HOE KOMEN WIJ ER UIT
WEENSE OPERA WIL HET MUZIKALE
CENTRUM VAN EUROPA WORDEN
De Europese
schilderkunst
na 1850
Een crïtische waardering voor
Hulpmiddel voor het publiek
om zich goed te oriënteren
een roman van Bert van Aerschot
Vaste speelkern
voor televisie
Litteraire
Kanttekeningen
Onze Puzzle
Horizontaal: 1. gemeente in Noordholland.
6. uitroep. 8. bouwstof. 10. soort onderwijs
(afk.). 11. staat meestal boven drukwerk. 13.
alleenzang. 15. aardijkskundige aanduiding.
17. tor. 19. eerste mens. 21. wortel. 22. voeg
woord. 24. eerwaarde heer (afk. lat.). 25. god
der liefde. 27. voegwoord. 29. bevroren water.
81. onbepaald voornaamwoord. 33. hoender
achtige vogel. 34. gemeente in Noordholland.
Verticaal: 1. hakwerktuig. 2. maanstand.
3. stapel. 4. teug. 6. lengtemaat (afk.). 7. ge
meente in Noordholland: 9. overslag. 12. rei
nigingsmiddel. 14. bijwoord. 16. bergplaats. 18.
dorp in Zeeland. 19. gemeente in Noordhol
land. 20. tijding. 23. lichaamsdeel. 26. buiten
landse titel. 28. ontkenning (Eng.). 30 muziek
noot 32. gebod.
Om in aanmerking te komen voor een van
de drie geldprijzen ad 7-50 5.en 2.50,
dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplos
sing in te zenden aan een van onze bureaux;
in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soenda-
plein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186.
De prijswinnaars van de vorige puzzle
waren: W. W. H. Lelsing, Gen. Cronjéstraat
57 rood. Haarlem, 7.50; S. A. Hoes, Oliesla-
gerslaan 13, Haarlem, 5-A. W. Volmer,
Kerkplein 2 A, Velsen, 2.50.
De uitslag van de vorige puzzle luidt:
Horizontaal: 1. Schagen; 7. ma; 8. os; 10. cl.
12. mom; 14. dl; 15. hak; 17. aak; 18. armen;
19. olm; 21. sla; 23. re; 24. ent; 26. Aa; 27. gr.;
28. op of om; 30. Zaandam.
Verticaal: 2. cm; 3. ham; 4. gom; 5. es; 6.
Schoorl; 9. Alkmaar; 11. la; 13. Ommen; 14.
Da; 16. kam; 17. Ans; 20. Ie; 22. la; 24. era;
25. tod; 27. ga; 29. pa of ma.
(Van onze correspondent in Wenen)
IN DE KOMENDE HERFST zal in Wenen de heropening van de
opera plaats vinden en dat is een evenement dat het volk eigen
lijk veel meer bezighoudt dan alle verhalen over een staats
verdrag, dat nu overigens weer ver van zijn verwezenlijking af
schijnt te zijn. De belangstelling voor deze culturele gebeurtenis
is zelfs zo groot, dat alle entréekaartcn voor de gehele eerste
week nu reeds zijn uitverkocht of gereserveerd en dat voor
prijzen die ver boven de honderd gulden per plaats liggen! De
nieuwe directeur van de opera heeft tot uit Amerika blanco
cheques ontvangen, waarop hij maar een willekeurig bedrag
behoefde in to vullen, als hij voor een zitplaats zorgde. Natuur
lijk heeft hij geen cheques ingevuld, maar wel het plan van één
enkele galavoorstelling spoedig laten varen en deze vervangen
door een hele serie van eerste voorstellingen of premières.
Het speelplan van de nieuwe opera ligt bovendien kant en klaar
op tafel en er wordt reeds aan gewerkt. Vooral werden de
nodige contracten met zangers en zangeressen uit Oostenrijk en
Het Weense Burgtheater met zijn breede, imposante voorgevel.
TEMIDDEN VAN DE VELE nieuwjaars
boodschappen, waarvan de laatste nog na
galmen in de holte van 1955, heeft er één
sterk mijn aandacht getrokken. Zij is af
komstig van de Engelse arts G. K. Selborne
en werpt een nieuw licht op een der groot
ste problemen van de mensheid: de ver
raderlijke behaaglijkheid van het bed in de
morgen. De kwestie, waar wij niet uit kun
nen komen, is namelijk dat wij er niet uit
kunnen komen.
Moeten wij ons er in dit sombere besef
maar bij neer blijven leggen? Deze dokter
meent van niet. „U moet beginnen met uw
wekker niet voor de gek te houden," zegt
hij. Dat slaat ongetwijfeld op al die arme
wekkers, die des morgens in een uiterst
opgewonden staat een half uur vroeger af
lopen in de mening, dat 't al een half uur
later is. „Wees sportief, zet de wekker
precies op tijd en kom niet in paniekstem
ming." Hier past, dunkt mij, enige zake
lijke critiek. Geeft dokter Selborne zich er
wel rekenschap van, dat de paniekstem
ming vaak nog de enige kracht is, die ons
kan uitdrijven? Indien wij immers kalm
blijven bij de uitbarsting van de wekker, is
het gevaar groot, dat wij nadien met nog
grotere kalmte weer insluimeren. Dit kan
de oplossing niet zijn
Maar het daarop
volgende advies ver
dient alle aandacht.
„En vergeet vooral
niet eerst uw tenen te
buigen, dat is belang
rijk. Na drie maanden
zo gedaan te hebben,
begint u de gunstige
gevolgen al te mer
ken." Dit betekent
dus een sterk vereen
voudigde vorm van
ochtendgymnastiek.
Het is nu niet langer
een ingespannen, bon-
kerig karwei in de
schemerige kilte van
de kamer, doch een
rustig „buig-twee" en
„strek-twee" van de
tenen binnen bed.
De stille bedrijvig
heid van de tenen
daarginds aan het
voeteneinde, als het
gewriemel van zee
anemonen in tropische
aquaria, lijkt mij nu
de juiste overgangs
fase van de warme
vrede in de slaap naar de koude oorlog om
het bestaan. Deze twee strijdige toestanden
waren juist de oorzaak van de paniekstem
ming, welke dokter Selborne wenst tegen te
gaan. Niemand kan zonder verwarring
van de ene in de andere toestand
overgaan. Dat dit zo vaak gebeurt komt
meestal doordat wij de eerste trachten te
rekken. Het zich uitrekken en geeuwen is
daar een treffende symboliek van. En dan
komt natuurlijk die tweede toestand als een
oordeel, dat ons voortjaagt en de keuze
tussen het goede en het verkeerde been bij
het verlaten van het bed vrijwel onmoge
lijk maakt.
De geneesheer heeft hier een probleem
aangeroerd, waarvan de oplossing waar
schijnlijk het aanzien van onze samenleving
zou veranderen. Tallozen vechten dit iedere
morgen weer alleen uit, met hun eigen
primitieve en meestal falende methoden,
zonder de minste gemeenschappelijke voor
lichting. Het merkwaardigste verschijnsel
hierbij is de hardnekkigheid, waarmee de
mens zich toch nog steeds elke avond blijft
voornemen om de volgende morgen tijdig
op te staan. Daarom ook is deze voorlich
ting toe te juichen. De zaak is daarmee nog
niet afgedaan, want het geldt hier een
uiterst ingewikkelde materie. Daar is bij
voorbeeld het verschil in vasthoudendheid
van het zomerbed en van het winterbed.
Het is goed, dat academici over dit alles
voor ons eens wat gaan nadenken.
Van algemene campagnes tegen de licha
melijke en geestelijke weerstanden bij het
opstaan is al een tijdlang geen sprake meer.
Vroeger moet dat wel gebeurd zijn getuige
de vele overgebleven slogans en verzen uit
die tijd zoals: Op de heide zal ik je donde
ren, Hela, gij bloempje, slaapt gij nog?, Ei,
zie de morgen krieken en De morgenstond
heeft goud in de mond. De laatste leuze is
zeker verouderd, nu het dragen van goud
in de mond geen teken van welstand
meer is.
HET VOOR DE GEK HOUDEN van de
wekker is voor mij slechts zolang doeltref
fend geweest als ik mijzelf door de wekker
voor de gek liet houden. Nu heeft het geen
zin meer. Daarna heb ik gepoogd mijzelf er
uit te lokken door een koele citrusvrucht
op zodanige afstand van het bed te zetten,
dat ik er net niet bij kon. De eerste keer
lukte het, maar daarna kwam ik er nog
slechts even uit om de vrucht van het
tafeltje weg te grissen en weer schielijk
terug te hippen, als een hamsterdier in zijn
hol. Hoe oprecht mijn verlangen is, mijzelf
tijdig in het arbeidsproces te werpen, blijkt
overigens uit het feit, dat ik daar in toe
nemende mate van ga dromen, meestal na
dat ik het geratel van de wekker de kop
heb ingedrukt. Het is echter bijzonder on
plezierig om wakker te moeten worden uit
de droom dat men allang wakker is. Wan
neer plotseling blijkt, dat al die in de droom
verrichte handelingen in de categorieën
wassen, scheren, kleden en ontbijten nog
eens opnieuw moeten gebeuren, begint de
dag al zeer ontmoedigend. En vermoeiend.
Niets is vermoeiender dan twee keer op
staan op één morgen.
Zo was ik langzamerhand al aan de zelf
kastijding toegekomen, toen dokter Sel
borne zijn bevrijdende nieuwjaarsbood
schap de wereld instuurde. Het gewriemel
met de tenen heeft nog geen noemenswaar
dig resultaat opgeleverd. Maar dat komt
ook pas over drie maanden, heeft de dok
ter gezegd. En daar lig ik nu maar op te
hopen, iedere morgen. Wat mijn tenen daar
nu voor invloed op uit moeten oefenen is
nog niet duidelijk, maar wellicht kunnen
zij in samenwerking met mijn hoofd, dat
het denkwerk verricht, iets uitwerken op
de onwillige massa ertussen.
KO BRUGBIER
het buitenland (onder anderen met onze landgenoot Theo Baylé)
voor de duur van drie jaar afgesloten. Men weet nu niet alleen,
dat de eerste galavoorstelling op 5 November met „Fidelio" van
Beethoven zal beginnen, maar ook dat daarop „Don Giovanni"
van Mozart, verder „Frau ohne schatten" van Richard Strauss en
„Aida" van Verdi, benevens „Die Meistersinger" van Wagner en
„Wozzeck" van Alban Berg en nog veel meer werken uit de
operaliteratuur zullen volgen. Verder staat vast, wie deze ver
schillende werken zullen dirigeren en wie er zullen optreden.
Het gehele programma voor de eerste drie jaren ligt in grote
lijnen reeds vast. Het répertoire omvat ruim veertig opera's.
Wat directeur dr. Karl Böhm met dit plan wil bereiken, is na
melijk het handhaven respectievelijk weer opbouwen van het
grote ensemble, want volgens hem zal de aantrekkingskracht
van de Weense Opera daarin moeten bestaan, dat de voorstel
lingen niet door een paar sterren of gasten uit het buitenland
worden gedragen, maar door een vast ensemble, dat in alle on
derdelen perfect is en waarvan de leden op elkaar zijn inge
speeld en ingezongen.
NA DE STEFANSDOM is de Weense
Opera voor de Oostenrijkers het grote na
tionale monument, waar zij het meest aan
hangen en waarvoor zij de grootste offers
over hebben gehad. Toen dit gebouw op de
noodlottige twaalfde Maart 1944 een prooi
der vlammen werd, hebben honderden
Weners met tranen in de ogen deze ver
woesting machteloos gadegeslagen. Maar
nu zal dan de restauratie in de loop van dit
jaar haar beslag krijgen. Gelukkig is de
voorgevel met de prachtige loggia's en het
elegante trappenhuis gedeeltelijk gespaard
gebleven. De eigenlijke zaal brandde totaal
uit. Men heeft het gebouw grotendeels in
de oorspronkelijke stijl opgebouwd en ge
restaureerd met al het gecompliceerde
beeldhouwwerk, met de stucco's en de
fijne fresco's op muren en gewelven. Doch
het intérieur is veranderd. Het is zakelij
ker en moderner geworden, zonder de
oude gipsfiguren, de rode gordijnen en de
gouden kwasten. Bovendien heeft men
kans gezien om de vroegere fouten van
optische en acoustische aard te vermijden
of te verbeteren.
Zodoende zal de opera niet alleen als een
phoenix uit haar as herrijzen, maar boven
dien nog beter aan haar doel beantwoor
den. Want al zijn de Oostenrijkers op ander
gebied niet zo sterk van zichzelf ingeno
men, toch hebben zij. het in het hoofd ge
zet om de opera tot het grote muzikale
centrum van Europa te maken. Of dit zal
gelukken, moeten we afwachten, vooral
met het oog op de concurrentie van de
Parijse Opéra en de Scala van Milaan.
NIET ALLEEN de opera heeft een nieu
we directeur gekregen, maar ook het be
roemde Burgtheater, met zijn breed en im
posant front, dat eveneens in het najaar
zal worden heropend. De leiding van deze
schouwburg ligt nu in handen van twee
vakmensen, namelijk van Rott (een
Duitser) en van Schreyvogel, een Oosten
rijker van geboorte. Vroeger had dit
theater de naam, het beste te zijn van hef
gehele Duitse taalgebied, dus van Duits
land, Oostenrijk en Duits-Zwitserland te
zamen en niet zonder reden prijst men ook
nu nog de zuivere klank van het zoge
naamde Burgtheater-Duits, dat hier wordt
gecultiveerd. Deze roem willen de twee
directeuren weer aan het Burgtheater te
rug geven en daarvoor hebben ook zij
zich op de ensemble-idée geworpen. De
beste toneelspelers uit het Duitse taalge
bied hebben contracten op lange termijn
ondertekend en ze deden het graag, on
danks het feit dat de honoraria in Wenen
belangrijk lager liggen dan in Duitsland.
Zodoende kan een programma worden
opgesteld met vaste spelers en met de
beste stukken uit de wereldlitteratuur: na
tuurlijk de Duitse klassieken als Goethe,
Schiller, Kleist, Lessing, Hauptmann, en
zovoorts, maar daarnaast ook buitenlan
ders als Molière, Lope de Vega en vooral
Shakespeare, waarvoor men in Wenen al
tijd een bijzondere voorliefde heeft ge
had. De meeste zorg echter wil men beste
den aan de Oostenrijkse klassieke toneel
schrijvers, zoals Grillparzer, Nestroy en
Raimund, die in het buitenland vrijwel on
bekend zijn. Want van Grillparzer kent
men ten hoogste enkele schooluitgaven,
niet echter zijn prachtige koningsdrama's
waarvoor Goethe de grootste bewondering
had. En wat Nestroy betreft wie kent
hem eigenlijk? Ofschoon hij in 1862 stierf,
werden zijn stukken pas kortgeleden in
Amerika ontdekt, met éclatant succes op
gevoerd en zelfs nagevolgd door nie
mand minder dan Thornton Wilder!
MEN WEET in Oostenrijk maar al te goed,
dat dit land ook in de toekomst geen rol
van betekenis zal spelen op het gebied van
de politiek of van de internationale handel,
maar wel koestert men hier de hoop, dat
het de toon zal kunnen aangeven in cultu
reel opzicht, niet in de schilderkunst of de
architectuur, maar wel wat betreft de mu
ziek, het toneel en de combinatie daarvan.
Het buitenland schijnt dit ook van Oosten
rijk te verwachten, want de belangstelling
aldaar voor het programma t~an de Weense
Opera en het Burgtheater is enorm.
De Nederlandse Opera zal op 28 Januari
een voorstelling van „Aïda" van Verdi ge
geven met Mimi Aarden als Amneris en
Caspar Broecheler als Amonasro.
HET VERDWIJNEN van enige gerenom
meerde kunsthandels in ons land en het
steeds kleiner wordend aantal kunstver
zamelaars lijkt er op te wijzen, dat de be
langstelling en liefde voor de eigentijdse
schilderkunst flink aan het tanen is. Daar
staat tegenover dat er een gestadig aan
wassende stroom van kunstboeken op de
markt verschijnt. Kostbare edities met
perfect uitgevoerde kleurweergevingen,
populaire werkjes over één bepaalde kun
stenaar, albums met enkele reproducties
in kleurechte plaatwerken, die het als de
coratieve wandversiering in het moderne
interieur goed doen, enzovoorts, enzovoorts.
Al deze uitgaven die, gezien de grote op
lage, een ruime koperskring doen veron
derstellen, weerspreken dan toch weer de
steeds herhaalde klacht over de geringe
belangstelling voor kunst van het tegen
woordige geslacht. De mogelijkheid zich
een of meer originele kunstwerken aan te
schaffen, blijft misschien beperkt tot de
kring der financieel bevoorrechten. Rekent
men hiertoe degenen, die zich de luxe van
een zeiljacht, een televisietoestel, een auto,
AL HEB IK TEGEN DE jongste roman .Bittere wijn" van Bert van Aerschot
een Vlaamse jongere, die tijdens de oorlog debuteerde met „De kleine wereld" en
in 1952 een novellentriptiek „Ik leefde gisteren" publiceerde duizend-en-éèn
bezwaar, één ding wil ik op de voorgrond stellen: dat ik vertrouwen heb in de op
rechtheid van zijn protest tegen een wereld die zich met de dag meer uitslooft om
zichzelf onmogelijk te maken. Ik weet wel, dat is niet genoeg voor de waardering
van een schriftuur als kunstwerk. In navolging van Ter Braaks voorkeur aan „de
vent" boven „de vorm" is er een dubieuze, zo niet fatale neiging merkbaar om het
getuigenis als zodanig te laten prevaleren boven zijn waarde als woordkunst. Zonder
daarmee iets te willen afdingen op Ter Braaks destijds heilzame oppositie tegen een
hol aestheticisme, wil het mij nog altijd voorkomen, dat „de vent" die de „vorm"
niet beheerst mag zijn wat hij wil, maar geen kunstenaar is en dat het getuigenis
van een twijfelachtige litteraire betekenis thuis hoort in een pamflet of zoiets, maar
niet in het misbaksel van een roman of een novelle.
Henri Matisse: Portret van de vrouw
van de kunstenaar (1914) thans in een
Moskouse verzameling. Reproductie
overgenomen uit het hierbij door onze
medewerker Otto B. de Kat besproken
boek van W. Jos. de Gruyter.
grote buitenlandse vacantiereizen en der
gelijke kunnen permitteren, dan kan men
tevens vaststellen, dat deze categorie in
Nederland op het ogenblik nog een respec
tabel aantal mensen omvat.
De belangstelling voor kunst vindt men
echter klaarblijkelijk maar zelden in deze
kringen. Was de animo tot het verwerven
van een eigen kunstbezit evenredig aan
het verlangen naar de bovengenoemde luxe
artikelen, dan was de hedendaagse kunste
naar niet in nood en bloeide de kunsthan
del. Een van de factoren waarom deze
klasse geen kunst koopt, is dat men er geen
gunstige beleggingskans in ziet. Speculatie
heeft voor de kunstkoper tot nu toe een
belangrijke rol gespeeld. De snelle evolu
ties in de kunstrichtingen hebben het ver
trouwen dier speculanten geschokt. Niet
dat er geen grote winsten te maken waren
zie de enorme prijzen die sommige mo
derne meesters op het moment maken.
Maar dat gebeurt alleen op de grote inter
nationale kunstmarkt en buiten het berijk
van de landelijke of regionale kunstver
zamelaars die hier bedoeld worden.
In deze situatie is het begrijpelijk dat
er bij het publiek een neiging bestaat om
zich ten aanzien van de hedendaagse kunst
beter te oriënteren. Zij en de vele anderen
die eenvoudigweg niet over de middelen
beschikken om kunst te kopen, zijn beiden
om verschillende redenen de kopers van
de moderne uitgaven der kunstboeken.
VOOR DE SERIEUZE verkenner op het
terrein der moderne schilderkunst zal de
tweede, herziene en aanmerkelijk uitge
breide druk van „De Europese schilder
kunst na 1850' door W. Jos de Gruyter"
(verschenen bij Daamen N.V. te Den Haag
en De Sikkel te Antwerpen) een verheu
gende gebeurtenis betekenen. Naast de
meer spectaculaire buitenlandse edities,
maakt deze echt degelijke, Nederlandse
uitgave misschien een beetje een stugge
indruk. Wij kunnen ons echter voorstellen
dat dit ook juist de bedoeling is geweest
van schrijver en uitgever.
In geen enkel opzicht wil dit, overigens
rijk geïllustreerde boek een vervangings
middel van het kunstwerk zijn. De uit
stekend geschreven tekst, waarin ieder
gebruik van kunstgeleerd jargon verme
den werd is uiterst leerzaam en boeiend.
Men voeit al lezende een grote bewonde
ring voor de grote kennis, die de schrijver
bezit van de talloze stromingen en richtin
gen der Europese schilderkunst der laatste
honderd jaren. Terecht heeft de schrijver
hierbij veel aandacht besteed aan de stro
mingen der twintigste eeuw, in het bij
zonder aan Cubisme en Surrealisme, om
dat deze uitingen voor de meeste belang
stellenden niet zo gemakkelijk te volgen
zijn.
Naar verluidt heeft het bestuur van de
Nederlandse Televisiestichting besloten
over te gaan tot de oprichting van een
eigen spelerskern, naar het voorbeeld van
de Nederlandse Radio Unie met haar hoor-
cspelkern. Het zou in de bedoeling liggen
twintig acteurs en actrices aan te trekken.
Het is niet doenlijk om in dit artikel een
volledige omschrijving van dit handboek
te geven. Maar om een indruk te geven
van De Gruyters betoogtrant slaan we een
bladzijde open, gewijd aan de Zwitserse
schilder Paul Klee (1870-1940). Na een
bondige maar volledige opsomming van
Klee's levensloop en ontwikkeling volgt
een karakteristiek waaruit wij de volgende
regels citeren: „Soms beschrijft hij (Klee)
de dingen niet met behulp van lijnen en
vormen, maar uit lijnen en vormen roept
hij dingen zoals Herman Gorter van woor
den dingen maakte. Hij is een gewiekst
en onderhoudend grensbewoner, een te
kenend en schilderend magiër en hij weet
op een onnavolgbare wijze het charmante
en vinnige, het absurde en wijze, het in
nige en extatische te doen samenvatten".
Later trekt De Gruyter (wat hij bij het
bespreken van de non-figuratieve kunst
meermalen doet) vergelijkingen met de
muziek van Bartók, Poulenc en Pijper.
BIJ EEN BOEK als dit van De Gruyter
dat, om zo te zeggen, tot de huidige dag
is bijgewerkt kan het niet anders of er
doen zich, waar het de hedendaagse en
speciaal de Neder
landse kunst betreft
vertekeningen voor,
door het gebrek aan
afstand ontstaan.
Een halve pagina aan
een dubieuze figuur
als Toon Kelder ge
wijd, lijkt in een der
gelijk werk toch wel
buiten proportie. Tot
onze spijt zochten we
daarentegen vergeefs
naar de terecht be
faamde „Amsterdam
se Joffers".
Een ander punt van
dispuut kan gevonden
worden in de stelling
van De Gruyter, dal
de Belg Jan Stob-
baerts een belang
rijker dierenschilder
zou zijn dan Jozef
Stevens: persoonlijk
geef ik aan Stevens'
gezond en kernachtig
realisme boven de wel
eens wat week ro
mantische Stobbaerts
de voorkeur. Het feit
echter, dat De Gruy
ter in zijn boek ook
aan dergelijke, al
haast geheel vergeten
figuren zijn volle en
intense aandacht
schenkt, stemt tot
grote dankbaarheid.
Door de lezer een be
ter en helderder in
zicht te verschaffen
in de ontwikkeling der
hedendaagse kunst,
heeft De Gruyter een
waardevolle bijdrage
geleverd voor de cul
turele ontplooiing van
ons volk.
OTTO B. DE KAT.
ALS IK DESONDANKS de oprechtheid
van Van Aerschots verzet en verzet is
de strekking van alles wat ik van hem
las vooropstel, is het omdat ik in de
onbevredigende vorm daarvan tè onmis
kenbare schrijverskwaliteiten ontdek, om
een jong auteur als hij niet naar beste
weten te waarschuwen tegen een nieuw
traditionalisme, dat zich in de tegenstro
ming van de vroegere romantraditie, van
de gangbare naturalistische, sociale, psy
chologische roman, als een slakvorming
van gestandaardiseerde beeldspraak, van
geijkte situaties, van technische procédé's,
van modernistisch-gesancionneerde termi
nologie (walg, zweet, absurditeit enzo
voorts) begint af te zetten aan de giet
vorm van de roman.
Van Aerschot, wiens werk tot de zóne
van het zogenaamde psychische realisme
behoort, heeft in „Bittere wijn" de tech
niek van de synchronisatie, van de gelijk
schakeling van verleden en heden, aan
gewend om zijn romanfiguur John Draes
te confronteren met zijn leven, met de
slachtoffers van zijn machtswellust, zijn
vernietigingsdrang, zijn kwelzucht. Hij is
van een getergd kind met een bezeerd
hart een dief, van een dief een immoreel
zakenman van aanzien geworden, een
geldmagnaat, een concernleider in de trant
van Stinnes zaliger. Zijn drijfveer was
haat, zijn macht wraak, zijn leven een
nihilistisch protest.
Aan de rand van de ondergang, op zijn
beurt slachtoffer van een geldmacht die
zomin als hij scrupules kent, dwaalt hij
als een opgejaagd dier door de stad. Zijn
hartkwaal (het symbolische ziektever
schijnsel in de moderne roman!) stelt hem
als teken van het naderend einde lichame
lijk voor de vraag van leven en dood. En
in dit tussenstadium van supermacht en
débacle, van bestaan en sterven, weegt hij
voor het eerst de zwaarte van zijn leven
af. Doden herrijzen, levenden verstenen.
Het verleden wordt heden, het heden ver
wringt zich tot een satanische grijns, een
groteske grimas van het Niets. Dat is de
oogst van een leven uit haat en een han
delen uit wraak, van een cynische re
vanche op een gekwetste jeugd, een ge
schonden hart, dat nu zélf revolteert tegen
de harteloosheid.
Vervreemd van zijn negativistische Zelf,
omringd door een wereld waarin huizen,
straten, mensen panisch verstard staan als
een spookachtig décor, gaat deze Draes
café-uit en kroeg-in, op de vlucht voor
zichzelf, zijn verleden, zijn levensleegte,
om eindelijk in een volks-estaminet heul
te vinden bij de onproblematische zwoe
gers. Als een boosdoener (een motief dat
niet vreemd is aan het tweede verhaal
van Van Aerschots novellentriptiek) keert
hij terug op de plaatsen van zijn misdaad,
zijn verleden hèrlevend, de scherven van
zijn gebroken leven beurtelings cynisch en
wanhopig aan elkaar passend, de zinloos
heid van zijn verdane jaren smakend als
„een bittere wijn".
Dit boek is en dat wil het ook sym
bolisch zijn doortrokken met angst,
levensangst, angst van een tijd met een
slecht geweten. Het is niet toevallig dat
ik onlangs, naar aanleiding van een roman
van heel andere structuur, maar analoge
strekking („De glazen wand" van David
„De Saltimbanques" van Honoré Daumier, zoals dit werk
in „De Europese schilderkunst na 1850" Is gereproduceerd.
Het origineel bevindt zich in het Louvre te Parijs.
de Jong) elders schreef: „Angst voor het
spook van een onherstelbaar gisteren en
een dreigend morgen; angst voor de vrij
heid, de verantwoordelijkheid, de machte
loosheid, de schijnoverwinning van een
technomanische eeuw; angst voor het
grote verzaken. Angst uit halfslachtigheid.
Angst uit liefdeloosheid."
Dat is de uitkomst van dit tweegesprek
met het geweten, waarin Draes' herinne
ringen als gedrochtelijk-macabere schim
men (meer dan eens heb ik onder het
lezen Saint Saëns' Danse macabre in de
oren gehad) in opstand komen tegen het
niet minder groteske heden. Geen opbeu
rende lectuur, neen. Maar dat Van Aer
schots roman „verontrustend" is, kan be
zwaarlijk als een argument tegen de litte
raire waarde ervan worden uitgespeeld.
Litteratuur en dat is mijn heilige over
tuiging die zich nu nog de weelde
meent te kunnen veroorloven van een ge-
no'eglijke ontspanning, een beminnelijke
dolce far niente, een tot niets verplichten
de fictie met „een goede afloop", mag
voor wie de struisvogelpolitiek lief heeft
en meent te kunnen verantwoorden een
verkieselijke lectuur zijn, de tijd van de
kunst-om-de-kunst, de fictie-om-de-fictie,
de vrijblijvende „gevoelsstreling" is, hoe
dierbaar deze ons ook blijft, voorbij, he
laas voorbij, maar onherroepelijk voorbij.
Voorlopig tenminste. Sinds de ivoren toren
is ingestort, sinds de kunstenaar, hoe hij
zich wendt of keert, bij het maatschappe
lijk bestel, dat wil zeggen bij de nood van
de tijd is ingelijfd, is kunst, wil ze niet
een belachelijke farce worden, getuigenis
en als zodanig een sociale functie. Wie zou
de Geuzenpoëzie gering achten omdat ze
geen natuurlyriek opleverde?
Een andere vraag is het, of Van Aer
schot, onvergeeflijk slordig In zijn taal
gebruik, in zijn onmacht vaak zijn toe
vlucht nemend tot psycho-realistische
cliché's, niet tè zeer offerde aan hetgeen
ik een nieuw traditionalisme noemde, om
voor zijn eerlijke aanklacht, zijn oprechte
1 verontrusting, de overeenkomstige vorm
te kunnen vinden, de onmisbare desem,
die een werk doet gisten tot een volwaar
dig kunstwerk. Zijn toon, zijn plastiek,
zijn creatieve impuls doen geloven dat hij
na ernstige bezinning met een gaver ro
man voor de dag kan komen.
C. J. E. DINAUX
Bert van Aerschot: „Bittere wijn" (A.
Bi una en Zoon, Utrecht).