Het Kerstverhaal
De vreemdelim:
in
Kerstgebruiken stammen uit zeer ouden tijd
DINSDAG 24 DECEMBER 1946
Lucas 1 26-34, 2 1-20.
In de zesde maand nu werd de engel Gabriël van God gezonden naar eene stad
in Galiléa, genaamd Nazareth, tot eene maagd, die ondertrouwd was met een
man, genaamd Jozef, uit het huis van David, en de naam der maagd was
Maria. En toen hij bij haar binnengekomen was, zeide hijWees gegroet, gij
begenadigde^ de Heere is met u. Zij ontroerde bij dat woord en overlegde,
wat' de beteekenis van dien groet mocht zijn. En de engel zeide tot haar:
Wees niet bevreesd. Maria; want gij hebt genade gevonden bij God. En zie,
gij zult zwanger worden en eenen zoon baren, en gij zult Hem den naam
Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogst en genaamd worden,
en de Heere God zal Hem den troon zijns vaders David geven, en Hij zal
koning zijn over het huis van Jakob tot in eeuwigheid, en zijn koningschap zal
geen einde nemen.
En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer
Augustus, dat het geheele rijk moest worden ingeschreven. Deze inschrijving
had voor het eerste plaats, toen Quirinius het bewind over Syrië voerde. En
zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar zijne eigene
stad.
Ook Jozef trok op Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, naar de stad van
David, die Bethlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David
was, om zich te laten inschrijven met Maria, zijne ondertrouwde vrouw,
welke zwanger was.
En het geschiedde, toen zij daar waren, dat zij baren zou, en zij baarde haren
eerstgeboren zoon en wikkelde hem in doeken en legde hem in eene kribbe,
omdat voor lien geene plaats was in de herberg.
En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en
des nachts de wacht hielden over hunne kudde. En plotseling stond een engel
des Heeren bij hen en de heerlijkheid des Heeren omstraalde hen, en zij
vreesden met groote vreeze. En de engel zeide tot hen; Weest niet bevreesd,
;want zie, ik verkondig u groote blijdschap, die heel het volk zal ten deel
vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Heere, in de stad
van David. En dit zij u het teeken: Gij zult het kind vinden in doeken gewik
keld en liggende in eene kribbe. En terstond was er bij den engel eene groote
hemelsche legermacht, die God loofde, zeggende
Eere zij God in den hooge, en vrede op aarde voor menschen
des welbehagens.
En het geschiedde, toen de engelen van hen heengevaren waren naar den
hemel, dat de herders tot elkam£5r spraken: Laten-wij naar Bethlehem gaan
•om te zien hetgeen geschied is en ons door den Heere is bekend gemaakt. En
zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef en het kind, liggende in de kribbe.
En toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken
was over dit kind. En allen, die er van hoorden, verbaasden zich over hetgeen
door de herders tot hen gezegd werd. Doch Maria bewaarde al deze woorden,
die overwegende in haar hart. En de herders keerden terug, God lovende en
prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was.
(Nieuwe vertaling van het Nederlan-dsch. Bijbelgenootschap)
\7 ÏCOMTE DE CAROTY had de gewoon-
v te om de Kerstdagen op zijn landgoed
te Epinay door te brengen in gezelschap
van zijn jachtvrienden. Zijn rentmeester
ontving hen dan met eenige plechtigheid
en regaleerde de heeren op een wilddiner
in ouden stijl, met veel Bourgogne. Ge
woonlijk werd het een vroolijke, gezellige
fuif van célibatairs in jachtcostuum, die[
de meest onwaarschijnlijke verhalen op-
dischten.
In den Kerstavond van het jaar 1814
echter gebeurde er iets waarbij hun stout
ste fantasie verbleekte.
Het was een pikdonkere, stormachtige
avond. De sneeuw joeg in wilde vlagen
tegen de oude muren van het kasteel, de
wind gierde langs de torens en over de
slotgracht.
Terwijl de antieke klok in de eetzaal een
menuet van Mozart speelde en daarna met
twaalf slagen het middernachtelijk uur
aankondigde, viel op de Slotpoort de klop
per met een hollen slag dreunend neer.
„Monsieur le Vicomte, daar is een heer
voor u", zei Jean de huisknecht.
De Caroty draaide zich om en wreef zijn
kin af.
„Wie is het Jean?"
„Ik versta hem niet, het is 'n beetje 'n
vreemde sinjeur. Hij zegt, dat het wiel van
den postwagen is gebroken en dat hij niet
verder kan reizen.zal ik hem binnen
laten?"
„Wil hij hier overnachten?"
„Ja, monsieur le vicomte, hij heeft een
kara'oïes en 'n vioolkist bij zich."
„Een reizend muzikant.nouhee
renwat dunkt U, zullen wij hem
binnenlaten?"
De'-Bourgogne inspireerde het vroolijk
gezelschap dat eenige muzikale afwisseling
wel aardig zou vinden. De deuntjes van de
speelklok werden op den duur wat een
tonig.
„Zoo'n reizende muziekmaker" zei de
Caroty opgetogen, „daar kunnen we plei-
zïer van hebben".
Eenige minuten later ging krakend de
deur open.
Daar stond een lange, broodmagere man
met dunne armen, die hoekig langs de heu
pen hingen, terwijl de vingers van zijn
linkerhand voortdurend in beweging
waren.
Met de rechter omklemde hij een viooL
Met verbaasde gezichten keken de gas
ten zwijgend naar het zonderlinge wezen.
Lange zwarte haren golfden tot op zijn
schouders en langs zijn ooren kroop 'n
krullende baard tot op z'n kaken. Met zijn
stekende oogen gluurde hij dreigend naar
binnen.
De Caroty stond op.
„MonsieurHij bood den bleeken
onbekende 'n stoel aan.
De vreemdeling boog, glimlachte bijna
onmerkbaar en kwam langzaam naderbij.
Toen speelde de antieke klok het eerste
kwartier in den Kerstnacht.
„Van Pergolesi" merkte de man op.
't Bleef doodstil.
Soms kraakte een meubel of trilde een
venster. De gasten draaiden broodballetje^
met hun zenuwachtige vingers en zaten vol
gedachten en vermoedens. De vicomte
trachtte zich met behulp van een slok
Bourgogne vlot over het geval heen te zet
ten en hernam:
„Is het wiel van üw wagen gebroken?
„Ja."
„Wenscht u hier te overnachten?"
„Graag."
Een nachtvlinder brandde zijn vleugels
in 'n walmende kaars op de tafel.
De antieke portretten aan den wand be
gonnen er zich mee te bemoeien. Een dik
zak met 'n pruik lachte, een burchtvrouw
veegde met 'n kanten zakdoekje haar neus
af,
De gasten konden er op zweren, dat ze t
Orde van advocaten
De Orde van Advocaten in het Arrondisse
ment Haarlem hield dezer dagen haar jaar
vergadering. Door den Deken werd het jaar
verslag over 1946 uitgebracht
Bij de periodieke verkiezingen werden de
deken, mr. R. C. Bakhuizen van den Brink,
en het lid van den Raad van Toezicht en
Discipline, mr. L. V Hoog. herkozen.
De besprekingen waren gewijd aan aange
legenheden van internen aard.
Na afloop der vergadering vereenigden
velen zich aan den traditioneelen stokvisch-
maaltijd.
KERSTSAMENKOMST VOOR IEDEREEN.
Op den Eersten Kerstdag wordt 's middags
in het Concertgebouw te Haarlem een Kerst
samenkomst voor iedereen belegd onder het
motto „Zie. het nieuwe is gekomen!" Spreker
is ds. J. J. Buskes Jr. van Amsterdam. Mede
werking wordt verleend door een koor en
orgel.
Burgerlijke Stand
HAARLEM. 23 December 1946
BEVALLEN: 19 Dec.. J. M. Schrama—Gerrits.
21 Dec.. G. KlootwijkLankhaar. z.\ A. Boe!
Zeegers. c.; P. B. Koeleveld—Tjeerten, z.; P.
van EisJacobs. z.\ A. M. SengersKoster, d.;
22 Dec.. J. M. H. F. van Schie—Vink, z.; J. Post-
huma—Blokpoel, d.; F. C. Schouten—Blom, d.;
T. van dén BergGroot, d.; C. L. M. de Haan—
Nijssen. d.; A. van Eccenvan Veggel, d.; P. G.
Koldewijn—Tibbe, d.; 23 Dec.. C. M. Hoppenbrou-
y.er—van Krimpen, d.; B. P. van der Veldt—
Reijn. d.; A. C. M. van der LindeRijkers, z.,
OVERLEDEN: 20 Dec., J. C. C. van der Zeeuw.
78 j., Ha2epatcrslaan; 21 Dec., H. Z. de Buisonjé,
66 j.. Stuyvesantplein; G. van den Heuvel, 77 J.,
Velserstraat; D. Kluit, 70 j., Joan Maetsuyeker-
!aan; A. van Hespen. 70 j., Hollandslaan; M. Bru-
nink—Max, 81 j„ Raadhuisplein; G. H. Stern-
heim—Laser, 66 j., Joh. de Wittlaan; 22 Dec., M.
M. Adriaanse—Brinkman, 78 j.. Nieuwe Groen
markt; C. Rodenburg—van Bohemen, 78 j.,
Brouwersstraat.
GEHUWD20 Dee.. S. J. Meijerlnk en N. C.
Reiding; 23 eDc., C. van AecooiJ en H. B. Bruil;
B. J. Walker en M. J. Godefrooi.
(Uit Ruize-Rijmenvan Charivarius)
Als we maar dien eenen dag wat minder kwalijk namen
Wat er haastig was gezegd, of wat er was misdaan,
Als wij op dien eenen dag weer tot elkander kwamen,
Na met booze blikken uit elkaar te zijn gegaan,
Als wij maar dien eenen dag eens zonder kwaad te spreken,
Zonder zuren achterklap, gezellig konden zijn,
Als wij maar dien eenen dag voor andren vroolijk keken,
Om ze niet te drukken door onz' eigen zorg of pijn,
Als wij maar dien eenen dag, wat zachter in ons oordeel
Zochten naar het beste in den zwakken evenmensch,
Als we maar dien eenen dag, ook tegen eigen voordeel,
Ons eens wilden schikken naar een anders dierbren wensch,
Als we maar dien eenen dag volkomen eerlijk waren,
Zonder kleine leugentjes, gezegd of ongezegd,
Als wij maar dien eenen dag ons dapper durfden scharen,
Ook al dee 't ons nadeel, aan de zijde van het recht.
Als wü op dien dag eens dat gekibbel en dat kwebben
Trachtten te vermijden - en dat eeuwige getwist!
Die vervloekte zucht om steeds gelijk te willen hebben
Overwinnend, kalm erkenden: „I k heb me vergist",
Als we maar dien eenen dag eens onze geestigheden
Voor ons hielden, om geen onverdiende wond te slaan.
Als we maar dien. eenen dag eens doodeenvoudig deden,
Zonder zoo geweldig op ons point d'honneur te staan,
Als wij dezen eenen dag wat warmte konden geven
Aan het kil en vreugdeloos bestaan van deez' of geen,
Als we dezen eenen dag eens lang en prettig schreven
Aan den verren vriend, die daar zoo zielig zit, alleen,
Als we maar dien eenen dag op honderden manieren
- Och je weet wel! - deden wat ons beter-ik gebood.
Zouden wij den Kerstdag dan niet Christelijker vieren',
Dan met kaarsjes en met hulst en krentenbrood?
door Herman Moerkerk
gezien hadden. In de oogen van het harnas
in den hoek begonnen lichtjes te branden.
En de linkerhand van den vreemdeling
kronkelde als 'n inktvisch.
Toen tingelde de speelklok weer.
„Van Scarlatti" zei de bleeke man.
De kaarsen walmden en Jean kwam op
zijn teenen binnen om ze te snuiten. Een
voor een doofden de vlammen totdat het
zoo donker was, dat nog slechts het hout
vuur in de haard de zaal in efen spook
achtige schemering zette.
Mager als 'n geraamte rees in dit toover-
achtig licht de lange gestalte van den
vreemdeling. Er was geen geluid meer. Het
was volkomen stil. Het was eenige minuten
lang zelfs zóó stil, dat de vicomte zijn ooren
hoorde suizen. Niemand waagde het zich te
bewegen, zóó beklemmend en beangstigend
werkte de aanwezigheid van het vreemde
wezen op de célibatairs.
De fazant werd koud, net als de compote
en de Bourgogne stond bewegingloos in de
Kwartier voor éénWeer tingelde de
speelklok.
„Van Tartini" zei de bleeke man.
Toen, als uit het raadselachtige donker
geboren, klonk langzaam zwellend, de
schoonste melodie, die ooit de ooren der
jachtvrienden had gestreeld. Soms zong zij
als een hooge kinderstem zoo dim en ijl,
soms als een hemelsche sopraan en dan
weer vol en donker als een rijpe alt. Melo
dieën vloeiden in elkaar, borrelend als wa
ter, klaar, duidelijk en aangrijpend.
De Caroty en zijn gasten wisten met 't
geval geen raad, Ze wisten alleen maar dat
Bourgogne en fazant ijdelheden waren. De
muziek vulde heel <je zaal. Tot duizelende
accoorden groeiden de melodieën, tot koren
van hemelsche stemmen. Het steeg, het
steeg, hooger en hooger. Een gouden regen
van klanken, een storm, die door de eet
zaal waaide, breed en wijd. Een parelketen
van huppelende noten, reien, eindelooze
reien van klanken, opeengestapeld, plotse
ling in de diepte vallend en weer herboren
in een zuiveren zang. De tonen sprongen
op en af, honderden tegelijk alsof een vol
oi-kest zat te spelen. Goudstof dauwde neer
in de schemering. Een wolkbreuk brak
open en een stx-oom van lichtende muziek
stortte omlaag.
Dan baande een simpel wijsje zich een
weg door den vloed, totdat het nog maar
alleen overbleef en tippelend voortging
zooals kinderpasjes loopeix. Heel ver ging
het wijsje door den nacht, heel dun klonk j
het en heel teer. Toen hield het plotseliffg
op in een teeder accoord.
Een engelendans wipte vederlicht door
de zaal.
„Van mij" zei de vreemdeling.
„Jean" 't was gefluister van den vicomte.
„Monsieur?"
„Steek de kaarsen aan."
En toen de kaarsen brandden was de
bleeke man verdwenen.
Dicht bijeen zaten stil de gasten.
De Caroty zat met gesloten oogen net als
in een gelukkigen droom., Het kaarslicht
danste op zijn deftig gezicht.
Toen tingelde weer de speelklok, maar
niemand sprak ditmaal een woord.
Met één slag kon
digde zij de volle
glorie van den
Kerstnacht aan. En
de célibatairs druk
ten den gastheer de
hand, zwijgend, en
kropen diep in hun
pelsen. De sneeuw
wervelde om hun
ooren en zwijgend
gingen ze naast el
kaar naar huis.
IK weet niet of hij
geslapen heeft,
monsieur le vicom
te" zei Jean den
volgenden morgen,
„toen
ik in den
vroegen ochtend op
de deur van de lo
geerkamer klopte
kreeg ik geen ant
woord. Ik opende
de deur en zag, dat
de kamer leeg was
alleen dit briefje
vond ik op de tafel:
„Monsieur le vicom
te de Caroly. De
improvisatie, waar
naar gij en uw gas
ten met zooveel
aandacht hebt ge
luisterd, draag ik
aan U op als bewijs
van mijn dankbaar
heid voor Uw gast
vrijheid. Op weg
xaar Parijs, waar ik
moest concerteeren.
werd ik onaange
naam verrast door
een ongeval met den
xost wagen."
„En zij gingen allen op reis.
Niccoló Paganini.
Kerstmis 1814.
door H. G. Cannegieter.
Lang geleden, toen er in de Friesche
Wouden nog vreemde dingen gebeurden,
leefde daar een oud wijfje, dat in den
reuk stond een „tjoenster" (heks) te zijn.
De oude Ynske was eens jong geweest,
maar doordat zij zoo leelijk geschapen was,
had zij de geneugten der jeugd nooit ge
kend. Zij werd overal buitengehouden en
dit had haar van naijver doen verteren
jegens de meisjes, die gelukkiger waren
dan zij. En toen deze meisjes allen ge
trouwd waren en moeder geworden, had
haar haat zich voortgeplant op hun kin
deren.
In haar eenzaam bestaan was zij zich
gaan bezighouden met de zwarte kunst en
allengs waren de duistere geheimen der
tooverij haar onthuld. Doch eerst op haar
ouden dag, toen zij als een door ieder ge
schuwd wezen in een vervallen hut aan de
boschrand huisde, had zij met behulp van
satanische machten het tooverpopje ge
wrocht, dat de kwelling zou worden van
elk jong gezin in den omtrek. Want wan
neer zij dit poje met haar speldeprikken
behandelde, werd de pijn gevoeld door het
kind, welks naam zij bij die foltering pre
velde Niemand dan zij wist wat de oor
zaak was van deze onverklaarbare pijnen,
waarvoor de meester met zijn kruiden geen
raad wist. Maar wanneer haar door de
broodventers en marskramers werd ver
teld, dat het zoontje van Fetske met hevige
krampen lag, of het dochtertje van Foppe
en Bauk van de jeuk verging, dan grijns
de het oude wijfje van leedvermaak.
Op den avond vóór Kerstmis zat de oude
Ynske met haar pop in de handen. Het
was een pximitief popje, gemaakt van een
lap linnen, met zaagsel gevuld. Met houts
kool had de tsjoenster er oogen, neus en
mond op geteekend, en dit gelaat zonder
uitdrukking staarde stomweg zijn kwel
geest aan. Juist op den Kerstavond kwam
de haat erger dan ooit spoken in Ynske's
hart. Nu zaten alle menschen in den huise-
lijken kring gezellig bijeen, en niemand,
die zich om haar hier bekommerde! Maar
zij had de macht, het pieizier te bederven!
Nijdig dreven haar vingers de speld in de
lappenpop exx haar tandelooze mond siste
daarbij de namen van de vele onschuldige
wezentjes, die nu midden in de feest
vreugde van pijn gingen kermen, zonder
dat de moeders vermoedden, wat de oor
zaak kon zijn.
Eensklaps schrok de tsjoenster; het was
of haar hart stilstond. Want het poppen-
gelaat had uitdrukking gekregen; uit de
oogen druppelden tranen en waar de speld
had geprikt, welfde zich een kraaltje bloed!
En rondom het onnoozele lappenhoofd ging
een licht stralen, zacht als het schijnsel
der maan.
Ynske had nooit aan Kerstmis gedacht,
maar nu viel haar de gelijkenis op tusschen
de pop, die zij op haar schoot hield en een
prentje in den ouden Bijbel, die sinds haar
kindertijd ongebruikt in een hoek van het
vertrek lag, het prentje van Bethlehem's
stal. En zij begreep, dat het het Kerstkindje
was, dat zij tot slachtoffer van haar boos
aardige jaloezie had gemaakt. In de dood-
sche stilte van den avond hoorde zij int
dien donkeren hoek, waar de Bijbel lag,
een kinderstem klagen. Duidelijk verstond
zij, wat dit teere 'droefgeestige stemmetje
sprak. „Wat gij aan een van deze kleinen
gedaan hebt, dat hebt gij ook mij gedaan!"
Een huivering voer door de stramme
leden der oude; onder de zwaarte van haar.
De volksgebruiken, waaronder ook die moe
ten worden gerekend, welke omstreeks de
Kerstdagen in eere worden gehouden, zijn af
komstig uit den heidenschen tijd Op velerlei
manieren zijn de oude gedachten verdrongen
en er zijn andere vormen aan gegeven Fees
ten uit vroeger tijden zijn verchristelijkt Op
het oogenblik naderen wij de Kerstdagen en
de geboorte van Christus wordt gevierd.
In den Kerstnacht stroomen de katholieke
kerken vol met geloovigen voor de Kerstmis.
De protestanten komen vooral op den eersten
dag bijeen, om naar de Kerstboodschap te
luisteren. Ook aan den vooravond worden dit
jaar Kerstnachtdiensten gehouden. Tijdens de
feestdagen heerscht er in de huisgezinnen een
gezellige stemming. Kinderen, die ver van
huis werken, lceeren in de ouderlijke woning
terug.
Kerstboomen branden en aan maaltijden wor
den extra zorgen besteed. En in den ouden
tijd? Toen werd het zonnefeest gevierd, om
dat de dagen langer werden en het licht weer
toenam. Geluiden werden gemaakt met appa
raten, welke op het oogenblik met klokken te
vergelijken zijn. Dit geluid hield verband
met reiniging en zuivering van kwade gees
ten en andere schadelijke invloeden. De zon
moest tegen duistere machten strijden en de
menschen hielpen haar door het maken van
geluiden de booze geesten te verdrijven. In
ons land werden omstreeks de Kerstdagen,
soms tot Nieuwjaarsdag toe de klokken ge
luid. Dit gebruik neemt steeds af, Het mid
winterblazen ra Twente wordt echter nog in
eere gehouden. Van den eersten Zondag van
den Advent tot Driekoningen wordt 'er op
den midwinterhoorn geblazen. Vroeger werd
hij gemaakt uit een krommen elzetak, maar
op het oogenblik kent rnen ze ook van metaal
In bergachtigè streken was het versieren
van dennen een algemeen gebruik en daarvan
is de kerstboom nog overgebleven. De groote
slachttijd viel vroeger samen met de winter
feesten. Dan werden bijzondere maaltijden
aangericht, een gebruik, dat wij kennen, want
de hulsvrouw stelt er Immers prijs op den
leden van het gezin op den Kerstdag een
extra-fijn diner aan te bieden. Vooral de En.
gelschen zien in den maaltijd op Kerstdag het
hoogtepunt. Dan komt de kalkoen op tafel
en de plumpudding wordt gegeten.
Een andere herinnering van vroeger is het
Joelfeest, dat de heidensche Germanen waar
schijnlijk omstreeks 21 December aan de zie
len der afgestorvenen wijdden.
Sedert de vierde eeuw wordt het feest van
de geboorte van Christus gevierd. Te begrij
pen is het, dat gebruiken en voorstellingen in
christelijken zin herschapen werden Om
streeks het wenden van de zon werden daar
voor feesten gehouden. In „Nederlandsche
Volksgebruiken" lezen wij dat in de eerste
eeuwen van onze jaartelling men op 6 Januari
de geboorte en den doop van Christus en het
eerste wonder te Kana herdacht. In het Ro-
meinsche rijk vierde men zelfs nog na de in
voering van het Christendom met grooten
'.uister de Brumalia, den kortsten dag van het
iaar. die door Caesar ten onrechte op 25
December was gesteld. Deze dag heette Sol
stitium, zonnestilstand, of dies natalls invicti
solis, dat is geboortedag der onoverwinnelijke
zon. Dezen zonnedienst hadden de Romeinen
onder Pompejus van de Perzen overgenomen
die aan het einde van het jaar de geboorte
vierden van Mithra, den onoverwinnelijke.
Om aan dezen zonnedienst een einde te ma
ken, werd onder Paus Julius I (vierde eeuw)
bepaald, dat voortaan het geboortefeest van
thans eerst begrepen schuld zeeg zij neer
Het popje ontviel aan haar machtelooze
handen. Zij voelde, dat haar einde nabij
was.
In stomme ontzetting lag zij zoo in haar
leunstoel, totdat een roep aan de deur haar
uit haar bewusteloosheid wekte. Het was
Pabe Pak, de marskramer, die op zijn
langen tocht langs de boerenhoeven ook
haar hutje aandeed. Pabe kende alle men
schen en alle menschen kenden hem. Hij
was de nieuwsbode, die haar in haar een
zaamheid op de hoogte hield van wat er
in den omtrek gebeurde. En toen hij zijn
pak openmaakte en haar onder andere
feestartikelen ook een heelë partij kinder
speelgoed liet zien, verraste zijn komst,
juist op dit oogenblik, Ynske als een be
schikking van hooger hand.
Zij strompelde naar de spinde, waar haar
geld je verborgen was, en kocht Pabe tot
zijn verbazing al zijn poppen af.
„Breng die morgen aan de kinderen van
het dorp", stamelde zij, „maar zeg niet, wie
ze hun stuurt. Zeg maar, dat het een Kerst-
gave is, van een oud mensch, die veel aan
de kinderen goed heeft te maken...."
„Een wonderlijk oudje, maar ze is toch
beter dan ze lijkt", peinsde de marskramer,
toen hij met zijn opdracht zijn weg ver
volgde.
Ynske die met moeite haar stoel weer
bereikte en daar in een loomen slaap viel,
hoorde stervend nog de woorden van de
kinderstem, die fluisterend herhaalde:
„Wat gij aan deze kleinen gedaan hebt, dat
hebt gij ook mij gedaan." Maar nu hadden
deze woorden een dankbaren klar.k en
glimlachend gaf het besje den geest.
(Nadruk verboden)
Christus op 25 December gesteld moest wor
den. Augustinus getuigde hiervan in een
Kerstpreek: „Wij vieren niet het feest van de
nieuwgeboren zon, maar den geboortedag van
Hem, die de zon geschapen heeft." Dit feest
noemde men het Kerstfeest, d.w.z. Christus-
feest. Het door samentrekking ontstane woord
„Kerstmis" doelt op de godsdienstoefening,
die in den nacht van 24 op 25 December ge
houden werd, een gebruik, dat bij de Roomsch
Katholieken en de Hernhutters behouden
bleef. Ook in Protestsntsche kerken wordt de
laatste jaren op den laten vooravond een
godsdienstoefening gehouden Door de nach
telijke hei-denking is het Duitsche woord
„Weihnacht" ontstaan x
Op het oogenblik wox-dt het Kerstfeest op
verschillende wijzen gevierd. In Duitschland
geschiedt, het-ernstig, in tegenstelling met
Engeland, waar het „Chrlstmasdinner" in een
vroolijke stemming gebruikt wordt. Vrienden
en kennissen worden uitgenoodigd, zoodat zij,
die ver van huis zijn of geen familie hebben,
over het algemeen niet buiten het feest ge
sloten worden. De gasten en familieleden
zetten papieren mutsen op. men laat knal
bonbons ontploffen, confetti en serpetines
worden in de kamers gegooid, kortom, het
lijkt op een carnavalsfeest. Het Kerstmanne
tje maakt in den nacht voorafgaand aan den
Eersten Kerstdag zijn ronde en stopt in de
kousen verrassingen. In Noorwegen werkt de
huisvrouw hard aan een maaltijd die bestaat
uit gerechten, welke speciaal voor den Kerst
tijd bewaard worden. Tegen den avond noo-
dïgt moeder de kinderen uit in de kamer te
komen. Als een verhaal verteld is, ontsteekt
de vader den boom. waarna allen er om heen
dansen. Dezen avond worden oude Kerstlie
deren gezongen en verhalen verteld,
Door den oorlog moeten de feesten dit jaar
nog sober gevierd worden, maar te verwach
ten is, dat in tallooze gezinnen de huisvrou
wen met beperkte middelen een aangenamen
avond zullen organiseeren. De kerstboom
brengt veel gezelligheid en de -hulsttakjes, af
komstig van den boom. die van oudsher tij
dens de laatste dagen van het jaar voor ver
siering gebruikt wordt, kunnen eventueel een
prettige sfeer in de huiskamer scheppen
In de bar „Etoile" rook het naar Gauloi-
ses en pai-fum, dat vreemde luchtje van
Parijs. Het was er stil op dezen Kerstmid
dag om drie uur. Buiten veegde een ve
nijnige wind de koude regenvlagen door de
Rue Tronchet. De anders zoo spraakzame
barman leunde over zijn toonbank en zei
niets. Hij had met zijn feillooze instinct al
lang door, dat wij niet „réguliers" waren
en concludeerde waarschijnlijk in zich zelf,
öf Gestapo öf terroristen. In beide gevallen
raadzaam om je mond te houden.
Wij dronken onze Calvados en zeiden
ook niet te veel. Er valt ook niet veel te
zeggen, als je twee en twintig etï op Kerst
mis ver van huis bent.
Langs de beslagen ramen gingen telkens
groepjes menschen voorbij. Wij vroegen
den bai-man, of er soms iets aan de hand
was. „Ja", zei hij, „Kerstmis". Toen hij
zag. dat deze ironie maar matig geappre
cieerd werd voegde hij er vergoelijkend
aan toe: „Ze gaan naar de Madeleine".
Iemand zei aarzelend: „Zullen wij
ookOp zijn voorstel volgde een pau
ze van verlegen zwijgen, maar tenslotte
zegevierde ons verh.ngen naar een geeste
lijk onderkomen op 1(Cers^.,ls en we gingen.
We gingen de trapp ,-i/p van de Madeline
en binnen verscho^j^vij ons in een hoek
je bij een pilaar. 'P'er
Zachtjes prelucj Je het oi-gel.
Toen viel alle .Jegenheid van ons af,
want boven het orgel zette een sopraan in
met een stem als een engel. Zij zong de
volmaakte, vertroostende muziek van Bach
en het werd ons te moede als vroeger, wan
neer je moeder je over de haren streek, als
de onrecht'vaardigheid van de wereld je te
veel werd. Geen oplossing, maar wel be
rusting gevend. Diep viel het koor in en
de donkere, machtige accoorden brachten
onze opstandige gedachten tot een deemoe
dig zwijgen. Voor ons knielde een Duitsch
soldaat en we voelden geen haat.
Onder de hooge gewelven keken Fran-
sche kindertjes op de armen van hun moe
ders naar het kribbetje en de kaarsen be
lichtten de ontroering in hun oogen bij het
aanschouwen van „le p'tit Jésu". Nooit
was het mysterie van het Kerstfeest ons
nader dan toen
Het werd ons te machtig en we gineen
naar buiten, waar Parijs lag in het donker
van den ooi-log. We waren vervuld van al
les wat goed was.
Toen scheen een zaklantaarn ons in het
rezicht. „Ausweis. identité". Achter de
zaklantaarn een glimmende jas en een
helm. Tegen een huis een bleeke jongen, de
eerste vangst. We toonden zwijgend onze
valsche papieren, met de, altijd gelijke,
wurgende angst, dat het mis zou gaan. „In
Ordnung, weitergehen". We liepen door
onder de i-oerlooze sterren, die niet ver
duisterd konden worden. Achter ons bange
stappen en, schichtig gefluister. Razzia,
zélfs op Kerstmis. Nooit was de zin van het
verzet óns nader dan toen. W- L. B*