaliteit daarmee niet in strijd zijn. Slechts bij zwakkere naturen zal een innerlijke verwarring ontstaan; voor den artist is het volmaken van het inner lijk vermogen van het grootste belang. De Falla leerde de muziek van Debussy kennen en bewonderde daarin de natuur lijke eenheid van nationale echtheid en in- dividueele vrijheid. Hij vertrok naar Parijs om verdere studies te maken. Voor Debus sy, Roussel, Ravel beteekende hij meer dan een nieuwsgierige vreemdeling; hij werd met niet minder vriendschappelijkheid ont vangen dan zijn landgenoot Albeniz, die al Groote plannen voor Haarlem en omgeving Haarlem lelt 5000 geestelijk en lichame lijk gebrekkigen. Het is dus te begrijpen, dat de zorg daarvoor veelomvattend is en dat er naar gestreefd wordt die weliswaar zoo goed mogelijk te doen zijn, maar dat daarnaast getracht wordt de uitgaven te beperken. De bemoeiingen zijn: Voorzorg (aan den schoolleeftijd voorafgaand). Zorg (Buitengewoon Onderwijs) en Nazorg (voor de kinderen die de school verlaten hebben). Aan de Zorg wordt hier reeds alle aan dacht gegeven. Ook op het gebied van de Nazorg is men veel gemeenten vooruit, wat trouwens verklaarbaar is, want Haarlem begon er 21 jaar geleden al aan, als een van de eersten in het land. Zuilen van de Nazorg zijn de werkinrichtingen en de Avondverzorging. Op de werkinrich tingen gaan thans ongeveer 50 jonge men- schen. Dit zijn uitsluitend personen die anders voor een gestichtsverpleging in aan merking komen, of op den duur daar op aangewezen zouden zijn. Daar doen zij nutti gen arbeid en wat het allerbelangrijkste is, zij voelen hun achterstelling minder. De verzorging op deze werkinrichting kost aan de gemeente slechts f 200 per jaar, terwijl voor gestichtsverpleging minstens f 800 uitgegeven zou moeten worden. De werkinrichting is over twee gebou wen verdeeld: schoolgebouwen op de Bo termarkt en in de Kamperstraat. De rege ling is goed, maar er is plaatsgebrek. De avondverzorging voor een groot deel van de kinderen die de buitengewone scho len verlaten hebben, heeft in de oorlogs jaren een gevoeligen knak gekregen, maar is nu toch weer op krachten gekomen. Evenzoo de Nazorg. Vroeger heeft men wel eens gedacht, dat de nazorg zich al leen zou uitstrekken over een beperkt aan tal jaren, die aansluiten op het verlaten van de buitengewone school, maar in de Zuinig met kolen, gas en stroom! Het ministerie van Economische Zaken vestigt er de aandacht op, dat de staking in de Amerikaansohe kolenmijnen de kolen- positie hier te lande zeer ongunstig be ïnvloedt. Alles zal derhalve in het werk moeten worden gesteld om elk niet strikt noodzakelijk verbruik van kolen, gas en electriciteit te vermijden. Zoo zal ook voor de komende feestdagen géén stroom voor étalages en reclameverlichting beschikbaar kunnen worden gesteld. Voorts zal het publiek zich stipt dienen te houden aan de rantsoenen voor gas en electriciteit. Overschrijding van deze rant soenen kan in geen geval worden toege staan. Teneinde een te hooge spitsbelasting der electrische centrales te voorkomen moet worden aangedrongen op een zoo ge ring mogelijk stroomverbruik tusschen 7.30 en 9.30 uur voormiddags en 15.30 en 18.00 uur namiddags. Raad van Arbeid te Haarlem Mr. H. B. Wildt Meyboom tot voorzitter benoemd Met ingang van 1 December is tot voor zitter van den Raad van Arbeid te Haarlem benoemd mr. H. B. Wildt Meyboom, die sinds 1939 voorzitter van den Raad van Ar beid te Dordrecht is geweest. Na de voltooiing van zijn studie in de rechtswetenschap aan de Leidsche Univer siteit was mr. Wildt Meyboom werkzaam op onderscheidene afdeelingen van het mi nisterie van Sociale Zaken, laatstelijk als rijksinspecteur voor de werkverschaffing in algemeenen dienst. Hij woonde toen in Wassenaar en was gedurende zes jaren lid van den gemeenteraad aldaar voor de Li berale Staatspartij „De Vrijheidsbond". In Dordrecht was mr. Wildt Meyboom, behalve voorzitter van den Raad van Ar beid onder andere voorzitter van Pro Ju- ventute, rechter-plaatsvervanger in de Ar rondissementsrechtbank, voorzitter van de Openbare Leeszaal en lid van den Voogdij raad. Ook is hij eenigen tijd secretaris van het College van Rijksbemiddelaars ge weest. Hij zal als voorzitter van den Raad van Arbeid te Dordrecht worden opgevolgd door mr. N. E. H. van Esveld te Amster dam, een zoon van dr. W. H. C. van Esveld, conrector van het Kennemer Lyceum te Overveen. Wetenswaardigheden Tot slot van onze beschouwing over het „Perpetuum mobile" hier een beschrijving van een der bekendste onderzoekingen op dit gebied uit de achttiende eeuw, dat eer der een óp-lichtende dan een ver-lichtende strekking bleek te hebben. Het perpetuum-mobile, een mooi woord voor het bekender „eeuwigdurende be weging", heeft - we merkten het in een vorig artikel over dit onderwerp reeds op - verscheidene bedriegers aangetrokken als de bekende kaars de muggenzwerm, en in de geschiedboeken wordt dan ook meni ge beunhaas aan den kaak gesteld, die, ter- wille van het gewin de goegemeente „een rad voor oogen draaide". Een beroemd geval was dat van een ze keren Orffyreus, man van twaalf ambach ten en dertien ongelukken, voorzien van een goed stel hersens en een gave voor het „raddraaien".Hij wist zich in de acht tiende eeuw door middel van een huwe lijk in het bezit van een flink kapitaaltje te stellen en construeerde een schoonschij nend „perpetuum mobile". In Merseburg (Duitschland) werd het toestel opgesteld en een paar handige re clame-trucs brachten massa's toeschouwers naar de eeuwigdraaiende machine en vele marken in den zak van Orffyreus. Het ge meentebestuur van Merseburg wilde er ook van profiteeren en vorderde van den ge leerden burger vermakelijkheidsbelasting a 6 pfennig per dag. Maar al te gretig ging Orffyreus toen op het verzoek van den landgraaf van Hessel-Kassel in, om op zijn kasteel de „wetenschappelijke studies1' voort te zetten en de inmiddels beroemd geworden machine mee te nemen. Als proef op de som werd het perpetuum mobile in een verzegelde kamer opgebor gen en ziet, na 6 weken liep het toestel als vanouds. De uitvinder schreef er een even duur als onbegrijpelijk boek over en de landgraaf liet in een oorkonde vereeuwi gen, dat de betrokken machine werkelijk een „eeuwigdurende" was. De dienstmaagd des geleerden gooide echter een onsmakelijke handvol roet in het eten door te verklappen, dat zijn machine door de echtgenoote van Orffy reus en haar vriendinnen bij tourbeurt in beweging werd gehouden door mid del van een vernuftige kruk in de aan grenzende kamer De tijd van de mystiek heeft nog veel won derlijker uitvindingen op dit gebied gezien: men kreeg den meest fantastischen onzin te slikken, waarbij zelfs de biologie een handje moest helpen; overbodig te zeggen, dat zij geen van alle een wetenschappe lijke basis bezaten. eenigen tijd eerder in Parijs was gekomen. Bij de Fransche componisten leerde hij in de eerste plaats waardeeren de nauwlet tende zorg voor de compositie en instru mentatie der détails; beter gezegd: zijn aangeboren neiging, precieus te werken, werd hier door geniale voorbeelden beves tigd. De onvolprezen instrumentatie-tech niek, die vooral sinds Hector Berlioz de Parijsche componisten eigen was, beïn vloedde den ontvankelijken muzikalen dichter de Falla. Dit wil speciaal zeggen, dat van nu af niet alleen een dramatisch of lyrisch gegeven hem zou inspireeren, maar dat ook het rijke, levende kleuren palet van het orkest op zichzelf hem met muziek zou bezielen. Het poëtische voor wendsel, dat men in ons vak impressionis me noemt, en dat ik wel wat eerbiediger met artistieke aanleiding wil betitelen, zou voortaan ook de Falla bezig houden. Wanneer hij in 1914 terug is in Spanje begint een nieuwe periode van componee- ren. Het is thans niet in de eerste plaats aan een opera, dat hij zijn aandacht schenkt. Een voornaam werk, dat deze nieuwe periode van klankverfijning en be zinning van muzikale gedachten teekent, zijn de nocturnes voor piano met orkest welke hij noemt: „Noches en los Jardines de Espana" (Nachten in de tuinen van Spanje). In deze muziek is het Spaansche karakter gesublimeerd; het is niet ten eer ste een klinkend beeld van volkshartstocht, maar een spiegel van de geheimzinnige warmte en kleur van de natuur. Al heeft hier de poëet meer zichzelf laten spreken, het is niet minder de stem van Spanje, die klinkt. In 1921 publiceert de Falla een origineel stuk voor piano-solo: „Fantasia Béiiea", een werk dai men nooit hoort spelen. De verdieping in het instrumentale denken is steeds verder gegaan en wann- neer hij na 1915 weer aan dramatische za ken denkt, is hij tot een edele eenheid van nationale kracht en persoonlijke stijl in staat. Ik wijs hierbij op het ballet ,,F' Amor brujo" (De liefde als toovenaar): volksdans, pantomime, solozang wisselen elkaar af bij een suggestieve orkestbege leiding. Van nu af aan beperkt hij de sa menstelling van het orkest. Zoowel in „El Amor brujo" als in het volgende ballet: „El Sombrero de tres picos" (De drie kante steek) is de orkestbezetting betrek kelijk klein, maar bijzonder uitgezocht en verfijnd toegepast. Zijn voornaamste werk is ongetwijfeld zijn marionettenspel: „El Retablo de Maese Pedro" (de poppenkast van Mr. Pedro) dat uit den Don Quyote is genomen en met ge- voelvollen humor is gecomponeerd; een tooneeltje op het tooneel, slechts enkele personen, een klein orkest, maar alles le ven, gloedvolle kleuren en elegantie. Intusschen zien wij hier in Holland niets van dit alles, loopen maar in den regen, en zeggen: er staat in de krant dat de Falla dood is. HENDRIK ANDRIESSEN. practijk is gebleken, dat er feitelijk nooit een einde aan komt. Herhaaldelijk zoeken de oud-leerlingen weer contact met de Na zorg, zelfs in hun huwelijksleven. Het is daardoor te verklaren, dat er op die afdee- ling veel werk te doen is. De heer E. P. Schuyt kan het niet meer alleen af; er zal dan ook binnenkort een vrouwelijke amb tenaar bij komen, die zich in het bijzonder met de meisjes en vrouwen zal bezig hou den. Er is behoefte in Haarlem en omge ving - een gebied van 300.000 inwoners - aan een centrale arbeidsinrichting voor onvolwaardigen, berekend voor ongeveer 300 tewerkgestelden. Dit zal een uitgaaf van f 500.000 eischen. Gerekend wordt op financieelen steun van rijk en provincie. De verdere kosten zullen over de gemeenten omgeslagen worden. Deze zullen vermoedelijk neerkomen op ongeveer 8 cent per inwoner per jaar. De nieuwe werkinrichting is gedacht op een terrein nabij de grens van Overveen. De bedoeling is daar verschillende pavil joens te bouwen, omdat het noodzakelijk is tusschen de tewerkgestelden een strenge afscheiding toe te passen. Allereerst zullen er komen te werken kinderen die pas van de buitengewone school komen. Het feit is geconstateerd, dat sommigen zich moeilijk aanpassen aan de gewone maatschappij. Zij zullen daar een overgangstijd van eenige jaren doormaken, die zeer velen klaar zal maken om over te gaan in het gewone arbeidsproces. Velen die anders maatschappelijk mislukken, zul len dan voor het verdere leven gered kun nen worden. Dit zal veel levensleed voor komen en bovendien voor de overheidskas sen nog voordeel opleveren. Door Sociale Zaken worden thans velen gesteund die aanvankelijk niet over hun volle arbeidscapaciteit beschikten en daar door geen kans zagen geregeld werk te krijgen. Het is er van gekomen, dat die menschen nu als het ware een „pensioen" gekregen hebben. Toch zijn er velen onder hen, die nog arbeidscapaciteit hebben. Als deze menschen op de werkinrichting weer geleerd wordt geregeld te werken, is er veel gewonnen. Het is mogelijk dat zij bij hun terugkeer in het arbeidsproces nog bij— steun moeten hebben, maar dat. is geen be zwaar en in elk geval veel'goedlcooper dan hun „pensioen". Het is niet waarschijnlijk dat in de eerste jaren al begonnen kan worden met het bou wen der paviljoens. Maar er kan aange vangen worden met tuinwerk. Daarvoor is het zetten van een eenvoudige keet vol doende. Deze werkinrichting wordt voor het dis trict Haarlem opgezet, omdat het de bedoe ling is zulke werkinrichtingen over de pro vincie te verdeelen. Er zullen er in de toe komst vermoedelijk ook komen in Amster dam, Zaandam, Alkmaar, het Gooi en Enk huizen. Er is door de Verbandscommissie te Haarlem in de afgeloopen maanden een in zameling gehouden voor deze werkinrich ting. omdat gemeend wordt, dat. naast de overheid ook het particulier initiatief moet worden ingeschakeld. Daardoor is een stamkapitaaitje van f 3500 bijeengekomen. Tribunaal gelast nader onderzoek inzake Haarlemsch predikant Maandag wees de voorzitter van de eerste kamer van het Haarlemsche tribunaat een tus- schenvonnis tegen den vroegeren predikant, Ds. P. W. P., die veertien dagen geleden reecis terecht heeft gestaan. Dit tusschenvonnls hield in, dat een nader onderzoek zal worden inge steld naar de gedragingen van beklaagde, vooral ten aanzien van zijn rol bij de benoeming van een nieuwen voorzitter van de Christelijke Ver- eeniging tot verpleging van lijders(essen) aan vallende ziekten, en verder over verdachte's hou ding tegenover de Duttschers. Op 23 December zal deze zaak ln raadkamer verder worden behandeld, Chocolade in vreemde verpakking Zaterdag werd door de Haarlemsche Politie een man aangehouden, die vijf en dertig kilo chocolade brokken ln een jutezak vervoerde. Bij onderzoek bleek, dat hij deze chocolade ont vreemd had uit de chocoladefabriek „N.V. Union" aan de Paul Krugerkade. INSPECTEUR DER P. T. T. Bij beschikking van den directeur-generaal der Posterijen. Telegrafie en Telefonie is de referen daris der Posterijen, Telegrafie en Telefonie de heer J. Mastenbroek, thans aangewezen als ad junct-Inspecteur te Haarlem (inspectiebureel) te rekenen van 1 April 194G benoemd tot Inspecteur der P.T.T. INTERLOCALS TELEFOONGIDS De volgende week wordt een begin gemaakt met de aflevering van het eerste deel van een nieuwen lnterlocalen telefoongids, dat de plaat sen met beginletters van A tot en met G omvat. De oplaag bedraagt 185.000 exemplaren. Het zal eenigen tijd duren voordat dit aantal afge leverd is. FEUILLETON door Hans Hirthammer 21 In ieder geval wist hij nu echter, wat hem te doen stond. Hij zou zoo gauw mogelijk de autoriteiten te Bombay van een en ander op de hoogte brengen en voor dezen was dan de taak weggelegd dit nest V-an fanatici door het zenden van troepen met wortel en tak uit te roeien. En daarbij zou hij dan zeker niet aarzelen de aandacht van de overheid te vestigen op de wel zeer verdachte rol, welke de Maharadja van Japir in dit zaakje speelde. Het duurde echter niet heel lang, of er was iets anders, dat Hans Been's aandacht begon op te eischen, n.l. de vraag, hoe hij den uitgang van dit donkere hol moest terugvinden. Aanvankelijk meende hij op den goeden weg te zijn, maar toen het pad plotseling begon te dalen in plaats van te stijgen, zooals het geval had moeten zijn, bleef hij besluiteloos staan. Hij hield zijn adem in luisterde scherp, of hij zirh zou kunnen oriënteeren. Zijn oogen trachtten de duis ternis te doorboren, maar ook de zwakke, als sterren in een donkeren nacht schitte rende lichtjes brachten geen uitkomst. Zij schenen anders gegroepeerd te zijn, zoodat zij zijn zbekenden blik ge en houvast boden. Dan plotseling overviel hem m al haar verbijsterende ontzetting, de vrees, dat hij den uitgang niet meer zou vinden. Hij zat in dit hol gevangen, als een rat in de val. Onzin! dacht hij, zich dwingend kalm te blijven. Als ik bier binnen ben gekomen, zal ik er ook weer uit moeten komen! Hij zocht naar het licht der fakkels, waarbij Ali Mohammed en diens metgezel zich moesten bevinden. Maar nu scheen alles behekst te zijn. De lichtpunten be gonnen te dwalen, sommige doofden uit, andere flikkerden op: het was ten eenen- male onmogelijk zich door deze bedriege- lijlce dwaallichten te laten leiden. Uren achtereen tastte Hans Been in het duister rond, zonder dat dit hem een stap verder bracht. Wel slaagde hij er in den rotswand te bereiken, wel volgde hij her haaldelijk met telkens weer oplevende hoop de smalle gangen, welke voor hem opdoemden, maar wanneer deze al niet dood liepen, dan leken zij toch steeds ver der den berg in te leiden, in plaats van naar de zoo vurig verlangde vrijheid. Eenige malen gebeurde het ook, dat hij onverwachts over een op den grond lig- genden man struikelde, die, aldus wreed in zijn slaap gestoord, hem een stortvloed van verwenschingen nazond. De duisternis, die hem voor ontdekking behoedde, beteekende tevens zijn onder gang. Door een onweerstaanbare behoefte aan slaap overmand, liet Been zich op den grond vallen. Hij wilde slechts een oogen blik rusten. Onder geen voorwaarde mocht hij aan zijn vermoeidheid toegeven. Waarom eigenlijk, ging het hem door het hoofd, neem ik niet den eersten den besten knaap, dien ik tegen kom? Waarom zet ik hem niet eenvoudig mijn revolver pp de borst om hem te dwingen mij den uitgang te wijzen? Miss Boyard zou stellig radeloos zijn over zijn lang uitblijven. Hij zag haar in hevige ongerustheid de tent op en neer loopen. Nu wenkte zij mr. Hamilton. Maar dat was Hamilton immers niet, dat was de Ma haradja. Hij lachte haar toe en Dr. Been was in slaap gevallen. XXI. Dat miss Boyard in groote ongerustheid verkeerde was eigenlijk vanzelfsprekend. Zij liep radeloos de tent op en neer en in derdaad: zij wekte ook mr. Hamilton. Deze wreef zich geeuwend de oogen uit en had eenigen tijd noodig om tot de wer kelijkheid terug te keeren. Toen hij miss Boyard voor zich zag, wier gestalte bij de gebrekkige nachtverlichting iets spookachtigs had, knipperde hij ver baasd met zijn oogen. „Ah, juist ja, nu weet ik pas weer, waar ik ben. Ik droomde net.Enfin, dat doet er ook niet toe. Wat is er aan de hand? 1 Toch niets onaangenaam?" Ellen Boyard had angstig zijn hand ge- I grepen. „Helaas wel, mister Hamilton. Ik maak I me ernstig ongerust over dr. Been. Twee uur geleden heeft hij de tent verlaten om nog een rondgang door het kamp te ma ken. Hij wilde binnen tien minuten terug zijn en nu is hij er nog niet". Hamilton greep naar zijn hals, alsof hij van plan was zichzelf te wurgen. „Dat is werkelijk niet meer teruggekeerd, zegt u?" Hij kwam op zijn veldbed overeind en mompelde halfluid een verwensching. „Het zijn allemaal onbetrouwbare sujetten, de een zoo goed als de ander! Hebt u die men schen aangeworven?" „De Maharadja van Jipar heeft ze ons ter beschikking gesteld. Hij kent mijn va der zeer goed". Hamilton keek haar onderzoekend aan. „Hm u neemt mij niet kwalijk, miss Boyard wie bent u eigenlijk? Ik ken noch u, noch dr. Been". „Het was een toeval, dat ik mij bij de exepditie aansloot. Mijn vriendin, miss Hugsley „Aha, is miss Hugsley een vriendin van u? Merkwaardig, ik heb u nooit in Bom bay gezien!" „Dat is heelemaal niet merkwaardig! Ik woon in Calcutta. Ik kwam naar Bombay om aan de tenniskampioenschappen deel te nemen". „Zoo bent u dat? Nu herinner ik me ook uw naam". Het vorschende verdween: uit zijn blik; hij stak de jongedame lachend zijn hand toe. „Ais logé van mister Hugsley", vervolg de Ellen Boyard, „leerde ik dr. Been ken nen, die juist voor een studiereis uit Euro pa was aangekomen. Toen wij daarop echter bericht ontvingen van de vermis sing van het door u bestuurde vliegtuig was het vanzelfsprkend, dat dr. Been zich aanbood om naar u te gaan zoeken. Hij twijfelde er geen oogenblik aan, of een en ander moest met elkaar verband houden. Louter uit persoonlijke belangstelling sloot ik mij als arts bij hem aan". „En wat heeft de Maharadja van Jipar daarmee te maken?" Ellen gaf hem de noodige opheldering en vertelde tevens het verloop van hun be zoek aan Gigasar, „Zoo, nu ben ilc tenminste eenigszins op de hoogte!" „Denkt u, dat de Maharadja „In ieder geval komt zijn houding mij zeer verdacht voor. Maar nu zullen wij eerst eens zien uit te visschen, waar mister Been zit". Hij stak zijn hand in den zak van zijn breeches en haalde er een revolver uit; het was hetzelfde model als Hans Been van den Hindoe had afgenomen. „Bent u nog in het bezit van uw wa pen?" Zij vertelde hem het gebeurde van den vorigen avond. „Zee interessant! Professor Floyd en mister Cookerei waren met hetzelfde model uitgerust!" „Daarmee is dan vrijwel bewezen, dat onze menschen onder een hoedje spelen met de bende, die u heeft overvallen „Kan zijn. Maar er bestaat tenslotte ook nog een andere mogelijkheid. De Hindoe kan de revolver hier ergens hebben ge vonden". Terwijl hij dit zei, speelde er een fijn lachje om zijn mondhoeken. Direct daarop echter werd hij weer ernstig. „Gaat u mee, dan zullen wij het kamp eens door- i zoeken. Het is beter, dat u zich bij mij aansluit, dan dat u alleen in de tent ach terblijft". Ellen Boyard liet zich in een korte, met bont gevoerde jas helpen en trok haar handschoenen aan. „Aan die koude nach ten zal ik wel nooit wennen". „Men went aan alles. Wie houdt het toezicht over de inlanders?" „Een Mohammedaan, Ali Mohammed Hassan. Ik heb zooeven zijn naam al ge noemd". „Weet u, waar zijn tent staat?" „Ja, natuurlijk!" Voorzichtig begaven zij zich naar buiten. Boven het landschap stond de maan als een zilveren sikkeL Geen enkel geluid verbrak de nachtelijke stilte. Slechts af en toe klonk ergens de gedempte stap van een schildwacht. Hamilton nam miss Boyard bij de hand. „Wij zullen eerst dien Ali eens aan den tand voelen. Wijst u mij zijn tent maar". Zonder incidenten bereikte het tweetal de grens van het kamp, waar zich, iets van de anderen afgezonderd, de tent van Ali bevond. Edward Hamilton stelde zijn revolver uit de rust en sloop naar den ingang van de tent, waarbij hij er nauwlettend voor waakte buiten het schootsveld van den Muzelman te blijven, wanneer deze on verhoopt achter den ingang op de loer mocht liggen. Daarop bleef hij staan en riep luid Ali's naam. „Die knaap schijnt een gezonden slaap te hebben!" Toen ook bij den tweeden en derden keer roepen alles stil bleef, begon Hamil ton zijn geduld te verliezen. „Wat denkt u daarvan, miss Boyard?" „Misschien is hij er wel niet eens", ver onderstelde Ellen, die dapper eveneens een kleine revolver hanteerde. Het nachtelijk rumoer bleef echter niet geheel zonder resultaat, want op dit oogen blik kwam uit een der naburige tenten een lange gestalte naar buiten, die nu aar zelend op de beide Europeanenen toetrad, i Hamilton wenkte den Hindoe met een aan duidelijkheid niets-te wenschen over latend gebaar. ..Hallo, broeder, kijk jij eens even of Ali Mohammed in zijn tent is!" De Hindoe ging naai- binnen, doch was weldra weer terug. Radeloos keek hij Ha milton aan. „De tent is leeg, Sahib!" „Leeg?" Hamilton wierp het meisje naast naast hem een vluchtigen blik toe. „Dat wordt steeds raadselachtiger!" zei Ellen Boyard, meer tot zichzelf dan tot den piloot. De greep den Hindoe stevig bij den schouder. „Weet jij niet, waar Ali uit hangt?" „Ik weet het niet. Sahib. Toen de naoht aanbrak, trok Ali Mohammed zich terug". Hamilton keek den bevenden man scherp aan. „En is je niets bijzonders opgevallen! Biecht eens op, waarde heer! Is er later niemand in zijn tent gekomen?" De Hindoe schudde ontkennend zijn hoofd. „Hoor eens hier, vriend, ik ken een paar nooit falende middeltjes om een zwak ge heugen weer wat op te frisschen. Misschien schiet je toch nog wel een en ander te binnen, als ik je een handje help!" Bij de laatste woorden had hij met een snelle beweging den arm van den Hindoe gegrepen en deze met een ruk achter waarts gebogen. De man kromde zich van pijn en viel kreunend op zijn knieën. „Ik weet niets, Sahib!" steunde hij. „Ik heb niets ge zien". „Misschien spreekt hij toch wel de waarheid?" veronderstelde Ellen Boyard, die medelijden kreeg met het slachtoffer. Hamilton stoorde zich echter niet aan haar. „Denk nog maar eens goed na! Ik ben er van overtuigd, dat je nog wel wat te binnen zal schieten". Hij trok den arm van den Hindoe nog wat hooger op, met het gevolg, dat deze een kreet van pijn slaakte. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1946 | | pagina 3