HOE KOMEN WIJ ER UIT WEENSE OPERA WIL HET MUZIKALE CENTRUM VAN EUROPA WORDEN De Europese schilderkunst na 1850 Een crïtische waardering voor Hulpmiddel voor het publiek om zich goed te oriënteren een roman van Bert van Aerschot Vaste speelkern voor televisie Litteraire Kanttekeningen Onze Puzzle Horizontaal: 1. gemeente in Noordholland. 6. uitroep. 8. bouwstof. 10. soort onderwijs (afk.). 11. staat meestal boven drukwerk. 13. alleenzang. 15. aardijkskundige aanduiding. 17. tor. 19. eerste mens. 21. wortel. 22. voeg woord. 24. eerwaarde heer (afk. lat.). 25. god der liefde. 27. voegwoord. 29. bevroren water. 81. onbepaald voornaamwoord. 33. hoender achtige vogel. 34. gemeente in Noordholland. Verticaal: 1. hakwerktuig. 2. maanstand. 3. stapel. 4. teug. 6. lengtemaat (afk.). 7. ge meente in Noordholland: 9. overslag. 12. rei nigingsmiddel. 14. bijwoord. 16. bergplaats. 18. dorp in Zeeland. 19. gemeente in Noordhol land. 20. tijding. 23. lichaamsdeel. 26. buiten landse titel. 28. ontkenning (Eng.). 30 muziek noot 32. gebod. Om in aanmerking te komen voor een van de drie geldprijzen ad 7-50 5.en 2.50, dient men uiterlijk Dinsdag 17 uur de oplos sing in te zenden aan een van onze bureaux; in Haarlem: Grote Houtstraat 93 en Soenda- plein; in IJmuiden: Kennemerlaan 186. De prijswinnaars van de vorige puzzle waren: W. W. H. Lelsing, Gen. Cronjéstraat 57 rood. Haarlem, 7.50; S. A. Hoes, Oliesla- gerslaan 13, Haarlem, 5-A. W. Volmer, Kerkplein 2 A, Velsen, 2.50. De uitslag van de vorige puzzle luidt: Horizontaal: 1. Schagen; 7. ma; 8. os; 10. cl. 12. mom; 14. dl; 15. hak; 17. aak; 18. armen; 19. olm; 21. sla; 23. re; 24. ent; 26. Aa; 27. gr.; 28. op of om; 30. Zaandam. Verticaal: 2. cm; 3. ham; 4. gom; 5. es; 6. Schoorl; 9. Alkmaar; 11. la; 13. Ommen; 14. Da; 16. kam; 17. Ans; 20. Ie; 22. la; 24. era; 25. tod; 27. ga; 29. pa of ma. (Van onze correspondent in Wenen) IN DE KOMENDE HERFST zal in Wenen de heropening van de opera plaats vinden en dat is een evenement dat het volk eigen lijk veel meer bezighoudt dan alle verhalen over een staats verdrag, dat nu overigens weer ver van zijn verwezenlijking af schijnt te zijn. De belangstelling voor deze culturele gebeurtenis is zelfs zo groot, dat alle entréekaartcn voor de gehele eerste week nu reeds zijn uitverkocht of gereserveerd en dat voor prijzen die ver boven de honderd gulden per plaats liggen! De nieuwe directeur van de opera heeft tot uit Amerika blanco cheques ontvangen, waarop hij maar een willekeurig bedrag behoefde in to vullen, als hij voor een zitplaats zorgde. Natuur lijk heeft hij geen cheques ingevuld, maar wel het plan van één enkele galavoorstelling spoedig laten varen en deze vervangen door een hele serie van eerste voorstellingen of premières. Het speelplan van de nieuwe opera ligt bovendien kant en klaar op tafel en er wordt reeds aan gewerkt. Vooral werden de nodige contracten met zangers en zangeressen uit Oostenrijk en Het Weense Burgtheater met zijn breede, imposante voorgevel. TEMIDDEN VAN DE VELE nieuwjaars boodschappen, waarvan de laatste nog na galmen in de holte van 1955, heeft er één sterk mijn aandacht getrokken. Zij is af komstig van de Engelse arts G. K. Selborne en werpt een nieuw licht op een der groot ste problemen van de mensheid: de ver raderlijke behaaglijkheid van het bed in de morgen. De kwestie, waar wij niet uit kun nen komen, is namelijk dat wij er niet uit kunnen komen. Moeten wij ons er in dit sombere besef maar bij neer blijven leggen? Deze dokter meent van niet. „U moet beginnen met uw wekker niet voor de gek te houden," zegt hij. Dat slaat ongetwijfeld op al die arme wekkers, die des morgens in een uiterst opgewonden staat een half uur vroeger af lopen in de mening, dat 't al een half uur later is. „Wees sportief, zet de wekker precies op tijd en kom niet in paniekstem ming." Hier past, dunkt mij, enige zake lijke critiek. Geeft dokter Selborne zich er wel rekenschap van, dat de paniekstem ming vaak nog de enige kracht is, die ons kan uitdrijven? Indien wij immers kalm blijven bij de uitbarsting van de wekker, is het gevaar groot, dat wij nadien met nog grotere kalmte weer insluimeren. Dit kan de oplossing niet zijn Maar het daarop volgende advies ver dient alle aandacht. „En vergeet vooral niet eerst uw tenen te buigen, dat is belang rijk. Na drie maanden zo gedaan te hebben, begint u de gunstige gevolgen al te mer ken." Dit betekent dus een sterk vereen voudigde vorm van ochtendgymnastiek. Het is nu niet langer een ingespannen, bon- kerig karwei in de schemerige kilte van de kamer, doch een rustig „buig-twee" en „strek-twee" van de tenen binnen bed. De stille bedrijvig heid van de tenen daarginds aan het voeteneinde, als het gewriemel van zee anemonen in tropische aquaria, lijkt mij nu de juiste overgangs fase van de warme vrede in de slaap naar de koude oorlog om het bestaan. Deze twee strijdige toestanden waren juist de oorzaak van de paniekstem ming, welke dokter Selborne wenst tegen te gaan. Niemand kan zonder verwarring van de ene in de andere toestand overgaan. Dat dit zo vaak gebeurt komt meestal doordat wij de eerste trachten te rekken. Het zich uitrekken en geeuwen is daar een treffende symboliek van. En dan komt natuurlijk die tweede toestand als een oordeel, dat ons voortjaagt en de keuze tussen het goede en het verkeerde been bij het verlaten van het bed vrijwel onmoge lijk maakt. De geneesheer heeft hier een probleem aangeroerd, waarvan de oplossing waar schijnlijk het aanzien van onze samenleving zou veranderen. Tallozen vechten dit iedere morgen weer alleen uit, met hun eigen primitieve en meestal falende methoden, zonder de minste gemeenschappelijke voor lichting. Het merkwaardigste verschijnsel hierbij is de hardnekkigheid, waarmee de mens zich toch nog steeds elke avond blijft voornemen om de volgende morgen tijdig op te staan. Daarom ook is deze voorlich ting toe te juichen. De zaak is daarmee nog niet afgedaan, want het geldt hier een uiterst ingewikkelde materie. Daar is bij voorbeeld het verschil in vasthoudendheid van het zomerbed en van het winterbed. Het is goed, dat academici over dit alles voor ons eens wat gaan nadenken. Van algemene campagnes tegen de licha melijke en geestelijke weerstanden bij het opstaan is al een tijdlang geen sprake meer. Vroeger moet dat wel gebeurd zijn getuige de vele overgebleven slogans en verzen uit die tijd zoals: Op de heide zal ik je donde ren, Hela, gij bloempje, slaapt gij nog?, Ei, zie de morgen krieken en De morgenstond heeft goud in de mond. De laatste leuze is zeker verouderd, nu het dragen van goud in de mond geen teken van welstand meer is. HET VOOR DE GEK HOUDEN van de wekker is voor mij slechts zolang doeltref fend geweest als ik mijzelf door de wekker voor de gek liet houden. Nu heeft het geen zin meer. Daarna heb ik gepoogd mijzelf er uit te lokken door een koele citrusvrucht op zodanige afstand van het bed te zetten, dat ik er net niet bij kon. De eerste keer lukte het, maar daarna kwam ik er nog slechts even uit om de vrucht van het tafeltje weg te grissen en weer schielijk terug te hippen, als een hamsterdier in zijn hol. Hoe oprecht mijn verlangen is, mijzelf tijdig in het arbeidsproces te werpen, blijkt overigens uit het feit, dat ik daar in toe nemende mate van ga dromen, meestal na dat ik het geratel van de wekker de kop heb ingedrukt. Het is echter bijzonder on plezierig om wakker te moeten worden uit de droom dat men allang wakker is. Wan neer plotseling blijkt, dat al die in de droom verrichte handelingen in de categorieën wassen, scheren, kleden en ontbijten nog eens opnieuw moeten gebeuren, begint de dag al zeer ontmoedigend. En vermoeiend. Niets is vermoeiender dan twee keer op staan op één morgen. Zo was ik langzamerhand al aan de zelf kastijding toegekomen, toen dokter Sel borne zijn bevrijdende nieuwjaarsbood schap de wereld instuurde. Het gewriemel met de tenen heeft nog geen noemenswaar dig resultaat opgeleverd. Maar dat komt ook pas over drie maanden, heeft de dok ter gezegd. En daar lig ik nu maar op te hopen, iedere morgen. Wat mijn tenen daar nu voor invloed op uit moeten oefenen is nog niet duidelijk, maar wellicht kunnen zij in samenwerking met mijn hoofd, dat het denkwerk verricht, iets uitwerken op de onwillige massa ertussen. KO BRUGBIER het buitenland (onder anderen met onze landgenoot Theo Baylé) voor de duur van drie jaar afgesloten. Men weet nu niet alleen, dat de eerste galavoorstelling op 5 November met „Fidelio" van Beethoven zal beginnen, maar ook dat daarop „Don Giovanni" van Mozart, verder „Frau ohne schatten" van Richard Strauss en „Aida" van Verdi, benevens „Die Meistersinger" van Wagner en „Wozzeck" van Alban Berg en nog veel meer werken uit de operaliteratuur zullen volgen. Verder staat vast, wie deze ver schillende werken zullen dirigeren en wie er zullen optreden. Het gehele programma voor de eerste drie jaren ligt in grote lijnen reeds vast. Het répertoire omvat ruim veertig opera's. Wat directeur dr. Karl Böhm met dit plan wil bereiken, is na melijk het handhaven respectievelijk weer opbouwen van het grote ensemble, want volgens hem zal de aantrekkingskracht van de Weense Opera daarin moeten bestaan, dat de voorstel lingen niet door een paar sterren of gasten uit het buitenland worden gedragen, maar door een vast ensemble, dat in alle on derdelen perfect is en waarvan de leden op elkaar zijn inge speeld en ingezongen. NA DE STEFANSDOM is de Weense Opera voor de Oostenrijkers het grote na tionale monument, waar zij het meest aan hangen en waarvoor zij de grootste offers over hebben gehad. Toen dit gebouw op de noodlottige twaalfde Maart 1944 een prooi der vlammen werd, hebben honderden Weners met tranen in de ogen deze ver woesting machteloos gadegeslagen. Maar nu zal dan de restauratie in de loop van dit jaar haar beslag krijgen. Gelukkig is de voorgevel met de prachtige loggia's en het elegante trappenhuis gedeeltelijk gespaard gebleven. De eigenlijke zaal brandde totaal uit. Men heeft het gebouw grotendeels in de oorspronkelijke stijl opgebouwd en ge restaureerd met al het gecompliceerde beeldhouwwerk, met de stucco's en de fijne fresco's op muren en gewelven. Doch het intérieur is veranderd. Het is zakelij ker en moderner geworden, zonder de oude gipsfiguren, de rode gordijnen en de gouden kwasten. Bovendien heeft men kans gezien om de vroegere fouten van optische en acoustische aard te vermijden of te verbeteren. Zodoende zal de opera niet alleen als een phoenix uit haar as herrijzen, maar boven dien nog beter aan haar doel beantwoor den. Want al zijn de Oostenrijkers op ander gebied niet zo sterk van zichzelf ingeno men, toch hebben zij. het in het hoofd ge zet om de opera tot het grote muzikale centrum van Europa te maken. Of dit zal gelukken, moeten we afwachten, vooral met het oog op de concurrentie van de Parijse Opéra en de Scala van Milaan. NIET ALLEEN de opera heeft een nieu we directeur gekregen, maar ook het be roemde Burgtheater, met zijn breed en im posant front, dat eveneens in het najaar zal worden heropend. De leiding van deze schouwburg ligt nu in handen van twee vakmensen, namelijk van Rott (een Duitser) en van Schreyvogel, een Oosten rijker van geboorte. Vroeger had dit theater de naam, het beste te zijn van hef gehele Duitse taalgebied, dus van Duits land, Oostenrijk en Duits-Zwitserland te zamen en niet zonder reden prijst men ook nu nog de zuivere klank van het zoge naamde Burgtheater-Duits, dat hier wordt gecultiveerd. Deze roem willen de twee directeuren weer aan het Burgtheater te rug geven en daarvoor hebben ook zij zich op de ensemble-idée geworpen. De beste toneelspelers uit het Duitse taalge bied hebben contracten op lange termijn ondertekend en ze deden het graag, on danks het feit dat de honoraria in Wenen belangrijk lager liggen dan in Duitsland. Zodoende kan een programma worden opgesteld met vaste spelers en met de beste stukken uit de wereldlitteratuur: na tuurlijk de Duitse klassieken als Goethe, Schiller, Kleist, Lessing, Hauptmann, en zovoorts, maar daarnaast ook buitenlan ders als Molière, Lope de Vega en vooral Shakespeare, waarvoor men in Wenen al tijd een bijzondere voorliefde heeft ge had. De meeste zorg echter wil men beste den aan de Oostenrijkse klassieke toneel schrijvers, zoals Grillparzer, Nestroy en Raimund, die in het buitenland vrijwel on bekend zijn. Want van Grillparzer kent men ten hoogste enkele schooluitgaven, niet echter zijn prachtige koningsdrama's waarvoor Goethe de grootste bewondering had. En wat Nestroy betreft wie kent hem eigenlijk? Ofschoon hij in 1862 stierf, werden zijn stukken pas kortgeleden in Amerika ontdekt, met éclatant succes op gevoerd en zelfs nagevolgd door nie mand minder dan Thornton Wilder! MEN WEET in Oostenrijk maar al te goed, dat dit land ook in de toekomst geen rol van betekenis zal spelen op het gebied van de politiek of van de internationale handel, maar wel koestert men hier de hoop, dat het de toon zal kunnen aangeven in cultu reel opzicht, niet in de schilderkunst of de architectuur, maar wel wat betreft de mu ziek, het toneel en de combinatie daarvan. Het buitenland schijnt dit ook van Oosten rijk te verwachten, want de belangstelling aldaar voor het programma t~an de Weense Opera en het Burgtheater is enorm. De Nederlandse Opera zal op 28 Januari een voorstelling van „Aïda" van Verdi ge geven met Mimi Aarden als Amneris en Caspar Broecheler als Amonasro. HET VERDWIJNEN van enige gerenom meerde kunsthandels in ons land en het steeds kleiner wordend aantal kunstver zamelaars lijkt er op te wijzen, dat de be langstelling en liefde voor de eigentijdse schilderkunst flink aan het tanen is. Daar staat tegenover dat er een gestadig aan wassende stroom van kunstboeken op de markt verschijnt. Kostbare edities met perfect uitgevoerde kleurweergevingen, populaire werkjes over één bepaalde kun stenaar, albums met enkele reproducties in kleurechte plaatwerken, die het als de coratieve wandversiering in het moderne interieur goed doen, enzovoorts, enzovoorts. Al deze uitgaven die, gezien de grote op lage, een ruime koperskring doen veron derstellen, weerspreken dan toch weer de steeds herhaalde klacht over de geringe belangstelling voor kunst van het tegen woordige geslacht. De mogelijkheid zich een of meer originele kunstwerken aan te schaffen, blijft misschien beperkt tot de kring der financieel bevoorrechten. Rekent men hiertoe degenen, die zich de luxe van een zeiljacht, een televisietoestel, een auto, AL HEB IK TEGEN DE jongste roman .Bittere wijn" van Bert van Aerschot een Vlaamse jongere, die tijdens de oorlog debuteerde met „De kleine wereld" en in 1952 een novellentriptiek „Ik leefde gisteren" publiceerde duizend-en-éèn bezwaar, één ding wil ik op de voorgrond stellen: dat ik vertrouwen heb in de op rechtheid van zijn protest tegen een wereld die zich met de dag meer uitslooft om zichzelf onmogelijk te maken. Ik weet wel, dat is niet genoeg voor de waardering van een schriftuur als kunstwerk. In navolging van Ter Braaks voorkeur aan „de vent" boven „de vorm" is er een dubieuze, zo niet fatale neiging merkbaar om het getuigenis als zodanig te laten prevaleren boven zijn waarde als woordkunst. Zonder daarmee iets te willen afdingen op Ter Braaks destijds heilzame oppositie tegen een hol aestheticisme, wil het mij nog altijd voorkomen, dat „de vent" die de „vorm" niet beheerst mag zijn wat hij wil, maar geen kunstenaar is en dat het getuigenis van een twijfelachtige litteraire betekenis thuis hoort in een pamflet of zoiets, maar niet in het misbaksel van een roman of een novelle. Henri Matisse: Portret van de vrouw van de kunstenaar (1914) thans in een Moskouse verzameling. Reproductie overgenomen uit het hierbij door onze medewerker Otto B. de Kat besproken boek van W. Jos. de Gruyter. grote buitenlandse vacantiereizen en der gelijke kunnen permitteren, dan kan men tevens vaststellen, dat deze categorie in Nederland op het ogenblik nog een respec tabel aantal mensen omvat. De belangstelling voor kunst vindt men echter klaarblijkelijk maar zelden in deze kringen. Was de animo tot het verwerven van een eigen kunstbezit evenredig aan het verlangen naar de bovengenoemde luxe artikelen, dan was de hedendaagse kunste naar niet in nood en bloeide de kunsthan del. Een van de factoren waarom deze klasse geen kunst koopt, is dat men er geen gunstige beleggingskans in ziet. Speculatie heeft voor de kunstkoper tot nu toe een belangrijke rol gespeeld. De snelle evolu ties in de kunstrichtingen hebben het ver trouwen dier speculanten geschokt. Niet dat er geen grote winsten te maken waren zie de enorme prijzen die sommige mo derne meesters op het moment maken. Maar dat gebeurt alleen op de grote inter nationale kunstmarkt en buiten het berijk van de landelijke of regionale kunstver zamelaars die hier bedoeld worden. In deze situatie is het begrijpelijk dat er bij het publiek een neiging bestaat om zich ten aanzien van de hedendaagse kunst beter te oriënteren. Zij en de vele anderen die eenvoudigweg niet over de middelen beschikken om kunst te kopen, zijn beiden om verschillende redenen de kopers van de moderne uitgaven der kunstboeken. VOOR DE SERIEUZE verkenner op het terrein der moderne schilderkunst zal de tweede, herziene en aanmerkelijk uitge breide druk van „De Europese schilder kunst na 1850' door W. Jos de Gruyter" (verschenen bij Daamen N.V. te Den Haag en De Sikkel te Antwerpen) een verheu gende gebeurtenis betekenen. Naast de meer spectaculaire buitenlandse edities, maakt deze echt degelijke, Nederlandse uitgave misschien een beetje een stugge indruk. Wij kunnen ons echter voorstellen dat dit ook juist de bedoeling is geweest van schrijver en uitgever. In geen enkel opzicht wil dit, overigens rijk geïllustreerde boek een vervangings middel van het kunstwerk zijn. De uit stekend geschreven tekst, waarin ieder gebruik van kunstgeleerd jargon verme den werd is uiterst leerzaam en boeiend. Men voeit al lezende een grote bewonde ring voor de grote kennis, die de schrijver bezit van de talloze stromingen en richtin gen der Europese schilderkunst der laatste honderd jaren. Terecht heeft de schrijver hierbij veel aandacht besteed aan de stro mingen der twintigste eeuw, in het bij zonder aan Cubisme en Surrealisme, om dat deze uitingen voor de meeste belang stellenden niet zo gemakkelijk te volgen zijn. Naar verluidt heeft het bestuur van de Nederlandse Televisiestichting besloten over te gaan tot de oprichting van een eigen spelerskern, naar het voorbeeld van de Nederlandse Radio Unie met haar hoor- cspelkern. Het zou in de bedoeling liggen twintig acteurs en actrices aan te trekken. Het is niet doenlijk om in dit artikel een volledige omschrijving van dit handboek te geven. Maar om een indruk te geven van De Gruyters betoogtrant slaan we een bladzijde open, gewijd aan de Zwitserse schilder Paul Klee (1870-1940). Na een bondige maar volledige opsomming van Klee's levensloop en ontwikkeling volgt een karakteristiek waaruit wij de volgende regels citeren: „Soms beschrijft hij (Klee) de dingen niet met behulp van lijnen en vormen, maar uit lijnen en vormen roept hij dingen zoals Herman Gorter van woor den dingen maakte. Hij is een gewiekst en onderhoudend grensbewoner, een te kenend en schilderend magiër en hij weet op een onnavolgbare wijze het charmante en vinnige, het absurde en wijze, het in nige en extatische te doen samenvatten". Later trekt De Gruyter (wat hij bij het bespreken van de non-figuratieve kunst meermalen doet) vergelijkingen met de muziek van Bartók, Poulenc en Pijper. BIJ EEN BOEK als dit van De Gruyter dat, om zo te zeggen, tot de huidige dag is bijgewerkt kan het niet anders of er doen zich, waar het de hedendaagse en speciaal de Neder landse kunst betreft vertekeningen voor, door het gebrek aan afstand ontstaan. Een halve pagina aan een dubieuze figuur als Toon Kelder ge wijd, lijkt in een der gelijk werk toch wel buiten proportie. Tot onze spijt zochten we daarentegen vergeefs naar de terecht be faamde „Amsterdam se Joffers". Een ander punt van dispuut kan gevonden worden in de stelling van De Gruyter, dal de Belg Jan Stob- baerts een belang rijker dierenschilder zou zijn dan Jozef Stevens: persoonlijk geef ik aan Stevens' gezond en kernachtig realisme boven de wel eens wat week ro mantische Stobbaerts de voorkeur. Het feit echter, dat De Gruy ter in zijn boek ook aan dergelijke, al haast geheel vergeten figuren zijn volle en intense aandacht schenkt, stemt tot grote dankbaarheid. Door de lezer een be ter en helderder in zicht te verschaffen in de ontwikkeling der hedendaagse kunst, heeft De Gruyter een waardevolle bijdrage geleverd voor de cul turele ontplooiing van ons volk. OTTO B. DE KAT. ALS IK DESONDANKS de oprechtheid van Van Aerschots verzet en verzet is de strekking van alles wat ik van hem las vooropstel, is het omdat ik in de onbevredigende vorm daarvan tè onmis kenbare schrijverskwaliteiten ontdek, om een jong auteur als hij niet naar beste weten te waarschuwen tegen een nieuw traditionalisme, dat zich in de tegenstro ming van de vroegere romantraditie, van de gangbare naturalistische, sociale, psy chologische roman, als een slakvorming van gestandaardiseerde beeldspraak, van geijkte situaties, van technische procédé's, van modernistisch-gesancionneerde termi nologie (walg, zweet, absurditeit enzo voorts) begint af te zetten aan de giet vorm van de roman. Van Aerschot, wiens werk tot de zóne van het zogenaamde psychische realisme behoort, heeft in „Bittere wijn" de tech niek van de synchronisatie, van de gelijk schakeling van verleden en heden, aan gewend om zijn romanfiguur John Draes te confronteren met zijn leven, met de slachtoffers van zijn machtswellust, zijn vernietigingsdrang, zijn kwelzucht. Hij is van een getergd kind met een bezeerd hart een dief, van een dief een immoreel zakenman van aanzien geworden, een geldmagnaat, een concernleider in de trant van Stinnes zaliger. Zijn drijfveer was haat, zijn macht wraak, zijn leven een nihilistisch protest. Aan de rand van de ondergang, op zijn beurt slachtoffer van een geldmacht die zomin als hij scrupules kent, dwaalt hij als een opgejaagd dier door de stad. Zijn hartkwaal (het symbolische ziektever schijnsel in de moderne roman!) stelt hem als teken van het naderend einde lichame lijk voor de vraag van leven en dood. En in dit tussenstadium van supermacht en débacle, van bestaan en sterven, weegt hij voor het eerst de zwaarte van zijn leven af. Doden herrijzen, levenden verstenen. Het verleden wordt heden, het heden ver wringt zich tot een satanische grijns, een groteske grimas van het Niets. Dat is de oogst van een leven uit haat en een han delen uit wraak, van een cynische re vanche op een gekwetste jeugd, een ge schonden hart, dat nu zélf revolteert tegen de harteloosheid. Vervreemd van zijn negativistische Zelf, omringd door een wereld waarin huizen, straten, mensen panisch verstard staan als een spookachtig décor, gaat deze Draes café-uit en kroeg-in, op de vlucht voor zichzelf, zijn verleden, zijn levensleegte, om eindelijk in een volks-estaminet heul te vinden bij de onproblematische zwoe gers. Als een boosdoener (een motief dat niet vreemd is aan het tweede verhaal van Van Aerschots novellentriptiek) keert hij terug op de plaatsen van zijn misdaad, zijn verleden hèrlevend, de scherven van zijn gebroken leven beurtelings cynisch en wanhopig aan elkaar passend, de zinloos heid van zijn verdane jaren smakend als „een bittere wijn". Dit boek is en dat wil het ook sym bolisch zijn doortrokken met angst, levensangst, angst van een tijd met een slecht geweten. Het is niet toevallig dat ik onlangs, naar aanleiding van een roman van heel andere structuur, maar analoge strekking („De glazen wand" van David „De Saltimbanques" van Honoré Daumier, zoals dit werk in „De Europese schilderkunst na 1850" Is gereproduceerd. Het origineel bevindt zich in het Louvre te Parijs. de Jong) elders schreef: „Angst voor het spook van een onherstelbaar gisteren en een dreigend morgen; angst voor de vrij heid, de verantwoordelijkheid, de machte loosheid, de schijnoverwinning van een technomanische eeuw; angst voor het grote verzaken. Angst uit halfslachtigheid. Angst uit liefdeloosheid." Dat is de uitkomst van dit tweegesprek met het geweten, waarin Draes' herinne ringen als gedrochtelijk-macabere schim men (meer dan eens heb ik onder het lezen Saint Saëns' Danse macabre in de oren gehad) in opstand komen tegen het niet minder groteske heden. Geen opbeu rende lectuur, neen. Maar dat Van Aer schots roman „verontrustend" is, kan be zwaarlijk als een argument tegen de litte raire waarde ervan worden uitgespeeld. Litteratuur en dat is mijn heilige over tuiging die zich nu nog de weelde meent te kunnen veroorloven van een ge- no'eglijke ontspanning, een beminnelijke dolce far niente, een tot niets verplichten de fictie met „een goede afloop", mag voor wie de struisvogelpolitiek lief heeft en meent te kunnen verantwoorden een verkieselijke lectuur zijn, de tijd van de kunst-om-de-kunst, de fictie-om-de-fictie, de vrijblijvende „gevoelsstreling" is, hoe dierbaar deze ons ook blijft, voorbij, he laas voorbij, maar onherroepelijk voorbij. Voorlopig tenminste. Sinds de ivoren toren is ingestort, sinds de kunstenaar, hoe hij zich wendt of keert, bij het maatschappe lijk bestel, dat wil zeggen bij de nood van de tijd is ingelijfd, is kunst, wil ze niet een belachelijke farce worden, getuigenis en als zodanig een sociale functie. Wie zou de Geuzenpoëzie gering achten omdat ze geen natuurlyriek opleverde? Een andere vraag is het, of Van Aer schot, onvergeeflijk slordig In zijn taal gebruik, in zijn onmacht vaak zijn toe vlucht nemend tot psycho-realistische cliché's, niet tè zeer offerde aan hetgeen ik een nieuw traditionalisme noemde, om voor zijn eerlijke aanklacht, zijn oprechte 1 verontrusting, de overeenkomstige vorm te kunnen vinden, de onmisbare desem, die een werk doet gisten tot een volwaar dig kunstwerk. Zijn toon, zijn plastiek, zijn creatieve impuls doen geloven dat hij na ernstige bezinning met een gaver ro man voor de dag kan komen. C. J. E. DINAUX Bert van Aerschot: „Bittere wijn" (A. Bi una en Zoon, Utrecht).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

IJmuider Courant | 1955 | | pagina 14